Nader rapport
Intrekking van enige wetten betreffende het waterbeheer, aanpassing van een aantal andere wetten, regeling van het overgangsrecht en aanvulling van de Waterwet, met het oog op de invoering van die wet (Invoeringswet Waterwet)
Nader rapport
Nummer: 2009D05436, datum: 2009-02-09, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.C. Huizinga-Heringa, staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat (Ooit ChristenUnie kamerlid)
Onderdeel van zaak 2009Z02134:
- Indiener: J.C. Huizinga-Heringa, staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat
- Volgcommissie: vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (2008-2010)
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat (2008-2010)
- 2009-02-10 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2009-02-19 13:35: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2009-03-04 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat (2008-2010)
- 2009-04-01 12:00: Intrekking van enige wetten betreffende het waterbeheer, aanpassing van een aantal andere wetten, regeling van het overgangsrecht en aanvulling van de Waterwet, met het oog op de invoering van die wet (Invoeringswet Waterwet) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat (2008-2010)
- 2009-05-13 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat (2008-2010)
- 2009-06-18 15:00: Invoeringswet Waterwet (31 858) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2009-06-30 15:15: Stemmingen (Stemmingen), TK
- 2009-07-02 23:55: Einde vergadering: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
intrekking van enige wetten betreffende het waterbeheer, aanpassing van een aantal andere wetten, regeling van het overgangsrecht en aanvulling van de Waterwet, met het oog op de invoering van die wet (Invoeringswet Waterwet) Bijlage(n) diversen DOCPROPERTY bijlage Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 18 november 2008, nr. 08.003136, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 22 december 2008, nr. W09.08.0461/IV, bied ik U hierbij aan. De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt een aantal opmerkingen, die hierna worden besproken. 1. Thans is de Wet bodembescherming het kader voor zowel de sanering van landbodemverontreinigingen als de sanering van waterbodemverontreinigingen. De sanering van verontreinigingen in land- en waterbodems is echter dermate verschillend, dat er onder de Wet bodembescherming (Wbb) al gebruik gemaakt wordt van verschillende beoordelingskaders voor enerzijds de landbodem en anderzijds de waterbodem. In de afgelopen jaren is er voor gekozen om deze verschillen nadrukkelijker tot uitdrukking te brengen, bijvoorbeeld in verschillende interventiewaarden voor de land- en waterbodem. De introductie van een toetsingskader voor waterbodems als gevolg van dit wetsvoorstel leidt wat dat betreft niet tot een vermindering van de samenhang in de (water)bodembescherming. Het is echter evenmin zo dat de samenhang in de (water)bodembescherming zich louter beperkt tot procedurele afstemming. Het overleg tussen de beheerder en het Wbb-bevoegde gezag, dat bij samenloop van bevoegdheden verplicht is, biedt immers voldoende gelegenheid om afspraken te maken over een gecoördineerde, op de wederzijdse toetsingskaders afgestemde aanpak van de verontreiniging. Tevens zal in de toetsingskaders van de Wbb en Waterwet bij voorbaat rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat een verontreiniging zich in zowel de landbodem als de waterbodem bevindt. In verband met de inwerkingtreding van de Waterwet, zal de beoordelingssystematiek onder de Wbb worden uitgebreid met een specifiek kader voor die gevallen waarin een deel van de bronverontreiniging van de landbodem zich in de waterbodem bevindt. Deze uitbreiding wordt geënt op het oude Wbb-kader voor de waterbodem en zal slechts voor zover dat noodzakelijk is afwijken van het Wbb-kader voor de landbodem. In hoofdlijnen wordt daarmee het huidige beoordelingskader van de Wbb voortgezet. Bronverontreinigingen in de waterbodem die zich mede uitstrekken tot de landbodem zijn zeldzaam. Het gaat uitsluitend om verontreinigingen die zich via grondwaterstromen tot in de landbodem verplaatsen. Het loont daarom niet om binnen het toetsingskader voor de waterbodem een zelfstandig kader op te stellen voor de beoordeling van het deel van de verontreiniging dat zich in de landbodem bevindt. In plaats daarvan zal hiervoor worden verwezen naar het Wbb-kader voor de landbodem. De memorie van toelichting is overeenkomstige het voorgaande aangepast. 2. Vooropgesteld dient te worden dat het beheer van grondwaterlichamen en –stromen naar zijn aard niet alomvattend kan zijn. Zoals ook is aangegeven in het nader rapport bij het wetsvoorstel Waterwet is de grondwaterstand, in ieder geval in gebieden buiten laag Nederland, van veel nauwelijks te beïnvloeden factoren afhankelijk. De mogelijkheden van actief kwantiteitsbeheer van het grondwater zijn in de bedoelde gebieden zeer beperkt. Het kwantitatieve grondwaterbeheer richt zich in die gebieden dan ook hoofdzakelijk op het passieve beheer, de vergunningverlening voor grondwateronttrekkingen en infiltraties. Ook het grondwaterkwaliteitsbeheer kent beperkingen. Een belangrijke rol, mede in het licht van de Europese grondwaterrichtlijn, is weggelegd voor het passieve kwaliteitsbeheer: de regulering van lozingen in de bodem die (mede) tot verontreiniging van het grondwater kunnen leiden. Actief grondwaterkwaliteitsbeheer, in de vorm van bodem- of grondwatersaneringen, is hoofdzakelijk gericht op de aanpak van ernstige verontreinigingen. Buiten gevallen van ernstige (grondwater)verontreiniging is de actieve verbetering van de grondwaterkwaliteit niet of nauwelijks aan de orde. De afbakening tussen de Waterwet en de Wet bodembescherming met betrekking tot grondwater – die overigens niet afzonderlijk is geregeld - heeft alleen betrekking op het grondwaterkwaliteitsbeheer. Het grondwaterkwantiteitsbeheer behoort geheel tot het terrein van de Waterwet, of het nu gaat om grondwater in de landbodem of grondwater in de bodem of oever van oppervlaktewaterlichamen. Wat het grondwaterkwantiteitsbeheer betreft kan er dan ook geen onduidelijkheid over de competentieregeling bestaan. Ten aanzien van het grondwaterkwaliteitsbeheer is het advies van de Raad geen aanleiding om de afbakening tussen de Waterwet en de Wet bodembescherming te herzien. De voorgestelde afbakening, waarbij de begrenzing tussen de landbodem enerzijds en de bodem en oever van oppervlaktewaterlichamen anderzijds bepalend is, is voor zowel het actieve als het passieve grondwaterkwaliteitsbeheer de meest eenduidige. Ten aanzien van het actieve grondwaterkwaliteitsbeheer in de landbodem is van belang dat de Wet bodembescherming bepaalt wie het bevoegde gezag is voor de sanering van historische gevallen van (grondwater)verontreiniging in de landbodem en voor het handhaven van de zorgplicht voor nieuwe verontreinigingen in de landbodem (artikel 13 Wbb). Historische grondwaterverontreinigingen in de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam worden op grond van het wetsvoorstel door de beheerder van dat oppervlaktewaterlichaam aangepakt, in het kader van het beheerplan. De beheerder is eveneens het bevoegde gezag voor de handhaving van de zorgplicht voor nieuwe (grondwater)verontreinigingen in de bodem of oever van oppervlaktewaterlichamen (art. 6.7a Wtw). Voor grensoverschrijdende grondwaterverontreinigingen is in het wetsvoorstel voorzien in een overlegverplichting en, ten aanzien van historische verontreinigingen met een duidelijke bron in de land- of waterbodem, een waarborg voor de integrale aanpak van de betreffende verontreiniging. Ten aanzien van het passieve grondwaterkwaliteitsbeheer, het reguleren van lozingen die tot grondwaterverontreiniging kunnen leiden, is de afbakening tussen de landbodem en de bodem en oever van oppervlaktewaterlichamen eveneens eenduidig. Krachtens de Wet bodembescherming worden regels gesteld ten aanzien van lozingen in de landbodem, inclusief het grondwater dat zich in de landbodem bevindt. Krachtens de Waterwet worden regels gesteld ten aanzien van lozingen in oppervlaktewaterlichamen, inclusief het grondwater dat zich in de bodem en oever van oppervlaktewaterlichamen bevindt. Een ander onderscheid is niet mogelijk, aangezien een lozing in het grondwater niet los kan worden gezien van het lozen in de bodem waarin dat grondwater zich bevindt. 3. Er wordt door de ministeries van VROM, Verkeer en Waterstaat en EZ alsmede IPO, VNG en Unie van Waterschappen gewerkt aan het tot stand brengen van een convenant bodemontwikkelingsbeleid en spoedlocaties (convenant Bodem). Het convenanttraject is gekoppeld aan het traject voor toedeling van middelen voor bodembeleid, inclusief de middelen voor de regionale waterbodems. Het convenant nadert (in het eerste kwartaal 2009) haar voltooiing. Een knelpunt inzake het convenant is dat in diverse – reeds gesloten – bestuursakkoorden die voortborduren op het beleid inzake het terugbrengen van het aantal specifieke uitkeringen, ten aanzien van het beschikbaar stellen van bodemsaneringsmiddelen afspraken zijn gemaakt die voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Zo is in het bestuursakkoord Rijk – IPO opgenomen dat er een decentralisatie-uitkering Bodem moet komen per 2010. Wat ontbreekt in de afspraken is de notie dat de bodemsaneringsmiddelen ook onderdeel zijn van Investeringsbudget stedelijke vernieuwing (ISV) c.q. het Investeringsprogramma landelijk gebied (ILG). De keuze over het financieringskader vanaf 2010 die voorligt in het kader van het tot stand te brengen convenant is het verstrekken van middelen via 1) zowel het ISV als via een decentralisatie-uitkering bodem, of 2) uitsluitend een decentralisatie-uitkering. De middelen voor de regionale waterbodems zullen naar verwachting onderdeel gaan uitmaken van een decentralisatie-uitkering bodem. Er zal derhalve geen sprake zijn van een versnippering of een onoverzichtelijk geheel van verstrekking van de middelen voor de regionale waterbodems naast het Provinciefonds. 4. Aan de opmerking van de Raad is gevolg gegeven. In de memorie van toelichting is een uiteenzetting opgenomen over de betekenis voor de Waterwet van de nota van de Minister van Justitie over de uitgangspunten bij de keuze van een sanctiestelsel. De conclusie van die beschouwing is dat op basis van die nota niet, althans niet zonder meer, kan worden gekozen voor bestuurlijke boete. In verband daarmee en omdat de algemene maatregel van bestuur die de bevoegdheid toedeelt om bestuurlijke strafbeschikkingen voor milieudelicten op te leggen gereed kan zijn vóór of kort na de inwerkingtreding van de Waterwet, is in het onderhavige wetsvoorstel uit pragmatische overwegingen nog slechts voorzien in de strafrechtelijke sanctionering van overtredingen van de Waterwet. Bij de evaluatie van de Waterwet zal worden bezien of het sanctiestelsel goed functioneert. Mocht alsdan bij nadere overweging alsnog de bestuurlijke boete een geschikt alternatief blijken voor bepaalde overtredingen, dan zal dit instrument in de Waterwet worden geïntroduceerd. 5. Overige opmerkingen a. Begrip infiltreren van water Aan de opmerking van de Raad is gevolg gegeven. b. Omissies - In artikel 1.14 (wijziging van de Wet op de economische delicten) is bij de strafbaarstelling van overtreding van artikel 6.16, derde lid, van de Waterwet een clausule ingevoegd die de voorrang regelt van sanctionering op basis van artikel 81 van de Waterschapswet indien sprake is van samenloop met de strafsanctie in het kader van de Waterwet in samenhang met de WED. Deze voorrang geldt voor vergunningen waarvan alle voorschriften berusten op de Waterschapswet en die dus uitsluitend op grond van de definitie van watervergunning in artikel 1.1 in samenhang met artikel 6.11 van de Waterwet worden aangemerkt als watervergunning. Indien een watervergunning waarvan voorschriften berusten op de Waterschapswet mede voorschriften omvat die rechtstreeks op de Waterwet berusten, is de toegevoegde uitzonderingsclausule niet van toepassing. Omwille van de eenduidigheid biedt dan de WED uitsluitend het kader voor strafrechtelijke handhaving van die vergunning. - Aangezien geen wijziging nodig is van onderdeel C van artikel II van de Wet van 26 november 1998 (Stb. 687), is de desbetreffende anders luidende passage in de memorie van toelichting bij artikel 1.15 geschrapt. - Er is alsnog voorzien in aanpassing van artikel 8.34, eerste lid, van de Wet milieubeheer (via artikel 1.18, onderdeel J). Een aanpassing van 10.40a (nog niet in werking) van de Wet milieubeheer was reeds voorzien in artikel 1.15, onderdeel E, van deze invoeringswet. c. Overgangsrecht Waterakkoorden blijven ook zonder overgangsbepaling uit eigen kracht overeind omdat zij niet berusten op de Wet op de waterhuishouding, al strekken zij veelal wel ter voldoening aan een tot kwantiteitsbeheerders gerichte verplichting van die wet. Evenzo kunnen deze akkoorden mede gaan dienen ter voldoening aan artikel 3.7, eerste lid van de Waterwet. Aanwijzingen van de minister aan het bestuur van een waterschap of aan gedeputeerde staten zijn weliswaar mogelijk op basis van tot nog toe bestaande waterwetten, maar komen in de praktijk niet of nauwelijks voor. Overgangsrecht is dus niet strikt nodig. Indien in de periode voorafgaande aan de inwerkingtreding van de Waterwet te voorzien zou vallen dat het nodig zal zijn om in een bepaald geval kort na die inwerkingtreding op basis van de Waterwet een aanwijzing te geven, kan in de voorbereidingsfase tot uitdrukking worden gebracht, dat de uiteindelijke aanwijzing zal worden gebaseerd op die wet. Dit is vergelijkbaar met de inmiddels reeds enige tijd lopende voorbereiding van het op de Waterwet – uiteraard na inwerkingtreding - te baseren Waterbesluit. d. Inwerkingtreding Bij de inwerkingtredingsbepalingen is een toelichting opgenomen. 6. Aan de redactionele opmerkingen is gevolg gegeven, met uitzondering van de opmerking betreffende artikel 1.10, onderdeel R en onderdeel W. Het nieuwe derde lid van artikel 6.2 (onderdeel R) heeft mede betrekking op de niet openbare voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater, zoals een bedrijfsriolering die het afvalwater van verschillende bedrijven inzamelt ten behoeve van de behandeling in één centrale bedrijfsafvalwaterzuiveringsinstallatie. Aanpassing van onderdeel W is niet nodig, omdat de definitie van bevoegd gezag in artikel 6.1 mede het in voorkomend geval met toepassing van artikel 6.15 tot verlening van een watervergunning bevoegde bestuursorgaan omvat . In het wetsvoorstel en de memorie zijn ook op diverse andere plaatsen redactionele verbeteringen verwerkt. 7. In het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zijn voorts nog enkele meer inhoudelijke verbeteringen aangebracht. - In artikel 1.10, onderdeel S, is aan artikel 6.4 van de Waterwet een tweede lid toegevoegd, dat het mogelijk maakt om vrijstellingen voor kleine onttrekkingen in de categorieën waarop het eerste lid van toepassing is, zoals die tot nog toe mogelijk zijn ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Grondwaterwet, inhoudelijk voort te zetten onder de Waterwet. - In artikel 1.10, onderdeel X, is aan artikel 6.23, vierde lid, van de Waterwet een bepaling toegevoegd over de duur van de verlengingstermijn, in verband met de toepassing van de Dienstenwet. - In artikel 1.10, onderdeel Y, is aan artikel 7.1 van de Waterwet een tweede lid toegevoegd dat enkele uitzonderingsbepalingen bevat om te voorkomen dat de reikwijdte van de verontreinigingsheffing onbedoeld zou worden uitgebreid tot lozingen die tot nog toe in het kader van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren niet in de heffing worden betrokken. - In artikel 1.14 is alsnog voorzien in strafsancties op handelen in strijd met de nieuwe 6.7a en 6.7b van de Waterwet, in lijn met de bestaande sanctionering met betrekking tot de artikelen 13 en 27 van de Wet bodembescherming, die model hebben gestaan voor de genoemde nieuwe artikelen. - In artikel 2.22 is onderdeel b geschrapt, omdat daarin een overgangsrechtelijke voorziening was opgenomen die beter kan worden overgelaten aan de waterschapsverordeningen en ook inhoudelijk minder passend was. - In artikel 2.39 zijn overgangsbepalingen opgenomen betreffende de inhoudelijke wijzigingen van de Waterschapswet in artikel 1.8, onderdelen E en F. - Artikel 3.2 (oud) van het wetsvoorstel is geschrapt, omdat via de komende invoeringswetgeving voor de omgevingsvergunning zal worden voorzien in de nodige aanpassingen van de Waterwet aan de Wabo, met inbegrip van de in het geschrapte artikel vervatte wijziging. - In paragraaf 13 (nieuw) van het algemeen deel van de memorie van toelichting is een inleidende uiteenzetting opgenomen over de wijziging van de wet van 26 november 1998 (Stb. 687) via artikel 1.15 van het wetsvoorstel. Ik moge U, mede namens de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden. DE staatssecretaris VAN VERKEER EN WATERSTAAT, Kamerstukken II 2006-2007, 30 818, nr. 4, p. 7. DOCPROPERTY _pagina _pagina PAGE \* MERGEFORMAT 1 DOCPROPERTY _van _van NUMPAGES \* MERGEFORMAT 5 Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 2 van NUMPAGES \* MERGEFORMAT 5 DOCPROPERTY _datum Fout! Onbekende naam voor documenteigenschap. DOCPROPERTY datum Fout! Onbekende naam voor documenteigenschap. DOCPROPERTY _nummervolg Fout! Onbekende naam voor documenteigenschap. DOCPROPERTY nummer-txt Fout! Onbekende naam voor documenteigenschap. 1 HOOFDDIRECTIE JURIDISCHE ZAKEN Aan de Koningin Nummer REF nummer \* MERGEFORMAT CEND/HJDZ -2009/135