Antwoord op vragen van het lid Dezentjé Hamming-Bleumink over het gebrek aan kennis over effectiviteit van behandelingen in de jeugdzorg en de justitiële jeugdinrichtingen
Antwoord schriftelijke vragen
Nummer: 2009D04170, datum: 2009-02-02, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: A. Rouvoet, minister voor Jeugd en Gezin (Ooit ChristenUnie kamerlid)
Onderdeel van zaak 2008Z07117:
- Gericht aan: A. Rouvoet, minister voor Jeugd en Gezin
- Gericht aan: N. Albayrak, staatssecretaris van Justitie
- Indiener: I. Dezentjé Hamming-Bluemink, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (🔗 origineel)
> Retouradres Postbus 16166 2500 BD Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Datum 2 februari 2009 Betreft Kamervragen lid Dezentjé Hamming-Bleumink (2080905690) Geachte voorzitter, Hierbij zend ik u, mede namens de Staatssecretaris van Justitie, de antwoorden op de vragen van het Kamerlid Dezentjé Hamming-Bleumink (VVD) over het gebrek aan kennis over effectiviteit van behandelingen in de jeugdzorg en de justitiële jeugdinrichtingen (2080905690). Hoogachtend, de minister voor Jeugd en Gezin, mr. A. Rouvoet Antwoorden op kamervragen van het Kamerlid Dezentjé Hamming-Bleumink over het gebrek aan kennis over effectiviteit van behandelingen in de jeugdzorg en de justitiele jeugdinrichtingen. (2080905690) 1. Bent u bekend met het bericht 1) dat van minder dan een op de tien behandelingen in de jeugdzorg en in justitiële jeugdinrichtingen bekend is of de aanpak effectief is? 1. Ja. 2. Wat is volgens u de oorzaak van het gebrek aan kennis over de effectiviteit van de behandelingen? 2. Tot nu toe is er weinig wetenschappelijk onderzoek verricht naar de effectiviteit van behandelingen in de jeugdzorg en de justitiële jeugdinrichtingen. De reden hiervoor is dat onderzoek naar de oorzakelijke relatie tussen behandeling en effect tijdrovend, complex en kostbaar is. Daar komt bij dat de onderzoekspopulatie relatief klein is in vergelijking met bijvoorbeeld die in onderzoeken in de medische sector; het veld kan slechts worden belast met een geringe hoeveelheid onderzoeken. Daarom is er voor gekozen om in eerste instantie de effectiviteit van gedragsprogramma’s en behandelingen te laten beoordelen door Erkenningscommissies. In 2005 heeft de minister van Justitie de onafhankelijke Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie ingesteld. Deze toetst ex ante (dwz. vooraf) gedragsinterventies voor jeugdige en volwassen justitiabelen. Van erkende interventies mag worden verwacht dat zij recidive verminderen of voorkomen. Na erkenning vindt evaluatieonderzoek plaats, om na te gaan of de interventie in kwestie ook in praktijk effectief is. 3. Is er in het verleden wetenschappelijk onderzoek verricht naar de effectiviteit van deze behandelingen? Zo ja, om welke onderzoeken gaat het dan precies? Zo niet, waarom dan niet? 3. In het verleden is wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd naar de effectiviteit van interventies. Het Nederlands Jeugdinstituut houdt een databank effectieve interventies bij (www.jeugdinterventies.nl). Deze omvat momenteel 80 interventies. Opname van een interventie in de databank betekent dat deze minimaal theoretisch goed onderbouwd is. Ook bij de indiening van interventies bij de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie dient te worden aangegeven welke onderzoeken er zijn uitgevoerd. Zo moeten de indieners aan de hand van onderzoeksgegeven aantonen dat de (behandel)methode leidt tot het bereiken van de behandeldoelen en tot een vermindering van recidive. 4. Deelt u de mening van de hoogleraren Veerman en Korebits dat er wetenschappelijk onderzoek moet komen naar de effectiviteit van de behandelingen in de jeugdinstellingen? 4. Ja. Dit is ook onderdeel van het beleid. 5. Hoeveel middelen worden er momenteel ingezet voor onderzoek? 5. Onderzoek naar de effectiviteit van preventieve en curatieve interventies en instrumenten is door het programmaministerie voor Jeugd en Gezin uitbesteed aan ZonMw. Jeugd en Gezin heeft hiervoor een budget beschikbaar gesteld van circa € 33 mln. voor de periode 2007-2012. Onderzoek naar de effectiviteit van strafrechtelijke interventies geschiedt op verzoek van het ministerie van Justitie naar aanleiding van de door de Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie (voorlopig) erkende interventies. Deze onderzoeken worden grotendeels uitgevoerd door of via het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC). Voor het onderzoek naar effectieve interventies voor jongeren die in strafrechtelijk kader worden ingezet is binnen het programma aanpak Jeugdcriminaliteit jaarlijks een budget van € 400.000 gereserveerd. 6. Hoe hoog is het huidige recidivecijfer in de jeugdinstellingen, en wat is het streefcijfer voor 2009, 2010 en 2011? 6. Uit de meest recente WODC-rapportage blijkt dat het recidivepercentage twee jaar na vertrek uit een justitiële jeugdinrichting is gedaald van 60% in uitstroomjaar 1997 naar 49,3% in uitstroomjaar 2004. Voor jeugdigen is het doel dat het recidivepercentage binnen een periode van 7 jaar na uitstroom daalt met 10%: van 61,8% voor de uitstromers uit 2002 (geschat percentage voor de uitstromers in 2002) naar 51,8% voor de uitstromers in 2010. Dit streefpercentage moet blijken uit een afname van het recidivepercentage binnen een periode van 2 jaar na uitstroom met 5,8%: van 35,9% recidive voor de uitstromers uit 2002 naar 30,1% voor de uitstromers uit 2008. Zoals vermeld in de VbbV brief van 6 november 2007 kan het WODC begin 2011 rapporteren over de 2-jaars recidive van 2008. De minister van Justitie informeert de Tweede Kamer jaarlijks over de ontwikkeling van de strafrechtelijke recidive. 7. Hoeveel middelen heeft de staatssecretaris precies ingezet om de hoge recidive onder de jeugd terug te dringen? 7. In de Justitie begroting is voor de aanpak van de jeugdcriminaliteit een bedrag van ruim 30 miljoen euro opgenomen voor de jaren 2009 en 2010, en voor 2011 tot en met 2013 een bedrag van ruim 25 miljoen euro. Daarnaast wordt in het kader van de verbeterplannen van de Justitiële Jeugdinrichtingen gewerkt aan de verhoging van de kwaliteit en effectiviteit van de opvoeding en behandeling. Per saldo is hiervoor een budget oplopend tot 48 miljoen euro in 2013 aan de Justitiebegroting toegevoegd. 8. Hoe garandeert de staatssecretaris dat deze middelen effectief worden besteed als er zo weinig bekend is over een effectieve aanpak? 8. De onafhankelijke Erkenningscommissie Gedragsinterventies Justitie heeft drie taken, te weten: het beoordelen van gedragsinterventies, het adviseren over de effectiviteit van gedragsinterventies aan de minister van Justitie en het communiceren over haar activiteiten. De Erkenningscommissie maakt daarbij gebruik van de beschikbare kennis in binnen- en buitenland over de effectiviteit van gedragsinterventies. Van goedgekeurde interventies mag worden verwacht dat zij recidive verminderen of voorkomen. Verder wordt binnen het programma aanpak Jeugdcriminaliteit toegewerkt naar een aanbod van erkende gedragsinterventies voor minderjarige justitiabelen dat de verschillende criminogene factoren afdekt. Het betreft hierbij een aanbod van circa 21 gedraginterventies. Deze interventies zullen aan de Erkenningscommissie Gedragsinterventies worden aangeboden. Op dit moment zijn er voor jeugdigen 13 gedragsinterventies (voorlopig) erkend. 9. Hoe gaat u garanderen dat de middelen effectief worden besteed in de jeugdzorg en dat het recidivecijfer drastisch omlaag gaat? 9. Zoals in mijn antwoord op vraag 8 aangegeven, zijn in de afgelopen jaren diverse maatregelen getroffen om de recidive terug te dringen. In aanvulling daarop is op 1 februari 2008 de wet Gedragsbeïnvloeding jeugdigen in werking getreden. De gedragsmaatregel biedt een titel om de jeugdige in voorkomende gevallen verplicht te laten deelnemen aan een programma van gedragsinterventies die zijn gericht op het terugdringen van recidive. Ook kan de gedragsmaatregel worden ingevuld met vormen van jeugdzorg. Verder zijn combinaties van jeugdzorg en gedragsinterventies mogelijk. De maatregel biedt tevens de mogelijkheid te voorzien in verplichte nazorg na het verblijf in een justitiële jeugdinrichting. Wanneer de rechter een gedragsmaatregel heeft opgelegd, naast een jeugddetentie of een PIJ, dan kan de gedragsmaatregel worden ingevuld met vormen van begeleiding, die in het teken staan van nazorg. De invoering van de gedragsmaatregel is een onderdeel van het programma Aanpak jeugdcriminaliteit. In dit programma is ook opgenomen dat in 2011 alle benodigde gedragsinterventies ontwikkeld, erkend en landelijk moeten zijn geïmplementeerd. Vanaf dat moment zal de minister van Justitie alleen nog erkende gedragsinterventies financieren. Een ander onderdeel van het programma Aanpak jeugdcriminaliteit is dat wordt toegewerkt naar een gericht diagnose-instrumentarium voor de jeugdstrafrechtketen. Op basis van een gerichte diagnose kan een jongere een op zijn problematiek toegesneden behandeling krijgen. Zo zullen de erkende programma’s ook gericht worden ingezet. 10. Deelt u de mening dat, zolang in 90% van de gevallen de effectiviteit niet bekend is, iedere behandeling een schot in de perenboom is, oftewel, we zien wel wat er van komt? 10. Nee, zie ook het antwoord op vraag 8. Recidivebericht 1997-2004. WODC-recidivestudies Factsheet 2008-2, maart 2008 TK 2007-2008 28 684, nr. 119 Bezoekadres: Parnassusplein 5 2511 VX DEN HAAG T 070 340 50 30 F 070 340 78 34 www.jeugdengezin.nl Ons kenmerk JZ-K-U-2896034 Bijlagen 1 Uw brief 20 november 2008 Correspondentie uitsluitend richten aan het retouradres met vermelding van de datum en het kenmerk van deze brief.