[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Nader rapport

Wijziging van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (instelling van een landelijke huurcommissie)

Nader rapport

Nummer: 2009D15061, datum: 2009-03-27, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2009Z05747:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


      

							’s-Gravenhage, 23 maart 2009

BJZ2009019660

Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken

Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van de
Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (instelling van een landelijke
huurcommissie)

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 14 juli 2008,
nr. 08.001906, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies
inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen
toekomen. Dit advies, gedateerd 29 augustus 2008, nr. W08.08.0202/IV,
bied ik U hierbij mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties aan.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden
aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal nadat met de opmerkingen van de
Raad rekening zal zijn gehouden.

1i. Ik volg het advies van de Raad om de functie van plaatsvervangend
voorzitter als afzonderlijke medebeslisser te schrappen niet. Wel is
conform het advies van de Raad de term ‘bestuur’ geïntroduceerd.
Daarmee wordt tevens tegemoet gekomen aan de door de Raad gemaakte
eerste redactionele opmerking. Het bestuur bestaat vervolgens uit een
voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter. Naast het feit dat de
plaatsvervangend voorzitter zich in de praktijk voornamelijk zal
bezighouden met de bedrijfsvoering van de huurcommissie, is hij samen
met de voorzitter namens de huurcommissie integraal verantwoordelijk
voor het reilen en zeilen van de huurcommissie en de administratieve
ondersteuning. Het feit dat er naast een voorzitter ook een
plaatsvervangend voorzitter is, draagt bij aan de continuĂŻteit van de
voortgang van het afdoen van zaken binnen de huurcommissie. De
plaatsvervangend voorzitter kan daar waar nodig ook richting de Minister
voor Wonen, Wijken en Integratie de voorzitter vervangen en als
aanspreekpunt dienen. Voorts zou een Ă©Ă©nhoofdige leiding een te groot
afbreukrisico voor de organisatie betekenen. Het wetsvoorstel en de 
memorie van toelichting  zijn in die zin aangepast en aangevuld. 

Het bovenstaande laat onverlet dat het in de rede ligt dat een aantal
taken gemandateerd wordt aan hoofden van afdelingen binnen de
administratieve ondersteuning. Indien ervoor gekozen zou zijn om de
dagelijkse leiding van de ambtelijke ondersteuning in handen te leggen
van een ambtelijke secretaris, zoals de Raad suggereert, zou daarmee de
huidige hybride situatie gehandhaafd blijven. In de voorgestelde
structuur is het bestuur eenduidig verantwoordelijk voor het gehele
functioneren van de huurcommissie, en daarop aanspreekbaar door de
Minister voor Wonen, Wijken en Integratie. 

1ii. Ik volg het advies van de Raad om de bevoegdheid tot het geven van
algemene regels toe te kennen aan de voorzitter, gehoord de
plaatsvervangend voorzitter en de zittingsvoorzitters niet. Om de
redenen vermeld onder 1i, hecht ik eraan de  integrale gezamenlijke
verantwoordelijkheid bij de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter
te leggen. 

Het ‘slechts’ horen van de plaatsvervangend voorzitter (en de
zittingsvoorzitters) behelst een te groot afbreukrisico. Wel zijn het
wetsvoorstel en de memorie van toelichting zodanig aangepast dat
geregeld is dat, indien binnen het bestuur een verschil van mening
bestaat, de voorzitter beslist.

1iii.

Ik volg het advies van de Raad om het voorgestelde artikel 3a, derde
lid, van de Uhw te verduidelijken. Hiermee wordt tevens tegemoet gekomen
aan de door de Raad gemaakte tweede redactionele opmerking. Het voorstel
van wet en de memorie van toelichting zijn hiermee in overeenstemming
gebracht. Ten opzichte van hetgeen de Raad adviseert, zijn nog enkele
redactionele aanvullingen doorgevoerd.

Naar aanleiding van het advies van de Raad zijn het voorstel van wet en
de memorie van toelichting met elkaar in overeenstemming gebracht in die
zin (kort gezegd) dat het bestuur en de zittingsvoorzitters regels
stellen ter bevordering van de kwaliteit en eenheid van uitspraken,
adviezen en verklaringen, maar dat zij daarbij niet treden in de
individuele geschillenbeslechting.

Ik volg het advies van de Raad om ook ten aanzien van de
zittingsvoorzitters te bepalen dat zij zich bij hun taak om regels te
stellen niet mengen in de individuele geschillenbeslechting. Het
voorstel van wet en de memorie van toelichting zijn hiermee in
overeenstemming gebracht.

1iv. Ik volg het advies van de Raad om het begrip
‘zittingscommissie’ te laten vervallen en te vervangen door het
begrip ‘huurcommissie’ niet. Ik heb er vanwege de herkenbaarheid
voor gekozen om naast de entiteit ‘huurcommissie’ als zijnde het
zelfstandig bestuursorgaan, afzonderlijk te spreken over
‘zittingscommissies’. Een zittingscommissieheeft geen zelfstandige
status. De zittingscommissie houdt in praktische zin zittingen en
beraadslaagt, maar het is de huurcommissie die formeel uitspraak doet.
Ik deel derhalve de opvatting van de Raad dat de zittingscommissies voor
de uitvoering van de geschillenbeslechtende taken de belichaming van de
huurcommissie vormen en dat er geen sprake van een mandaatverhouding is.
De zittingscommissie neemt in die zin geen taken van de huurcommissie
over, anders dan dat zij praktisch zittingen houdt en de daarmee verband
houdende werkzaamheden verricht. Een mandaatverlening zou vergaande
bevoegdheden met zich meebrengen die hier niet van toepassing zijn. Dit
is nog eens verwoord in het (nieuw) voorgestelde  artikel 21, eerste
lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte. Dienaangaande is ook
de memorie van toelichting aangescherpt.

1v.   Ik volg het advies van de Raad om ten aanzien van de uitoefening
van de geschilbeslechtende bevoegdheden buiten zitting van de voorzitter
door de zittingsvoorzitters de door de Raad voorgestelde tekst van
artikel 28, eerste lid, van de Wet op de Raad van State over te nemen.
Het voorstel van wet en de memorie van toelichting zijn in die zin
aangepast.

1vi. Nu ik ervoor gekozen heb om de term ‘zittingscommissie’ te
behouden, ik verwijs voor de redenen die hieraan ten grondslag liggen
naar het gestelde onder 1iv, zal ik ook het advies van de Raad om de
voorzitter te noemen in de plaats van zittingsvoorzitter niet volgen.
Weliswaar kan de zittingsvoorzitter de voorzitter vervangen ten aanzien
van de taken, bedoeld in de artikelen 6, eerste lid, en 7, achtste lid,
van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, doch dit betekent niet dat
de zittingsvoorzitter ook ten aanzien van zijn ‘voorzitterstaken’
ten tijde van het houden van zittingen door de zittingscommissie
specifiek voor de voorzitter optreedt. De alsdan uit te voeren taken
zijn zo verbonden aan het houden van zittingen, dat de
zittingsvoorzitter in die hoedanigheid ‘slechts’ als voorzitter van
de zittingscommissie optreedt. Kortom, in die hoedanigheid vervangt hij
de voorzitter niet. Dat naast (inmiddels) het bestuur ook de
zittingsvoorzitter bevoegd is om een voorbereidend onderzoek te
gelasten, is gelegen in het feit dat de noodzaak hiertoe zich tijdens
een zitting kan voordoen. De zittingsvoorzitter moet dan onmiddellijk
kunnen reageren, zonder eerst het bestuur hiervoor in te moeten
schakelen. De memorie van toelichting is in die zin aangevuld.

2a. Ik volg het advies van de Raad om de memorie van toelichting aan te
vullen met een verwijzing naar artikel 16 van de Kaderwet zelfstandige
bestuursorganen.

2b. Ik volg het advies van de Raad om het voorgestelde artikel 3j van de
Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte en de memorie van toelichting aan
te vullen in die zin dat de vernietigingsbevoegdheid niet van toepassing
is op de uitspraken van de huurcommissie. Daarbij hecht ik eraan deze
bepaling uit te breiden met het afgeven van adviezen als bedoeld in
artikel 5, vierde lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte en
verklaringen als bedoeld in de artikelen 5, derde lid, en 6, eerste lid,
onder b, van die wet. Voorts volg ik het advies van de Raad om het
voorgestelde artikel 3j van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte aan
te vullen met de bepaling dat de Minister voor Wonen, Wijken en
Integratie niet treedt in (kort gezegd) de individuele
geschillenbeslechting. De memorie van toelichting is dienovereenkomstig
aangevuld.

3a en 3b. Ik volg het advies van de Raad ten aanzien van de
zittingslocaties. In artikel 21 van de Uitvoeringswet huurprijzen
woonruimte is bepaald dat het eventueel door het bestuur aan te wijzen
andere arrondissement binnen een redelijke afstand van de woning waarop
het geschil betrekking heeft, ligt en dat voorts een goede balans tussen
efficiëntie enerzijds en laagdrempeligheid anderzijds wordt bevorderd.
De memorie van toelichting is hiermee in overeenstemming gebracht. 

4a. Naar aanleiding van het advies van de Raad is ervoor gekozen om in
het voorgestelde artikel 3g, eerste lid, van de Uitvoeringswet
huurprijzen woonruimte te bepalen dat de leden uit verhuurderskring en
huurderskring in de Raad van Advies gelijkelijk zijn vertegenwoordigd.
De memorie van toelichting is hiermee in overeenstemming gebracht.

4b. Ik volg het advies van de Raad om het voorgestelde artikel 22, derde
lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte te schrappen. Daarbij
kan worden opgemerkt dat de mogelijkheid van het door het bestuur van de
huurcommissie bij afwezigheid of ontstentenis van een zittingsvoorzitter
of zittingslid aanwijzen van een andere zittingsvoorzitter
onderscheidenlijk ander zittingslid zal worden opgenomen in het
bestuursreglement, bedoeld in het voorgestelde artikel 3f, eerste lid,
van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte. In dit bestuursreglement
worden immers de hoofdlijnen van de inrichting en de werkwijze van de
organisatie van de huurcommissie opgenomen. De memorie van toelichting
is in die zin aangepast.

5. Ik volg het advies van de Raad om het voorgestelde artikel 46 van de
Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte te schrappen niet. Sinds jaar en
dag bestaat er ten aanzien van de in voormeld artikel 46 genoemde
artikelen een zogenoemde ‘voorhangprocedure’. Met dit voorstel van
wet is ‘slechts’ een wetstechnische wijziging doorgevoerd ten
aanzien van artikel 7, eerste lid (thans: artikel 7, derde lid). Voorts
is gekozen voor de bepaling dat de voordracht van de betreffende
algemene maatregel van bestuur niet eerder dan vier weken nadat het
ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd, wordt
gedaan.

6.

Op de eerste redactionele opmerking is reeds ingegaan in het hiervoor
gestelde onder 1i.

Op de tweede redactionele opmerking is reeds ingegaan in het hiervoor
gestelde onder 1iii.

De derde tot en met vierde, zevende tot en met tiende en veertiende
redactionele opmerking van de Raad is overgenomen. Het voorstel van wet
en de memorie van toelichting zijn in die zin aangepast.

De vijfde redactionele opmerking is niet overgenomen. Het bereiken van
de pensioengerechtigde leeftijd als ontslagreden is voor zittingsleden
niet wenselijk.

De zesde redactionele opmerking is in aangepaste vorm overgenomen. De
mogelijkheid bestaat dat de Minister voor Wonen, Wijken en Integratie
ook personen benadert om deel uit te maken van de Raad van Advies. Deze
persoon/personen kunnen niet als ‘organisatie’ worden
gekwalificeerd.

De elfde redactionele opmerking van de Raad is niet overgenomen. Het is
niet de bedoeling dat de plaatsvervangend voorzitter als
zittingsvoorzitter optreedt. De plaatsvervangend voorzitter zal zich
immers voornamelijk bezighouden met de bedrijfsvoering. Daarom worden
ook aan de plaatsvervangend voorzitter geen juridische opleidingseisen
gesteld (zie het voorgestelde artikel 3b, tweede lid, van de
Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte: de aldaar gestelde
opleidingseisen gelden niet voor de plaatsvervangend voorzitter).

De twaalfde redactionele opmerking van de Raad is niet overgenomen. In
het voorgestelde artikel 28, vijfde lid, van de Uitvoeringswet
huurprijzen woonruimte is bepaald dat de voorzitter bepaalt of het
voorbereidend onderzoek is voltooid.

De dertiende redactionele opmerking is in aangepaste vorm overgenomen,
nu wordt voorgesteld de betreffende taak door het bestuur te laten
uitvoeren. 

Voorts zijn het voorstel van wet en de memorie van toelichting op de
volgende punten aangepast.

In het voorgestelde artikel 3b, vierde lid, eerste volzin, van de
Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte is bepaald dat voor de voorzitter,
de plaatsvervangend voorzitter en de zittingsvoorzitters een
bezoldiging, een vergoeding voor reis- en verblijfkosten en verdere
vergoedingen wordt vastgesteld bij ministeriële regeling. Op grond van
artikel 27, eerste lid, van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte
geschiedt dit (voor de voorzitters) nu nog bij algemene maatregel van
bestuur. Met de voorgestelde wijziging wordt echter nauwer aangesloten
bij artikel 14, tweede lid, van de Kaderwet zelfstandige
bestuursorganen. De memorie van toelichting is hiermee in
overeenstemming gebracht. Overigens, de rechtspositie van de voorzitter,
de plaatsvervangend voorzitter en de zittingsvoorzitters wordt bij
algemene maatregel van bestuur vastgesteld, zoals thans ook het geval
is.

In het voorgestelde artikel 3g, vijfde lid, tweede volzin, van de
Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte is bepaald dat de Raad van Advies
over de (her)benoeming en het ontslag van de voorzitter en de
plaatsvervangend voorzitter, behoudens het ontslag vanwege het bereiken
van de voor hen geldende pensioengerechtigde leeftijd, gehoord wordt. Ik
hecht eraan om de Raad van Advies te betrekken bij de samenstelling van
het bestuur. De memorie van toelichting is hiermee in overeenstemming
gebracht.

In het voorgestelde artikel 7, achtste lid, van de Uitvoeringswet
huurprijzen woonruimte is bepaald dat de zogenoemde
vrijstellingsregeling met betrekking tot de aan de Staat verschuldigde
vergoeding alleen geldt voor de verzoeker en de partij die niet de
verzoeker is als zijnde een natuurlijk persoon. De grondslag voor het
mogen indienen van een dergelijk verzoek bij natuurlijke personen is
gelegen in de lagere inkomenspositie. Dit zal zich bij rechtspersonen
niet in die zin voordoen dat de noodzaak tot een vrijstelling aanwezig
is. De memorie van toelichting is hiermee in overeenstemming gebracht.

Het voorgestelde artikel VI, eerste lid, van het wetsvoorstel (voorheen
artikel V) is aangevuld met de bepaling dat ten aanzien van een
voorzitter van de huurcommissies als bedoeld in artikel 22, eerste lid,
van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, zoals die luidde voor de
inwerkingtreding van deze wet, die in de kwaliteit van
zittingsvoorzitter als bedoeld in artikel 3a, tweede lid, van de
Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte, zoals die luidt na de
inwerkingtreding van de wet, werkzaam is, in afwijking van artikel 3b,
eerste lid, vierde volzin, van die wet, voor aansluitende tijdvakken kan
worden herbenoemd. Het maximum van twee aansluitende tijdvakken, bedoeld
in dat artikel, zal voor die (zittings)voorzitter niet gelden. Hiermee
wordt voor die (zittings)voorzitter een coulante overgangsregeling
bereikt. De memorie van toelichting is hiermee in overeenstemming
gebracht.

Aan het voorgestelde artikel VII (voorheen artikel VI) is een tweede lid
toegevoegd, vergelijkbaar met het voorgestelde artikel VI, tweede lid,
van het wetsvoorstel. Het is immers mogelijk dat ook leden van de
huidige huurcommissies in de nieuwe situatie worden benoemd tot
voorzitter, plaatsvervangend voorzitter of zittingsvoorzitter. De
memorie van toelichting is hiermee in overeenstemming gebracht.

In het voorgestelde nieuwe artikel VIII van het wetsvoorstel is nog een
uitvoeringstechnische overgangsregeling opgenomen. Aangezien vóór de
inwerkingtreding van deze wet niet kan worden voldaan aan een aantal
procedurevoorschriften bij de benoeming van de voorzitter, de
plaatsvervangend voorzitter en de zittingsvoorzitters, zijn deze ten
aanzien van de eerste benoeming niet van kracht. De memorie van
toelichting is hiermee aangevuld.

In artikel 43 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen is bepaald
dat drie jaar na de inwerkingtreding van die wet (in casu 1 februari
2010) in artikel 18, eerste lid, van die wet ‘1 juli’ wordt
vervangen door ’15 maart’. Echter, gelet op het feit dat de
huurcommissie, bedoeld in artikel 3a, eerste lid, van de Uitvoeringswet
huurprijzen woonruimte, zoals die wet luidt na de inwerkingtreding van
deze wet, in praktische zin nog niet in staat zal zijn het jaarverslag
voor 15 maart 2010 op te stellen, is ervoor gekozen om deze termijn voor
de huurcommissie te verlengen tot 1 juli 2010. Dit is neergelegd in het
nieuwe artikel IX, dat daarmee in de plaats komt van artikel VII-oud. De
memorie van toelichting is hiermee in overeenstemming gebracht.

Tenslotte zijn het voorstel van wet en de memorie van toelichting op
enkele punten wetstechnisch en redactioneel onderscheidenlijk
redactioneel aangepast.

Ik moge U, mede namens mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel
van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal te zenden.

De Minister voor Wonen, Wijken en Integratie,

 PAGE    

 PAGE   2