[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Nader rapport

Wijziging van de Leerplichtwet 1969, de Wet educatie en beroepsonderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet verzelfstandiging informatiseringsbank en op het voortgezet onderwijs in verband met onder meer het vereenvoudigen van de procedure voor verzuimmelding

Nader rapport

Nummer: 2008D24148, datum: 2008-12-30, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2008Z10345:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 15 september
2008, nr. 08.002640, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn
advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te
doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 14 november 2008, nr. W05.08.0405/I, bied ik U
hierbij aan.

De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar
maakt een aantal inhoudelijke opmerkingen. De Raad is van mening dat
enige aanpassing van het wetsvoorstel wenselijk is. Daarnaast plaatst de
Raad enkele redactionele kanttekeningen. De Raad van State geeft U in
overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer nadat met
zijn opmerkingen rekening is gehouden.

In het navolgende wordt puntsgewijs ingegaan op de opmerkingen van de
Raad van State.

1. Context

De voorgestelde procedure voor verzuimmelding via één loket bij de
Informatie Beheer Groep (IB-Groep) leidt, anders dan de Raad meent, niet
enkel tot uniformering van de meldprocedure, maar ook - en in samenhang
daarmee - tot aanmerkelijke vereenvoudiging daarvan. Voor de scholen en
instellingen wordt het melden eenvoudiger, omdat zij daarvoor steeds
dezelfde procedure kunnen volgen, gericht aan hetzelfde adres, waarbij
zij deels gebruik kunnen maken van gegevens die al bij dat adres
(namelijk in het basisregister onderwijs) aanwezig zijn. Tevens vindt
via de IB-Groep automatisch doorgeleiding naar de juiste woongemeente
plaats. Gemeenten krijgen vervolgens de meldingen van relatief verzuim
op uniforme wijze aangeleverd. Dit betekent voor beide partijen een
vermindering van de aan de melding verbonden administratie, terwijl er
meer eenduidige en complete meldingsinformatie beschikbaar komt. De Raad
van State wordt toegegeven dat de aldus te realiseren wezenlijke
verbetering van de informatie bij gemeenten over het relatief verzuim
niet automatisch leidt tot vermindering van de schooluitval. Deze
verbetering is echter wel een noodzakelijke voorwaarde voor een
slagvaardiger aanpak van het relatief verzuim en daarmee uiteindelijk
voor de preventie van de uitval. In de memorie van toelichting is op dit
punt een passage toegevoegd.

2. Effectiviteit

In een brief aan de Tweede Kamer van 5 juni 2008 heb ik aangegeven
voorstander te zijn van regionalisering van de leerplichtfunctie
(Kamerstukken II 2007/08, 26 695, nr. 53).

Regionalisering en de uniforme meldprocedure voor relatief verzuim zie
ik naast elkaar als maatregelen die onderdeel zijn van de aanpak van het
bestrijden van voortijdig schoolverlaten. Ook in een situatie waarin
sprake zou zijn van een volledig geregionaliseerde leerplichtfunctie
levert de meldprocedure via de IB-Groep een grote doelmatigheidswinst
op. De voordelen van vereenvoudiging en uniformering zoals hierboven
onder punt 1 uiteengezet, gelden immers ook dan.

Het digitale loket bij de IB-Groep dient uitsluitend voor de
verzuimmelding en is niet bedoeld als volgsysteem tijdens de verdere
behandeling van het verzuim. Het contact over de leerling / deelnemer en
diens relatief verzuim verloopt na de melding, precies zoals dat nu
gebeurt, rechtstreeks tussen de leerplichtambtenaar / rmc-functionaris
en de school of instelling. De uniforme meldprocedure wijzigt dus niets
in negatieve zin aan het contact tussen school of instelling en
gemeente, maar ondersteunt juist een snel en adequaat contact.

Voor de sector primair onderwijs (po) en (voortgezet) speciaal onderwijs
((v)so) zijn de voordelen van de uniforme meldprocedure voor de scholen
verhoudingsgewijs minder groot, omdat deze scholen, anders dan de
scholen voor voortgezet onderwijs (vo) en de instellingen in het
middelbaar beroepsonderwijs (mbo), in het algemeen met een beperkt
aantal woongemeenten van leerlingen te maken hebben en dus op dit moment
met minder uiteenlopende meldprocedures worden geconfronteerd. Ook hier
geldt echter dat elke individuele melding door de facilitering van het
digitale loket een kleinere administratieve inspanning vergt. Voor de
leerplichtambtenaar van de gemeente is ook in deze sector het
aangeleverd krijgen van de gegevens over relatief verzuim op uniforme
wijze langs één route inzichtelijk en eenvoudig. De
gebruiksvriendelijkheid van de uniforme meldprocedure wordt juist
bereikt door gebruikmaking van de infrastructuur van de IB-Groep, die
naar mijn mening ook voor het po en (v)so een beslissende meerwaarde
heeft.

Overigens heb ik het voornemen om in het po en het (v)so, zoals eerder
is gebeurd voor het vo en mbo, voorafgaand aan de invoering in die
sector van de uniforme meldprocedure - dit gebeurt pas nadat de
registratie in het basisregister onderwijs van de betrokken leerlingen
is voltooid, naar verwachting niet vóór 2011 - een pilot uit te
voeren, om ook daar tot de meest optimale organisatie van het digitale
loket te komen.

Op dit laatste punt is in de memorie van toelichting een passage
toegevoegd. Voor het overige hebben de opmerkingen van de Raad van State
onder punt 2 mij geen aanleiding gegeven de memorie van toelichting aan
te passen.

3. Wettelijke grondslag

De positieve uitkomst van de in de periode november 2007 - april 2008
voor het vo en mbo uitgevoerde pilot met de uniforme meldprocedure heeft
mij aanleiding gegeven om, vooruitlopend op inwerkingtreding van het
wetsvoorstel, met ingang van 1 augustus 2008 te starten met de
landelijke invoering van de uniforme meldprocedure via het digitale
loket. Vanuit individuele scholen / instellingen en gemeenten en vanuit
de onderwijskoepels, Ingrado en de VNG is een dringend beroep gedaan op
het Ministerie van OCW om het melden van relatief verzuim door scholen /
instellingen aan gemeenten op korte termijn beter mogelijk te maken. Ook
de Tweede Kamer heeft een snelle invoering bij herhaling breed gesteund.
Bij de keuze voor de start van de implementatie per 1 augustus 2008 is
in aanmerking genomen dat gegevens over het relatief verzuim van een
leerling / deelnemer persoonsgegevens zijn als bedoeld in de Wet
bescherming persoonsgegevens (Wbp) en dat ten aanzien van deze gegevens
uitvoering dient te worden gegeven aan de algemene norm van artikel 6
van de Wbp, dat persoonsgegevens in overeenstemming met de wet en op
behoorlijke en zorgvuldige wijze worden verwerkt. De Raad van State
merkt terecht op dat op grond van het wetsvoorstel bijzondere
persoonsgegevens kunnen worden verwerkt en dat hiervoor, op grond van
artikel 23, eerste lid, onder e, van de Wbp, een wettelijke grondslag
nodig is. Ik realiseer mij ter dege dat de uniforme meldprocedure in de
periode vooruitlopend op inwerkingtreding van het wetsvoorstel geen
wettelijke grondslag heeft. Dit heb ik ook gemeld in mijn brief aan de
Tweede Kamer van 9 juli 2008 (Kamerstukken II 2007/08, 26 695, nr. 55).
De privacy-nadelen voor de betrokken leerlingen / deelnemers zijn mijns
inziens echter beperkt en beheersbaar. Ten opzichte van de huidige
situatie komen met de route via de IB-Groep niet meer of andere gegevens
over de spijbelaar bij de gemeente terecht. Het enige wat verandert is
de weg waarlangs deze gegevens voor de gemeente beschikbaar komen: niet
rechtstreeks van de scholen / instellingen, maar via de IB-Groep. De
beveiligingsmaatregelen van de IB-Groep zijn zodanig dat het risico van
het “op straat belanden” van de persoonsgegevens vele malen minder
is dan in de huidige situatie, waarin gegevens via de mail of op papier
door scholen / instellingen aan gemeenten worden verstrekt. Daarnaast
hebben scholen / instellingen via het digitale loket uitsluitend toegang
tot de gegevens van de eigen leerlingen / deelnemers, en gemeenten
alleen tot gegevens van de eigen inwoners over wie een verzuimmelding is
ontvangen.

Gelet op enerzijds de verhoudingsgewijs geringe risico’s, vanuit
privacy-oogpunt, voor de betrokken leerlingen / deelnemers en anderzijds
het belang van snelle invoering van het digitale loket ter ondersteuning
van de aanpak van het voortijdig schoolverlaten, en het brede draagvlak
hiervoor, heb ik gekozen en kies ik nog steeds voor een zo snel
mogelijke invoering van het digitale loket, derhalve in het studiejaar
2008-2009. Het advies van de Raad van State om pas over te gaan tot
aansluiting op het digitale loket na inwerkingtreding van het
wetsvoorstel neem ik dan ook niet over.

4. Verwerking bijzondere persoonsgegevens

Ik deel het oordeel van de Raad van State dat voor iedere verwerking van
bijzondere persoonsgegevens in het kader van de uniforme meldprocedure
de noodzakelijkheid met het oog op de bestrijding van verzuim en
voortijdig schoolverlaten aannemelijk dient te zijn. Anders dan de Raad
ben ik van mening dat deze noodzaak ook voldoende is aangetoond. Voor
gemeenten is de eenduidige en complete meldingsinformatie die
beschikbaar komt via het digitale loket een noodzakelijke voorwaarde om
adequaat het verzuim te kunnen aanpakken en preventief te kunnen
optreden tegen voortijdig schoolverlaten. In overeenstemming met artikel
23, eerste lid, onder e, van de Wbp voorziet het wetsvoorstel in een
uitdrukkelijke grondslag voor de verwerking van bijzondere
persoonsgegeven in het kader van de uniforme meldprocedure, met een
beperking tot uitsluitend die categorieën bijzondere persoonsgegevens
die relevant zijn in het kader van de verzuimmelding: gegevens met
betrekking tot godsdienst of levensovertuiging, gezondheid en - kort
gezegd - strafrechtelijke persoonsgegevens. Eveneens in overeenstemming
met de genoemde Wbp-bepaling is voorzien in passende waarborgen rond de
inrichting van het verzuimregister. Helder is dat de door de school /
instelling opgegeven reden van verzuim niet het karakter van een
feitelijke vaststelling heeft: die gebeurt immers pas in het kader van
het onderzoek door de leerplichtambtenaar / rmc-functionaris (zie ook
onder 5b). Helder is dat het register een beperkte functionaliteit
heeft: het is een register van meldingen en niet een centrale landelijke
verzuimregistratie. De beperkte bewaartermijn van de meldingsgegevens is
op een en ander afgestemd (gedurende het lopende studiejaar en het
daarop volgende studiejaar). De opmerkingen van de Raad van State op dit
punt geven mij dan ook geen aanleiding het wetsvoorstel of de memorie
van toelichting aan te passen.

5. Delegatie

a.

Naar aanleiding van de opmerking van de Raad van State over de
bepalingen in het wetsvoorstel die het stellen van nadere regels bij
algemene maatregel van bestuur mogelijk maken - de Raad acht deze
bepalingen onvoldoende concreet of nauwkeurig begrensd - heb ik deze
delegatiebepalingen nader ingekaderd. De delegatie is beperkt tot het -
bij algemene maatregel van bestuur - kunnen stellen van nadere regels
omtrent de wijze van de verstrekking van gegevens in het kader van het
digitale loket door de school / instelling dan wel burgemeester en
wethouders, en tot het geven van een nadere specificatie van die
gegevens. Ook de toelichting is hierop aangepast.

b.

Naar aanleiding van de opmerking van de Raad van State is in het
voorgestelde artikel 21a van de Lpw 1969 aan het eerste en tweede lid
toegevoegd dat het hoofd van de school bij de kennisgeving van het
verzuim zo mogelijk opgave doet van de reden die naar zijn oordeel ten
grondslag ligt aan het verzuim. Aldus is buiten twijfel gesteld dat de
wet een grondslag biedt voor het verstrekken van de reden van het
verzuim in het kader van de kennisgeving. De toevoeging “zo
mogelijk” is opgenomen, omdat het hoofd niet altijd zal weten wat de
reden is van de ongeoorloofde afwezigheid. Met de woorden “naar het
oordeel van” wordt uitgedrukt dat de reden van het verzuim die door
het hoofd wordt opgegeven niet meer is dan een inschatting of
beoordeling van zijn kant. Feitelijke vaststelling kan eerst
plaatsvinden in het onderzoek door de leerplichtambtenaar. Het aangeven
door het hoofd in de melding of al dan niet actie door de
leerplichtambtenaar is gewenst betreft een optionele markering van de
urgentie van de melding, die - pro-actief - is gericht op optimale inzet
van tijd en middelen van de leerplichtambtenaar. Anders dan de Raad meen
ik dat deze gegevensverstrekking al zonder een meer expliciete
wettelijke basis is geoorloofd in de uitwisseling tussen het hoofd en de
leerplichtambtenaar over een geval van relatief verzuim.

In de rmc-regelgeving is niet sprake van het begrip kennisgeving, maar
van het begrip melding (artikel II, onderdeel G, artikel III, onderdeel
C, artikel V, onderdeel C). Dit gebeurt door het doen van opgave van de
gegevens van de betrokkene. Blijkens de wetsgeschiedenis van deze - bij
dit wetsvoorstel aan te passen - bepalingen (Kamerstukken II 1999/2000,
27 206, nr. 3, blz. 6) kan wat betreft het soort gegevens dat wordt
opgegeven worden gedacht aan naam, adres, geboortedatum, klas, geslacht,
etniciteit en aan gegevens die in directe relatie staan tot het
voortijdig schoolverlaten (eerder verzuim van de leerling en door de
school ondernomen pogingen om te voorkomen dat de leerling de school
voortijdig verlaat). Mijns inziens biedt het begrip melding van relatief
verzuim op grond van de rmc-regelgeving voldoende ruimte om als
grondslag te kunnen dienen voor de gegevensverstrekking zoals voorzien
in het digitale loket. Op dit punt acht ik aanpassing van het
wetsvoorstel niet nodig.

6. Redactionele kanttekeningen

De redactionele kanttekeningen van de Raad van State zijn overgenomen,
met uitzondering van de kanttekeningen bij het eerste en tweede
streepje.

Eerste streepje.

Artikel I, onderdeel E, vierde lid, artikel II, onderdeel G, derde lid,
en artikel III, onderdeel C, derde lid, kunnen naar mijn oordeel niet
worden gemist. Anders dan de Raad van State meent, vormen de daarop
volgende leden mijns inziens niet een overlap met de genoemde
bepalingen. Deze immers bevatten de verplichting voor de IB-Groep om
burgemeester en wethouders van de woongemeente van de betrokken leerling
/ deelnemer onverwijld op de hoogte te brengen van een ontvangen
verzuimmelding. De opvolgende leden bevatten telkens de grondslag voor
de verstrekking door de IB-Groep aan zowel de betrokken school /
instelling als de betrokken gemeente van de ter zake van de betrokkene
geregistreerde gegevens.

Tweede streepje.

Artikel I, onderdeel E, negende lid, artikel II, onderdeel G, achtste
lid, en artikel III, onderdeel C, achtste lid, kunnen naar mijn oordeel
niet worden gemist. Anders dan de Raad van State meent, gaat het hier
niet om verstrekking van gegevens aan een orgaan dat de gegevens al
heeft. De genoemde bepalingen maken dat de melding via de IB-Groep niet
in de weg staat aan gegevensuitwisseling direct tussen school /
instelling en gemeente, hetgeen noodzakelijk is ten behoeve van het
onderzoek naar en de behandeling van het gemelde verzuim.

Ik moge U, mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van
wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal te zenden.

Staatssecretaris van Onderwijs, 

Cultuur en Wetenschap,

Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart

 PAGE    

	W3816.K-2	  PAGE  2 

	MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Nr.	WJZ/87203 (3816)



	(Hoofd) Afdeling



DIRECTIE WETGEVING EN JURIDISCHE ZAKEN





Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van de
Leerplichtwet 1969, de Wet educatie en beroepsonderwijs, de Wet op de
expertisecentra, de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank en de Wet
op het voortgezet onderwijs in verband met onder meer het vereenvoudigen
van de procedure voor verzuimmelding

Den Haag, 22 december 2008



AAN DE KONINGIN



OCW 10938