Antwoord op vragen van de leden Paulus Jansen, Van Velzen, Neppérus en Ouwehand over de gevolgen van de expansie van de productie van biobrandstoffen in Latijns Amerika
Antwoord schriftelijke vragen
Nummer: 2009D01950, datum: 2009-01-20, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.M. Cramer, minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
Onderdeel van zaak 2008Z05224:
- Gericht aan: J.M. Cramer, minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
- Gericht aan: G. Verburg, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
- Indiener: P.F.C. (Paulus) Jansen, Tweede Kamerlid
- Medeindiener: H. Neppérus, Tweede Kamerlid
- Medeindiener: E. Ouwehand, Tweede Kamerlid
- Medeindiener: K. van Velzen, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
- 2008-11-19 13:55: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Geachte Voorzitter, Graag bied ik u hierbij, mede namens Minister Verburg van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en namens Minister Van der Hoeven van Economische Zaken, antwoorden op de schriftelijke vragen, gesteld door de leden Jansen, Van Velzen (beiden SP), Neppérus (VVD) en Ouwehand (PvdD) aan de Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de gevolgen van de expansie van de productie van biobrandstoffen in Latijns Amerika (ingezonden 28 oktober 2008). Vraag 1 Wat is uw reactie op de rapporten ‘Agrofuels in Brazil’ en ‘Fuelling destruction in Latin America’ , die feitenmateriaal aandragen over de desastreuze effecten van de suikerriet- en sojaproductie in Brazilië voor de inheemse bevolking, kleine boeren, het milieu en de biodiversiteit? Antwoord : De hierboven genoemde rapporten zijn mij bekend. De rapporten gaan over onderwerpen waarover de afgelopen jaren een groot aantal studies is verschenen. De genoemde rapporten zijn daarop een nuttige aanvulling. De gesignaleerde problemen zijn bekend en spelen al decennia lang. Zij beschrijven een aantal problemen, zoals conflicten over landeigendom, milieuverontreiniging en aantasting van biodiversiteit. Ze houden in zijn algemeenheid verband met de productie van gewassen en zijn niet specifiek veroorzaakt door biobrandstoffen. Overigens wordt in de genoemde rapporten geen oorzakelijk verband aangetoond tussen de genoemde problemen en de teelt van suikerriet en soja. Een van de oorzaken van bovengenoemde situaties is dat op vele plaatsen in Brazilië, vooral in afgelegen gebieden, een kadaster of een andere vorm van landregistratie ontbreekt, of dat deze gebrekkig is en onvolledig. Landbezitters kunnen vaak geen goede eigendomstitel bewijzen. Deze situatie leidt tot veel conflicten over landeigendom, die regelmatig ontaarden in geweld. Brazilië kent een uitvoerige arbeidswetgeving en een wettelijk minimumloon, maar de controle daarop is, vooral in afgelegen gebieden, vaak moeilijk. Regelmatig treedt de overheid op tegen bedrijven die niet voldoen aan de arbeidswetgeving. Er zijn geen aanwijzingen dat de inheemse bevolking daar méér het slachtoffer van zou zijn, dan anderen die ook in zeer armoedige omstandigheden leven. Vraag 2 Kunt u de beschreven gevolgen van de productie van biobrandstoffen bevestigen? Zo neen, bent u bereid daar een onafhankelijk onderzoek naar te laten instellen? Zo ja, op welke schaal vindt dit plaats en hoe is dit te rijmen met uw criteria voor duurzaamheid (Cramer-criteria)? Antwoord: Uitstoot van arbeid in de landbouw is van alle tijden en heeft zich ook in Nederland voorgedaan. Rationalisatie en mechanisatie in de landbouwsector is ingegeven door de wens efficiënter en goedkoper te produceren en heeft geleid tot schaalvergroting en daarmee tot vergroting van de perceelomvang. Een zelfde proces doet zich voor in Brazilië, maar dan in een veel extremere vorm. Deze ontwikkeling staat los van de uitbreiding van de productie van biobrandstoffen. Het is daarom zeer moeilijk deze ontwikkeling in kwantitatieve en kwalitatieve zin toe te schrijven aan de verbouw van suikerriet. Daar komt bij dat veel van de incidenten plaatsvinden in gebieden, waar geen of weinig suikerriet of soja verbouwd wordt. Een moeilijkheid is dat soja vooral voor veevoer gebruikt wordt en suikerriet ook verbouwd wordt voor de fabricage van suiker èn voor bio-ethanol die bestemd is voor de binnenlandse Braziliaanse markt. De toegevoegde waarde van een nieuw onafhankelijk onderzoek is zeer beperkt, mede omdat het oorzakelijk èn wetenschappelijk verband tussen biobrandstoffen en de in de rapporten genoemde gevolgen momenteel moeilijk gelegd kan worden. Vraag 3 Houden de Cramer criteria op enige wijze rekening met verdringingseffecten? Bent u bereid bij de beoordeling van ‘duurzame’ biomassa en soja rekening te houden met deze verdringingseffecten? Zo neen, waarom niet? Antwoord: In het rapport van de Cramer Commissie wordt aandacht geschonken aan verdringingseffecten. Dat zijn de effecten die niet gerelateerd kunnen worden aan een bepaald bedrijf of plantage, maar die optreden op (soms grote) afstand van de plantage. De Cramer Commissie signaleerde de mogelijkheid van dergelijke effecten op het terrein van voedselprijzen, de waarde van land, eigendomsverhoudingen, ontbossing en veranderingen in de begroeiing. De Cramer Commissie constateert dat “monitoring” op macro-schaal zal moeten plaatsvinden om deze verdringingseffecten in kaart te brengen en dat dat een taak is voor overheden omdat de effecten optreden op regionale of nationale schaal”. Overigens blijkt Brazilië al voortvarend bezig te zijn met macro-monitoringsactiviteiten. De Nederlandse regering zal bij de beoordeling van “duurzame biomassa en soja” zoveel mogelijk rekening houden met verdringingseffecten, maar stuit daarbij op de moeilijkheid dat er nog geen objectieve testmethode is ontwikkeld. Daar komt bij dat het oorzakelijk verband tussen enerzijds de productie van een hoeveelheid biobrandstoffen en anderzijds een ongewenst “verdringingseffect” elders moeilijk aan te tonen is. Vraag 4 Is er al een nadere uitwerking van ‘Het Memorandum of Understanding’ d.d. 11 april 2008 inzake de samenwerking op het gebied van de ontwikkeling van biomassa en biobrandstoffen tussen de Braziliaanse en Nederlandse regering, waarbij verzekerd wordt dat de bovengenoemde perverse effecten in de toekomst vermeden worden? Zo neen, op welke termijn denkt u die uitwerking gereed te hebben? Zo ja, wilt u de Kamer informeren over deze afspraken? Antwoord: Nee, er is nog geen nadere uitwerking van het Memorandum of Understanding gereed. De Minister van Economische Zaken is in gesprek met Brazilië om hier nadere invulling aan te geven en ik ben hierbij betrokken. Het is moeilijk te zeggen op welke termijn dit gereed zal zijn. Het is de bedoeling dat in januari/februari 2009 een eerste formeel overleg over de invulling van het MoU zal plaatsvinden in Brazilië. In de brief van de Minister van Economische Zaken aan de TK van 2 juli jl. (kamerstuk 29575, nr. 21) is aangegeven dat de TK over de uitkomsten van het overleg met Brazilië geïnformeerd zal worden. Vraag 5 Is het waar dat er in Nederland ethanol en soja wordt geïmporteerd afkomstig uit gebieden die toebehoorden aan inheemse bevolkingsgroepen? Antwoord : Het is niet bekend of in Nederland ethanol en soja geïmporteerd wordt, die afkomstig is uit gebieden die toebehoorden aan inheemse bevolkingsgroepen. De exacte herkomst van in Nederland gebruikte grondstoffen en gewassen is namelijk slechts in grote lijnen bekend. Dit betekent ook dat ik geen detailleerde informatie heb over de omstandigheden, waaronder deze worden geproduceerd. De Braziliaanse grondwet (art. 231) geeft de indianen het recht op de gebieden die zij traditioneel bewonen, waarbij het de taak van de overheid is deze gebieden te demarqueren, te beschermen en respect voor hun eigendommen te verzekeren. 12% van het Braziliaanse grondgebied is erkend als inheems gebied en het proces van demarcatie is nog steeds gaande. De grootste inheemse gebieden bevinden zich in het noorden van het land, waar geen of nauwelijks suikerriet wordt verbouwd. Daarnaast zijn er gebieden die door indianen worden opgeeist, maar die door de overheid (nog) niet zijn erkend en gedemarqueerd als inheemse gebieden. Over de situatie omtrent soja, verwijs ik naar de beantwoording van vraag 7. Vraag 6 Ziet de Nederlandse regering in het kader van het Memorandum of Understanding een rol voor zichzelf weggelegd om te verzekeren dat de grond in Mato Grosso do Sul en andere deelstaten aan de inheemse bevolking wordt teruggegeven, zoals voorgeschreven in de Braziliaanse grondwet van 1988? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo neen, waarom niet? Antwoord: De Nederlandse regering is niet in een positie om het proces van erkenning en demarcatie van gebieden als inheemse gebieden door de Braziliaanse overheid te beïnvloeden. De uitvoering van (onderdelen van) de Braziliaanse grondwet van 1988 is de verantwoordelijkheid van de huidige Braziliaanse regering en niet van de Nederlandse regering. De inzet van de Nederlandse regering bij het opstellen van een werkprogramma, t.b.v. van het MoU dat met Brazilië is afgesloten, is het stimuleren van de verbouw van duurzaam geproduceerde biobrandstof. Zoals de minister van Economische Zaken in haar brief van 2 juli jl. vermeld heeft, zullen de Cramer criteria uitgangspunt zijn voor het overleg met Brazilië over de invulling van de MoU. Vraag 7 Ziet u mogelijkheden om in het kader van de Round Table on Responsible Soy de inheemse bevolking haar rechtmatige land terug te geven, en tegemoet te komen aan andere sociale- en milieuproblemen? Zo ja, op welke wijze en welke garanties kunt u daarbij geven? Zo neen, bent u bereid aanvullende maatregelen te treffen? Antwoord: De Round Table on Responsible Soy is een initiatief van producenten, handelaren, banken, afnemers en maatschappelijke organisatie. In het Round Table proces wordt terdege rekening gehouden met de gevolgen, die certificering van soja heeft voor kleine boeren en de inheemse bevolking. Organisaties van kleine boeren en van de inheemse bevolking maken deel uit van de RTRS en de zogenaamde Development Groups, waarin criteria voor duurzaamheid worden ontwikkeld. Ook diverse maatschappelijke en natuur- en milieuorganisaties hebben nadrukkelijk aandacht voor de specifieke problemen van deze groep. Het al of niet teruggeven van rechtmatig land aan de inheemse bevolking is in eerste instantie een zaak van nationale wetgeving van het land zelf. Ik wijs er op dat in Brazilië de “National Foundation for the Indigenous People FUNAI” actief is die de belangen van de inheemse bevolking behartigt. FUNAI is een overheidsinstelling onder het Ministerie van Justitie. Diverse buitenlandse NGO's en ontwikkelingsorganisaties voeren projecten uit in inheemse gebieden met toestemming van FUNAI. De Nederlandse ambassadeur voor de Mensenrechten (dhr Hamburger) heeft in de laatste week van november 2008 een bezoek gebracht aan Brazilie om zich ter plekke op de hoogte te stellen van de mensenrechtensituatie. Vóór zijn vertrek heeft hij o.a. overleg met de Nederlandse Soja coalitie. In Brazilië heeft hij de hier levende zorgen onder de aandacht van de autoriteiten gebracht. Vraag 8 Wat betekenen beschreven feiten voor de opstelling van de Nederlandse regering inzake de formulering in EU-verband van wettelijke duurzaamheidnormen voor de productie en import van ethanol en soja? Antwoord: Genoemde rapporten onderstrepen dat het van belang is dat er spoedig een mondiaal geaccepteerd systeem van monitoring van directe en indirecte effecten van de verbouw van biobrandstoffen gewassen en van certificering van o.a. bioethanol komt. De eerste stap daartoe wordt in de EU gezet in het kader van het richtlijnvoorstel hernieuwbare energie, waarin duurzaamheidseisen opgenomen zijn voor biobrandstoffen, willen deze mogen meetellen bij de realisatie van de EU-doelstelling voor hernieuwbare energie in de transportsector. Aldus worden producenten van duurzaam geproduceerde bio-brandstoffen gehonoreerd voor hun inspanningen. Monitoring en rapportages maken, mede naar aanleiding van de Nederlandse inzet, onderdeel uit van het richtlijnvoorstel. Op verzoek van een aantal landen, waaronder Brazilië, gaat de EU met Mexico, Brazilië, Argentinië en Colombia een dialoog aan over mensenrechten. Deze dialoog is net gestart. Die dialoog wordt ook gevoed met informatie, zoals naar voren komt in beide rapporten. Hoogachtend, de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, dr. Jacqueline Cramer Pagina PAGE 5 van NUMPAGES 5 Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag Datum 20 januari 2009 Betreft Beantwoording kamervragen over de gevolgen van de expansie van de productie van biobrandstoffen SHAPE \* MERGEFORMAT Pagina PAGE 1 van NUMPAGES 5 Portefeuille Milieu Directie Internationale Zaken Datum 20 januari 2009 Kenmerk IZ/2008125206 Portefeuille Milieu Directie Internationale Zaken Rijnstraat 8 Postbus 30945 2500 GX Den Haag www.vrom.nl www.vrom.nl Contactpersoon T 070- 339 3359 F 070- 339 1306 Kenmerk IZ/2008125206 VROM verandert en krijgt een nieuwe huisstijl. Kijk voor meer informatie op HYPERLINK "http://www.vrom.nl" \o "http://www.vrom.nl/" www.vrom.nl