[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Nader rapport

Wijziging van de Wet bescherming persoonsgegevens in verband met de vermindering van administratieve lasten, wijzigingen teneinde wetstechnische gebreken te herstellen en enige andere wijzigingen

Nader rapport

Nummer: 2009D02458, datum: 2009-01-22, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2009Z01050:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Datum

6 januari 2009

Onderwerp

Nader rapport inzake voorstel tot wijziging van de Wet bescherming
persoonsgegevens in verband met de wijziging van administratieve lasten
en nalevingskosten, wijzigingen teneinde wetstechnische gebreken te
herstellen en enige andere wijzigingen   



Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 28 juli 2008,
nr. 08/5557522, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies
inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen
toekomen.

Dit advies, gedateerd 24 juli 2008, nr. W03.08.0187/II, bied ik U
hierbij aan. 

1.	Algemene uitzondering voor ombudsman, toezichthouder en
accountantsorganisatie

In het wetsvoorstel was een algemene uitzonderingsgrond opgenomen voor
het verwerken van bijzondere persoonsgegevens door een ombudsman in de
zin van artikel 9:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een
toezichthouder als bedoeld in artikel 5:11 Awb en een
accountantsorganisatie als bedoeld in artikel 1 van de Wet toezicht
accountantsorganisaties, voor zover noodzakelijk voor de uitvoering van
de hem of haar wettelijk opgedragen taak. De Raad merkt op dat uit de
toelichting onvoldoende blijkt dat aan de voorwaarden voor afwijking van
het verbod op het verwerken van bijzondere persoonsgegevens is voldaan
aangezien de genoemde categorieën van verwerkers en specifieke
situaties van verwerkingen niet zonder meer te veralgemeniseren zijn.
Naar de mening van de Raad bestaat behoefte aan een nadere toelichting
op de betekenis en de inhoud, alsook op de toepassingsmogelijkheden van
het criterium, toegespitst op de onderling sterk verschillende
categorieën. Met de Raad zijn wij van mening dat een ombudsman,
toezichthouders en accountantorganisaties te verschillend zijn om in een
eenduidig criterium te vatten. Daarom is besloten af te zien van het
regelen van een algemene uitzonderingsgrond voor toezichthouders en
accountantsorganisaties. Eventueel zal op termijn in de voor deze
categorieën geldende sectorale wetgeving worden voorzien in een meer
specifieke uitzonderingsgrond voor het verwerken van bijzondere
persoonsgegevens voor concreet bepaalde taken. Ten aanzien van de
Nationale ombudsman en de overige ombudslieden wordt de algemene
uitzonderingsgrond gehandhaafd. Daarnaast is op verzoek van het College
bescherming persoonsgegevens (Cbp) eenzelfde bevoegdheid opgenomen voor
het Cbp. Ook de wettelijke taken van het Cbp brengen immers mee dat dit
College onder omstandigheden bijzondere persoonsgegevens zal moeten
verwerken. Voorts is naar aanleiding van het advies van de Raad voorzien
in nadere voorwaarden voor toepassing van de voorgestelde
uitzonderingsgrond. Daartoe is in de wettekst uitdrukkelijk opgenomen
dat sprake moet zijn van een zwaarwegend algemeen belang en dat moet
zijn voorzien in zodanige waarborgen dat de persoonlijke levenssfeer van
de betrokkene niet onevenredig wordt geschaad. Tot slot is in de memorie
van toelichting nadere aandacht besteed aan de voorwaarden waaronder en
omstandigheden waarin verwerking van bijzondere persoonsgegevens door de
Nationale ombudsman, de overige ombudslieden en het Cbp zal kunnen 
plaatsvinden.   

2.	Verwerking gegevens bij bedrijfs- of verkeersongeval

In het wetsvoorstel zoals dat aan de Raad werd voorgelegd was in artikel
21, eerste lid, onderdeel a, een grondslag opgenomen voor de
verstrekking van bijzondere persoonsgegevens door zorgverleners aan
zorgverzekeraars in gevallen waarin hun cliënten slachtoffer zijn
geworden van een bedrijfs- of verkeersongeval indien betrokkene
hiertegen geen bezwaar heeft gemaakt. De voorgestelde bepaling beoogde
doorgifte van gezondheidsgegevens aan zorgverzekeraars mogelijk te
maken, in die gevallen waarin evident sprake is van een ongeluk, zodat
zij regresrecht kunnen uitoefenen. Uit correspondentie van het Cbp met
zorgaanbieders en zorgverzekeraars blijkt namelijk dat het steeds moeten
vragen van uitdrukkelijke toestemming in de praktijk niet doenlijk is.
De Raad adviseert de voorgestelde aanvulling op artikel 21, eerste lid,
onderdeel a, in overeenstemming te brengen met artikel 23, eerste lid ,
onderdeel a, van de Wbp. Naar aanleiding van het advies van de Raad en
met het oog op de doelstelling van dit wetsvoorstel tot het verminderen
van regeldruk is besloten de voorgestelde wijziging van artikel 21 te
laten vervallen. Er kan worden aangesloten bij de reeds door de Raad
genoemde regeling in artikel 23 van de Wbp. Daarnaast kan gebruikt
worden gemaakt van de uitzondering zoals opgenomen in artikel 87, eerste
lid, van de Zorgverzekeringswet jo. artikel 7.1, derde lid, van de
Regeling zorgverzekering waarin is opgenomen dat een zorgaanbieder in
afwijking van de Wbp gegevens mag verstrekken aan de zorgverzekeraar van
betrokkene en dat deze gegevens mogen worden gebruikt voor het
uitoefenen van verhaalsrecht (regres). 

3.	Verwerking strafrechtelijke persoonsgegevens bij algemene maatregel
van bestuur

De Raad acht de voorgestelde wettelijke grondslag voor een algemene
maatregel van bestuur te ongeclausuleerd. De bedoeling was om in een
algemene maatregel van bestuur categorieën van verwerkingen op te nemen
waarvoor het verbod op het verwerken van strafrechtelijke gegevens niet
zou gelden. In lijn met de opmerking van de Raad is besloten af te zien
van een algemene delegatiegrondslag en nader geclausuleerde specifieke  
uitzonderingen op te nemen in de wet. Deze uitzonderingen zijn onder te
verdelen in twee categorieën. Het voorkomen van dubbelingen in
voorafgaande onderzoeken bij samenwerkingsverbanden waarin zwarte
lijsten worden bijgehouden en een uitzondering op het verbod van
verwerken van strafrechtelijke gegevens voor publiekrechtelijke
samenwerkingsverbanden als deze verwerking niet onder de uitzondering
van artikel 22, eerste lid, kan worden gebracht. Daartoe is in artikel
31 een bepaling op genomen op grond waarvan de deelnemers aan een
zogenaamde zwarte lijst deze lijst niet hoeven voor te leggen voor
voorafgaand onderzoek wanneer een van de andere deelnemers deze zelfde
lijst reeds eerder voor voorafgaand onderzoek heeft voorgelegd en het
Cbp ten aanzien daarvan heeft verklaard dat de verwerking rechtmatig is.
Daarnaast is in artikel 22 een uitzondering opgenomen voor het verwerken
van strafrechtelijke gegevens door publiekrechtelijke
samenwerkingsverbanden van verantwoordelijken of groepen van
verantwoordelijken, anders dan op grond van de Wet politiegegevens en de
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Uiteraard is deze
uitzondering met waarborgen omkleed. Verwerking mag alleen plaatsvinden
indien dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de taak van deze
verantwoordelijken of groepen van verantwoordelijken en bij de
uitvoering is voorzien in zodanige waarborgen dat de persoonlijke
levenssfeer van de betrokkene niet onevenredig wordt geschaad.     

4.	Recht van verzet

a. Naar aanleiding van het advies van de Raad is in artikel 41, tweede
lid, een termijn van vier weken opgenomen.

b. De Raad is van mening dat in de toelichting niet wordt weerlegd dat
de voorgestelde wijziging van artikel 41 niet voldoet aan artikel 14 van
de privacyrichtlijn. Daarnaast is de Raad van mening dat niet duidelijk
wordt gemaakt hoe bezwaarlijk de lasten zijn die voortvloeien uit het
vierde lid van artikel 41. 

Artikel 14, onderdeel b, van de richtlijn geeft lidstaten een
keuzemogelijkheid: 

betrokkenen moeten ofwel het recht hebben zich, op verzoek en kosteloos,
te kunnen verzetten tegen een voorgenomen verwerking van hem betreffende
persoonsgegevens door een verantwoordelijke met het oog op direct
marketing, ofwel het recht hebben te worden ingelicht voordat
persoonsgegevens voor de eerste keer aan derden worden verstrekt of voor
rekening van derden worden gebruikt voor direct marketing, en daarbij
uitdrukkelijk ter kennis gebracht krijgen dat zij zich kosteloos kunnen
verzetten tegen deze verstrekking of dit gebruik van gegevens. Artikel
14 van de Richtlijn bepaalt voorts dat de lidstaten de nodige
maatregelen nemen om te waarborgen dat betrokkene kennis hebben van de
hierboven genoemde rechten. Het geldende artikel 41, derde en vierde
lid, bepalen hoe bekendmaking dient te geschieden respectievelijk dat
betrokkene elke keer dat hij wordt benaderd wordt gewezen op de
mogelijkheid tot het doen van verzet. Deze verplichtingen gaan verder
dan artikel 14 van de Richtlijn, daaruit volgt slechts dat betrokkene op
de hoogte moet worden gebracht en niet op welke wijze of met welke
frequentie dat moet gebeuren. Daarom wordt voorgesteld in artikel 41 van
de Wbp te volstaan met de verplichting voor de verantwoordelijke om
passende maatregelen te nemen om betrokkenen de mogelijkheden bekend te
maken tot het doen van verzet. Met deze oplossing wordt een goede balans
bereikt tussen het waarborgen van de rechten van betrokkene en het
minimaliseren van de administratieve lasten voor de verantwoordelijke. 

De lasten die voorvloeien uit artikel 41, derde en vierde lid, moeten
worden gezien als inhoudelijke nalevingskosten. In de memorie van
toelichting is nader aandacht besteed aan wijze waarop deze lasten zijn
berekend. Hiervoor is gebruik gemaakt van het onderzoek naar de
administratieve lasten voortvloeiend uit de regelgeving van het
Ministerie van Justitie (Sira Consulting, januari 2004) en het rapport
Administratieve lasten in het privacydomein; reductievoorstellen nader
bekeken (EIM, september 2006). In samenhang bezien levert de
voorgestelde wijziging van artikel 41 een vermindering op van €
2.266.700.

5.	Verhoging boetebedragen en op te leggen straffen door de strafrechter

Naar aanleiding van het advies van de Raad is in de memorie van
toelichting verduidelijkt dat de voorgestelde wijziging beoogt de hoogte
van de bestuurlijke boetes en de hoogte van de strafrechtelijke boetes
meer met elkaar in overeenstemming te brengen. 

6.	Beboetbaar en strafbaar stellen van niet-melden gegevensverwerking 

De Raad adviseert in de artikelen 66 en 75 op te nemen dat ook het niet
melden van een niet-geautomatiseerde verwerking die is aangevangen voor
inwerkingtreding van de Wbp beboetbaar respectievelijk strafbaar is. Het
wetsvoorstel is daartoe aangepast. 

7. De redactionele kanttekeningen zijn overgenomen. 

Ik moge U, mede namens mijn ambtgenote van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en
de memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te
zenden.

De Minister van Justitie,

  IF   REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT     = " " "

" "

  REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT  Test  

"   

 

Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en
Vreemdelingenzaken

Directie Wetgeving

Datum

10 december 2008

  REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT    	Pagina   PAGE \*
MERGEFORMAT  2  van   SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT  4  



Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en
Vreemdelingenzaken

Directie Wetgeving

Schedeldoekshaven 100

2511 EX  Den Haag

Postbus 20301

2500 EH  Den Haag

www.justitie.nl

Contactpersoon

Laura Ghirlanda

T	070 370 80 91

F	070 370 75 16

Registratienummer

5579158/08/6

 	  IF   SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT  4 > 1"Pagina   PAGE \* MERGEFORMAT
 1  van   SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT  4  " " "  Pagina 1 van 4   



Aan de Koningin