[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Antwoord op vragen van de leden Peters, Vendrik en van der Ham over het ontbreken van een gelijk speelveld publieke omroepen

Antwoord schriftelijke vragen

Nummer: 2009D02924, datum: 2009-01-26, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2009Z00717:

Preview document (🔗 origineel)




  DOCPROPERTY adres  De voorzitter van de Tweede Kamer 

der Staten-Generaal

Postbus 20018 

2500 EA DEN HAAG   DOCPROPERTY adres   



	  DOCPROPERTY plaats  Den Haag 	  DOCPROPERTY _onskenmerk  Ons kenmerk 
Uw Kenmerk  DOCPROPERTY _uwbriefvan   	  DOCPROPERTY _uwkenmerk   

26 januari 2009  	MLB/M/97158	2009Z00717 / 2080910050

	  DOCPROPERTY uwkenmerk   



  DOCPROPERTY _onderwerp  Onderwerp 	  DOCPROPERTY _bijlage   

Vragen leden Peters, Vendrik (beiden GroenLinks) en Van der Ham (D66)	 
DOCPROPERTY bijlage_fmt   



Hierbij zend ik u het antwoord op de vragen van de leden Peters,
Vendrik (beiden GroenLinks) en van der Ham (D66)  van uw Kamer over
het ontbreken van een gelijk speelveld publieke omroepen. 

De vragen werden mij toegezonden bij uw brief met kenmerk 2009Z00717 /
2080910050.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

dr. Ronald H.A. Plasterk

Antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Peters, Vendrik
(beiden GroenLinks) en van der Ham (D66)  van uw Kamer over het
ontbreken van een gelijk speelveld publieke omroepen. (ingezonden 19
januari 2009)

1

Herinnert u de vragen tijdens het Mediabegrotingsdebat d.d. 24 november
2008 (1) over het ontbreken van een gelijk speelveld tussen gevestigde
omroepen en nieuwkomers ten aanzien van de werving van leden, zulks mede
naar aanleiding van de uitlatingen van onder meer de heer Veenman in het
NRC-artikel van 22 november 2008? (2) 

Ja. Zowel in de Tweede Kamer als in het artikel in de NRC ging het in
mijn waarneming over het verschil tussen ‘oude’ omroepen, zoals de
KRO en de VARA, en de ‘nieuwe’ of beter gezegd ‘jonge’ omroepen
BNN, Max en LLiNK. Oude omroepen hebben tot 1992 eigen
verenigingsreserves kunnen opbouwen. In 1992 zijn deze reserves bevroren
(naar aanleiding van advies van de Commissie van der Zwan over onder
meer de hoogte van de benodigde reserves). Sindsdien mogen
omroepverenigingen geen eigen verenigingsreserve meer opbouwen;
eventuele opbrengsten uit contributies, verenigingsactiviteiten en
nevenactiviteiten dienen dus aangewend te worden voor de publieke
programmering. De verenigingsreserve van oude omroepen kan wel afnemen.
Jonge omroepen die na 1992 zijn toegetreden hebben geen mogelijkheid om
een verenigingsreserve op te bouwen. Om grote uitgaven te kunnen doen
zoals ledenwerfcampagnes, gaan jonge omroepen daarom vaak leningen aan.
Dit werd in het bovengenoemde kamerdebat en het NRC artikel aan de orde
gesteld. 

Uw navolgende vragen nu hebben ook betrekking op een andere categorie
omroepen, namelijk nieuwe initiatieven als Omroep C, Zenit en Powned die
van plan zijn voor het eerst een erkenning aan te vragen. Om
spraakverwarring te voorkomen noem ik hen liever ook geen nieuwe
omroepen maar ‘nieuwe initiatieven’.  Zij zijn nog geen
omroepvereniging in de zin van de wet en moeten tenminste 50.000 leden
halen om in aanmerking te komen voor een voorlopige erkenning. Binnen de
categorie van erkende omroepen is er nog het onderscheid tussen omroepen
met een voorlopige erkenning – ook wel aspirant-omroepen genoemd –
en erkende omroepen. Aspirant-omroepen (nu Max en LLiNK) zijn vijf jaar
geleden binnengekomen met 50.000 leden en moeten nu tenminste 150.000
leden hebben om in aanmerking te komen voor een erkenning. Voor erkende
omroepen gold deze minimum ledeneis al. 

2

Erkent u dat het ontbreken van financiële reserves nieuwe en
aspirant-omroepen op achterstand zet bij het werven van nieuwe leden?

Ik erken het verschil in mogelijkheden tussen oude (voor 1992) en jonge
omroepen (na 1992) zoals hierboven beschreven. In alle gevallen gaat het
om omroepen met een erkenning (waaronder BNN) of een voorlopige
erkenning (Max en LLiNK). Verder zijn er als gezegd nieuwe initiatieven
die nog geen erkenning hebben (bijvoorbeeld Omroep C). Op hun
mogelijkheden voor ledenwerving kom ik terug bij de vragen 5 en 6. In
algemene zin wil ik opmerken dat er geen sprake is van een ‘ongelijk
speelveld’ tussen (voorlopig) erkende omroepen en nieuwe initiatieven.
Erkende omroepen die deel uitmaken van het publieke bestel hebben immers
sowieso andere rechten én plichten dan nieuwe initiatieven. 

3

Bent u bereid op korte termijn zorg te dragen voor een gelijk(er)
speelveld? Zo ja, hoe?

Ja. Ik constateer dat jonge omroepen zonder eigen verenigingsreserve nu
leningen aangaan om ledenwerfcampagnes te financieren. Tweemaal, voor
BNN en LLiNK heeft het ministerie van OCW (via het Commissariaat) daarom
garant gestaan voor een lening ten behoeve van ledenwerving. Het betreft
hier geen ‘recht’ voor omroepen, maar eenmalige besluiten die
bijdroegen aan een gelijk(er) speelveld. Uiteindelijk wordt wel
verenigingsgeld ingezet, namelijk bij de aflossing van leningen. Bij het
geven van een garantie loopt de staat een zeker risico. Ik wil daarom nu
een gelijker speelveld in de wet regelen. 

In het wetsvoorstel tot wijziging van de Mediawet over de erkenning en
financiering van de publieke omroep – die momenteel in behandeling is
in uw Kamer – is opgenomen dat alle (voorlopig) erkende
omroepverenigingen voortaan een beperkte reserve tot maximaal €750.000
mogen opbouwen met inkomsten uit contributies, verenigingsactiviteiten
en nevenactiviteiten. Dit bedrag wordt in een Algemene Maatregel van
Bestuur vastgesteld. De reserves helpen omroepen om tegenvallende
inkomsten uit contributies en verenigingsactiviteiten op te vangen.
Bovendien kunnen zij reserveren voor ledenwerfcampagnes. Deze opbouw
geldt voor alle omroepen, dus ook de oude omroepen voor zover deze
minder verenigingsreserve hebben dan € 750.000. In de praktijk zullen
met name de jonge omroepen (na 1992 toegetreden) kunnen profiteren van
de wetswijziging. Niet alleen verbetert hun positie ten opzichte van
oude omroepen, de toegestane reservevorming draagt bovendien bij aan een
gezonde bedrijfsvoering van de vereniging. 

4

Welke mogelijkheden hebben nieuwe en aspirant-omroepen zonder
financiële reserves op dit moment om leden te werven?  

Zoals hierboven aangegeven, sluiten jonge (aspirant) omroepen zonder
verenigingsreserve doorgaans een lening af. Nieuwe initiatieven die een
erkenning willen aanvragen, kunnen ledenwerving financieren uit diverse
bronnen. Naast leningen zijn dat bijvoorbeeld eigen inkomsten uit
bestaande activiteiten, contributies van leden en giften van derden. 

5

Mogen zij financiële verplichtingen aangaan en zo ja tot welke hoogte?

De Mediawet bevat geen specifieke regels hierover. Dat wil niet zeggen
dat omroepen ongelimiteerd leningen kunnen sluiten. Het Commissariaat
voor de Media houdt financieel toezicht op (voorlopig) erkende
omroepverenigingen om een rechtmatige besteding van publieke middelen te
verzekeren. Wanneer een omroep zeer grote financiële risico’s loopt,
kan dit uiteindelijk ten koste gaan van publieke middelen. Nieuwe
initiatieven (die nog geen erkenning hebben) vallen niet onder het
toezicht van het Commissariaat. Wel kan de Minister van OCW een aanvraag
afwijzen wanneer aannemelijk is dat de aanvrager zich niet zal houden
aan de Mediawet. In dit verband kan de financiële situatie van de
aanvrager zeker meewegen. 

Alleen omroepen die financieel gezond zijn, kunnen hun taak goed
vervullen en publieke middelen goed (en rechtmatig) besteden. Ik heb
daarom in de Erkenningswet specifieke eisen gesteld aan de financiële
positie van omroepverenigingen. Omroepen komen alleen in aanmerking voor
een (voorlopige) erkenning wanneer hun verenigingsreserve nul of
positief is. Deze omroepen kunnen ook dan leningen of andere financiële
verplichtingen hebben, indien deze volledig gedekt zijn door hun
positieve verenigingsreserve. De peildatum is 31 december voorafgaand
aan het jaar dat de erkenning ingaat. Deze eis geldt zowel voor omroepen
met een (voorlopige) erkenning als voor nieuwkomers die voor het eerst
een erkenning aanvragen. Een omroep kan gedurende de erkenningsperiode
een negatieve verenigingsreserve hebben, als deze op de peildatum maar
nul of positief is. 

Voor de aankomende verlening van erkenningen voor 2010-2015 geldt een
overgangsregeling voor de (voorlopig) erkende omroepen; zij worden nog
beoordeeld volgens de huidige Mediawet. Deze overgangsregeling is nodig
omdat jonge omroepen (Max, LLiNK en BNN) de afgelopen jaren geen
verenigingsreserves mochten opbouwen om daarmee hun
ledenwervingscampagne te kunnen financieren. In het wetsvoorstel heeft
de overgangsbepaling per abuis alleen betrekking op omroepen met een
voorlopige erkenning (Max en LLiNK), en niet op erkende omroepen (BNN).
Dit zal ik herstellen in een nota van wijziging gevoegd bij de nota naar
aanleiding van het verslag. 

Uitgaand van tijdige afronding van de behandeling van het wetsvoorstel,
worden nieuwe initiatieven in 2009 al volgens de aangescherpte eisen van
de Erkenningswet beoordeeld. Hun mogelijkheden om vermogen op te bouwen
zijn immers niet begrensd geweest door de Mediawet, omdat zij geen deel
waren van het bestel. Zij mogen ook nog steeds leningen sluiten voor
ledenwerving, maar dienen er wel rekening mee te houden dat hun reserve
op 31 december 2009 positief moet zijn. Dit betekent praktisch gezien
dat het leenvermogen van nieuwkomers (die voor het eerst een erkenning
aanvragen) afhankelijk is van de inkomsten die zij voor de peildatum
(denken te) verwerven uit contributies, giften en diverse activiteiten.
Anders gezegd hangt de financiële armslag van nieuwkomers direct samen
met de maatschappelijke steun die zij genieten onder de Nederlandse
bevolking. Ik acht dit een volstrekt redelijk eis. BNN, Max en LLiNK
zijn volgens informatie van het Commissariaat destijds met een positieve
verenigingsreserve toegetreden. Het is in het belang van de publieke
omroep dat ook volgende nieuwe omroepen financieel gezond zijn. Het
alternatief zou immers zijn dat nieuwkomers met omvangrijke en kostbare
campagnes 50.000 leden verwerven ( ‘kopen’) en de financiële
risico’s daarvan kunnen afwentelen op de (publieke middelen van de)
publieke omroep. 

6

Uitgaande van gemiddelde wervingskosten voor een nieuw lid van 30 euro,
hoe kunnen nieuwe en aspirant-omroepen binnen de Mediawet aan voldoende
middelen komen om 

hierin te voorzien?

Er is geen norm voor de wervingskosten per lid. De kosten hangen onder
meer samen met de programmatische prestaties en autonome wervingskracht
van omroepen en met de kenmerken van de achterban. Sommige omroepen
kunnen met relatief lage financiële inspanningen en continue
ledenbinding heel ver komen. Andere moeten meer inspanningen doen. 

Uiteraard hangen de kosten ook samen met de financiële armslag van een
omroep. Laat ik voorop stellen dat publieke middelen niet mogen worden
aangewend voor ledenwerving. Het geld moet dus uit verenigingsmiddelen
komen. Zoals eerder aangegeven konden jonge omroepen (tot nog toe) geen
verenigingsreserve opbouwen. Wanneer zij geld lenen voor ledenwerving,
moeten zij die in de daaropvolgende jaren terugbetalen uit contributies
van leden en andere verenigingsinkomsten. Dit stelt uiteraard grenzen
aan de kosten die omroepen maken voor ledenwerving. Daar staat tegenover
dat zij dankzij zendtijd op radio en televisie hun naamsbekendheid
kunnen vergroten.

Nieuwe initiatieven hebben nog geen zendtijd, maar de ledendrempel is
ook lager:  50.000 in plaats van 150.000 leden. Nieuwe initiatieven
kunnen ledenwerving financieren uit diverse bronnen. Zij hebben op dat
punt juist weer meer mogelijkheden dan de jonge erkende omroepen. Naast
leningen kunnen zij immers wel gedurende enige jaren vermogen opbouwen
uit contributies, giften en andere (neven)activiteiten.  

De Erkenningswet biedt zoals gezegd straks alle (voorlopig) erkende
omroepverenigingen de mogelijkheid een reserve op te bouwen tot een
maximum bedrag van €750.000, onder meer voor ledenwerving. Dit bedrag
is gebaseerd op het totaal aan contributie (minimaal €5,72) dat een
erkende omroep met tenminste 150.000 leden per jaar ontvangt. 

7

Zijn lopende en/of nieuwe acties voor nieuwe leden van alle omroepen
onderzocht op eventuele strijdigheid met de regels? 

Het Commissariaat voor de Media  volgt of ledenwerfcampagnes in
overeenstemming zijn met de mediawettelijke bepalingen. Het doet dit
niet in de vorm van een afzonderlijk onderzoek naar alle campagnes, maar
als normaal onderdeel van zijn toezicht op de naleving van de Mediawet.
Dit betekent zijn medewerkers de acties scherp in de gaten houden en
nader onderzoek doen wanneer zij aanwijzingen hebben dat acties in
strijd zijn met de regels.  Voor een overzicht van alle regels die
gelden bij ledenwerving, verwijs ik naar de website van het
Commissariaat (www.cvdm.nl).

8

Wat waren de resultaten van dit onderzoek en welke politieke conclusies
trekt u hieruit? 

In november heeft het Commissariaat een tweetal acties van LLiNK
verboden omdat zij in strijd zijn met de regels. Eén actie betreft het
weggeven van een Holland Hotelbon aan nieuwe en bestaande leden. In de
andere actie gaat het om een (groene) loterij met verschillende prijzen.
Het Commissariaat acht genoemde ledenacties in strijd met artikel 64,
eerste lid, onderdeel b, van de (oude) Mediawet (artikel 2.137 Mediawet
2008)  volgens welke het Commissariaat regels stelt over het verstrekken
van op geld waardeerbare voordelen aan leden. Omroepverenigingen mogen
bij de werving van leden voordelen of cadeaus weggeven mits de cadeaus
een relatie hebben met de identiteit van de omroep en de waarde
(inkoopprijs inclusief BTW) ervan niet meer bedraagt dan de
jaarcontributie. 

Behalve de DVD ‘’André Rieu bij Max’’ zijn bij het
Commissariaat voor de Media op dit moment geen andere onregelmatigheden
bekend ten aanzien van ledenwerfacties. Op het eerste verzoek van het
Commissariaat is Omroep Max onmiddellijk gestopt met deze actie.

9

Wat waren de concrete overwegingen om lopende en/of voorgenomen acties
van alle omroepen wel of niet te verbieden?

Zie mijn antwoord op vraag 8.

(1) Kamerstuk 31700 VIII, nr. 134

(2) NRC Handelsblad, 22 november 2008

  DOCPROPERTY _pagina  blad    PAGE  2 /  SECTIONPAGES   \* MERGEFORMAT 
2 

  DOCPROPERTY e_organisatienaam  Ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap 

  DOCPROPERTY v_adres  Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den
Haag  T   DOCPROPERTY e_telefoon_org  +31-70-412 3456  F   DOCPROPERTY
e_fax_org  +31-70-412 3450  W   DOCPROPERTY e_website_org  www.minocw.nl