Nader rapport
Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet medezeggenschap op scholen en de Leerplichtwet 1969 in verband met de invoering van bekostigingsvoorschriften voor minimumleerresultaten, alsmede een aanvulling van de interventiemogelijkheden in het kader van het overheidstoezicht, en de verbetering van het intern toezicht
Nader rapport
Nummer: 2009D00824, datum: 2008-12-29, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: S.A.M. Dijksma, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Ooit PvdA kamerlid)
- Mede ondertekenaar: J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Ooit CDA kamerlid)
Onderdeel van zaak 2008Z10344:
- Indiener: S.A.M. Dijksma, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Medeindiener: J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2009-01-13 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2009-01-15 10:15: Procedure en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2009-01-15 13:00: Aanvang middagvergadering: regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2009-02-12 11:00: Wetsvoorstel Goed bestuur (Technische briefing), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2009-02-27 16:00: Oproep Staatscourant wetsvoorstel "Goed Bestuur" (Schriftelijk commentaar algemeen), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2009-04-14 14:00: Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet medezeggenschap op scholen en de Leerplichtwet 1969 in verband met de invoering van bekostigingsvoorschriften voor minimumleerresultaten, alsmede een aanvulling van de interventiemogelijkheden in het kader van het overheidstoezicht, en de verbetering van het intern toezicht ("Goed bestuur") (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2009-06-11 10:00: Procedure en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2009-06-25 10:00: Procedure en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2009-09-08 18:45: Wijz. Wet op het primair onderwijs; invoering bekostigingsvoorschriften voor minimumleerresultaten (âgoed bestuurâ) (31 828) (1e termijn Kamer) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2009-09-09 10:15: Wijz. Wet op het primair onderwijs; invoering bekostigingsvoorschriften voor minimumleerresultaten (âgoed bestuurâ) (31 828) (rest) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2009-09-17 23:59: Einde vergadering: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (đ origineel)
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van DOCPROPERTY kabinet \* MERGEFORMAT 16 oktober 2007 , nr. DOCPROPERTY nummerkabinet \* MERGEFORMAT 07.003323 , machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 1 februari 2008, nr. W05.07.0370/I, bied ik U hierbij aan. Hieronder gaan wij in op de opmerkingen van de Raad van State waarbij wij de indeling van het advies van de Raad volgen. Tenzij uitdrukkelijk anders aangegeven, gelden verwijzingen naar de Wet op het primair onderwijs (WPO) ook als verwijzingen naar de dienovereenkomstige bepalingen in de Wet op de expertisecentra (WEC) en de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO). 1. In de memorie van toelichting is de door de Raad bedoelde analyse alsnog meer uitgebreid opgenomen (onderdeel A, onder 1). Er is niet overwogen de Onderwijsraad afzonderlijk advies te vragen over het wetsvoorstel. De noodzaak daartoe ontbreekt, omdat de opvattingen van de Onderwijsraad over de belangrijkste elementen van dit wetsvoorstel genoegzaam bekend zijn uit een reeks van eerdere adviezen. Over het vastleggen van de belangrijkste basisprincipes van goed bestuur heeft de Onderwijsraad geadviseerd in âDegelijk onderwijsbestuurâ (2004) en âHoe kan governance in het onderwijs verder vorm krijgenâ?â (2006). Overigens is er voor gekozen de basisprincipes van goed bestuur in te perken tot de bekostigingsvoorwaarde om een scheiding aan te brengen tussen toezicht en bestuur. Hierop gaan wij in onder 5. De wenselijkheid om in de wetgeving vanuit de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid, een bodem voor de onderwijskwaliteit als bekostigingsvoorwaarde/deugdelijkheidseis (âniet-onderhandelbare basisnormâ) vast te leggen heeft de Onderwijsraad diverse malen bepleit (zie adviezen âInvoering van de leerstandaardenâ (1999) en âRichtpunten bij onderwijsagendaâsâ (2008). In voorliggend voorstel geschiedt dit nog niet op basis van referentieniveaus c.q. leerstandaarden om redenen als aangegeven in de memorie van toelichting. De opvattingen van de Onderwijsraad over het interventie-instrumentarium zijn bekend uit het advies âDoortastend onderwijstoezicht (2006)â. Hierin wordt gepleit voor uitbreiding van het aantal sanctiemogelijkheden om doortastend te kunnen optreden in het geval niet-onderhandelbare basisnormen worden overtreden. 2. De essentie van het wetsvoorstel is dat het voldoen aan een minimumniveau van onderwijsopbrengsten (deze term is overigens vervangen door leerresultaten) wordt opgenomen als een bekostigingsvoorwaarde teneinde als overheid een wettelijke bodem te leggen onder de onderwijskwaliteit. Daarmee kan - indien nodig - worden opgetreden wanneer een school ernstig of langdurig onder deze bodem zit. De benaming âzorgplichtâ in de betekenis die daaraan wordt gegeven in het rapport âZorgplichtbepalingen in het primair onderwijsâ is bij nader inzien niet op zân plaats. Om die reden is het begrip âzorgplichtâ uit het onderhavige wetsvoorstel verwijderd. Op de uitwerking van de voorgestelde bekostigingsvoorwaarden gaan we in onder 4 (goed onderwijs) en 5 (goed bestuur). De interventiemaatregelen in relatie tot de horizontale verantwoording komen aan de orde onder 6. 3. Wij delen de opvatting van de Raad dat de toepassing door de Inspectie van het onderwijs van de aandachtspunten (aspecten van kwaliteit) in het kader van de Wet op het onderwijstoezicht niet kan leiden tot bekostigingssancties. Het gevolg van het wetsvoorstel is echter dat het minimumniveau van de leerresultaten niet langer aandachtspunt is, maar een bekostigingsvoorwaarde is geworden. Wij zijn van oordeel dat bedoelde bekostigingsvoorwaarde noodzakelijk is voor de kwaliteitsborging van het bekostigde onderwijs in Nederland en daarom geen strijd met artikel 23 Grondwet oplevert. De vrijheid van inrichting betekent immers niet dat geen wettelijke voorwaarden gesteld zouden mogen worden die in de ogen van de wetgever noodzakelijk zijn om de basiskwaliteit van het onderwijs op de school te waarborgen. De besturen zijn en blijven vrij in de wijze waarop zij dit realiseren. Alleen de minimummaatstaven voor basiskwaliteit, zijn wettelijk verankerd. In de memorie van toelichting is nu uitgebreider ingegaan op de relatie met artikel 23 Grondwet. 4a. De opmerking van de Raad over het voorgestelde artikel 10 is terecht. Door de gewijzigde formulering van de basiskwaliteit van goed onderwijs is een aanpassing van het wetsvoorstel op dit punt echter niet meer aan de orde. a1. Er zijn geen op leerstandaarden/referentieniveaus gebaseerde opjectieve normen beschikbaar. Er wordt aangesloten bij de huidige geobjectiveerde en transparante systematiek van de inspectie. De opvatting van de Raad dat het gebruik van relatieve normen tot gevolg kan hebben dat scholen niet aan het gemiddelde voldoen maar toch goed functioneren, delen wij niet. De Raad tekent daarbij aan dat het gevolg van het hanteren van een gemiddelde is dat er altijd een groep van scholen (min of meer vast percentage) niet voldoet aan het gemiddelde. Maar wat waarborgt dat het onderwijs op deze scholen daadwerkelijk zeer zwak is? De veronderstelling dat standaard een groep van scholen niet aan de maat is (zeer zwak) is niet juist. Op dit moment (november 2008) is 1,3% van de scholen in het primair onderwijs beoordeeld als zeer zwak en 1,9% van de vestigingen in het voortgezet onderwijs. Ondanks de relatieve norm voor de leerresultaten is het niet zo dat automatisch een vast percentage scholen als zeer zwak wordt beoordeeld: de percentages kunnen van jaar tot jaar verschillen. Dat is zo omdat naast onvoldoende leerresultaten een school ook op een aantal andere kwaliteitsaspecten moet tekortschieten om als zeer zwak te worden beoordeeld. Voordat een school met onvoldoende leeropbrengsten als zeer zwakke school wordt beoordeeld vindt daarom altijd een nader onderzoek plaats. Daarbij worden ook andere aspecten dan uitsluitend opbrengsten betrokken, maar de opbrengsten zelf kunnen ook nader worden onderzocht. Mocht daaruit blijken dat de kwaliteit op de verschillende aspecten (ten minste twee), zoals het onderwijsaanbod, de kwaliteitszorg, volgen vorderingen van leerlingen e.d. toch acceptabel is ondanks een lage opbrengstscore in vergelijking met andere scholen, dan volgt geen beoordeling als zeer zwakke school. Het beleid is er op gericht door middel van de versterking van de verbetercultuur in de scholen het handelen op de verschillende kwaliteitsaspecten te verbeteren via gerichte ondersteuning van zeer zwakke of potentiĂ«le zeer zwakke scholen. Alleen daar waar als zeer zwak beoordeelde scholen er niet binnen - in de regel - twee jaar in slagen de kwaliteit te herstellen en waar de inspectie aangeeft geen vertrouwen te hebben in de verbetercapaciteit van het bestuur, wordt de school voor een bestuurlijk na-traject bij de minister aangemeld. In de afgelopen jaren is dit bij 5 scholen in het PO gebeurd. Dit is 0,07 procent. In het VO is dit bij Ă©Ă©n school het geval, ofwel 0,08%. Alleen voor deze situatie zien wij de noodzaak om, als ultieme maatregel, te beschikken over de mogelijkheid de bekostiging van scholen te beĂ«indigen. Voor het basisonderwijs zijn de elementen die bepalend zijn voor het oordeel over de leerresultaten de leerresultaten Nederlandse taal en rekenen/wiskunde. Voor het voortgezet onderwijs gaat het om de eindexamenresultaten en het doorstroomrendement van de onder- en de bovenbouw. Voor de beoordeling worden de elementen voor het basis- en voortgezet onderwijs gemeten over een periode van drie jaar en vergeleken met scholen/leerwegen met een vergelijkbaar leerlingenbestand. Dit laatste betekent dat van scholen/leerwegen met weinig achterstandsleerlingen betere leerresultaten worden verwacht dan van scholen met veel achterstandsleerlingen. Voor het speciaal basisonderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het praktijkonderwijs ontbreekt op dit moment een valide normering voor de bepaling van leerresultaten op schoolniveau. Om die reden is voor deze scholen geen nieuwe bekostigingsvoorwaarde met betrekking tot de basiskwaliteit van het onderwijs opgenomen. De bestaande algemene zorgplicht voor kwaliteit (artikel 10 WPO) blijft voor deze scholen uiteraard gewoon gelden. a2. Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad terzake is âeen goed functionerende kwaliteitszorgâ niet langer als bekostigingsvoorwaarde in het wetsvoorstel opgenomen. Het blijft een aandachtspunt in het toezicht van de inspectie en is dus geen basis voor bekostigingssancties. b. Wij hebben het advies van de Raad om de elementen die invulling geven aan het begrip âleerresultatenâ (als minimumeis voor kwaliteit) in het wetsvoorstel op te nemen, overgenomen. De verdere uitwerking, zoals de wijze waarop de leerresultaten worden gewaardeerd, zal bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden geregeld. In de memorie van toelichting is thans aangegeven welke elementen in de algemene maatregel van bestuur dan wel de ministeriĂ«le regeling een plaats zullen krijgen. Verder is in de toelichting uitgebreider ingegaan op de noodzaak, wenselijkheid en rechtvaardiging van de voorgestelde bekostigingsvoorwaarde over de minimumkwaliteit. 5. Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad hebben wij art. 17a WPO ingrijpend gewijzigd. In het thans voorliggende voorstel van wet zijn de basisprincipes van goed bestuur ingeperkt tot de verplichting om een scheiding aan te brengen tussen toezicht en bestuur. De overige elementen die in het oorspronkelijke wetsvoorstel als onderdeel van de bekostigingsvoorwaarde over basisprincipes goed bestuur waren opgenomen, zijn opgenomen als een onderwerp waaraan in de code goed bestuur aandacht dient te worden besteed. Dat betekent dat voor die elementen (als onderdeel van een code goed bestuur) het door de Raad voorgestelde principe âpas toe of leg uitâ gaat gelden. Het beginsel âpas toe of leg uitâ dient naar ons oordeel echter niet te kunnen worden toegepast op het punt van de scheiding intern toezicht en bestuur. Om die reden hebben wij dat element gehandhaafd als een bekostigingsvoorwaarde. Dit laat onverlet dat als de code bijvoorbeeld Ă©Ă©n invulling geeft voor de vormgeving van de scheiding van toezicht en bestuur daaraan het beginsel âpas toe of leg uitâ is verbonden. De vrijheid van inrichting wordt gewaarborgd omdat men vrij is in de wijze waarop aan die scheiding invulling wordt gegeven. De scheiding als zodanig is naar ons oordeel een algemeen maatschappelijk geaccepteerd uitgangspunt (en daarom een bekostigingsvoorwaarde), waarvan niet moet kunnen worden afgeweken. Het voorstel van de Raad om het voorschrijven van een code voor goed bestuur op het niveau van een algemene maatregel van bestuur te doen, is overgenomen. 6. a. Zoals onder 3 reeds is aangegeven, deel ik de opvatting van de Raad dat uitsluitend het niet naleven van wettelijke bekostigingsvoorwaarden kan leiden tot bekostigingssancties. De door de Raad aangehaalde formulering in de oorspronkelijke toelichting die verwarring opriep, is komen te vervallen. Tevens is in de formulering van artikel 164b WPO een duidelijker relatie gelegd met de minimumkwaliteit van het onderwijs, bedoeld in artikel 10a WPO. Naar aanleiding van de opmerking van de Raad dat in de toelichting niet is ingegaan op de mogelijkheden die de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt het volgende. Het weigeren van de volledige bekostiging op grond van artikel 4: 35 van de Awb zou in theorie ook kunnen bewerkstelligen dat niet langer slecht onderwijs wordt bekostigd. Om een aantal redenen verdient het de voorkeur om de bevoegdheid de bekostiging te beĂ«indigen in de WPO en de WVO zelf vast te leggen. Op het moment dat de bekostiging volledig wordt geweigerd op grond van de Awb krijgt de school weliswaar geen bekostiging meer, maar de school behoort nog wel tot het bekostigde onderwijsstelsel. Als de school er in slaagt op andere wijze de financiering rond te krijgen, zouden de ouders, leraren en kinderen een verkeerde voorstelling kunnen krijgen van hun positie en van de status van de school. In een mogelijke rechtsgang van de school zou de voornaamste vraag kunnen worden of, en zo ja, welk deel van de bekostiging geweigerd mag worden en of de bekostiging op later moment moet worden hervat. Hierdoor zal de onzekerheid van de ouders, de leraren en de leerlingen ten aanzien van hun positie en de positie van de school alleen maar toenemen. Dit terwijl de leerlingen al lang genoeg schade ondervinden van de slechte kwaliteit van het onderwijs. Door de bekostiging te beĂ«indigen wordt een belangrijk deel van de onduidelijkheid weggenomen. De school sluit. De school kan dan ook niet op een later moment alsnog voor bekostiging in aanmerking komen en de enige juridische vraag is of de beĂ«indiging van de bekostiging gerechtvaardigd is. b1. Met de interventies die op dit moment zijn opgenomen in de diverse onderwijswetten gaat het vooral om corrigerend optreden na overtreding van wettelijke voorschriften. Daarbij is het oogmerk het beĂ«indigen van het handelen of nalaten in strijd met die voorschriften. De minister kent de bekostiging weer toe als blijkt dat de reden voor het inhouden of het opschorten is vervallen. De voorgestelde aanvullende interventiemogelijkheid leidt tot het blijvend beĂ«indigen van de bekostiging. Inmiddels is gebleken dat de sanctiebepaling in de Awb het ook mogelijk maakt de bekostiging lager vast te stellen. Met deze ruimere uitleg is de oorspronkelijk voorgestelde wijziging in artikel 164 WPO overbodig geworden en uit het wetsvoorstel verwijderd. De opmerking van de Raad dat het hoger vaststellen van de bekostiging wellicht meer zou kunnen bijdragen aan de oplossing van een probleem, berust naar onze mening op een misvatting. De WPO, de WEC en de WVO voorzien immers reeds geruime tijd (sinds 1 september 2002) in die mogelijkheid (bijvoorbeeld artikel 164, tweede lid, WPO). b2. Zoals onder a reeds is aangegeven was de formulering van de opheffingsbepaling in het oorspronkelijke wetsvoorstel niet in overeenstemming met de bedoeling daarvan. Opheffing/beĂ«indiging van de bekostiging is uitsluitend mogelijk als de school niet voldoet aan de minimumkwaliteitseis die als bekostigingsvoorwaarde is neergelegd in artikel 10a WPO. De memorie van toelichting is aangevuld met een uitgebreide beschrijving van de procedure die voorafgaat aan de opheffing/beĂ«indiging van de bekostiging van een school. b3. Het wetsvoorstel is zodanig aangepast dat de aanwijzingsbevoegdheid nu qua inhoud en reikwijdte is beperkt tot situaties waarin sprake is van bestuurlijk wanbeheer. Het bestaande instrumentarium zou nopen tot een bekostigingssanctie. Zoân sanctie treft echter direct het onderwijsproces. Met het introduceren van de aanwijzingsbevoegdheid kan worden voorkomen dat het onderwijsproces (en dus de leerlingen) de dupe wordt van bestuurlijk wanbeheer. Opgemerkt wordt dat met een aanwijzing niet direct kan worden ingegrepen in het bestuur (zie paragraaf 2, onder ad b). 7. Het wetsvoorstel en de toelichting zijn dienovereenkomstig aangepast. De redactionele opmerkingen zijn (voor zover nog relevant in het gewijzigde wetsvoorstel) verwerkt. Tevens is een wijziging aangebracht in de artikelen 47 en 48 WPO en de daarmee overeenkomende bepalingen in de WEC en de WVO omdat de formulering niet overeenkwam met de toelichting. Omwille van de duidelijkheid zijn de desbetreffende artikelleden volledig uitgeschreven. Wij mogen U, mede namens de Minister van DOCPROPERTY ambtsgenoot \* MERGEFORMAT Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit , verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden. De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Sharon A.M. Dijksma De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart PAGE W2641. K-2 PAGE 2 MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP Nr. DOCPROPERTY nummer \* MERGEFORMAT WJZ/2008/90468 (2641) (Hoofd) Afdeling DIRECTIE WETGEVING EN JURIDISCHE ZAKEN Nader rapport inzake het voorstel van wet DOCPROPERTY opschriftwet \* MERGEFORMAT Wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra, de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet medezeggenschap op scholen en de Leerplichtwet 1969 in verband met de invoering vand e zorgplicht voor goed onderwijs, waaronder begrep en het aanvullen van de interventiemogelijkheden in het kader van het overheidstoezicht, en de zorgplicht voor goed bestuur, waaronder begrepen de verbetering van het intern toezicht Den Haag, 19 december 2008 AAN DE KONINGIN OCW 10938