[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Oorspronkelijke tekst

Intrekking van enige wetten betreffende het waterbeheer, aanpassing van een aantal andere wetten, regeling van het overgangsrecht en aanvulling van de Waterwet, met het oog op de invoering van die wet (Invoeringswet Waterwet)

Oorspronkelijke tekst

Nummer: 2009D06233, datum: 2009-02-07, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2009Z02134:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Intrekking van enige wetten betreffende het waterbeheer, aanpassing van
een aantal andere wetten, regeling van het overgangsrecht en aanvulling
van de Waterwet, met het oog op de invoering van die wet (Invoeringswet
Waterwet)



TEKSTEN VAN HET WETSVOORSTEL EN DE MEMORIE VAN TOELICHTING ZOALS
VOORGELEGD AAN DE RAAD VAN STATE, VOOR ZOVER NADIEN GEWIJZIGD

VOORSTEL VAN WET

ARTIKEL 1.9

Onderdeel B

B

In artikel 12b vervalt “artikel 11, tweede lid,” en “artikel
12a”.

ARTIKEL 1.10

Onderdeel A, onder 2

2. De begripsomschrijving van oppervlaktewaterlichaam komt te luiden:

- oppervlaktewaterlichaam: samenhangend geheel van vrij aan het
aardoppervlak voorkomend water, met de daarin aanwezige stoffen, alsmede
de bijbehorende waterbodem, oevers en, voor zover uitdrukkelijk
aangewezen krachtens deze wet, drogere oevergebieden, alsmede flora en
fauna;.

Onderdeel B

B

Artikel 2.7, tweede lid, komt te luiden:

2. De in het eerste lid bedoelde kustlijn wordt aangegeven op een door
Onze Minister kosteloos verkrijgbaar gestelde peilkaart die telkens na
zes jaren wordt herzien. De verkrijgbaarstelling wordt bekendgemaakt in
de Staatscourant.  

Onderdeel E, artikel 3.2, tweede lid

2. Voor zover bij provinciale verordening andere lichamen dan
waterschappen worden belast met beheer, zijn de artikelen 4.6, 7.2, 8.1
en 8.2 van deze wet niet van toepassing voor de betrokken beheerders en,
indien het provincies en gemeenten betreft, evenmin artikel 5.24,
behoudens voor zover dat artikel bij of krachtens die verordening van
toepassing wordt verklaard voor daarbij aan te wijzen waterstaatswerken,
in verband met de bijzondere betekenis van die waterstaatswerken.

Onderdeel Q, onder 4 (artikel 6.1):

revisievergunning: vergunning die wordt verleend krachtens artikel 6.15a
of 6.15b;

Onderdeel S

S

Artikel 6.4 komt te luiden:

Artikel 6.4

Het is verboden zonder daartoe strekkende vergunning van gedeputeerde
staten grondwater te onttrekken of water te infiltreren:

a. ten behoeve van industriële toepassingen, indien de onttrokken
hoeveelheid water meer dan 150.000 m3 per jaar bedraagt;

b. ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening of een
bodemenergiesysteem.

Onderdeel V

V

Artikel 6.10, onderdeel d, komt te luiden: 

d. handelingen in het zeegebied waaromtrent regels zijn gesteld bij of
krachtens de Mijnbouwwet alsmede het onttrekken van water aan een
grondwaterlichaam bij of ten behoeve van het opsporen of winnen van
delfstoffen of aardwarmte in de zin van artikel 1 van die wet, voor
zover het onttrekken op een diepte van meer dan 500 meter beneden de
oppervlakte van de aardbodem plaatsvindt;

Onderdeel W (artikel 6.15a, derde en vierde lid)  

3. Het bevoegd gezag voor de revisievergunning kan bij de verlening van
die vergunning de rechten die de aanvrager aan de al eerder verleende
vergunningen ontleent, niet wijzigen anders dan mogelijk zou zijn
ingevolge artikel 6.18, in samenhang met de artikelen 2.1, 6.9 en 6.16.

4. Een revisievergunning vervangt met ingang van het tijdstip waarop zij
in werking treedt, de eerder voor het betrokken samenstel van
handelingen verleende vergunningen. Deze vergunningen vervallen op het
tijdstip waarop de revisievergunning onherroepelijk wordt.

Onderdelen X tot en met AN

X

In artikel 7.1 wordt in de alfabetische rangschikking de volgende
definitie ingevoegd:

 Algemene wet: de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

Y

Artikel 7.3 komt te luiden:

Artikel 7.3

	1. Voor de verontreinigingsheffing geldt als grondslag de hoeveelheid
en hoedanigheid van de stoffen die in een kalenderjaar worden geloosd.
Als heffingsmaatstaf geldt de vervuilingswaarde van de stoffen die in
een kalenderjaar worden geloosd, uitgedrukt in vervuilingseenheden.

	2. EĂ©n vervuilingseenheid vertegenwoordigt met betrekking tot:

a. het zuurstofverbruik: het jaarlijks verbruik van 54,8 kilogram
zuurstof;

b. de gewichtshoeveelheden van de groep van stoffen chroom, koper, lood,
nikkel zilver en zink: 1,00 kilogram;

c. de gewichtshoeveelheden van de groep van stoffen arseen, kwik en
cadmium: 0,100 kilogram;

d. de gewichtshoeveelheden van de stof chloride: 650 kilogram;

e. de gewichtshoeveelheden van de stof sulfaat: 650 kilogram;

f. de gewichtshoeveelheden van de stof fosfor: 20,0 kilogram.

	3. De verontreinigingsheffing van het Rijk wordt niet geheven ter zake
van het lozen van de stoffen chloride, sulfaat, fosfor en zilver.

Z

Na artikel 7.3 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 7.3a

1. Het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot de
gewichtshoeveelheden van de onderstaande groepen stoffen die in een
kalenderjaar in een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk
worden geloosd, wordt per bedrijfsruimte, riolering of
zuiveringtechnisch werk tot minimaal nihil verminderd met het product
van het aantal vervuilingseenheden met betrekking tot het
zuurstofverbruik van de in dat kalenderjaar vanuit die bedrijfsruimte,
riolering of dat zuiveringtechnisch werk in een oppervlaktewaterlichaam
in beheer bij het Rijk gebrachte stoffen, en:

a. voor de groep stoffen chroom, koper, lood, nikkel, en zink: 0,04;

b. voor de groep stoffen kwik, cadmium en arseen: 0,006.

2. Het aantal vervuilingseenheden, berekend na toepassing van het eerste
lid, wordt voor elk van de in dat lid bedoelde groepen stoffen op nihil
gesteld indien dat aantal minder bedraagt dan 10.

3. Op een heffing ter zake van lozingen op een oppervlaktewaterlichaam
in beheer bij een waterschap is artikel 122f, derde lid, van de
Waterschapswet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7.3b

1. Het aantal vervuilingseenheden wordt berekend met behulp van door de
heffingplichtige, gedurende elk etmaal van het kalenderjaar ondernomen
meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens, overeenkomstig bij
ministeriële regeling, onderscheidenlijk belastingverordening te
stellen regels.

2. Op aanvraag van de heffingplichtige staat de beheerder onder nader te
stellen voorwaarden toe dat van de frequentie van meting, bemonstering
en analyse, bedoeld in het eerste lid, wordt afgeweken indien door de
heffingplichtige aannemelijk wordt gemaakt dat voor de berekening van de
vervuilingswaarde met gegevens over meting, bemonstering en analyse van
een beperkt aantal etmalen kan worden volstaan. Deze beslissing wordt
genomen bij voor bezwaar vatbare beschikking.

3. De bepaling van het zuurstofverbruik van de stoffen welke in een
kalenderjaar worden geloosd, geschiedt op basis van de som van het
chemisch zuurstofverbruik en het zuurstofverbruik door omzetting van
stikstofverbindingen.

4. Indien de uitkomst van de methode tot bepaling van het chemisch
zuurstofverbruik in belangrijke mate is beĂŻnvloed door biologisch niet
of nagenoeg niet afbreekbare stoffen, wordt op die uitkomst een
correctie toegepast, overeenkomstig bij ministeriële regeling,
onderscheidenlijk belastingverordening te stellen regels.

5. Artikel 122h, eerste, vijfde en zesde lid, en artikel 122i tot en met
122k van de Waterschapswet zijn van overeenkomstige toepassing. Artikel
122i, eerste lid, van de Waterschapswet is eveneens van overeenkomstige
toepassing op lozingen vanuit een riolering of vanuit een
zuiveringstechnisch werk.

 Artikel 7.3c

	1. Het tarief van de heffing ter zake van lozingen op een
oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk bedraagt € 35,50 per
vervuilingseenheid.

	2. In afwijking van het eerste lid bedraagt het tarief per
vervuilingseenheid van de heffing ter zake van lozingen op een
oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk vanuit een
zuiveringstechnisch werk voor het biologisch zuiveren van huishoudelijk
afvalwater dat bij een waterschap in beheer is of in opdracht van een
waterschap wordt geëxploiteerd, 50% van het in het eerste lid genoemde
bedrag.

	3. Het tarief van de heffing ter zake van lozingen op een
oppervlaktewaterlichaam in beheer bij een waterschap is gelijk aan het
door dat waterschap voor het desbetreffende belastingjaar vastgestelde
tarief van de zuiveringsheffing, bedoeld in artikel 122d van de
Waterschapswet.

AA

Artikel 7.4 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het eerste lid, onderdeel d, komt te luiden:

d. in verband met de vergoeding ingevolge artikel 7.11, eerste lid, van
schade, voortvloeiend uit de uitvoering van artikel 6.4;.

2. Aan het eerste lid wordt na onderdeel d, onder vervanging van de punt
aan het slot van dat onderdeel door een puntkomma, een onderdeel
toegevoegd, luidend:

e. in verband met de uitvoering van artikel 7.14a.

AB

Artikel 7.5 komt te luiden:

Artikel 7.5

	1. Van verontreinigingsheffing zijn vrijgesteld lozingen die
plaatsvinden met behulp van een openbaar vuilwaterriool en lozingen van
stoffen vanuit een zuiveringstechnisch werk door een beheerder op een
oppervlaktewaterlichaam dat bij hem in beheer is. 

	2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat bij die
maatregel aan te geven onttrekkingen zijn vrijgesteld van
grondwaterheffing.

	3. Voorts kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
onderscheidenlijk bij belastingverordening nadere regels worden gesteld
met betrekking tot de verontreinigingsheffing. Nadere regels met
betrekking tot de kosten, bedoeld in artikel 7.4, eerste lid, onderdeel
b, kunnen worden gesteld bij algemene maatregel van bestuur.

AC

 In artikel 7.7, derde lid, komt “en artikel, 19, eerste lid en 25a,
eerste lid, van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken” te
vervallen.

AD

In de artikelen 7.7 tot en met 7.9 wordt “Algemene wet inzake
rijksbelastingen” telkens gewijzigd in: Algemene wet.

AE

Na artikel 7.12 wordt een artikel ingevoegd, luidend:

Artikel 7.12a

Afdeling 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening blijft buiten toepassing,
voor zover een belanghebbende met betrekking tot de schade een beroep
doet of kan doen op een schadevergoeding als bedoeld in artikel 7.11,
eerste lid.

AF

Na artikel 7.15 wordt een artikel ingevoegd, luidend:

Artikel 7.15a

1. Hij, die op grond van artikel 7.14, eerste, tweede of derde lid, een
vordering kan doen met betrekking tot schade in verband met een
watervergunning als bedoeld in artikel 6.4 of 6.5, onderdeel b, kan
eerst aan gedeputeerde staten van de provincie waarin de in artikel 7.14
bedoelde onroerende zaak geheel of grotendeels is gelegen verzoeken een
onderzoek in te stellen.

2. Indien een onroerende zaak is gelegen in een gebied waarin de
grondwaterstand invloed ondergaat van meer dan Ă©Ă©n onttrekking en
blijkens het onderzoek niet of niet binnen redelijke termijn is vast te
stellen door welke onttrekking de schade die de onroerende zaak
ondervindt wordt veroorzaakt, kennen gedeputeerde staten de
rechthebbende ten aanzien van die onroerende zaak op zijn verzoek een
vergoeding van de kosten van ondervanging van de schade dan wel een
schadevergoeding toe. De rechthebbende is in dat geval gehouden tot
overdracht van de rechten welke hij tegenover derden mocht kunnen doen
gelden.

AG

Na artikel 7.15a wordt een opschrift ingevoegd, luidend:

§. 3a. Schade aan waterstaatswerken

AH

Na artikel 7.16 wordt in paragraaf 3a een artikel ingevoegd, luidend:

Artikel 7.16a

1. De Staat kan – behoudens matiging door de rechter – de ten laste
van het Rijk komende kosten van onderzoek naar verontreiniging of
aantasting van de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam en van
maatregelen als bedoeld in artikel 4.6, tweede lid, onder a, of artikel
5.14a, eerste lid, in verband met verontreiniging of aantasting van de
bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam die een belemmering vormt
voor het bereiken van de gewenste gebiedskwaliteit, verhalen op degene
door wiens onrechtmatige daad die verontreiniging of aantasting in het
betrokken geval is veroorzaakt en die deswege of anderszins buiten
overeenkomst jegens enige overheid krachtens burgerlijk recht
aansprakelijk is voor de gevolgen daarvan.

2. De Staat kan, indien de kosten bedoeld in het eerste lid mede ten
laste komen van een waterschap, ook deze kosten overeenkomstig dat lid
verhalen. 

3. De Staat kan ten laste van het Rijk komende kosten als bedoeld in het
eerste lid overeenkomstig de regels betreffende ongerechtvaardigde
verrijking verhalen op degene die door dat onderzoek of die maatregelen
ongerechtvaardigd wordt verrijkt. Het tweede lid is van overeenkomstige
toepassing.

4. De bevoegdheden, bedoeld in het eerste en derde lid, komen toe aan
het waterschap in gevallen waarin kosten als bedoeld in het eerste lid
geheel te haren laste komen, alsmede in gevallen waarin de Staat niet
van deze bevoegdheid gebruik maakt, voor zover zodanige kosten te haren
laste komen.

5. Artikel 75, vijfde lid, van de Wet bodembescherming is van
overeenkomstige toepassing.

AI

Paragraaf 4 komt te luiden:

§ 4. Subsidie voor maatregelen primaire waterkeringen

Artikel 7.17

1. Onze Minister verleent op aanvraag een subsidie aan de beheerder die
vanwege wijziging van de krachtens artikel 2.2, 2.3 of 2.12, vierde lid,
gestelde regels maatregelen dient te treffen, indien de desbetreffende
maatregelen zijn opgenomen in een jaarlijks door Onze Minister vast te
stellen programma. 

2. De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend voor honderd
procent van de kosten van uitvoering.

3. De Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat is van toepassing.

AJ

Artikel 8.1 wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

2. In de aanhef wordt “dan wel het op grond van hoofdstuk 6 bevoegde
gezag” geschrapt.

3. In onderdeel a wordt na “de daarbij behorende beschermingszones”
ingevoegd: en van het bij of krachtens de titels 12.1 en 12.3 van de Wet
milieubeheer bepaalde met betrekking tot het brengen van stoffen in een
oppervlaktewaterlichaam.

4. Toegevoegd wordt een lid, luidend:

2. Met de beheerder worden voor de toepassing van het eerste lid
gelijkgesteld gedeputeerde staten, ter zake van handelingen als bedoeld
in artikel 6.4.

AK

Na artikel 8.1 wordt een artikel ingevoegd, luidend: 

Artikel 8.1a

In afwijking van artikel 8.1, eerste lid, rusten de daarin bedoelde
taken ten aanzien van:

a. een vergunningplichtige handeling waarop artikel 6.15, eerste of
tweede lid, van toepassing is: op het bestuursorgaan dat op de
vergunningaanvraag beslist;

b. een handeling waarvoor krachtens artikel 6.7 een meldings-, meet-,
registratie- of opgaveverplichting geldt: op het ingevolge dat artikel
aangewezen bestuursorgaan.

AL

Artikel 8.4 komt te luiden:

Artikel 8.4

Onze Minister is bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang ter
handhaving van het bij of krachtens deze wet bepaalde in gevallen waarin
hem de zorg voor de bestuursrechtelijke handhaving daarvan is
opgedragen.

AM

Na artikel 8.4 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 8.4a

Op de handhaving van het bij of krachtens hoofdstuk 6 of krachtens
artikel 10.1 bepaalde zijn de artikelen 18.3 tot en met 18.3f en 18.8a
en 18.8b van de Wet milieubeheer van toepassing, met dien verstande dat
in artikel 18.3e, vijfde lid, onder b, voor “intrekking van een
vergunning of ontheffing op grond van artikel 18.12” wordt gelezen:
intrekking van een vergunning op grond van artikel 8.3 van de Waterwet.

Artikel 8.4b

Het bestuursorgaan waaraan de zorg voor bestuursrechtelijke handhaving
van het bij of krachtens de hoofdstukken 5 en 6 of krachtens artikel
10.1 bepaalde is opgedragen, is bevoegd tot het toepassen van
bestuursdwang ter handhaving van artikel 5:20, eerste lid, van de
Algemene wet bestuursrecht, voor zover het betreft de verplichting tot
het verlenen van medewerking aan de krachtens artikel 8.2 aangewezen
ambtenaren.

Artikel 8.4c

De ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane, geven
geen toestemming tot vertrek van een vaartuig of luchtvaartuig uit
Nederland indien zij ernstige redenen hebben om te vermoeden dat in
strijd met een van de in artikel 6.3 omschreven verboden is of zal
worden gehandeld. 

AN

In artikel 10.1 wordt “verdragen of besluiten van volkenrechtelijke
organisaties” vervangen door: internationale verplichtingen.

ARTIKEL 1.13, onderdeel B

B

Artikel 12 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt “het infiltreren van water in de zin van
artikel 1 van de Grondwaterwet (Stb. 1981, 392)” vervangen door: het
infiltreren van water,  bedoeld in artikel 6.4 van de Waterwet,.

ARTIKEL 1.14

Artikel 1a van de Wet op de economische delicten wordt gewijzigd als
volgt:

1. In de onderdelen 1( tot en met 3( vervallen telkens de zinsneden met
betrekking tot de Grondwaterwet, de Wet verontreiniging
oppervlaktewateren en de Wet verontreiniging zeewater.

2. In onderdeel 1( wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd:

de Waterwet, de artikelen 6.2, 6.3, 6.4, 6.5, 6.6, eerste en tweede lid,
6.7, 6.8, eerste lid, 6.16, derde lid, en 10.1;.

3. In onderdeel 3( wordt in de alfabetische rangschikking ingevoegd: 

de Waterwet, artikel 6.20, tweede lid, tenzij de in die bepaling
bedoelde vergunning uitsluitend bestaat uit een vergunning of ontheffing
als bedoeld in artikel 6.11 van die wet;. 

ARTIKEL 1.17

Artikel 100 van de Wet  inzake de luchtverontreiniging komt te luiden:

Artikel 100

Deze wet is niet van toepassing op luchtverontreiniging welke kan
ontstaan door het lozen of het storten van stoffen, bedoeld in artikel
1.1 van de Waterwet. 

ARTIKEL 1.18, onderdelen I tot en met M

I

In artikel 8.28 wordt “een inrichting” vervangen door “een
inrichting waartoe een gpbv-installatie behoort” en “artikel 1 van
de Wet verontreiniging oppervlaktewateren” door “artikel 6.1 van de
Waterwet”, alsmede “een vergunning krachtens die wet vereist is”
door “krachtens artikel 6.2 van die wet een vergunning vereist is”.

J

In artikel 8.29 wordt “de Wet verontreiniging oppervlaktewateren”
vervangen door: de Waterwet. 

K

In artikel 8.30, eerste, tweede en derde lid, wordt “de Wet
verontreiniging oppervlaktewateren” vervangen door: artikel 6.2 van de
Waterwet.

L

In artikel 8.31, eerste en tweede lid, wordt “de Wet verontreiniging
oppervlaktewateren” vervangen door: artikel 6.2 van de Waterwet.

M

In artikel 8.31a, eerste lid, wordt “de Wet verontreiniging
oppervlaktewateren” vervangen door: artikel 6.2 van de Waterwet. 

ARTIKEL 1.20

In artikel 42 van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen wordt
“Wet verontreiniging zeewater (Stb. 1975, 352)” vervangen door:
artikel 6.4 juncto artikel 6.3 van de Waterwet.

In de artikelen 2.5, 2.23, 2.24 en 2.26 was  telkens vermeld: “Onze
Minister” op plaatsen in de tekst waar in het wetsvoorstel zoals
ingediend “Onze Minister van Verkeer en Waterstaat” vermeld is.

Artikel 2.22, tweede lid:

2. Een vergunning met betrekking tot het onttrekken van grondwater of
het infiltreren van water in andere gevallen dan bedoeld in artikel 6.4
van de Waterwet, die onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding
van dat artikel van de Waterwet van kracht is overeenkomstig artikel 14
van de Grondwaterwet, wordt gelijkgesteld met:

a.  een door het bestuur van het betrokken waterschap verleende
watervergunning als bedoeld in de Waterwet voor de desbetreffende
handeling, voor zover bij verordening van een waterschap dan wel bij of
krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 6.5
van die wet een vergunning of ontheffing voor die handeling wordt
vereist;

b. een aan het bestuur van het betrokken waterschap gedane melding van
de desbetreffende handeling, voor zover bij verordening van een
waterschap dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur
als bedoeld in artikel 6.6 van de Waterwet een melding van die handeling
wordt vereist.

Paragraaf 2.2.9 (OVERGANGSBEPALINGEN WATERSCHAPSWET) ontbrak in de aan
de Raad van State voorgelegde tekst.

ARTIKEL 3.2

ARTIKEL 3.2

Indien het bij koninklijke boodschap van 18 oktober 2006 ingediende
voorstel van wet, houdende regels inzake een vergunningstelsel met
betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke
leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de
fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht)
(kamerstukken 30844) nadat het tot wet is verheven, in werking treedt
vóór of op het tijdstip waarop het artikel 1.10 van deze wet in
werking treedt, komt het in genoemd artikel 1.10 opgenomen artikel 8.4a
te luiden:

Artikel 8.4a

Met betrekking tot de handhaving van het bij of krachtens de
hoofdstukken 5 en 6 of krachtens artikel 10.1 bepaalde zijn de
paragrafen 5.2 en 5.5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van
toepassing, met dien verstande dat in artikel 5.8, vijfde lid, onder b,
van die wet voor “intrekking van een vergunning of ontheffing op grond
van artikel 5.19” wordt gelezen: intrekking van een vergunning op
grond van artikel 8.3 van de Waterwet.

	ARTIKELEN 3.3 en 3.4 waren genummerd artikelen 3.4 onderscheidenlijk
3.5.

MEMORIE VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

	Het opschrift van onderdeel 2.6 luidde: “2.6. Overgangsrecht”.

	Onderdeel 2.8, tweede alinea:

Ook een historische verontreiniging (die is ontstaan voor 1 januari
1987) kan zich uitstrekken over zowel de landbodem als de waterbodem. Na
inwerkingtreding van de Waterwet wordt zo’n verontreiniging in
principe gesplitst in een geval van verontreiniging van de landbodem,
waarop de saneringsparagraaf van de Wet bodembescherming van toepassing
is, en een verontreiniging in de waterbodem, die onder de zorg van de
beheerder valt. Dit gaat in ieder geval op voor diffuse
verontreinigingen, die geen duidelijke bron hebben in ofwel de landbodem
ofwel de waterbodem. 

Onderdeel 3.1, eerste alinea

De milieucomponent speelt in de Waterwet een belangrijke rol. In de
afgelopen jaren is veel inspanning geleverd om de milieuhandhaving te
verbeteren, waarbij de afstemming en de samenwerking tussen de diverse
op dat terrein actieve handhavingspartners van groot belang is. In
onderdeel 13.3 van de memorie van toelichting bij de Waterwet is
aangekondigd dat in de invoeringswet voor de samenwerking bij de
milieuhandhaving bij de betrokken bepalingen van de Wet milieubeheer
(Wm) of bij de beoogde Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) 
zal worden aangesloten. Het betreft de bepalingen die zien op de
doelmatige handhaving van de betrokken wetgeving.

In de tweede alinea was tussen de huidige eerste en tweede volzin een
zin opgenomen, luidend: 

In de Invoeringswet zijn hiervoor bepalingen opgenomen bij de wet van 16
juli 2005 tot wijziging van hoofdstuk 18 van de Wm (Wet
handhavingsstructuur).

Onderdeel 3.3

3.3. Nieuwe sanctiemethoden

In onderdeel 13.4 van de memorie van toelichting bij de Waterwet is ook
vermeld dat nog nader zou worden bezien welke methoden voor
sanctionering van overtreding door bestuursorganen zouden kunnen worden
ingezet bij de handhaving van de wet. Twee figuren zijn hierbij van
belang, de bestuurlijke strafbeschikking en de bestuurlijke boete. 

De Wet OM-afdoening is op 1 februari 2008 in werking getreden. De wet
geeft het OM de bevoegdheid om buiten de rechter om eenvoudige, op
heterdaad vastgestelde strafbare feiten af te doen met een
strafbeschikking. De wet voorziet eveneens in de mogelijkheid om deze
bevoegdheid bij amvb toe te kennen aan bestuursorganen. De
bestuursorganen oefenen de bevoegdheid vervolgens uit onder toezicht en
volgens de richtlijnen van het College van procureurs-generaal. Het
bestuursorgaan zal met deze bevoegdheid een eigen (beleids-)
verantwoordelijkheid krijgen voor de handhaving van de betrokken
regelgeving door middel van bestuurlijke strafbeschikkingen. De
strafopleggingsbevoegdheid voor bestuursorganen is mede vastgelegd in de
WED. Aldus wordt ook voor bepaalde overtredingen van de Waterwet het
opleggen van een bestuurlijke strafbeschikking mogelijk. De
concretisering hiervan via een algemene maatregel van bestuur is in
voorbereiding.

Het wetsvoorstel Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht, waarin de
regeling van de bestuurlijke boete is opgenomen, is thans in behandeling
bij de Eerste Kamer. Uit het verslag van de vaste commissie voor
Justitie op het wetsvoorstel van november 2007 blijkt echter dat deze
kritisch staat tegenover de bestuurlijke boete als handhavingsinstrument
en het toepassingsbereik bij voorkeur niet wil uitbreiden. 

In verband met het voorgaande en omdat de amvb die de bevoegdheid
toedeelt om bestuurlijke strafbeschikkingen voor milieudelicten op te
leggen, naar verwachting, gereed is vóór de inwerkingtreding van de
Waterwet, is in het onderhavige wetsvoorstel uit pragmatische
overwegingen nog slechts voorzien in de strafrechtelijke sanctionering
van overtredingen van de Waterwet. Mocht bij nadere overweging alsnog de
bestuurlijke boete een geschikt alternatief blijken voor bepaalde
overtredingen, dan kan dit instrument alsdan in de Waterwet worden
geĂŻntroduceerd.

Opschrift van paragraaf 9:

§ 9. Beperking van goedkeuring en beroep in de Waterschapswet 

	Paragraaf 13 van de memorie zoals ingediend ontbrak, de paragrafen 14
en 15 waren in de aan de Raad van State voorgelegde tekst aangeduid als
paragrafen 13 en 14.

TOELICHTING OP DE ARTIKELEN

Artikel 1.10 (wijziging Waterwet)

In de derde alinea van de toelichting bij onderdeel A, luidde de laatste
volzin: “Het oppervlaktewaterlichaam blijft dan beperkt tot het gebied
van waterbodem en oevers.”

In de derde alinea bij onderdeel F ontbrak de volzin “Ook is een
uitzondering opgenomen voor de leggerplicht van artikel 5.1, nu het niet
gebruikelijk is dat  provinciale of gemeentelijjke vaarwegbeheerders
leggers vaststellen voor dat beheer.”

In onderdeel O, in de toelichting bij de artikelen 5.14c en 5.14d,
ontbrak de passage: “Overigens zal het toetsingskader voor waterbodems
ten aanzien van de beoordeling van samenhangende
grondwaterverontreinigingen in de landbodem verwijzen naar het
Wbb-toetsingskader voor de landbodem, omdat het voor die sporadische
gevallen niet loont om een apart toetsingskader te formuleren. De
eenheid in het bodembeschermingsbeleid wordt hiermee bovendien
bevorderd.”

In onderdeel Q luidde de eerste volzin: “De nadere begripsomschrijving
van onttrekken van grondwater met behulp van het inrichtingsbegrip en de
toevoeging van het samenhangcriterium in het tweede lid brengen de
Waterwet meer in overeenstemming met het begrippenstelsel van de
Grondwaterwet.”. In onderdeel Q ontbrak de zin: “De nieuwe definitie
omvat mede de zogenaamde monobronsystemen voor de benutting van
bodemenergie, in overeenstemming met de strekking van het tijdens de
Tweede Kamerbehandeling van de Waterwet aanvaarde
amendement-Boelhouwer.”

Onderdeel R, toelichting bij het eerste lid

De toevoeging strekt tot het wegnemen van een doublure in
vergunningplichten voor lozen in het zeegebied.

Onderdeel S

Eerste zin: “Hoewel onderdeel a van artikel 6.4 niet wordt gewijzigd,
bleek bij het IPO wel behoefte te bestaan aan nadere toelichting bij het
begrip industriële toepassingen, dat in de Waterwet niet is
gedefinieerd.”

Aan het slot van onderdeel S ontbrak de volgende tekst uit de ingediende
versie: “Het nieuwe tweede lid maakt het mogelijk om vrijstellingen
voor kleine onttrekkingen in de categorieën waarop het eerste lid van
toepassing is, zoals die tot nog toe mogelijk zijn ingevolge artikel 15,
eerste lid, van de Grondwaterwet, inhoudelijk voort te zetten onder de
Waterwet.”

Onderdeel U

Aan het slot van onderdeel U ontbrak de volgende tekst uit de ingediende
versie: “Net als de verplichtingen van de artikelen 13 en 27 van de
Wet bodembescherming, wordt overtreding van de verplichtingen van de
artikelen 6.7a en 6.7b als economisch delict aangemerkt, door opname in
artikel 1a van de Wet op de economische delicten, via artikel 1.14 van
deze invoeringswet.”

Onderdeel V

V

Deze geherformuleerde bepaling houdt nu mede een afbakening met de
Mijnbouwwet in voor onttrekkingen van water uit grondwaterlichamen. Dit
voorziet in een omissie en is al aangekondigd tijdens behandeling van de
Waterwet in de Tweede Kamer. Tot nog toe is een overeenkomstige
afbakeningsbepaling van kracht in de Grondwaterwet (artikel 1, derde
lid, onder b).

De huidige onderdelen X en Y ontbraken in de aan de Raad voorgelegde
tekst, de huidige onderdelen Z tot en met AP waren aangeduid als X tot
en met AN.

Artikel 1.14  (wijziging Wet op de economische delicten)

Alinea met toelichting op categorie 2o:

In categorie 2 worden delicten ondergebracht die een minder grote
(potentiële) aantasting van het milieu opleveren. Hieronder vallen
onder andere het niet nakomen van belangrijke administratieve
verplichtingen. Dergelijke verplichtingen zijn tot nog toe in de Wvo
afzonderlijk in de wet geregeld. In de Waterwet vormen zij onderdeel van
meeromvattende bepalingen waarvan de overtreding reeds in categorie 1 is
ondergebracht.

In de daaropvolgende alinea stond “in het zeegebied” waar in de
ingediende versie staat “in zee”.

Laatste alinea:

Overtreding van voorschriften voor handelingen in of bij watersystemen
van burgers of bedrijven die zijn vastgesteld in een verordening van een
provincie of een waterschap (de keur) kan krachtens artikel 81 van de
Waterschapswet een strafbaar feit opleveren. Indien een zodanige
verordening voor een bepaalde handeling een vergunning of ontheffing
voorschrijft, kan samenloop optreden met overtreding van artikel 6.16,
derde lid van de Waterwet. Laatstgenoemde bepaling houdt een verbod in
op overtreding van vergunningvoorschriften en is op grond van artikel
6.11 van de Waterwet mede van toepassing op een vergunning of ontheffing
die vereist is krachtens een verordening van een waterschap. Voor deze
gevallen wordt in de WED een voorziening opgenomen inhoudende dat bij
samenloop sanctionering op basis van de waterschapsverordening voorrang
heeft. Hetzelfde geldt bij een vergelijkbare samenloop die kan optreden
tussen overtreding van artikel 6.20, tweede lid, van de Waterwet en een
decentrale verordening. 

Artikel 1.15 (wijziging Goedkeurings- en uitvoeringswet
CCR-scheepsafvalstoffenverdrag)

	Alinea over onderdeel A:

- Onderdeel A voorziet in wijzigingen van artikel II van de
Goedkeurings- en uitvoeringswet CCR-scheepsafvalstoffenverdrag, waarin
de Wet verontreiniging oppervlaktewateren wordt gewijzigd. Onderdeel B
van dat artikel II, waarin was voorzien in het opnemen van een hoofdstuk
IVA in de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, vervalt en in de
onderdelen C en D van dat artikel II worden daardoor nodige aanpassingen
aangebracht. 

Artikel 1.18 (wijziging Wet milieubeheer) 

	De onderdelen J, W en X van de tekst zoals ingediend waren aangeduid
als I, Y en Z.

	Artikel 2.8 (overgangsbepalingen artikel 3.2 Waterwet)

De slotzin luidde: “Met de overgangsbepaling wordt voorkomen dat het
waterschap, als het verantwoordelijke overheidslichaam voor het
regionale waterbeheer in zijn gebied, bij inwerkingtreding van de
Waterwet ook (financieel) verantwoordelijk wordt voor het vaarweg- dan
wel havenbeheer van wateren voor zover dat nu bij provincies of
gemeenten berust. “

Artikel 3.2 

Artikel 3.2 (nadere wijziging Waterwet in verband met wetsvoorstel
inzake omgevingsvergunning)

Verwezen wordt naar de toelichting bij onderdeel AM van artikel 1.10
(wijziging Waterwet).

De toelichting bij het artikel 3.2 van het wetsvoorstel zoals ingediend
was in de aan de Raad van State voorgelegde versie genummerd 3.3, de
huidige toelichting bij artikel 3.3 (inwerkingtreding) ontbrak.  

 (Stb. 2008, 496).

 Stb. 2006, 330.

 Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 2

 Kamerstukken II 2007/2008, 30818, nr. 22

 PAGE    

 PAGE   2 

	

	  PAGE  1