Verzoek leden Wiegman en Ten Broeke aan de commissie om als initiatiefnemers het behandelvoorbehoud uit te werken.
Brief lid / fractie
Nummer: 2009D09523, datum: 2009-02-26, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.H. ten Broeke, Tweede Kamerlid (Ooit VVD kamerlid)
- Mede ondertekenaar: E.E. Wiegman-van Meppelen Scheppink, Tweede Kamerlid (Ooit ChristenUnie kamerlid)
Onderdeel van zaak 2009Z03721:
- Indiener: E.E. Wiegman-van Meppelen Scheppink, Tweede Kamerlid
- Medeindiener: J.H. ten Broeke, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Europese Zaken
- 2009-03-05 11:30: Procedurevergadering Europese Zaken (Procedurevergadering), vaste commissie voor Europese Zaken
Preview document (🔗 origineel)
Aan de heer H.E. Waalkens Voorzitter van de vaste commissie voor Europese Zaken Tweede kamer der Staten-Generaal Den Haag, 26 februari 2009 Geachte voorzitter, De vaste commissie voor Europese Zaken besloot tijdens haar procedurevergadering van 15 januari jl. om - gezien de hervatting van het ratificatieproces van het Verdrag van Lissabon - het Presidium te vragen uitvoering te geven aan de (gewijzigde) motie Wiegman-van Meppelen Scheppink en Ten Broeke houdende een verzoek aan het Presidium om ruim voor de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon met een uitgewerkt voorstel te komen voor de inrichting van het parlementair voorbehoud (Kamerstuk 31384, no 25). Inmiddels hebben wij begrepen dat u in overleg met het Presidiumsecretariaat heeft afgesproken, dat in eerste instantie de vaste commissie voor Europese Zaken de uitwerking ter hand neemt. Deze uitwerking kan vervolgens op grond van het Reglement van Orde (artikel 153) in de vorm van een finaal voorstel voor verdere behandeling worden doorgeleid aan de commissie voor de werkwijze van deze Kamer. De Commissie voor de werkwijze zal het voorstel na bespreking vervolgens doorgeleiden voor plenaire behandeling, tenzij zij meent dat het voorstel elementen bevat die mogelijk controversieel zijn; in dat geval zal het Presidium eerst nog om een oordeel worden gevraagd. Als indieners van deze motie en van het onderliggende amendement (Kamerstuk 31384, no 23) hebben wij bij gelegenheid van de procedurevergadering van 15 januari jl. onze belangstelling kenbaar gemaakt om namens de vaste commissie Europese Zaken aan de uitwerking van het parlementair voorbehoud bij te dragen. Graag zouden wij u willen vragen om het volgende voorstel ter goedkeuring aan de vaste commissie voor te leggen. De twee initiatiefnemers treden als rapporteur op namens de vaste commissie voor Europese Zaken, met ondersteuning door de EU-staf; Zij formuleren een voorstel voor amendering van het Reglement van Orde, inclusief een nadere toelichting, en leggen dit voor aan de commissie voor Europese Zaken; In dit voorstel wordt naast de uitwerking van het behandelvoorbehoud tevens de noodzakelijke aanpassing van het instemmingsrecht opgenomen; Initiatiefnemers informeren de overige Leden van de commissie regelmatig (schriftelijk dan wel mondeling tijdens de procedure vergadering) over de voortgang van hun werkzaamheden; De vaste commissie voor Europese Zaken besluit over doorgeleiding van hoger-genoemd voorstel aan de commissie voor de werkwijze van de Tweede Kamer; De initiatiefnemers zijn voornemens de werkzaamheden in dit kader nog voor het zomerreces af te ronden. Met vriendelijke groet, Esmé Wiegman-van Meppelen Scheppink (Christen Unie) Han ten Broeke (VVD) UITWERKING VAN DE BEPALINGEN IN DE RIJKSWET OP DE GOEDKEURING VAN HET VERDRAG VAN LISSABON 1. Uitgangspunt Uitgangspunt vormt de Rijkswet van 10 juli 2008 houdende goedkeuring van het Verdrag van Lissabon (staatsblad 2008, 301). Daarin wordt de reikwijdte van het instemmingsrecht gewijzigd (artikel 3) en wordt een behandelingsvoorbehoud geïntroduceerd (artikel 4). 2. Formele procedure die doorlopen dient te worden Qua procedure vormt het behandelvoorbehoud gelijkenis met het instemmingsrecht voor JBZ-dossiers dat is opgenomen in de Rijkswet op de goedkeuring van het Verdrag van Maastricht (1992), het Verdrag van Amsterdam (1998) en het Verdrag van Nice (2001). Het juridisch kader wordt gevormd door de Rijkswet, en de specifieke uitwerking ervan in operationele zin (welke stappen en procedures door de Kamer te doorlopen) is vastgelegd in het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten- Generaal. De Grondwet bepaalt in artikel 72 dat beide Kamers der Staten-Generaal elk afzonderlijk een eigen Reglement van Orde opstellen; beide Kamers kennen dan ook hun eigen Reglement van Orde. Het behandelvoorbehoud in de Rijkswet bepaalt dat elk van beide Kamers een behandelvoorbehoud kan plaatsen; er is op grond van de Rijkswet geen verplichting tot een tussen beide Kamers afgestemde standpuntbepaling. Op die gronden kan de Tweede Kamer eigenstandig de procedure voor het behandelvoorbehoud inrichten en opnemen in haar Reglement van Orde. Dat neemt niet weg dat het nuttig en dienstig kan zijn om tot een min of meer overeenkomstige procedure van iedere Kamer te komen (daarover verderop meer). In artikel 153 van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer wordt de behandelwijze van herziening van het Reglement bepaald. Centrale elementen daarin zijn: voorstellen voor wijziging worden door een lid/leden of door een commissie gedaan de bepalingen inzake door leden aanhangig gemaakte wetsvoorstellen is van toepassing (indien de aanpassing van eenvoudige aard is kan de Kamer echter bepalen om deze zonder vooronderzoek in openbare behandeling te nemen) goedkeuring van een aanpassing van het Reglement vindt plaats door de plenaire vergadering Op basis hiervan is de procedure voor de uitwerking van de uitgangspunten in de Rijkswet als volgt: Leden van dan wel de vaste commissie EUZA als geheel sturen een uitgewerkt voorstel met uitgebreide toelichting aan de commissie voor de werkwijze De commissie voor de werkwijze bespreekt het voorstel - Indien de Commissie voor de werkwijze meent dat het een eenvoudig voorstel is (in termen van politiek oncontroversieel) doet de commissie voor de werkwijze een voorstel aan de plenaire vergadering - Indien de Commissie voor de werkwijze meent dat het voorstel elementen bevat die mogelijk controversieel zijn, dan vraagt de commissie van de werkwijze het Presidium om een oordeel 3. De Commissie van de werkwijze doet een verzoek aan de plenaire vergadering voor instemming met de aanpassing van het Reglement van Orde Daar het voorstel voor een behandelvoorbehoud al bij wet is geregeld en het slechts om de operationele uitwerking gaat, mag ervan worden uitgegaan dat de behandeling als een aanpassing van eenvoudige aard wordt beschouwd. Desalniettemin is het mogelijk dat er over de nadere uitwerking discussie kan gaan ontstaan, in het bijzonder over de rol van de verschillende vaste commissies en de parallelliteit met het TGCS-traject. Dit zou echter ondervangen kunnen worden door een goede afstemming vooraf, voordat het voorstel tot aanpassing van het Reglement wordt ingediend. 3. Instemmingsrecht op JBZ-gebied Door het Verdrag van Lissabon krijgt het Europees Parlement ruimere bevoegdheden toegemeten op onderwerpen op het gebied van Justitie en Binnenlandse Zaken (het JBZ-gebied). Waar op alle JBZ-onderwerpen die worden geregeld onder het huidige Unie Verdrag en voor enkele JBZ-onderdelen onder het huidige EG-Verdrag nu onder het Verdrag van Nice besluitvorming bij unanimiteit van toepassing is, regelt het Verdrag van Lissabon dat het JBZ-gebied grotendeels onder de co-decisie procedure wordt gebracht. Het Europees Parlement krijgt dan medebeslissingbevoegdheid. Slechts een beperkt aantal JBZ-onderwerpen, in het bijzonder familierecht, blijft onder de unanimiteitsregel vallen. Derhalve heeft het EP hierover geen co-decisie bevoegdheid. In het huidige Reglement van Orde van de Tweede Kamer is in het hoofdstuk “Procedureregeling parlementaire instemming Verdrag van Maastricht betreffende de Europese Unie” (kortweg de “JBZ-procedure” genoemd) in de introductie opgenomen op welke artikelen van het EU-Verdrag het instemmingsrecht van de Kamer van toepassing is: artikel K.3. Dit artikel is nog ontleend aan het Verdrag van Maastricht respectievelijk het Verdrag van Amsterdam. Behalve in de introductie bij de “JBZ-procedure” in het Reglement van Orde zijn verder geen bepaling opgenomen over de reikwijdte van het instemmingsrecht in het operatieve deel van de procedure. Met de Rijkswet van 10 juli 2008, waarin wordt bepaald in artikel 2 dat artikel 3 van de Rijkswet van 17 december 1992 (goedkeuring Verdrag van Maastricht), de artikelen 3,4 en 5 van de Rijkswet van 24 december 1998 (goedkeuring Verdrag van Amsterdam) en de artikel 3 en 4 van de Rijkswet van 19 december 2001 (goedkeuring Verdrag van Nice) worden ingetrokken, verdwijnt de juridische basis voor de huidige JBZ-procedure. Als het Verdrag van Lissabon in werking treedt verandert de reikwijdte van het instemmingsrecht conform artikel 3 (eerste lid) van de Rijkswet naar EU-voorstellen die worden genomen met als rechtsgrondslag artikel 77 (derde lid), artikel 87 (derde lid) en artikel 89 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Het verdient aanbeveling om, in het licht van de aanpassing van de bepalingen inzake de besluitvormingsprocedure in de EU op JBZ-gebied zoals bepaald in het Verdrag van Lissabon en de in het licht van de daaruit voortvloeiende bepalingen als opgenomen in de Rijkswet van 10 december 2008 in de artikelen 2 en 3 (eerste lid) inzake het bereik van het instemmingsrecht, de “JBZ-procedure” in het Reglement van Orde van de Tweede Kamer der Staten-Generaal aan te passen en te actualiseren naar de meest recente bepaling als opgenomen in artikel 3 (eerste lid) van de Rijkswet van 10 december 2008 houdende goedkeuring van het Verdrag van Lissabon. 4. Behandelingsvoorbehoud In de Rijkswet van 10 december 2008 zijn in artikel 4 de bepalingen inzake het behandelvoorbehoud bepaald. Artikel 4 1. Elk van de beide Kamers der Staten-Generaal kan, binnen twee maanden nadat het een voorstel voor een wetgevingshandeling als bedoeld in artikel 2 van het Protocol betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie heeft ontvangen, besluiten dat zij het voorstel van zodanig politiek belang acht dat zij over de behandeling daarvan op bijzondere wijze wenst te worden geïnformeerd. De Kamer stelt de regering daarvan schriftelijk in kennis. 2. De regering zal onverwijld na de mededeling als bedoeld in het eerste lid een parlementair voorbehoud maken in het kader van de voor de behandeling van het voorstel te volgen wetgevingsprocedure. 3. Binnen vier weken na de mededeling als bedoeld in het eerste lid zal een overleg plaatsvinden met de regering over het bijzondere politieke belang van het voorstel, waarin tevens afspraken worden gemaakt over de wijze van informatieverstrekking door de regering, over het verloop van de onderhandelingen en van de wetgevingsprocedure en over eventueel vervolgoverleg. 4. De voorgaande leden zijn niet van toepassing op voorstellen waarvoor de instemmingprocedure, bedoeld in artikel 3, geldt. Artikel 4, eerste lid van de Rijkswet bepaalt dat elk van de beide Kamers der Staten-Generaal kan besluiten dat zij het voorstel van zodanig politiek belang acht, dat zij over de behandeling daarvan op bijzondere wijze wenst te worden geïnformeerd en dat de Kamer de regering daarvan schriftelijk in kennis stelt. Dit artikel geeft de ruimte dat een der Kamers afzonderlijk een behandelvoorbehoud plaatst en schrijft niet voor dat dit door beide Kamers gezamenlijk dan wel gelijktijdig dient te gebeuren. Dit artikel volgt daarmee de systematiek van het instemmingsrecht op JBZ-gebied dat eveneens iedere Kamer zijn eigen handelingsvrijheid toestaat. In dat licht lijkt een gezamenlijke procedure voor de inrichting van het behandelvoorbehoud door Eerste en Tweede Kamer niet vereist. Dat laat onverlet dat het wel wenselijk kan zijn dat de modaliteiten een zekere mate van gelijkenis vertonen. a. Oriëntatiefase Middels de Rijkswet artikel 4 zijn de vorm en de uitgangspunten van het behandelvoorbehoud bepaald. De modaliteiten daarvan behoeven nu praktische uitwerking. De praktische uitwerking op welke wijze het behandelvoorbehoud dient te worden toegepast in de Tweede Kamer zal in belangrijke mate worden bepaald door de Nederlandse politieke en bestuurlijke cultuur als ook door de werkwijze van de Tweede Kamer zelf, binnen welke het behandelvoorbehoud dient te worden ingepast. Ter voorbereiding op de uitwerking van de praktische modaliteiten zullen gesprekken ter nadere oriëntatie worden gevoerd. 1. Vergelijkend onderzoek van nationale parlementen in andere EU-lidstaten Voortbouwend op de studie van het BOR en op het ronde tafelgesprek over het behandelvoorbehoud dat de vaste commissie op 28 mei 2008 voerde, zal een nadere inventarisatie worden gemaakt van de praktische ervaringen bij de parlementaire behandeling van EU-voorstellen in andere nationale parlementen die een (vorm van) behandelvoorbehoud kennen. Daartoe zal de permanente vertegenwoordiger van de Staten-Generaal in Brussel gevraagd worden om bij zijn collega’s van de betreffende nationale parlementen een inventarisatie op te stellen op basis van een vooraf opgestelde lijst met aandachtspunten en criteria. Indien nuttig dan wel wenselijk kan eventueel worden gekozen voor enkele consultaties in de respectieve hoofdsteden dan wel gesprekken en marge van een COSAC-bijeenkomst. 2. Gesprekken gericht op de inbedding in de politieke en bestuurlijke cultuur: toetsing van moddelen Het behandelvoorbehoud zal in de uitvoering een duidelijk andere werkwijze en behandeling van Europese voorstellen vragen door de Kamer dan tot nu toe het geval is. Verschillende commissies zijn in de Tweede Kamer betrokken bij de behandeling van EU-voorstellen: de vaste commissie Europese Zaken, de vaste “vak”commissies en in een aantal geselecteerde gevallen ook de TGCS. Voorts heeft ook de Kamer (plenair) een rol in het behandelvoorbehoud. Artikel 4 (eerste lid) verlangt namelijk dat de Kamer besluit en dat zij vervolgens de regering informeert. Vastgelegd dient te worden welk behandeltraject door een Europees voorstel dient te worden gevolgd en welke taak en verantwoordelijkheid de verschillende onderscheiden commissies van de Tweede Kamer daarin hebben (of niet). Modellen Op basis van de oriëntatie bij andere nationale parlementen en in het licht van de huidige organisatie en werkwijze van de Tweede Kamer, zullen vervolgens enkele modellen worden ontwikkeld en opgesteld voor de praktische toepassing en inbedding van een behandelvoorbehoud in de werkwijze van de Tweede Kamer. Deze zullen voor een opinie en ter toetsing aan enkele gesprekspartners worden voorgelegd. Toetsing Daartoe zullen oriënterende gesprekken worden gevoerd met onder meer de vice-voorzitter van de Raad van State (dhr. Tjeenk-Willink), de voorzitter en enkele van de Tweede Kamerleden in de TGCS en enkele voorzitters en griffiers van vaste “vak”commissies. Tevens zal met de Eerste Kamer over de wijze van uitwerking van het behandelvoorbehoud worden gesproken. Voorts zal ook met enkele wetenschappers worden gesproken, waaronder de deelnemers aan het Rondetafelgesprek in de Tweede Kamer op 28 mei 2008 en de WRR. 3. Afronding van de oriëntatiefase Deze oriëntatiefase wordt afgesloten met een rapport van de initiatiefnemers Wiegman-van Meppelen Scheppink en Ten Broeke aan de vaste commissie EUZA waarin een beknopte samenvatting van de verschillende gesprekken wordt opgenomen, welke later als onderdeel bij de toelichting op het voorstel voor aanpassing van het Reglement van Orde kunnen worden opgenomen. Gekoppeld daaraan zal eveneens een uitgewerkt voorstel voor aanpassing van het Reglement van Orde worden opgesteld, dat als basis voor de verdere bespreking van de uitwerking door de initiatiefnemers zal worden aangeboden aan de vaste commissie voor Europese Zaken. b. Uitwerking in Reglement van Orde Voor de praktische uitwerking van het behandelvoorbehoud dient een voorstel te worden geformuleerd dat tezamen met een uitgebreide toelichting aan de commissie voor de werkwijze van de Tweede Kamer dient te worden gestuurd. Voor de uitwerking is Artikel 4 van de Rijkswet leidend, in het bijzonder de voorzieningen in het eerste en derde lid van dat artikel, respectievelijk de 2 maanden waarin het voorbehoud geplaatst dient te worden en de afspraken over het vervolgtraject na die periode. Als eerder gesteld dient het voorstel te worden opgesteld in de vorm van een aanpassing van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer. Elementen die bij de nadere uitwerking onder meer aan de orde kunnen dan wel dienen te komen. Parallelliteit met de gele en oranje kaart procedure: koppeling van het nationale traject aan dat van de afstemming met de andere nationale parlementen Afstemming met de TGCS-procedure Forumkeuze: welke commissie is regisseur in het proces, welke commissies handelt op welk moment in het proces - Rol, taak en verantwoordelijkheid van de vaste “vak”commissies - Rol, taak en verantwoordelijkheid van de vaste commissie Europese Zaken - Rol, taak en verantwoordelijkheid van de (plenaire) Kamer Werkwijze van de Kamer bij de behandeling van EU-dossiers, in termen van behandeling, termijnen en actoren Verspreiding van stukken in de Tweede Kamer De gesprekken in de oriëntatiefase kunnen input opleveren voor dit proces. Daarnaast zullen de termijnen die het behandelvoorbehoud stelt een aanpassing van de werkwijze van vaste commissies vragen in termen van bijvoorbeeld versnelde behandeling (extra procedurevergadering of afstemming per mail). Het behandelvoorbehoud gaat uit van 2 maanden na verschijning van het wetgevende EU-voorstel, terwijl Protocol 2 van het Verdrag van Lissabon (Gele en Oranje kaart procedure een termijn van 8 weken hanteert). Weliswaar staat het behandelvoorbehoud strikt genomen los van de gele/oranje kaart maar de facto zou het behandelvoorbehoud zich kunnen ontwikkelen tot het nationale voortraject van de Europese gele- en oranje kaart procedure. Bij de uitwerking van de modellen en het opstellen van een voorstel zullen deze sporen, en in het bijzonder de afwijkende termijnen, verenigd kunnen worden. Voorts wordt opgemerkt dat niet alle zaken tot in het detail in het Reglement van Orde hoeven te worden vastgelegd, maar dat een aantal zaken praktische werkafspraken vergen. Daarbij valt te denken aan de verspreiding en advisering van wetgevende voorstellen in de Kamer, maar bijvoorbeeld ook aan de eventuele wenselijkheid van eerdere informatie over het standpunt van de regering. 5. Globale tijdpad voor nadere uitwerking van het behandelvoorbehoud en de aanpassing van het instemmingsrecht De initiatiefnemers stellen het volgende globale tijdpad voor de aanpassing van het instemmingsrecht en de uitwerking van het behandelvoorbehoud voor: Indienen voorstel voor uitwerking bij de vc EUZA (initiatief en mandaat): pv EUZA van 5 maart 2009 oriëntatiefase: maart/april 2009 opstelling rapport over de oriëntatiefase: eerste helft mei 2009 indienen bij vc EUZA rapport over de oriëntatiefase en voorstel voor amendering Reglement van Orde: medio mei 2009 bespreking voorstel door vc EUZA: pv EUZA 4 juni 2009 (en evt. pv EUZA 25 juni 2009) aanbieden voorstel aan de commissie voor de werkwijze: uiterlijk 2 juli 2009 (laatste dag voor zomerreces) Onder voorbehoud van de agendering en behandeling door de commissie van de werkwijze: behandeling door de commissie van de werkwijze: september 2009 aanbieden voorstel aan plenaire vergadering ter stemming: oktober 2009