Nader rapport
Wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens in verband met de vermindering van administratieve lasten, wijzigingen teneinde wetstechnische gebreken te herstellen en enige andere wijzigingen
Nader rapport
Nummer: 2009D02458, datum: 2009-01-22, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie ()
- Mede ondertekenaar: G. ter Horst, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Onderdeel van zaak 2009Z01050:
- Indiener: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie
- Medeindiener: G. ter Horst, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Volgcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2009-01-27 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2009-01-29 13:30: Aanvang middagvergadering: regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2009-02-04 14:30: Procedurevergadering Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2009-03-05 14:00: Wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens in verband met de vermindering van administratieve lasten en nalevingskosten, wijzigingen teneinde wetstechnische gebreken te herstellen en enige andere wijzigingen (31841) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2009-07-01 14:30: Procedurevergadering Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2009-09-09 14:15: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2010-03-02 15:30: Extra procedurevergadering commissie Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2010-03-11 15:25: Stemmingen (Stemmingen), TK
- 2010-10-05 16:00: Procedurevergadering commissie Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2010-11-18 14:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2011-06-15 10:15: Wijz. Telecommunicatiewet; aanpassing van de bewaartermijn voor telecommunicatiegegevens met betrekking tot internettoegang, e-mail over het internet en internettelefonie (32185) + Wijz. Wet bescherming persoonsgegevens; vermindering van administratieve lasten en nalevingskosten (31841) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2011-06-21 15:15: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
Datum 6 januari 2009 Onderwerp Nader rapport inzake voorstel tot wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens in verband met de wijziging van administratieve lasten en nalevingskosten, wijzigingen teneinde wetstechnische gebreken te herstellen en enige andere wijzigingen Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 28 juli 2008, nr. 08/5557522, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 24 juli 2008, nr. W03.08.0187/II, bied ik U hierbij aan. 1. Algemene uitzondering voor ombudsman, toezichthouder en accountantsorganisatie In het wetsvoorstel was een algemene uitzonderingsgrond opgenomen voor het verwerken van bijzondere persoonsgegevens door een ombudsman in de zin van artikel 9:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een toezichthouder als bedoeld in artikel 5:11 Awb en een accountantsorganisatie als bedoeld in artikel 1 van de Wet toezicht accountantsorganisaties, voor zover noodzakelijk voor de uitvoering van de hem of haar wettelijk opgedragen taak. De Raad merkt op dat uit de toelichting onvoldoende blijkt dat aan de voorwaarden voor afwijking van het verbod op het verwerken van bijzondere persoonsgegevens is voldaan aangezien de genoemde categorieën van verwerkers en specifieke situaties van verwerkingen niet zonder meer te veralgemeniseren zijn. Naar de mening van de Raad bestaat behoefte aan een nadere toelichting op de betekenis en de inhoud, alsook op de toepassingsmogelijkheden van het criterium, toegespitst op de onderling sterk verschillende categorieën. Met de Raad zijn wij van mening dat een ombudsman, toezichthouders en accountantorganisaties te verschillend zijn om in een eenduidig criterium te vatten. Daarom is besloten af te zien van het regelen van een algemene uitzonderingsgrond voor toezichthouders en accountantsorganisaties. Eventueel zal op termijn in de voor deze categorieën geldende sectorale wetgeving worden voorzien in een meer specifieke uitzonderingsgrond voor het verwerken van bijzondere persoonsgegevens voor concreet bepaalde taken. Ten aanzien van de Nationale ombudsman en de overige ombudslieden wordt de algemene uitzonderingsgrond gehandhaafd. Daarnaast is op verzoek van het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) eenzelfde bevoegdheid opgenomen voor het Cbp. Ook de wettelijke taken van het Cbp brengen immers mee dat dit College onder omstandigheden bijzondere persoonsgegevens zal moeten verwerken. Voorts is naar aanleiding van het advies van de Raad voorzien in nadere voorwaarden voor toepassing van de voorgestelde uitzonderingsgrond. Daartoe is in de wettekst uitdrukkelijk opgenomen dat sprake moet zijn van een zwaarwegend algemeen belang en dat moet zijn voorzien in zodanige waarborgen dat de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene niet onevenredig wordt geschaad. Tot slot is in de memorie van toelichting nadere aandacht besteed aan de voorwaarden waaronder en omstandigheden waarin verwerking van bijzondere persoonsgegevens door de Nationale ombudsman, de overige ombudslieden en het Cbp zal kunnen plaatsvinden. 2. Verwerking gegevens bij bedrijfs- of verkeersongeval In het wetsvoorstel zoals dat aan de Raad werd voorgelegd was in artikel 21, eerste lid, onderdeel a, een grondslag opgenomen voor de verstrekking van bijzondere persoonsgegevens door zorgverleners aan zorgverzekeraars in gevallen waarin hun cliënten slachtoffer zijn geworden van een bedrijfs- of verkeersongeval indien betrokkene hiertegen geen bezwaar heeft gemaakt. De voorgestelde bepaling beoogde doorgifte van gezondheidsgegevens aan zorgverzekeraars mogelijk te maken, in die gevallen waarin evident sprake is van een ongeluk, zodat zij regresrecht kunnen uitoefenen. Uit correspondentie van het Cbp met zorgaanbieders en zorgverzekeraars blijkt namelijk dat het steeds moeten vragen van uitdrukkelijke toestemming in de praktijk niet doenlijk is. De Raad adviseert de voorgestelde aanvulling op artikel 21, eerste lid, onderdeel a, in overeenstemming te brengen met artikel 23, eerste lid , onderdeel a, van de Wbp. Naar aanleiding van het advies van de Raad en met het oog op de doelstelling van dit wetsvoorstel tot het verminderen van regeldruk is besloten de voorgestelde wijziging van artikel 21 te laten vervallen. Er kan worden aangesloten bij de reeds door de Raad genoemde regeling in artikel 23 van de Wbp. Daarnaast kan gebruikt worden gemaakt van de uitzondering zoals opgenomen in artikel 87, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet jo. artikel 7.1, derde lid, van de Regeling zorgverzekering waarin is opgenomen dat een zorgaanbieder in afwijking van de Wbp gegevens mag verstrekken aan de zorgverzekeraar van betrokkene en dat deze gegevens mogen worden gebruikt voor het uitoefenen van verhaalsrecht (regres). 3. Verwerking strafrechtelijke persoonsgegevens bij algemene maatregel van bestuur De Raad acht de voorgestelde wettelijke grondslag voor een algemene maatregel van bestuur te ongeclausuleerd. De bedoeling was om in een algemene maatregel van bestuur categorieën van verwerkingen op te nemen waarvoor het verbod op het verwerken van strafrechtelijke gegevens niet zou gelden. In lijn met de opmerking van de Raad is besloten af te zien van een algemene delegatiegrondslag en nader geclausuleerde specifieke uitzonderingen op te nemen in de wet. Deze uitzonderingen zijn onder te verdelen in twee categorieën. Het voorkomen van dubbelingen in voorafgaande onderzoeken bij samenwerkingsverbanden waarin zwarte lijsten worden bijgehouden en een uitzondering op het verbod van verwerken van strafrechtelijke gegevens voor publiekrechtelijke samenwerkingsverbanden als deze verwerking niet onder de uitzondering van artikel 22, eerste lid, kan worden gebracht. Daartoe is in artikel 31 een bepaling op genomen op grond waarvan de deelnemers aan een zogenaamde zwarte lijst deze lijst niet hoeven voor te leggen voor voorafgaand onderzoek wanneer een van de andere deelnemers deze zelfde lijst reeds eerder voor voorafgaand onderzoek heeft voorgelegd en het Cbp ten aanzien daarvan heeft verklaard dat de verwerking rechtmatig is. Daarnaast is in artikel 22 een uitzondering opgenomen voor het verwerken van strafrechtelijke gegevens door publiekrechtelijke samenwerkingsverbanden van verantwoordelijken of groepen van verantwoordelijken, anders dan op grond van de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Uiteraard is deze uitzondering met waarborgen omkleed. Verwerking mag alleen plaatsvinden indien dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de taak van deze verantwoordelijken of groepen van verantwoordelijken en bij de uitvoering is voorzien in zodanige waarborgen dat de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene niet onevenredig wordt geschaad. 4. Recht van verzet a. Naar aanleiding van het advies van de Raad is in artikel 41, tweede lid, een termijn van vier weken opgenomen. b. De Raad is van mening dat in de toelichting niet wordt weerlegd dat de voorgestelde wijziging van artikel 41 niet voldoet aan artikel 14 van de privacyrichtlijn. Daarnaast is de Raad van mening dat niet duidelijk wordt gemaakt hoe bezwaarlijk de lasten zijn die voortvloeien uit het vierde lid van artikel 41. Artikel 14, onderdeel b, van de richtlijn geeft lidstaten een keuzemogelijkheid: betrokkenen moeten ofwel het recht hebben zich, op verzoek en kosteloos, te kunnen verzetten tegen een voorgenomen verwerking van hem betreffende persoonsgegevens door een verantwoordelijke met het oog op direct marketing, ofwel het recht hebben te worden ingelicht voordat persoonsgegevens voor de eerste keer aan derden worden verstrekt of voor rekening van derden worden gebruikt voor direct marketing, en daarbij uitdrukkelijk ter kennis gebracht krijgen dat zij zich kosteloos kunnen verzetten tegen deze verstrekking of dit gebruik van gegevens. Artikel 14 van de Richtlijn bepaalt voorts dat de lidstaten de nodige maatregelen nemen om te waarborgen dat betrokkene kennis hebben van de hierboven genoemde rechten. Het geldende artikel 41, derde en vierde lid, bepalen hoe bekendmaking dient te geschieden respectievelijk dat betrokkene elke keer dat hij wordt benaderd wordt gewezen op de mogelijkheid tot het doen van verzet. Deze verplichtingen gaan verder dan artikel 14 van de Richtlijn, daaruit volgt slechts dat betrokkene op de hoogte moet worden gebracht en niet op welke wijze of met welke frequentie dat moet gebeuren. Daarom wordt voorgesteld in artikel 41 van de Wbp te volstaan met de verplichting voor de verantwoordelijke om passende maatregelen te nemen om betrokkenen de mogelijkheden bekend te maken tot het doen van verzet. Met deze oplossing wordt een goede balans bereikt tussen het waarborgen van de rechten van betrokkene en het minimaliseren van de administratieve lasten voor de verantwoordelijke. De lasten die voorvloeien uit artikel 41, derde en vierde lid, moeten worden gezien als inhoudelijke nalevingskosten. In de memorie van toelichting is nader aandacht besteed aan wijze waarop deze lasten zijn berekend. Hiervoor is gebruik gemaakt van het onderzoek naar de administratieve lasten voortvloeiend uit de regelgeving van het Ministerie van Justitie (Sira Consulting, januari 2004) en het rapport Administratieve lasten in het privacydomein; reductievoorstellen nader bekeken (EIM, september 2006). In samenhang bezien levert de voorgestelde wijziging van artikel 41 een vermindering op van € 2.266.700. 5. Verhoging boetebedragen en op te leggen straffen door de strafrechter Naar aanleiding van het advies van de Raad is in de memorie van toelichting verduidelijkt dat de voorgestelde wijziging beoogt de hoogte van de bestuurlijke boetes en de hoogte van de strafrechtelijke boetes meer met elkaar in overeenstemming te brengen. 6. Beboetbaar en strafbaar stellen van niet-melden gegevensverwerking De Raad adviseert in de artikelen 66 en 75 op te nemen dat ook het niet melden van een niet-geautomatiseerde verwerking die is aangevangen voor inwerkingtreding van de Wbp beboetbaar respectievelijk strafbaar is. Het wetsvoorstel is daartoe aangepast. 7. De redactionele kanttekeningen zijn overgenomen. Ik moge U, mede namens mijn ambtgenote van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden. De Minister van Justitie, IF REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT = " " " " " REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT Test " Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken Directie Wetgeving Datum 10 december 2008 REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 2 van SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT 4 Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken Directie Wetgeving Schedeldoekshaven 100 2511 EX Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.justitie.nl Contactpersoon Laura Ghirlanda T 070 370 80 91 F 070 370 75 16 Registratienummer 5579158/08/6 IF SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT 4 > 1"Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 1 van SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT 4 " " " Pagina 1 van 4 Aan de Koningin