Antwoord op vragen van het lid Van Velzen over het leveren van grondstoffen voor gifgassen aan Irak en het Chemisch Wapenverdrag
Antwoord schriftelijke vragen
Nummer: 2009D02035, datum: 2009-01-21, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.DOC), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie ()
- Mede ondertekenaar: F. Heemskerk, staatssecretaris van Economische Zaken (Ooit PvdA kamerlid)
Onderdeel van zaak 2008Z06886:
- Gericht aan: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie
- Indiener: K. van Velzen, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
- 2009-01-14 13:00: Aanvang middagvergadering: regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
Graag bieden wij u hierbij, mede namens de minister van Buitenlandse Zaken, de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door het lid Van Velzen (SP) over het leveren van grondstoffen voor gifgassen aan Irak en het Chemisch Wapenverdrag. Deze vragen werden ingezonden op 17 november 2008 met kenmerk 2080905460. 1 Kent u het artikel “Voorkomen dat grote vissen door de mazen van de wet zwemmen. De gevolgen van niet volledige implementatie van het Chemische Wapenverdrag en de Van Anraat-zaak”? Wat is uw reactie op de stelling van de auteur dat Van Anraat tot levenslang veroordeeld had kunnen worden als het Chemische Wapenverdrag volledig en juist door Nederland zou zijn geïmplementeerd? 2 Op welke wijze en in welke wet(ten) is artikel 1, eerste lid, van het Chemische Wapenverdrag in Nederland geïmplementeerd? Is zowel het gebruik als het leveren van chemische wapens strafbaar gesteld? Welk strafmaximum staat op deze verschillende delicten? Kunt u het daarbij gemaakte onderscheid tussen het gebruik en het leveren in tijd van oorlog en in tijd van vrede toelichten? 3 Onderschrijft u de conclusie van de auteur dat het oorlogsmisdrijf “leveren van chemische wapens” niet zelfstandig strafbaar is, en dat de in de zaak van Van Anraat gebruikte constructie “medeplichtigheid aan het gebruik van chemische wapens” een lager strafmaximum oplevert? Deelt u eveneens de mening van de auteur dat op het leveren van chemische wapens in oorlogstijd ook een levenslange gevangenisstraf als strafmaximum moet staan? Antwoord 1 t/m 3 Ja. Het door u genoemde artikel is bekend. Het Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de productie, de aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens en inzake de vernietiging van deze wapens (CW) werd op 13 januari 1993 in Parijs ondertekend en trad in werking op 29 april 1997. Op deze laatste datum trad in Nederland de Uitvoeringswet chemische wapens (Uitvoeringswet) in werking ter implementatie van het CW. Artikel 2, eerste lid, van de Uitvoeringswet implementeert de kernbepaling van artikel 1, eerste lid, onder a en b, van het CW. Dit artikel verbiedt chemische wapens te ontwikkelen, te produceren, anderszins te verwerven, op te slaan, voorhanden te hebben, over te dragen of te gebruiken. Artikel 2, tweede lid van de Uitvoeringswet verbiedt dezelfde handelingen, maar dan voor giftige stoffen, daarbij inbegrepen hun voorlopers, als zij zijn bedoeld voor de ontwikkeling, productie, verwerving, opslag, overdracht of het gebruik van chemische wapens. Voor giftige stoffen die zijn bedoeld voor doeleinden die ingevolge het verdrag wél zijn toegestaan, is een vergunning- en ontheffingstelsel van kracht. Overtreding van deze verboden wordt aangemerkt als een economisch delict in de zin van artikel 1 van de Wet op de economische delicten (Wed). In geval van opzet worden dergelijke delicten als misdrijf aangemerkt, met een maximale gevangenisstraf van zes jaar en een geldboete van de vijfde categorie (thans € 74.000). Indien het feit is begaan met een terroristisch oogmerk bedraagt de maximale gevangenisstraf acht jaar. Het CW verplicht dus tot strafbaarstelling van, onder meer, het gebruik en het leveren van chemische wapens. Het maakt hierbij geen onderscheid tussen het gebruik en het leveren van chemische wapens in tijd van oorlog en in tijd van vrede. Bij de implementatie van het CW is rekening gehouden met het gebruik en het leveren van chemische wapens zowel in tijd van oorlog als in tijd van vrede. Ingevolge artikel 2, derde lid, van de Uitvoeringswet is het eerste lid niet van toepassing als de Wet Oorlogsstrafrecht (Wos) van toepassing is, dat wil zeggen als er sprake is van een misdrijf in de zin van die wet. Er is dus geen hiaat in de implementatie van het CW. Het doel van de toepasselijkheid van de Wos is om zwaardere bestraffing mogelijk te maken ingeval van een internationaal misdrijf. Sinds de inwerkingtreding van de Wet internationale misdrijven (Wim) op 1 oktober 2003 zijn de strafbepalingen van de Wos (artikelen 8 tot en met 10) vervallen en is de inhoud ervan opgenomen in de Wim. De Wim maakt het mogelijk om strafrechtelijk op te treden ten aanzien van de in artikel 2 van de Uitvoeringswet omschreven strafbare feiten, als deze kunnen worden aangemerkt als een van de in de Wim omschreven internationale misdrijven. Dat zijn genocide (artikel 3), misdrijven tegen de menselijkheid (artikel 4), oorlogsmisdrijven (artikelen 5 tot en met 7) en foltering (artikel 8). De meeste van deze internationale misdrijven zijn met de zwaarste straffen bedreigd, dat wil zeggen levenslange gevangenisstraf of tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste 30 jaar of een geldboete van de zesde categorie (€ 740 000). Voor internationale misdrijven geldt ingevolge artikel 2 van de Wim universele rechtsmacht. Daarnaast zijn de regels van deelneming (daderschap en medeplichtigheid) uit het Wetboek van Strafrecht (Sr) van toepassing. Ingevolge artikel 49 Sr wordt het maximum van de hoofdstraffen bij medeplichtigheid met een derde verminderd. Bij misdrijven waarop een levenslange gevangenisstraf staat, geldt een maximum voor medeplichtigheid van twintig jaar. Ingevolge artikel 14 van de Uitvoeringswet is de Nederlandse strafwet van toepassing op de Nederlander die zich buiten het Rijk schuldig maakt aan enig bij of krachtens de Uitvoeringswet strafbaar gesteld feit. Partijen bij het CW zijn vrij in de keuze van de wijze waarop zij aan hun verdragsrechtelijke verplichtingen uitvoering willen geven. Nederland heeft, zoals uit het voorgaande blijkt, volledig aan die verplichtingen voldaan. Gelet op het universeel aanvaarde legaliteitsbeginsel dat geen feit strafbaar is dan uit kracht van een daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling heeft de Uitvoeringswet in beginsel geen terugwerkende kracht, en is zij in beginsel dus niet van toepassing op feiten die voor 29 april 1997 hebben plaatsgevonden. De heer Van A. is bij arrest van het Gerechtshof Den Haag van 9 mei 2007 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 17 jaar wegens het leveren van grondstoffen voor de vervaardiging van gifgassen aan Irak gedurende de periode van 19 april 1984 t/m 25 augustus 1988 (medeplichtigheid aan het medeplegen van oorlogsmisdrijven, zoals strafbaar gesteld in de Wos). Tegen dit arrest is beroep in cassatie ingesteld. 4 Hoe hebben andere staten die partij zijn bij het Chemische Wapenverdrag artikel 1, eerste lid van het verdrag geïmplementeerd? Hebben deze andere landen onderscheid gemaakt tussen het leveren en het gebruik van deze wapens? Welke straffen staan er in de diverse staten op deze strafbare feiten? Antwoord Het CW is door diverse verdragspartijen op verschillende wijze geïmplementeerd, afhankelijk van hun nationale rechtssysteem, zoals dat altijd gebeurt bij de implementatie van verdragen. Niet alle verdragspartijen hebben een vertaling van hun wetgeving aan OPCW toegestuurd. De wetgeving van de 88 landen die toestemming hebben gegeven voor openbaarmaking hiervan, is te vinden op internet. 5 Schendt Nederland door het niet correct omzetten van het verdrag haar internationale verplichtingen, en riskeert Nederland hiermee zelfs staatsaansprakelijkheid? Los daarvan, deelt u de mening dat deze omissie zo spoedig mogelijk hersteld dient te worden? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer een daartoe strekkend voorstel tegemoet zien? Antwoord Zoals blijkt uit de antwoorden op de vorige vragen heeft Nederland het CW volledig en juist omgezet in de Nederlandse rechtsorde en is er geen sprake van een omissie bij de omzetting. Er is dus geen aanleiding om een voorstel tot wetswijziging in te dienen en ook riskeert Nederland geen staatsaansprakelijkheid. 6 Wat is uw reactie op het recentelijk gepubliceerde “Full, final and complete disclosure regarding chemical weapons” aan “The United Nations Special Commission” (UNSCOM)? Kunt u bevestigen dat dit daadwerkelijk het officiële “Full, final and complete disclosure regarding chemical weapons” (FFCD) is? 7 Bent u bereid die passages in het FFCD aan het Openbaar Ministerie (OM) voor te leggen die wijzen op de betrokkenheid van de Nederlandse personen en bedrijven bij het leveren van bestanddelen voor de productie van chemische wapens aan Irak in die tijd? Bent u bereid het OM te vragen te onderzoeken of er strafbare feiten zijn gepleegd? Zo neen, waarom niet? Antwoord 6 en 7 De versie van het “Full, Final and Complete Disclosure regarding chemical weapons” waarnaar wordt verwezen in de vraag, is geen officiële publicatie die is vrijgegeven door de Verenigde Naties. In antwoord op eerdere vragen van het lid Van Velzen heeft de regering reeds aangegeven dat het Openbaar Ministerie in het kader van strafrechtelijk onderzoek kan beschikken over het FFCD-rapport. Het OM is reeds doende het FFCD te bezien op aanknopingspunten voor strafrechtelijk onderzoek ten aanzien van andere personen en bedrijven dan dhr. Van A., KBS en Melchemie. Over de vervolging(smogelijkheden) van KBS, Melchemie en dhr. Van A. is uw Kamer al in eerdere antwoorden op schriftelijke vragen bericht. . 8 Waarom heeft de Nederlandse regering zich tot nu toe op het standpunt gesteld dat niet kan worden opgetreden tegen het leveren van bestanddelen voor de productie van chemische wapens van vóór de datum van het uitgevaardigde koninklijk besluit van 15 november 1984 dat de uitvoer van bepaalde strategische goederen verbiedt? Deelt u de mening dat ruim voor die datum genoegzaam bekend was dat Irak gifgassen gebruikte in de oorlog tegen Iran? Deelt u de mening dat leveranties die plaats hebben gevonden voor de ingangsdatum van het koninklijk besluit daarom wel degelijk zou kunnen leiden tot strafvervolging? Antwoord Na het begin van de oorlog tussen Iran en Irak op 22 september 1980 verschenen in toenemende mate berichten met vermoedens dat van Iraakse zijde chemische wapens werden ingezet. Het was niet van meet af aan duidelijk welke precursoren werden gebruikt voor de vervaardiging van die wapens. Iran legde de beschuldigingen over inzet van chemische wapens op 3 november 1983 voor aan de VN Veiligheidsraad. Deze stelt op 26 maart 1984 formeel vast dat in de oorlog tussen Irak en Iran chemische wapens worden gebruikt. Op 13 april 1984, dus direct daarna, wordt een ministeriële spoedregeling uitgevaardigd die de uitvoer van 11 chemicaliën zonder vergunning van de minister van Economische Zaken verbiedt. De regeling treedt in werking op 19 april 1984. Hiermee was Nederland met het Verenigd Koninkrijk de eerste lidstaat van de (E)EG die een uitvoerverbod instelde. Deze regeling is niet van toepassing op feiten die vóór 19 april 1984 hebben plaatsgevonden. Zoals in de antwoorden op de vragen 1 tot en met 3 is aangegeven is de Wos van toepassing op feiten die vóór 1 oktober 2003 hebben plaatsgevonden. De Wos kan dus een grondslag opleveren voor strafrechtelijk optreden tegen de levering van grondstoffen vóór 19 april 1984 als er aanwijzingen zijn dat die levering geschiedde ten behoeve van de vervaardiging en het gebruik van gifgas in een oorlogssituatie en als die levering als een oorlogsmisdrijf kan worden aangemerkt. De vraag of er sprake is van voorwaardelijk opzet is daarbij van groot belang. 9 Bent u bereid inzage te geven in eerdere pogingen Nederlandse bedrijven te vervolgen voor leverantie van bestanddelen voor de productie van chemische wapens? Bent u bijvoorbeeld bereid de Kamer inzage te geven in het strafdossier van de firma Melchemie, eventuele dossiers voor de firma KBS Holland, het Irak-archief van het ministerie van Economische Zaken? Bent u bereid de Kamer een overzicht te geven van alle tot nu toe via de Wet Openbaarheid Bestuur verkregen documenten die gerelateerd zijn aan deze kwestie en desgevraagd deze stukken aan de Kamer toe te zenden? Antwoord Voor het eerste deel van de vragen wordt verwezen naar het antwoord op de vragen 6 en 7. Voor wat betreft de inzage in strafdossiers wordt verwezen naar eerdere antwoorden op vragen van het lid Van Velzen. Hetgeen aldaar is geantwoord geldt ook voor andere dossiers in deze. Het ministerie van Economische Zaken heeft het Irak-dossier reeds openbaar gemaakt naar aanleiding van een verzoek onder de Wet openbaarheid bestuur (Wob). Documenten die op basis van de Wob zijn vrijgegeven, worden op de websites van de ministeries van EZ en BZ geplaatst. Voor zover dat nog niet is gebeurd, zullen de relevante documenten op korte termijn op internet beschikbaar komen. 10 Herinnert u zich uw mededeling van 21 juni 2006 dat u mijn vragen van 29 april 2005 reeds afdoende heeft beantwoord? Bent u bereid gezien de publicatie van het FFCD alsnog de eerder niet beantwoorde vragen afzonderlijk en volledig te beantwoorden, te weten de vragen 2 t/m 15? Antwoord Ja, die mededeling is bekend. Het standpunt dat de eerdere vragen afdoende zijn beantwoord blijft ongewijzigd. De Minister van Justitie, De Staatssecretaris van Economische Zaken, (w.g.) Dr. E.M.H. Hirsch Ballin (w.g.) Drs. F. Heemskerk Nederlands Juristenblad, 31 oktober 2008, afl. 38, p. 2426 Trb. 1993, nr. 162 Dit legaliteitsbeginsel is vastgelegd in artikel 1 Wetboek van Strafrecht; artikel 16 Grondwet; artikel 4 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koninkrijk; artikel 7 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 15 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten HYPERLINK http://www.opcw.org/our-work/implementation-support/national-implementin g-legislation/legislation-database/ http://www.opcw.org/our-work/implementation-support/national-implementin g-legislation/legislation-database/ HYPERLINK "http://www.stopwapenhandel.org/" \o "http://www.stopwapenhandel.org/" http://www.stopwapenhandel.org/ , HYPERLINK "http://www.stopwapenhandel.org/projecten/gifgas/iraq-ffcd-1.pdf" \o "http://www.stopwapenhandel.org/projecten/gifgas/iraq-ffcd-1.pdf" http://www.stopwapenhandel.org/projecten/gifgas/iraq-ffcd-1.pdf , dagblad De Pers, 14 november 2008, ‘Koerden vergast met onze hulp door Arnold Karskens’. Aanhangsel Handelingen 2004-2005, nr. 1871, en 2005-2006, nr. 207. zie Aanhangsel Handelingen 2004-2005, 1871, pag. 3979, antwoorden op de vragen 2, 3, 4, 5, 6, 12 en 13 Zie HYPERLINK "http://www.ez.nl/Actueel/WOB_verzoeken" http://www.ez.nl/Actueel/WOB_verzoeken onder Archief 2006, ‘Verzoek om informatie exportbeleid chemicaliën 1980 t/m 1989’ d.d. 30-05-2008; en zie HYPERLINK "http://www.minbuza.nl/actueel/wob" http://www.minbuza.nl/actueel/wob Antwoord op vraag 12 van de Kamervragen van 25 april 2006, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2005-2006, nr. 1701 Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2004-2005, nr. 1871 Volgvel minute \PAGE 6 Paraaf en datum Minute Auteur Toestelnummer Classificatienummer drs KJ Steenhoek 6085 Datum Uiterste verzenddatum Verzendwijze 19-1-2008 20-1-2009 Aan Informatiekopie aan Medeafdoening van ons kenmerk De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 4 2513 AA ‘s-GRAVENHAGE Medeparaaf en datum ** Let op: na akoord met digitale handtekening StasEZ naar Justitie voor verzending aan TK Datum Uw kenmerk Ons kenmerk Bijlage(n) 21 januari 2009 BEB/HPG / 8199232 Onderwerp Antwoorden op vragen van het lid Van Velzen Bezoekadres Doorkiesnummer Telefax Bezuidenhoutseweg 20 070-3796085 070-3797392 Hoofdkantoor Bezuidenhoutseweg 30 Postbus 20101 2500 EC 's-Gravenhage Telefoon (070) 379 89 11 Telefax (070) 347 40 81 Email ezpost@minez.nl Website www.minez.nl Behandeld door Drs. K.J. Steenhoek Verzoeke bij beantwoording van deze brief ons kenmerk te vermelden