Nader rapport
Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot meervoudige nationaliteit en andere nationaliteitsrechtelijke kwesties
Nader rapport
Nummer: 2008D22522, datum: 2008-12-16, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie ()
Onderdeel van zaak 2008Z09609:
- Indiener: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2008-12-17 13:15: Aanvang middagvergadering: regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2009-01-13 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2009-01-21 14:30: Procedurevergadering Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2009-02-12 14:00: Wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot meervoudige nationaliteit en andere nationaliteitsrechtelijke kwesties (31813) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2009-07-01 14:30: Procedurevergadering Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2009-09-02 14:30: Aanvang middagvergadering: regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2010-01-14 20:00: Wijz. Rijkswet op het Nederlanderschap m.b.t. meervoudige nationaliteit en andere nationaliteitsrechtelijke kwesties (31 813 (R1873)) (1e termijn Kamer) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2010-01-19 15:30: Wijz. Rijkswet op het Nederlanderschap m.b.t. meervoudige nationaliteit en andere nationaliteitsrechtelijke kwesties (31 813 (R1873)) (voortzetting) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2010-01-26 15:15: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
Aan de Koningin Onderdeel Directie Wetgeving Contactpersoon drs. D.P. van den Bosch, mw. mr. L. van Hoppe Registratienummer 5574866/08/6 Datum 2 december 2008 Onderwerp Nader rapport inzake het voorstel van rijkswet tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot meervoudige nationaliteit en andere nationaliteitsrechtelijke kwesties Blijkens de mededeling van de Directeur van uw Kabinet van 1 augustus 2008 nr. 08002290 machtigde Uwe Majesteit de Raad van State van het Koninkrijk zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van rijkswet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd op 26 september 2008, nr. W03.08.0359/II/K bied ik U hierbij aan. Het voorstel betreft een wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). De Raad van State van het Koninkrijk onderschrijft de strekking van het voorstel van rijkswet, maar maakt twee opmerkingen over het afstandsvereiste op grond van artikel 6a voorstel. Eén van de voorgestelde wijzigingen in het voorstel betreft de uitbreiding van de eis van afstand van de nationaliteit van het land van herkomst bij verkrijging van het Nederlanderschap naar zowel een categorie naturalisandi als een categorie optanten. In artikel 6a voorstel wordt deze afstandseis gesteld aan de meerderjarige vreemdeling die sedert het bereiken van de leeftijd van vier jaar toelating en hoofdverblijf heeft in het Koninkrijk en door bevestiging van een verzoek tot optie het Nederlanderschap verkrijgt (artikel 6, eerste lid, onder e, RWN). De verruiming van de afstandseis is gebaseerd op een overweging van rechtsordelijke aard. Afstand van de nationaliteit van het land van herkomst wordt gevraagd van diegenen voor wie deze nationaliteit in het dagelijkse leven juridisch nauwelijks tot geen betekenis meer heeft. De feitelijke en de juridische status van de betrokkene worden op deze wijze met elkaar in overeenstemming gebracht. De opmerkingen van de Raad van State van het Koninkrijk spitsen zich toe op de categorieën van optiegerechtigden in artikel 6, eerste lid, RWN waaraan de afstandseis niet wordt gesteld. 1a. Naar aanleiding van het advies is de in de toelichting gegeven interpretatie van artikel 8 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK) nader bezien. In artikel 8, eerste lid, IVRK is bepaald dat de Staten die partij zijn zich verbinden tot eerbiediging van het recht van het kind zijn of haar identiteit te behouden, met inbegrip van nationaliteit, naam en familiebetrekkingen, zonder onrechtmatige inmenging. De bepaling is ruim geformuleerd. De concrete invulling van de verplichting geschiedt aan de hand van uitleg van de bepaling in het concrete geval. Het is aan de Raad toe te geven dat de afstandseis geen onrechtmatige inmenging zou opleveren, mits afstand niet leidt tot staatloosheid. Deze redenering neemt echter de minimaal vereiste bescherming tot uitgangspunt. Het kabinet ziet in artikel 8 IVRK aanleiding om de identiteit van het kind verdergaand te beschermen en vereist daarom geen afstand bij optie door een minderjarig kind. Op deze wijze wordt ook aangesloten bij de bestaande regelingen in de RWN, waarin in geval van medenaturalisatie van minderjarigen evenmin afstand wordt vereist. De memorie van toelichting is op dit punt aangevuld. 1b. Het invoeren van de afstandsverplichting voor optanten is een breuk met het bestaande systeem. Waar bij naturalisatie de nadruk ligt op de wens van de verzoeker, die slechts onder voorwaarden wordt ingewilligd, ligt bij de verkrijging van rechtswege de nadruk op de plicht van de overheid om het recht van een persoon op de status van Nederlander te erkennen. De optant zit daartussen in. Het is zijn wens om Nederlander te worden en aan de honorering van die wens kunnen voorwaarden worden verbonden; anderzijds heeft hij in vergelijking met de naturalisandus reeds een speciale band met het Koninkrijk opgebouwd die aan de billijkheid om aan de honorering van zijn wensen voorwaarden te verbinden een grens stelt. Het kabinet meent dat meerderjarige vreemdelingen die hier sinds hun vierde jaar toelating en hoofdverblijf hebben (artikel 6, eerste lid, onder e, RWN) in het algemeen geen effectieve band met het land van herkomst hebben en dat van hen omwille van de helderheid van hun rechtspositie in beginsel gevraagd mag worden dat zij afstand doen van die nationaliteit. Degenen die hier geboren zijn en sedert hun geboorte verblijven (artikel 6, eerste lid, onder a, RWN) hebben in beginsel evenmin een effectieve band met het land waarvan zij de nationaliteit bezitten. De afweging tussen respect voor bestaande en nieuw te verwerven rechten leidt echter tot een andere uitkomst. Het feit dat zij in het Koninkrijk zijn geboren en hier sedert hun geboorte verblijven, rechtvaardigt dat zij, evenals kinderen van de derde generatie (artikel 3, derde lid, RWN), geen afstand hoeven te doen van de nationaliteit die zij van hun ouders hebben gekregen. Dit strookt bovendien met de uitzondering op de afstandseis zoals opgenomen in artikel 9, derde lid, onder b, RWN: van de naturalisandus die in het Koninkrijk is geboren en daar ten tijde van zijn verzoek tot naturalisatie hoofdverblijf heeft, wordt evenmin afstand vereist. Deze uitzondering is te herleiden tot het Tweede Protocol tot wijziging van het Verdrag betreffende beperking van de meervoudige nationaliteit en betreffende militaire verplichtingen in geval van meervoudige nationaliteit (Trb. 1994, 265). Deze uitzondering is ook opgenomen in artikel 6a, tweede lid, onder b van het voorstel. Ook de overige uitzonderingen op de afstandseis in artikel 6a, tweede lid, voorstel komen, zoals opgemerkt in de memorie van toelichting, overeen met die in geval van naturalisatie (artikel 9, derde lid, RWN). De afstandseis wordt evenmin gesteld aan de overige meerderjarige vreemdelingen genoemd in artikel 6, eerste lid, RWN. Zij hebben in beginsel, zij het om verschillende redenen, nog een effectieve band met hun land van herkomst. Bij de optanten gehuwd met een Nederlander (artikel 6, eerste lid, onder g, RWN), dient in samenhang hiermee in aanmerking te worden genomen dat afstand ook in praktisch opzicht niet wenselijk is: het is mogelijk dat betrokkene na echtscheiding terug wenst te keren naar dit land of er plotseling dient terug te keren voor familiebezoek of vanwege calamiteiten. Naar aanleiding van het advies is de memorie van toelichting bij artikel 6a overeenkomstig het vorenstaande aangevuld. 2. De door de Raad gemaakte redactionele kanttekeningen hebben geleid tot enkele redactionele aanpassingen. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een onduidelijkheid die is ontstaan door de wijziging van de RWN van 27 juni 2008, Stb. 270, weg te nemen door in artikel 6, eerste lid, onder d, RWN de verwijzing naar het derde lid van dit artikel te vervangen door een verwijzing naar het vierde lid van dit artikel. Tevens zijn de voorgestelde bepalingen van artikel 6, eerste lid onder j en m, voorstel aangepast om deze te laten aansluiten bij de formuleringen die op andere plaatsen in de RWN worden gebruikt (onderdeel B). Tenslotte zijn in de onderdelen D en F twee redactionele verbeteringen aangebracht. Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van rijkswet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de Staten van de Nederlandse Antillen en de Staten van Aruba te zenden. De Minister van Justitie, 5574866/08/6 / 2 december 2008 PAGE 4 / NUMPAGES \* MERGEFORMAT 3 Ministerie van Justitie j1