Nader rapport
Wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met de introductie van een verwijsindex om vroegtijdige en onderling afgestemde verlening van hulp, zorg of bijsturing ten behoeve van jeugdigen die bepaalde risico’s lopen te bevorderen (verwijsindex risico’s jeugdigen)
Nader rapport
Nummer: 2009D05354, datum: 2009-02-06, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: A. Rouvoet, minister voor Jeugd en Gezin (Ooit ChristenUnie kamerlid)
Onderdeel van zaak 2009Z02089:
- Indiener: A. Rouvoet, minister voor Jeugd en Gezin
- Voortouwcommissie: algemene commissie voor Jeugd en Gezin
- 2009-02-10 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2009-02-12 14:45: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2009-03-04 14:00: Procedurevergadering Jeugd en Gezin (afwijkende begintijd) (Procedurevergadering), algemene commissie voor Jeugd en Gezin
- 2009-04-01 14:00: Verwijsindex risico’s jeugdigen (31855) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), algemene commissie voor Jeugd en Gezin
- 2009-06-10 14:20: Aanvang middagvergadering: regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2009-06-25 21:00: Wijz. Wet op de jeugdzorg; i.v.m. het introduceren van een verwijsindex risico's jeugdigen (31 855) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2009-06-29 11:00: Wijz. Wet op de jeugdzorg i.v.m. het introduceren van een verwijsindex risico's jeugdigen (31855) (Wetgevingsoverleg), algemene commissie voor Jeugd en Gezin
- 2009-07-01 18:45: Wijz. Wet op de jeugdzorg; i.v.m. het introduceren van een verwijsindex risico's jeugdigen (31 855) (plenaire afronding in één termijn) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2009-07-02 23:55: Einde vergadering: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
Nader rapport inzake het voorstel van wet, houdende wijziging van de Wet op de jeugdzorg in verband met de introductie van een verwijsindex om vroegtijdige en onderling afgestemde verlening van hulp, zorg of bijsturing ten behoeve van jeugdigen die bepaalde risico's lopen te bevorderen (verwijsindex risico's jeugdigen) Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 11 juli 2008, no. 08.002064, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 17 oktober 2008, nr. W13.08.0265/l, bied ik U hierbij aan. 1. Noodzaak De Raad onderkent het probleem van de gebrekkige samenhang in de jeugdketen, maar plaatst vraagtekens bij de door de regering voorgestelde oplossing. Ik ben echter van mening dat de verwijsindex in de vorm zoals die aan de Raad is voorgelegd een wezenlijke bijdrage kan leveren aan de oplossing van het probleem. Daarbij ben ik mij er terdege van bewust dat geen enkel systeem, dus ook de verwijsindex niet, een 100%-oplossing zal bieden. Het is goed dat de Raad wijst op de gevaren die verbonden zijn aan de ambitie van volledigheid. Er zullen helaas kinderen tussen wal en schip kunnen blijven vallen, ook als de verwijsindex er is. Hulpverlening (in de ruime zin als in het wetsvoorstel bedoeld) blijft mensenwerk: er zullen altijd jeugdigen zijn die ondanks alle inspanningen niet door de hulpverlening kunnen worden bereikt, zich niet willen laten helpen, of bij wie hulpverlening niets uithaalt; uiteindelijk hangt veel af van de jeugdige zelf en zijn omgeving. Dat is een gegeven, maar dat betekent niet dat niet al het mogelijke moet worden gedaan om deze jeugdigen kansen te bieden en de helpende hand te bieden. Een goede organisatie en het faciliteren van de hulpverlening is daarbij onontbeerlijk. Dit is wat de overheid voor deze jeugdigen kan en moet doen, juist ook wetend dat niet al haar inspanningen succes zullen kunnen garanderen. In het kader van de Operatie Jong is gebleken dat professionals die werken met (gemeentelijke) risicosignaleringssystemen elkaar veel beter weten te vinden, waardoor zij beter en sneller zicht krijgen op een jeugdige en de zorg, hulp of bijsturing die hij nodig heeft eerder kunnen bieden en beter op hem toe kunnen snijden. Deze lokale signaleringssystemen werken dus goed, maar hebben als nadeel dat zij alleen signalen binnen een gemeente bundelen en niet daarbuiten. Er is dus geen samenhang met de risicosignalen die bij andere gemeenten staan geregistreerd. De noodzaak van een landelijke verwijsindex is dan ook tweeërlei. In de eerste plaats maakt de verwijsindex informatie-uitwisseling tussen gemeenten mogelijk. Dit is uitermate belangrijk, nu jeugdigen in toenemende mate mobiel zijn: ze wonen in gemeente A, gaan op school in gemeente B, sporten in gemeente C en gaan uit in gemeente D. Deze grote mobiliteit komt ook regelmatig voor bij multi-probleem gezinnen die vaker verhuizen en op die manier hulpverleningstrajecten ontwijken. Dit alles leidt ertoe dat hulpverleners elkaar moeilijk kunnen vinden omdat het netwerk rondom een jeugdige en een gezin zich niet meer beperkt tot één gemeente. Bovendien is het voor (de hulpverlening in) één gemeente niet te doen om zelf al die verplaatsingen in de gaten te houden. In de tweede plaats helpt de verwijsindex om sneller een completer beeld te krijgen van de jeugdige en de problemen waarmee hij kampt. Immers, is het in toenemende mate zo dat jeugdigen meerdere problemen tegelijk hebben, bijvoorbeeld én opvoedingsproblemen, én leerproblemen én een psychische ziekte of stoornis. Een cijfermatige duiding van het aantal jeugdigen die nu tussen wal en schip vallen door gebrekkige samenwerking is niet te geven. Het moge duidelijk zijn dat dít ook juist een onderdeel van het probleem is: de jeugdigen zijn vaak niet of slechts ten dele bekend bij de hulpverlening. Het gaat naar mijn mening ook niet om de grootte van de groep, maar om de ernst van de problemen waarmee deze jeugdigen te kampen hebben: ieder kind telt. Ik ben van mening dat de verwijsindex in de vorm zoals in het wetsvoorstel voorgesteld een passend en noodzakelijk antwoord is op de geschetste problemen. Verder is bij het opstellen van het wetsvoorstel ook onder ogen gezien dat de wereld van de professionele hulpverlening geen ideale is: er zullen altijd fouten kunnen worden gemaakt in de beoordeling van jeugdigen, in beslissingen die genomen worden. De verwijsindex is een technisch hulpmiddel, en niet ‘de’ oplossing. In hoofdstuk 1 van de memorie van toelichting is dan ook explicieter tot uitdrukking gebracht dat de verwijsindex niet wordt gezien als de panacee voor alle mogelijke problemen van de jeugd. Aan de andere kant mogen de verwachtingen van de werking van verwijsindex wel degelijk hoog zijn. De verwijsindex is namelijk méér dan een technisch instrument dat hulpverleners bij elkaar brengt: de verwijsindex vergt een andere manier van werken binnen instanties en tussen de instanties: bewustwording van (vroeg)signalering, van de noodzaak tot samenwerking en informatie-uitwisseling. In het kader van het wetsvoorstel en met name het implementatietraject dat nu al samen met het veld is opgestart, wordt veel aandacht besteed aan het praktisch handen en voeten geven hieraan: hoe kan het wettelijke kader voor melden per beroepsgroep worden ingekleurd, hoe kan gekomen worden tot een zorgvuldige belangenafweging inzake wel of niet melden, hoe kan zorgvuldig worden omgegaan met meldingen van anderen? Hieraan is in de praktijk dringend behoefte, aangezien er veel onduidelijkheid is bij de professionals over wat op deze punten mag en kan. De verwachting is dan ook gerechtvaardigd dat de verwijsindex ook een bijdrage zal leveren aan de verdere professionalisering van de sector. Vanwege deze inbedding van de verwijsindex in een groter geheel van verandering van werkwijze en cultuur deel ik de vrees van de Raad dat er straks willekeurig zal worden gemeld en er een overdaad aan gegevens zal worden verzameld dan ook niet. Op basis van de huidige ervaringen met melden, is die vrees niet gegrond: als het om het om melden gaat, zijn professionals eerder te terughoudend dan te ruimhartig. Verder zij benadrukt dat in de verwijsindex geen inhoudelijke gegevens worden opgenomen. Van een “overdaad aan gegevens” kan dus geen sprake zijn. Ik vind het belangrijk om dat te benadrukken, aangezien mij meerdere malen signalen hebben bereikt vanuit het veld, de maatschappij en ook vanuit bepaalde politieke hoeken dat het nodig zou zijn om te beschikken over één grote, inhoudelijke databank met gegevens van jeugdigen. In het wetsvoorstel is uitdrukkelijk niet voor die lijn gekozen, aangezien het mogelijk is om met een minder vergaand hulpmiddel – de verwijsindex in zijn huidige vorm – het beoogde resultaat te bereiken en de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer niet groter te maken dan strikt noodzakelijk is. Niettemin hebben de opmerkingen van de Raad wel geleid tot een aanscherping van het meldingskader. De restbepaling die was opgenomen in het voorgestelde artikel 2k is geschrapt. Deze bepaling maakte het mogelijk dat er ook bij andere dan in de wet genoemde risico’s tot melding overgegaan zou mogen worden. De reden daarvoor was dat daarmee ook toekomstige, nu nog niet voorzienbare risico’s zouden worden ondervangen. Mede gelet op artikel 8 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM), is geconcludeerd dat een dergelijke bepaling niet voldoende duidelijk maakt wanneer opname in de verwijsindex is toegestaan. Daarom is besloten het zogenaamde ‘halfopensysteem’ zoals dat in het wetsvoorstel was opgenomen, te verlaten en wordt nu voorgesteld de gronden voor een melding limitatief op te sommen. Het aldus resterende artikel 2j is derhalve ongewijzigd gehandhaafd. De opgenomen risico’s staan voor de diverse problemen waarmee jeugdigen te kampen hebben, en die problemen zijn nu eenmaal divers van aard. De enigszins open formulering ervan is noodzakelijk om ook eventuele toekomstige ontwikkelingen eronder te kunnen laten vallen, zodat de wet in behoorlijke mate toekomstbestendig is. Hiermee is er in het wetsvoorstel nog steeds een goede balans tussen duidelijkheid vooraf en de voor de praktijk benodigde flexibiliteit. Het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zijn in deze zin aangepast. Opname in de verwijsindex zal door jeugdigen en hun ouders of andere verzorgenden als stigmatiserend kunnen worden gevoeld, als het opgedrukt krijgen van een negatief stempel. Ik deel deze zorg van de Raad, maar stel ook vast dat dat in elk geval deels onvermijdelijk is. Elke registratie van personen leidt er in enig opzicht toe dat men in een bepaald ‘hokje’ wordt geplaatst. Dat zou alleen anders zijn met een systeem waarin álle jeugdigen van Nederland tot 23 jaar zouden worden opgenomen. Een dergelijk, ongericht systeem zou echter aan het doel van de verwijsindex voorbijschieten. Dat gezegd zijnde, ben ik wel van mening dat gewerkt moet worden aan de beeldvorming van de verwijsindex: het is een index met een positief doel om jeugdigen die dat voor kortere of langere tijd nodig hebben te ondersteunen en vooruit te helpen. De jongeren die erin worden opgenomen hebben extra aandacht nodig, en zijn dus niet per definitie een ‘potentieel gevaar’. Als al van gevaar gesproken mag worden, dan is het in die zin dat hun ontwikkeling naar volwassenheid gevaar loopt. De blik is dus vooral gericht op de toekomst: hoe kan de jeugdige zo worden geholpen dat hij zich ten volle kan ontwikkelen. In die zin is het ook belangrijk dat in de verwijsindex geen inhoudelijke informatie mag en kan worden opgenomen. In het kader van het implementatietraject en de publieksvoorlichting over de verwijsindex zal aan de beeldvorming over de verwijsindex veel aandacht worden besteed. De opmerkingen van de Raad over artikel 8 EVRM zijn aanleiding geweest om de hierop betrekking hebbende paragraaf uit hoofdstuk 4 grondig te herzien. Anders dan de Raad ben ik van mening dat het wetsvoorstel voldoet aan de eisen die artikel 8 EVRM stelt, zoals de noodzakelijkheidseis. Om dit inzichtelijk te maken is paragraaf 4.2.2 zo aangepast dat alle eisen van artikel 8 afzonderlijk worden nagelopen en besproken. Kern daarvan is dat het wetsvoorstel in de sleutel staat van de bescherming van het belang van jeugdigen, hun recht op een ongestoorde ontwikkeling naar volwassenheid én de plicht van de overheid om hen daarin zo nodig te ondersteunen. Deze verplichting voor de overheid volgt rechtstreeks uit het Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK). Deze ongestoorde ontwikkeling is naar mijn mening een gerechtvaardigd doel in de zin van artikel 8, te weten de gezondheid van de jeugdige. Hiervoor is in het wetsvoorstel aansluiting gezocht bij de definitie van gezondheid die de Wereldgezondheidsorganisatie hanteert en de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Tegelijkertijd kan een en ander betekenen dat het recht van de jeugdige op bescherming van zijn persoonsgegevens soms aan beperking onderhevig is. In de wijze waarop de verwijsindex is opgezet, is hierin naar mijn mening een goede balans gevonden. Met de privacy van de jeugdige wordt zorgvuldig omgegaan, aangezien alleen het hoognodige - zijn burgerservicenummer - in de index wordt vermeld en niet het risico dat hij loopt. Van belang is voorts dat de verwijsindex geen ‘zoeksysteem’ is; het systeem geeft alleen informatie terug aan degene die zelf ook heeft gemeld. Hierna onder 3 wordt nog uitgebreid ingegaan op het doel van de verwijsindex. Naast de uitgebreide aanvulling van paragraaf 4.2.2 is in de toelichting op artikel 2j de relatie met de gezondheid van jeugdigen geschetst. Daarnaast is ook zoveel mogelijk verwezen naar praktijkonderzoek waaruit blijkt dat dit de risico’s zijn die jeugdigen lopen. 2. Neveneffecten De Raad waarschuwt voor een aantal neveneffecten. Onder 1 is aangegeven dat ik de vrees van de Raad voor het verzamelen van een overdaad aan informatie niet deel. Zoals gezegd, is de verwijsindex ingebed in een groter geheel van verandering van werkwijze en bewustwording. In die zin wordt hier ook het vertrouwen in de professionals uitgesproken. Daarnaast is de eenvoudige opzet van de verwijsindex op zichzelf al een waarborg om informatieoverlast te voorkómen: alleen een professional die zelf heeft gemeld, wordt op de hoogte gesteld van een andere melding. Beide melders krijgen op dat moment elkaars contactgegevens te zien, dus geen “overdaad van informatie”. De verwijsindex kan dus niet vervuild raken met irrelevante gegevens. Of het zinvol of toegestaan is informatie over de jeugdige uit te wisselen, wordt door de melders binnen de bestaande wettelijke kaders zelf beslist. Ontstaat er na een melding geen ‘match’, dan hoort de melder niets terug uit het systeem; van informatieoverlast is in dat geval dus al helemaal geen sprake. In beide gevallen is geen sprake van – in de woorden van de Raad – “loos alarm” of “irrelevante gegevens”, aangezien de melder in elk geval zelf altijd reden heeft gezien om tot melding over te gaan. Dat er wel of niet een match is met een andere melding, kan belangrijk zijn voor de verdere beslissing over de hulp, zorg of bijsturing die aan de jeugdige moet worden verleend. Voorts is het goed erop te wijzen dat de verwijsindex niet onvoldoende tijd overlaat voor het “gewone werk” van de professionals, maar dat werk juist ondersteunt. Sinds jaar en dag wordt door professionals, maar ook door jeugdigen en ouders geklaagd over de gebrekkige samenwerking en afstemming in de jeugdketen. Het belang daarvan wordt alom gevoeld, omdat goede samenwerking het werk uiteindelijk verlicht doordat er minder langs elkaar heen gewerkt wordt en de hulpverlening beter op elkaar kan worden afgestemd. De verwijsindex is dus nadrukkelijk ook een hulpmiddel om werk dat al gedaan moet worden te vergemakkelijken. In dit verband wijst de Raad ook nog op het gevaar dat de verwijsindex de verantwoordelijkheid van de professionals zou overnemen, althans dat die indruk zou kunnen worden gewekt. Hiermee wordt een beeld neergezet van de professional die al te gemakkelijk tot melding overgaat om te voorkomen dat hem enige blaam zou treffen. Daar is geen sprake van. Op basis van de ervaringen over hoe professionals nu reeds omgaan met meldingsbevoegdheden of informatie-uitwisseling, is er alle reden om aan te nemen dat zij ook de verwijsindex weloverwogen zullen gaan gebruiken. Het kader voor melden zoals opgenomen in het wetsvoorstel in artikel 2j en de uitwerking daarvan in concrete meldcriteria per beroepsgroep, waar momenteel in samenspraak met het veld aan wordt gewerkt, draagt bij aan een weloverwogen gebruik van de verwijsindex en het omgaan met de meldingbevoegdheid door professionals. Ik hecht eraan om op deze plaats uit te spreken dat ik hierin alle vertrouwen heb. Ook de opmerking van de Raad dat de indruk van een gebruikersplicht kan ontstaan is ter harte genomen en heeft tot aanpassing van hoofdstuk 8 van de memorie van toelichting geleid. Geschrapt zijn de passages die de indruk zouden kunnen wekken van een gebruikersplicht. Een nieuwe passage is opgenomen, waarin de verwijsindex in een bredere context wordt geplaatst van een al langer gaande discussie over privacybescherming enerzijds en het doorbreken van geheimhouding anderzijds. In de betrokken passage is de verwachting uitgesproken dat de discussie over privacy en beroepsgeheim, mede onder invloed van de verwijsindex, binnen en tussen instanties zal worden gevoerd, hetgeen zal leiden tot meer duidelijkheid en houvast voor de professional op de werkvloer. 3. Het doel en de actoren De Raad maakt een aantal opmerkingen over het artikel dat het doel van de verwijsindex regelt (artikel 2d). Ik kan de opmerking dat de verwijsindex ook handhaving van de openbare orde ten doel zou hebben niet plaatsen, aangezien dat doel niet in artikel 2d is opgenomen. Voor het overige begrijp ik de opmerkingen over dit artikel aldus dat het artikel nader moet worden verduidelijkt. Daarom is ervoor gekozen artikel 2d op een aantal punten aan te passen. In een afzonderlijk tweede lid wordt nu het doel geregeld. Daarbij is nog explicieter dan in het artikel dat aan de Raad was voorgelegd, tot uiting gebracht dat de verwijsindex de afstemming van hulp, zorg of bijsturing ten doel heeft om belemmeringen in de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid te voorkomen, te beperken of weg te nemen. Aan hoofdstuk 1 van de memorie van toelichting is nog eens expliciet toegevoegd dat de verwijsindex de onbelemmerde ontwikkeling van jeugdigen tot doel heeft en geen handhavingsdoelen dient. Als extra verduidelijking is daarbij opgenomen dat meldingen vanuit het domein politie en justitie uitsluitend tot doel mogen hebben de hulp, zorg of bijsturing ten behoeve van jeugdigen op gang te brengen en te ondersteunen. Het moge voor zich spreken, dat vroegtijdiger en beter afgestemd interveniëren door professionals bij met name jeugdigen met meerdere problemen een positieve weerslag zal hebben op de omgeving van de betrokken jeugdige en daarmee op de openbare orde. Het eerste lid beschrijft nu enkel de wijze waarop de verwijsindex werkt, te weten het doen van meldingen en het ontvangen van signalen, zodat er een match kan ontstaan tussen twee of meer meldingsbevoegden. De Raad merkt veronderstellenderwijs ook nog op dat de uiteindelijke doelstelling van de verwijsindex strikt genomen alle doelstellingen van alle meldingsbevoegde instanties zou moeten bevatten. Dit is niet noodzakelijk, aangezien met de in het wetsvoorstel gebruikte trits “hulp, zorg of bijsturing” daar op duidelijke wijze aan wordt gerefereerd. Bovendien wordt op deze wijze duidelijk gemaakt dat iedere instantie, ook na introductie van de verwijsindex, blijft doen wat die al moest doen in het kader van hulp, zorg of bijsturing, maar dat er bij die taakuitoefening een bijzondere alertheid moet zijn op eventuele risico’s die jeugdigen lopen, die zonodig moeten worden gemeld. Niet onbelangrijk is ten slotte ook dat het afzonderlijk noemen van alle doelstellingen van alle meldingsbevoegde instanties zou leiden tot ingewikkelde formuleringen met vele verwijzingen naar de diverse van toepassing zijnde regelgeving, wat de helderheid van het wetsvoorstel niet ten goede zou komen. Voorgesteld wordt dan ook te volstaan met een aanvulling van artikel 2a met een definitie van de trits “hulp, zorg of bijsturing”. Daaronder worden dan verstaan de werkzaamheden die een meldingsbevoegde op grond van de voor hem geldende regelgeving verricht ten behoeve van een jeugdige. Naar aanleiding van het advies van de Raad is de kring van meldingsbevoegden nog eens kritisch tegen het licht gehouden. Vooraf zij opgemerkt dat de verwijsindex een oplossing wil bieden voor het al jaren bestaande probleem van gebrekkige samenwerking op het terrein van jeugdhulpverlening in brede zin. Tal van instanties zijn daarbij betrokken. Daarbij gaat het niet alleen om instanties die jeugdzorg in enge zin verlenen, of gezondheidszorg, zoals huisartsen en consultatiebureaus, maar ook om zorg die door instanties wordt verleend die niet specifiek of primair zorg of zorg aan jeugdigen ten doel hebben, zoals scholen of politie; het gaat om een brede waaier van betrokkenheid, in het wetsvoorstel, zoals hierboven gezegd, telkens aangeduid met “hulp, zorg of bijsturing”. Met de verwijsindex wordt de verbondenheid van die instanties onderstreept. In de brede kring van meldingsbevoegden ligt dan ook juist de meerwaarde van het systeem. Een en ander neemt uiteraard niet weg dat ten aanzien van elke instantie zorgvuldig beoordeeld moet worden of en, zo ja, wanneer aansluiting op de verwijsindex aan de orde is. Naar aanleiding van de opmerking van de Raad is artikel 2b van het wetsvoorstel aangepast. De domeinen “maatschappelijke ondersteuning” en “werk en inkomen” zijn gewijzigd in de domeinen “maatschappelijk werk” en “schuldhulpverlening”. Met dit laatste wordt ook op het niveau van het voorstel tegemoet gekomen aan het advies van de Raad om de kring van meldingsbevoegden te beperken. Met de politie is afgesproken dat zij betrokken blijven bij de verwijsindex en dat zij via bureau jeugdzorg aan de verwijsindex zullen gaan melden. Verder is de artikelsgewijze toelichting aangepast in die zin dat de aan de Raad voorgelegde lijst met meldende instanties is geschrapt. In de aangepaste tekst is bij elk domein beter uitgelegd waarom dit domein relevant is voor de verwijsindex. Daarbij is aangegeven dat er sprake zal zijn van een fasering bij de aanwijzing van de meldende instanties. Dit betekent dat de kring van meldingsbevoegden vooralsnog beperkter zal zijn dan in de oorspronkelijke tekst van de toelichting was aangegeven. Het openbaar ministerie is nu in de memorie van toelichting niet meer genoemd. Voor de volledigheid zij benadrukt dat de definitieve beoordeling - binnen de wettelijke begrenzingen - zal plaatsvinden in het kader van het opstellen van de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 2b. Het is noodzakelijk om deze aanwijzing op het niveau van een algemene maatregel van bestuur te kunnen doen, zodat als actuele ontwikkelingen daartoe aanleiding geven instanties relatief snel kunnen worden toegevoegd of geschrapt. Aan artikel 2b, derde lid, is nog een zin toegevoegd, die bepaalt dat bij de maatregel onderscheid gemaakt kan worden tussen categorieën van instanties of categorieën van functionarissen. Op deze wijze kan bij de aanwijzing, indien dat te zijner tijd nodig mocht blijken, rekening worden gehouden met eventuele bijzonderheden van bepaalde instanties, waardoor een zorgvuldige aanwijziging wordt bevorderd. 4. Verwerking van persoonsgegevens a. Zoals onder 3 al is aangegeven, is de doelomschrijving die in artikel 2d van het wetsvoorstel is opgenomen, aangescherpt in de door de Raad gewenste zin. De vangnetbepaling is geschrapt. Dit betekent dat het zogenaamde ‘halfopensysteem’ van meldingscriteria is verlaten en dat er alleen gemeld mag worden op basis van de in de wet opgenomen criteria. Voorts wijs ik ook nog op het derde lid van het voorgestelde artikel 2d, waarin is bepaald dat de verwijsindex alleen mag worden gebruikt voor het doel dat in de wet is vastgelegd. Door deze expliciete doelbinding is voor een ieder duidelijk dat informatie die buiten dit doel valt, niet mag worden gewisseld. Met deze bepalingen in onderling verband is naar mijn mening een weloverwogen en helder meldingskader gecreëerd. De professional in de praktijk zal hier verder handen en voeten aan moeten geven, daarbij ondersteund door het implementatietraject dat gelijk met het wetsvoorstel oploopt. b. Ten aanzien van de bewaartermijn van het historisch archief is in hoofdstuk 6 van de memorie van toelichting een nadere onderbouwing opgenomen. De totale bewaartermijn van de verwijsindex en het historisch archief is zeven jaar en valt samen met de levensfasen van jeugdigen. Bij het vaststellen van de bewaartermijn is meegenomen dat de overgang van de ene levensfase naar de andere een gevoelige periode is in het leven van een jeugdige. Verschillende levensfasen zijn bijvoorbeeld de fase van het ‘echte’ kind-zijn (0-7 jaar), de fasen in het basisonderwijs (4-12 jaar) en het voortgezet onderwijs (12-18 jaar), en de fase van studie of de eerste werkervaring (16-23 jaar). Juist in de overgang van de ene levensfase naar de andere is het van belang dat een ‘nieuwe’ hulpverlener weet heeft van eerdere problemen die gespeeld hebben. Hij zal dan voor een andere interventie kunnen kiezen dan wanneer er niet eerder een probleem is geweest. De door de Raad gesuggereerde aanvulling op artikel 2o (nieuw 2n) is overgenomen. Verder is in artikel 2p (nieuw 2o) tot uiting gebracht dat meldingen die uit de verwijsindex worden verwijderd omdat zij bij nader inzien niet terecht waren, niet in het historisch archief mogen worden opgenomen. Dit om te benadrukken dat het systeem niet mag worden vervuild met onterechte meldingen. De Raad adviseert om een bepaling op te nemen die regelt dat aan de verwijsindex ontleende gegevens bij het verstrijken van de bewaartermijn worden verwijderd. Ik begrijp dit advies aldus dat de Raad hier doelt op verwijdering uit het dossier dat een meldingsbevoegde aanlegt op grond van zijn normale werkzaamheden en de daarop betrekking hebbende regelgeving, aangezien het wetsvoorstel niet regelt dat meldingen moeten worden vastgelegd. Dit advies wordt niet overgenomen. In de eerste plaats ligt het zeer voor de hand dat een meldingsbevoegde een melding door hemzelf altijd vastlegt. Een melding is namelijk geen op zichzelf staand feit, maar is een schakel in een reeks van activiteiten die de meldingsbevoegde ten aanzien van de jeugdige onderneemt en die hij ook pleegt vast te leggen. Als er een match is met een andere melding, moet hij in elk geval contact opnemen met de andere melder, en moeten ze samen bezien welke verdere actie er ondernomen moet worden. Ook in dit geval ligt het voor de hand dat een meldingsbevoegde dit vastlegt. De aldus vastgelegde informatie is dus in hoge mate verweven met andere informatie in het dossier. Het achteraf verwijderen van die informatie stuit dus alleen al op de nodige praktische problemen. Bovendien zou dit advies ertoe leiden dat het probleem dat de verwijsindex beoogt op te lossen, weer herleeft doordat hij of zijn opvolger dan niet in z’n dossier kan zien wat de eerdere problemen waren, wie daarbij betrokken waren en wat er is afgesproken. Het lijkt mij alleszins verdedigbaar en ook het meest praktisch om op dit punt aan te sluiten bij de bewaartermijnen zoals die gelden voor de voor de professionals geldende dossierverplichtingen. c. Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad over de verwerking van bijzondere persoonsgegevens zij allereerst benadrukt dat in de verwijsindex geen andere gegevens over de jeugdige komen te staan dan zijn burgerservicenummer. Meldingen door meldingsbevoegden vanuit de domeinen (jeugd)gezondheidszorg of politie dienen op grond van de Wbp per definitie te worden aangemerkt als de verwerking van bijzondere persoonsgegevens. Het enkele feit dat een melding afkomstig is van een arts of de politie is daarvoor al voldoende. Om die reden dient de wet daar een bepaling over te bevatten. In verband met de opmerking van de Raad is in artikel 2m nog duidelijker tot uiting gebracht dat het alleen kan gaan om meldingen vanuit de domeinen gezondheidszorg en politie. Op de noodzaak van de verwerking van deze en andere gegevens is onder punt 1 genoegzaam ingegaan. Ik ben dan ook van mening met het aangescherpte artikel 2m en de daarop gegeven toelichting voldaan is aan de eis van artikel 23 van de Wet bescherming persoonsgegevens. Verder vereist de Wbp dat passende waarborgen worden getroffen ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Met het voorgestelde wettelijke stelsel, respectievelijk de in artikel 2e, vierde lid, voorgestelde algemene maatregel van bestuur wordt hieraan invulling gegeven. 5. Regievoerder In hoofdstuk 6 van de memorie van toelichting is de regierol van gemeenten met betrekking tot de coördinatie van zorg nader toegelicht. Op deze plaats zij benadrukt dat het er niet om gaat dat gemeenten die regierol per se zelf op zich nemen. Het is goed mogelijk dat gemeenten, samen met de in de gemeente werkzame instanties, tot de conclusie komt dat de regierol moet worden belegd bij bijvoorbeeld een jeugdgezondheidszorginstantie. Het wetsvoorstel wil daar geen blauwdruk voor geven. In het kader van het nog in voorbereiding zijnde wetsvoorstel inzake de centra voor jeugd en gezin zal een regeling van de regierol van gemeenten worden opgenomen. Deze regeling zal ook van belang zijn voor de onderhavige regeling. Vanzelfsprekend zullen de beide wetsvoorstellen goed op elkaar worden afgestemd. 6. Registreren etniciteit Het advies van de Raad is gevolgd. De bewuste passage is uit de toelichting geschrapt. Inmiddels heeft het kabinet besloten om de relatie die er ligt tussen de Verwijsindex Antillianen en de verwijsindex risico’s jeugdigen los te maken van het vraagstuk rondom de registratie van herkomstgegevens. Registratie van herkomstgegevens betreft een principiële discussie verbonden met de Grondwet en internationale verdragen, die vraagt om betrokkenheid van meerdere bewindspersonen en om een zorgvuldige afweging binnen het kabinet. 7. Samenhang verschillende trajecten Terecht merkt de Raad op dat het wetsvoorstel verwijsindex samenhangt met andere trajecten, zoals de centra voor jeugd en gezin, het EKD en de Zorgadviesteams. In hoofdstuk 2 van het algemeen deel van de toelichting is hier dan ook nader op ingegaan. Zo is toegelicht dat voor deze trajecten geldt dat de gemeenten de bestuurlijke verantwoordelijkheid krijgen om op lokaal niveau in samenspraak met instellingen en professionals afspraken te maken over samenwerking en coördinatie van zorg met het doel te komen tot een sluitende jeugdketen. Hiertoe zullen er vanuit het Rijk en de VNG ondersteuningsactiviteiten worden opgezet om gemeenten, instanties en professionals in staat te stellen deze ontwikkelingen op lokaal niveau in onderlinge samenhang op te pakken. Bovendien spreekt voor zich dat hierop betrekking hebbende en in voorbereiding zijnde wetgeving op elkaar zal worden afgestemd. Hierbij gaat het met name om zaken als coördinatie van zorg en samenwerking waar in het wetsvoorstel voor de centra voor jeugd en gezin de bevoegdheid van de burgemeester om een zorgcoördinator aan te wijzen wordt geregeld. 8. Andere meldpunten Terecht vraagt de Raad aandacht voor de relatie van de verwijsindex met het advies- en meldpunt kindermishandeling (AMK) en zorgmeldingen bij het bureau jeugdzorg. Een melding aan het AMK staat in principe los van een melding aan de verwijsindex, aangezien beide meldingen elk een ander doel dienen: de verwijsindex is bedoeld om hulpverleners bij elkaar te brengen met het oog op de verdere hulpverlening; een melding aan het AMK heeft meteen een concrete actie van het AMK zelf ten doel: binnen vijf dagen moet het AMK beslissen of de melding van dien aard is dat nader onderzoek nodig is. Vervolgens moet het aangeven welke concrete stappen er genomen moeten worden. Zoals in hoofdstuk 8 van de memorie van toelichting is uiteengezet, ligt het voor de hand dat er bij vermoedens van kindermishandeling zowel een melding aan de verwijsindex als aan het AMK wordt gedaan. Op deze wijze kunnen er meteen concrete maatregelen worden genomen én kan voor de nodige afstemming worden gezorgd. Ik ga ervan uit dat de Raad met “zorgmeldingen aan het bureau jeugdzorg” doelt op de buiten de Wjz om ontstane praktijk dat professionals (maar bijvoorbeeld ook mensen in de omgeving van een jeugdige) indien zij zorgen hebben over een jeugdige, contact opnemen met het bureau jeugdzorg om die zorgen te bespreken. Dit overleg kan leiden tot verdere actie van de betrokken ‘melder’ of van het bureau jeugdzorg, maar dat hoeft niet. Ook deze melding staat in principe los van een melding aan de verwijsindex. Maar evenals bij het AMK is het ook hier mogelijk dat naar aanleiding van een zorgmelding wordt besloten dat een melding aan de verwijsindex nodig is. Het is ook mogelijk dat een zorgmelding aan het bureau jeugdzorg leidt tot zowel een melding aan het AMK als aan de verwijsindex. Deze overlap heeft juist toegevoegde waarde omdat daarmee verschillende processen in gang worden gezet, terwijl dankzij de verwijsindex de afstemmingsmogelijkheden worden verbeterd. 9. Proeftuin Het advies van de Raad om in de toelichting in te gaan op de ervaringen van de proeftuinen is ter harte genomen. Ik heb op 15 december 2008 een eerste evaluatierapport ontvangen. Uit dat rapport blijkt dat circa 50.000 meldingen zijn gedaan en ruim 8000 matches zijn ontstaan. De betrokken professionals hebben aangegeven dat 85% van de meldingen relevant is voor hun handelen. 10. Redactionele opmerkingen De redactionele opmerkingen van de Raad hebben, een enkele opmerking uitgezonderd, geleid tot aanpassing van de bewuste artikelen of onderdelen daarvan. In de meeste gevallen zijn de opmerkingen en suggesties van de Raad geheel overgenomen; in de volgende gevallen zijn de bewuste onderdelen met gebruikmaking van de suggesties van de Raad op een iets andere wijze aangepast. - Opmerkingen t.a.v. artikel I, onderdeel A, onder a: Met het bewuste onderdeel was uitsluitend beoogd om artikel 1 wetstechnisch te herschikken omdat op enige plaats in het artikel duidelijk moet worden gemaakt dat het nieuwe hoofdstuk IVA een andere definitie - dat wil zeggen: leeftijdsgrens - hanteert dan elders in de wet. Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad is onderdeel A wetstechnisch zo aangepast dat nog duidelijker wordt gemaakt dat het wetsvoorstel geen betrekking heeft op de bestaande definitie van jeugdige. De onderdelen b en c zijn in deze zin aangepast. Van de gelegenheid is voorts gebruik gemaakt om in overeenstemming met de achtste aanpassing van de Aanwijzingen voor de regelgeving de voorgestelde gedachtestreepjes in de voorgestelde alfabetische opsomming te laten vervallen (Aanwijzing 100). - Het in artikel I, onderdeel B, opgenomen artikel 2d: In de door de Raad gesuggereerde tekst voor het tweede lid is ook het onder punt 1 van het advies aangegeven preventieve doel van de verwijsindex nog beter tot uiting gebracht. - De opmerking om het in artikel I, onderdeel B, voorgestelde artikel 2e, tweede lid, te verdelen over twee leden is overgenomen. Wel is met het oog op het benadrukken van de systeemverantwoordelijkheid van de Minister voor Jeugd en Gezin eerst diens verantwoordelijkheid geregeld (tweede lid) en daarna de verantwoordelijkheid van het college van burgemeester en wethouders inzake de informatieverstrekking aan en rechten van de betrokkene (derde lid). Het voorstel om de onderdelen a en b van het aldus tot derde lid vernummerde tweede lid geheel te laten vervallen is niet overgenomen, omdat anders niet meer uit de tekst blijkt dat het gaat om het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waartoe de instantie waartoe de meldingsbevoegde behoort of, indien dat niet het geval is, hijzelf. Wel zijn naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad de onderdelen samengevoegd en ingekort. - De suggestie van de Raad om artikel 2o (nieuw 2n) aan te vullen met een derde lid, heeft ertoe geleid dat dit artikel is aangepast. In het eerste lid is nu expliciet tot uitdrukking gebracht dat de professional zich steeds rekenschap moet geven of de door hem gedane melding aan de verwijsindex nog aan de orde is en indien dit niet het geval is, hij deze verwijdert. Deze bepaling voorziet er daarmee ook in dat de melding wordt verwijderd wanneer de meldingsbevoegde (achteraf) tot de conclusie komt dat hij de melding ten onrechte heeft gedaan. Niet overgenomen zijn de volgende suggesties. - De suggestie om in het opschrift “verwijsindex risico’s jeugdigen” te vervangen door: verwijsindex risicojongeren. De voorgestelde formulering, die slechts een maal voorkomt in het wetsvoorstel, geeft precies aan waar de verwijsindex over gaat: het signaleren van risico’s bij jeugdigen. Dat in de praktijk reeds de term “risicojongeren” wordt gebruikt, is voor het wetsvoorstel niet relevant. Ook wordt er de voorkeur aangegeven vast te houden aan de term “jeugdigen”, nu dat de gebruikelijke term is voor jongeren in de Wet op de jeugdzorg (Aanwijzing 58). Aan het opschrift is voorts toegevoegd dat het gaat om het bevorderen van vroegtijdige en onderling afgestemde verlening van hulp, zorg of bijsturing ten behoeve van jeugdigen die bepaalde risico’s lopen. - De suggestie om in het in artikel I, onderdeel B, opgenomen artikel 2b, eerste lid, onderdeel a, “is” te vervangen door “zijn”, is niet overgenomen omdat “is” terugslaat op categorie. - De suggestie om in het genoemde artikel een afzonderlijke definitie van instantie op te nemen, is niet overgenomen omdat in het voorstel zoals het aan de Raad is aangeboden, in één oogopslag duidelijk is dat er twee ‘hoofdcategorieën’ van meldingsbevoegden zijn (het eerste en het tweede lid) en wat de eisen zijn waaraan die hoofdcategorieën moeten voldoen, dan wel wat de verschillen daartussen zijn. Op deze wijze kan ook worden voorkomen dat er interne verwijzingen – om de lijn van de Raad consequent door te voeren, zou ook een afzonderlijke definitie van de in het tweede lid bedoelde functionaris moeten worden opgenomen - binnen het artikel nodig zijn (Aanwijzing 78). - De suggestie om het voorgestelde artikel 2c te schrappen en als derde lid op te nemen bij voorgestelde artikel 2b is niet overgenomen omdat de onderwerpen van beide artikelen verschillend zijn; artikel 2b gaat over (de aanwijzing van) meldingsbevoegden en artikel 2c over jeugdigen. Tenslotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om in het wetsvoorstel op enkele plaatsen nog een wijziging aan te brengen. Zo zijn aan artikel 2h twee leden toegevoegd met het doel om de rol van de gemeentelijke regievoerder nader te verduidelijken. Uit het voorgestelde artikel 2q, eerste lid, is artikel 33 van de Wet bescherming persoonsgegevens geschrapt, aangezien de daarin bedoelde situatie zich niet kan voordoen in de praktijk van de verwijsindex. De memorie van toelichting is op een enkele plaats geactualiseerd. Tevens is in hoofdstuk 8 het kader voor melden verhelderd met een ander voorbeeld waarin het belang van de context van de jeugdige bij de afweging om tot een melding over te gaan tot uitdrukking komt. Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden. De minister voor Jeugd en Gezin, mr. A. Rouvoet Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 11 van NUMPAGES \* MERGEFORMAT 11 DWJZ/SWW-2908902 Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 1 van NUMPAGES \* MERGEFORMAT 11 Kenmerk DWJZ/SWW-2908902 Den Haag, 2 februari 2009