Antwoord op vragen van het lid De Wit over de naleving van het Haags Kinderontvoeringsverdrag door de Centrale autoriteit van Israël
Antwoord schriftelijke vragen
Nummer: 2009D03428, datum: 2009-01-28, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie ()
Onderdeel van zaak 2008Z07154:
- Gericht aan: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie
- Indiener: J.M.A.M. de Wit, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (🔗 origineel)
Datum 27 januari 2009 Onderwerp Beantwoording kamervragen Hierbij zend ik u de beantwoording van de vragen van het lid De Wit (SP) over de naleving van het Haags Kinderontvoeringsverdrag door de Centrale autoriteit van Israël (ingezonden 19 november 2008). De Minister van Justitie, 2080905710 Vragen van het lid De Wit (SP) aan de minister van Justitie over de naleving van het Haags Kinderontvoeringsverdrag door de Centrale Autoriteit van Israël. (Ingezonden 19 november 2008) Vraag 1: Bent u bekend met de uitspraak van de rechtbank te Den Haag van 7 augustus 2008) waarin is geoordeeld dat er naar Nederlands recht een recht op omgang bestaat tussen de grootvader, grootmoeder, de oom en tante en de twee minderjarigen die in Israël verblijven die zowel de Israëlische als de Nederlandse nationaliteit hebben? Bent u eveneens bekend met het feit dat de Israëlische Centrale Autoriteit (CA) tot op heden niet heeft gereageerd op het Nederlandse vonnis, dat direct is doorgestuurd, terwijl dit Nederlandse vonnis voor de Israëlische CA een vereiste was om een internationale omgangsregeling (inclusief reisregeling) mogelijk te maken? Antwoord 1: Ja, ik ben bekend met deze uitspraak. Een afschrift ervan is aan de Israëlische Centrale autoriteit toegezonden. Onlangs heeft de Israëlische Centrale autoriteit daarop gereageerd. Zij stelt zich op het standpunt dat indien de familieleden een omgangsrecht met de kinderen willen uitoefenen, zij zich dienen te wenden tot de Israëlische rechter en in verband daarmee een Israëlische advocaat in de arm moeten nemen. De familieleden kunnen daarbij, indien nodig, een beroep doen op gefinancierde rechtsbijstand. Aan de hand van de Nederlandse toetsingscriteria wordt bepaald of zij daarop recht hebben. Vraag 2: Wat vindt u van deze gang van zaken? Hoe beoordeelt u het feit dat de Israëlische CA op geen enkele wijze medewerking verleent en het recht op omgang, zoals dat door de Nederlandse rechter is vastgesteld, tot een dode letter maakt? Antwoord 2: Het Haags Kinderontvoeringsverdrag 1980 voorziet in de verlening van tussenkomst door de centrale autoriteiten bij verzoeken om vaststelling en effectuering van het omgangsrecht met kinderen. Het verdrag verplicht aangesloten staten niet tot erkenning en tenuitvoerlegging van op elkaars grondgebied gegeven beslissingen inzake omgang. Hierop zijn andere verdragen van toepassing, waaronder het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996. Israël is momenteel geen partij bij genoemde verdragen. De rechterlijke bevoegdheid en de erkenning en de tenuitvoerlegging in Israël van Nederlandse beslissingen inzake omgangsrecht is derhalve een zaak van Israëlisch internationaal privaatrecht. Aannemelijk is dat de familieleden eerst in Israël exequatur moeten verkrijgen van de Nederlandse beslissing alvorens zij hun recht op omgang met de kinderen kunnen uitoefenen. Dat de Centrale autoriteit van Israël in het huidige stadium geen medewerking verleent, houdt hiermee verband en is niet strijdig met het Haags Kinderontvoeringsverdrag. Door de langdurige correspondentie tussen centrale autoriteiten is vrij veel tijd verloren. In eerste instantie gaf de Israëlische Centrale autoriteit aan niet te weten of het verzoek van de familieleden in behandeling genomen kon worden. Vervolgens liet zij weten dat de familieleden moesten zorgen voor een uitspraak van een Nederlandse rechter waarin een omgangsrecht wordt vastgesteld. Dat de familieleden eerst nog in Israël moeten procederen en in verband daarmee rechtsbijstand moeten zoeken is op zichzelf begrijpelijk en kan de Israëlische centrale autoriteit niet euvel worden geduid. Ik vind het echter wel ongelukkig dat de Israëlische Centrale autoriteit dit nu pas, na herhaald rappelleren, laat weten, terwijl zij eerder alleen vroeg om een uitspraak van een Nederlandse rechter. Vraag 3: Met welke landen zijn er soortgelijke problemen met de naleving van het Haags Kinderontvoeringsverdrag? Antwoord 3: Zoals ik bij het antwoord op vraag 2 aangaf, wordt het Verdrag door Israël wel juist nageleefd, maar is de communicatie daarover ongelukkig geweest. Er zijn mij geen gevallen bekend waarin Nederland met andere lidstaten problemen heeft met de uitvoering van artikel 21 van het Verdrag. Vraag 4: Wat is er vanuit Nederland ondernomen om de Israëlische CA tot actie te bewegen om inhoud te geven aan het recht op omgang? Welke mogelijkheden heeft de Nederlandse CA? Welke mogelijkheden heeft u? Welke internationale vormen van toezicht op het al dan niet correct naleven van het Haags Kinderontvoeringsverdrag zijn er? Welke uitbreidingen acht u wenselijk voor de toekomst? Antwoord 4: De Nederlandse Centrale autoriteit heeft doorgaans een goed contact met de Centrale autoriteit in Israël. In deze zaak is, na de toezending van de uitspraak, herhaalde malen gerappelleerd, hetgeen uiteindelijk geleid heeft tot de inhoudelijke reactie genoemd bij het antwoord op uw eerste vraag. De Nederlandse Centrale autoriteit heeft daarnaast geen andere mogelijkheden om pressie uit te oefenen. Ik kan bij de Israëlische overheid aandringen op het faciliteren van de uitoefening van dit omgangsrecht, onder meer door het inzetten van mediation, hetgeen ik inmiddels ook gedaan heb in een gesprek met de Israëlische ambassadeur. Via de ambassadeur zal ik ook mijn Israëlische ambtgenoot benaderen, niet alleen over deze concrete kwestie, maar ook om hem te wijzen op het belang van ratificatie van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996. Er is geen orgaan dat specifiek internationaal toezicht uitoefent op de naleving van het Haags Kinderontvoeringsverdrag 1980. Een dergelijk orgaan zou ook alleen zin hebben als het over sanctiemogelijkheden zou beschikken. Uitgangspunt bij de toepassing van het Verdrag blijft het respect voor elkaars rechtsorde en de vrijwillige nakoming van de verdragsverplichtingen door de bij het verdrag aangesloten landen. In dit verband kan worden gewezen op de cruciale rol van de Bijzondere Commissie van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht, die periodiek bijeen wordt geroepen om de uitvoering van het verdrag in de praktijk te bespreken. Deze bijeenkomsten kunnen aanleiding zijn tot de opstelling van aanbevelingen of van “Good Practice Guides”. Momenteel is in voorbereiding een meer specifiek op het omgangsrecht betrekking hebbende “Good Practice Guide”. Verder speelt het Permanent Bureau van de Haagse Conferentie een rol bij het signaleren van verkeerde en ook goede uitvoeringspraktijken. In uitzonderlijke gevallen kan het op informele wijze een Centrale autoriteit van een verdragstaat benaderen om eventueel assistentie te bieden bij het - beter - naleven van verplichtingen onder het Verdrag. Het Permanent Bureau heeft echter geen bevoegdheden om bijvoorbeeld aanwijzingen te geven. Zaken zoals de onderhavige kunnen overigens doorgaans bilateraal, via de diplomatieke weg opgelost worden. Indien nodig zal ik mijzelf inspannen om een goede uitvoering van het Verdrag te bevorderen. Vraag 5: Bent u bereid politieke druk uit te oefenen? Wat gaat u doen om het door de Nederlandse rechter vastgestelde recht op omgang tussen de twee in Israël verblijvende minderjarige Nederlanders en de in Nederland verblijvende familie niet zonder inhoud te laten blijven? Antwoord 5: Zoals bij vraag 4 vermeld, heb ik op hierover reeds gesproken met de Israëlische ambassadeur en zal ik via hem mijn Israëlische ambtgenoot benaderen. IF REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT = " " " " " REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT Test " Directoraat-Generaal Preventie, Jeugd en Sancties Directie Justitieel Jeugdbeleid Datum 27 januari 2009 Ons kenmerk REF dvRefGegevensOnsKenmerk \* MERGEFORMAT 5578168/08/DJJ REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 4 van SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT 4 Directoraat-Generaal Preventie, Jeugd en Sancties Directie Justitieel Jeugdbeleid Schedeldoekshaven 100 2511 EX Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.justitie.nl Ons kenmerk 5578168/08/DJJ Uw kenmerk 2080905710 Bijlagen 1 Bij beantwoording de datum en ons kenmerk vermelden. Wilt u slechts één zaak in uw brief behandelen. IF SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT 4 > 1"Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 1 van SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT 4 " " " Pagina 1 van 4 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG