[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

31907 Advies Raad van State inzake Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 in verband met de invoering van een nieuwe regeling voor de plaats van dienst voor de heffing van omzetbelasting, alsmede een nieuwe regeling voor de teruggaaf van omzetbelasting aan in een andere lidstaat gevestigde ondernemers (implementatie richtlijnen BTW-pakket)

Wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 in verband met de invoering van een nieuwe regeling voor de plaats van dienst voor de heffing van omzetbelasting, alsmede een nieuwe regeling voor de teruggaaf van omzetbelasting aan in een andere lidstaat gevestigde ondernemers (implementatie richtlijnen BTW-pakket)

Advies Afdeling advisering Raad van State

Nummer: 2009D16259, datum: 2009-03-30, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2009Z05886:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


No.W06.08.0482/III	's-Gravenhage, 19 februari 2009

Bij Kabinetsmissive van 17 november 2008, no.08.003281, heeft Uwe
Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Financiën, bij de
Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot
wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 in verband met de
invoering van een nieuwe regeling voor de plaats van dienst voor de
heffing van omzetbelasting, alsmede een nieuwe regeling voor de
teruggaaf van omzetbelasting aan in een andere lidstaat gevestigde
ondernemers (implementatie richtlijnen BTW-pakket), met memorie van
toelichting.

De aanleiding van het voorstel is de implementatie van twee
BTW-richtlijnen. Het wetsvoorstel voorziet in een aanpassing van de Wet
op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB 1968) en betreft de
introductie van nieuwe regels voor de plaats van dienst (naar aanleiding
van Richtlijn nr. 2008/8/EG; hierna: Rl.2008/8), alsmede voor de
teruggaaf van buitenlandse BTW aan Nederlandse ondernemers en voor de
teruggaaf van Nederlandse BTW aan buitenlandse ondernemers (naar
aanleiding van Richtlijn nr. 2008/9/EG; hierna: Rl.2008/9). De Raad van
State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt een
aantal opmerkingen met betrekking tot de wijze van implementeren. Hij is
van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het voorstel wenselijk
is.

1.	De Raad heeft reeds eerder in zijn adviezen opmerkingen gemaakt over
het uiteenlopen van de bewoordingen en de systematiek van de Wet OB 1968
enerzijds en BTW-richtlijn 2006/112 anderzijds. Daarbij is opgemerkt dat
er, gelet op de betekenis van de omzetbelastingheffing als
gemeenschappelijk stelsel van belastingheffing binnen de Europese
gemeenschap, alle reden voor is om ervoor te kiezen de Wet OB 1968 te
redigeren overeenkomstig de BTW-richtlijn. De Raad acht het dan ook
passend dat bij de onderhavige implementatie van Rl.2008/8 en Rl.2008/9
als uitgangspunt geldt "de bepalingen in het wetsvoorstel zo nauwkeurig
mogelijk te laten aansluiten bij de tekst van deze richtlijnen". De
aansluiting is echter niet steeds gerealiseerd, omdat in een aantal
gevallen wordt aangesloten bij de bewoordingen van de richtlijn maar dit
niet of niet volledig kan worden doorgetrokken vanwege de bestaande
bewoordingen en systematiek van de Wet OB 1968. De Raad verwijst voor
een aantal voorbeelden naar de bij dit advies behorende bijlage 1, onder
A.

Uit deze voorbeelden komt naar voren dat de eertijds gekozen opzet van
de Wet OB 1968 een correcte implementatie van richtlijnen bemoeilijkt.
Naarmate de Europese integratie vordert zal dit sterker het geval
worden. Er moet bij elke implementatie een "vertaalslag" worden gemaakt
van de (tot alle lidstaten gerichte) richtlijnformulering naar een
formulering die past in de (Nederlandse) Wet OB 1968. Reeds om deze
reden zou er aanleiding zijn de Wet OB 1968 naar zijn bewoordingen in
één keer volledig tekst- en systeemconform te maken. De tot nu toe
gekozen ad-hocbenadering om de Wet OB 1968 alleen tekstconform te maken
in zoverre een richtlijnconforme uitleg niet mogelijk blijkt te zijn,
zal tot steeds verdergaande complicaties leiden.

De Raad adviseert aan het vorenstaande in de toelichting aandacht te
geven en het wetsvoorstel naar aanleiding van de opmerkingen in bijlage
1, onder A, op consistente wijze aan te passen.

2.	BTW-richtlijn 2006/112 waarin het gemeenschappelijk stelsel van
belasting over de toegevoegde waarde (BTW) is opgenomen, is gericht tot
alle lidstaten en bevat om die reden bepalingen die neutraal en vanuit
Europees perspectief zijn geformuleerd en - voor zover voorzien - alle
denkbare relaties tussen de lidstaten betreffen. Dit houdt in, dat
afhankelijk van de context de term "binnen een lidstaat" "in Nederland"
of "in lidstaat X" kan betekenen. Bij de implementatie in de Nederlandse
regelgeving dient dit in aanmerking te worden genomen aangezien in de
regelgeving alleen de voor de Nederlandse omzetbelastingheffing
relevante situaties in aanmerking moeten worden genomen. Hetzelfde
probleem doet zich voor bij de implementatie van Rl.2008/8 en Rl.2008/9
in het voorstel. Voorbeelden waar een en ander niet duidelijk of niet op
correcte wijze is verwoord in de memorie van toelichting of tot
uitdrukking gebracht in de tekst van het voorstel zijn opgenomen in de
bij dit advies behorende bijlage 1, onder B.

De Raad adviseert aan het vorenstaande in de toelichting  aandacht te
geven en het voorstel naar aanleiding van de opmerkingen in bijlage 1,
onder B, op consistente wijze aan te passen.

3.	Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het
advies behorende bijlage 2.

 

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden
aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande
rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,

Bijlage 1 bij punten 1 en 2 van het advies van de Raad van State
betreffende no.W06.08.0482/III.

A.	(zie punt 1 van het advies)

1.	Artikel I, onderdelen B en C.2

De BTW is een heffing over - vooral - "leveringen van goederen en
diensten" "welke in Nederland door een als zodanig handelende ondernemer
onder bezwarende titel worden verricht".

In de huidige Wet OB 1968 wordt - na een eerste hoofdstuk met inleidende
bepalingen - in HOOFDSTUK II (Heffing ter zake van leveringen en
diensten) in AFDELING 1 (Belastbaar feit) aangegeven:

a. 	wat leveringen van goederen zijn (artikelen 3 en 3a);

b. 	wat diensten zijn (artikel 4);

c. 	wat de plaats is waar een levering wordt verricht (artikelen 5, 5a
en 5b);

d. 	wat de plaats is waar een dienst wordt verricht (artikelen 6, 6a en
6b); en

e. 	wat een ondernemer is (artikel 7).

De wijzigingen met betrekking tot de plaats van dienst in Rl.2008/8
worden in het wetsvoorstel, zo veel mogelijk die richtlijn volgend,
overgenomen. Aldus - en binnen de systematiek van de Wet OB 1968 -
krijgt het hiervoor aangeduide onderdeel c de aanduiding "AFDELING 1A
Plaats van levering". Daarnaast krijgt het hiervoor aangeduide onderdeel
d de aanduiding "AFDELING 1B Plaats van een dienst". Daar wordt echter
mee volstaan. Dit heeft tot gevolg dat de bestaande aanduiding "AFDELING
1 Belastbaar feit" nu uitsluitend ziet op a en b en daarmee de inhoud
van de afdeling niet meer juist weergeeft. Ook heeft dit tot gevolg dat
onderdeel e (de definitie van "ondernemer") nu valt onder "AFDELING 1B
Plaats van een dienst" en, meer in het bijzonder, onder de in die
afdeling 1B opgenomen "Paragraaf 3. Voorkoming van dubbele heffing of
niet-heffing" (nu artikel 7 immers geen zelfstandige afdeling/paragraaf
- met titel - vormt).

2.	Artikel I, onderdeel C.2

a.	Rl.2008/8 kent de volgende indeling met betrekking tot de plaats van
dienst:

in afdeling 1 de definities (artikel 43 Rl.2008/8);

in afdeling 2 de algemene  bepalingen (dat wil zeggen de
hoofdregel)(artikel 44 en 45 Rl.2008/8);

in afdeling 3 (in 10 onderafdelingen) de bijzondere  bepalingen (dat wil
zeggen de uitzonderingen op de hoofdregel)(artikelen 46 t/m 59 ter,
Rl.2008/8).

Niet is duidelijk waarom in de voorgestelde wijziging van de Wet OB
1968, artikel 6 Wet OB 1968 (dit is het equivalent van artikel 43
Rl.2008/8) wordt opgenomen in de paragraaf "Algemene bepalingen" waarin
ook de hoofdregel (artikel 6a Wet OB 1968: het equivalent van de
artikelen 44 en 45 Rl.2008/8) is weergegeven. Er is geen reden - ook
niet in de systematiek van de Wet OB 1968 - om hier niet de opzet van
Rl.2008/8 te volgen.

b. 	Ook is het niet noodzakelijk - nu de in Rl.2008/8 met titels
aangeduide 10 onderafdelingen niet als zodanig in de Wet OB 1968 worden
aangeduid - dat onderafdeling 10 (artikel 59bis Rl.2008/8) in de Wet OB
1968 een aparte paragraaf 3 krijgt toebedeeld. Het feit dat het hier om
een - facultatieve - verbijzondering van enkele bijzondere bepalingen
gaat, rechtvaardigt nog niet een bijzondere paragraaf, te meer niet
omdat de afdeling "plaats van dienst" in de Wet OB 1968 er daarmee -
afwijkend van Rl.2008/8 - als volgt uitziet:

in paragraaf 1 de algemene bepalingen (dat wil zeggen definities en
algemene bepalingen uit Rl.2008/8);

in paragraaf 2 de bijzondere bepalingen (dat wil zeggen de bijzondere
bepalingen van Rl.2008/8, echter zonder de hierna aangegeven
bepalingen);

in paragraaf 3 voorkoming van dubbele heffing of niet-heffing (de
verbijzondering van enkele bijzondere bepalingen).

3. 	Artikel I, onderdeel C.2 (artikel 6 Wet OB 1968)

a.	 Met het oog op de plaats van dienst wordt voorgesteld specifieke
(rechts)personen als belastingplichtige (in termen van de Wet OB 1968:
als ondernemer) aan te merken. In Rl.2008/8 staat die uitbreiding van
het ondernemers(belastingplichtige)begrip na de definitie van
belastingplichtige in artikel 9 BTW-richtlijn 2006/112, hetgeen logisch
is. Met het tekstconform overnemen in de Wet OB 1968 komt de uitbreiding
echter te staan vóór de definitie van ondernemer in artikel 7 Wet OB
1968, hetgeen minder logisch is maar wel een gevolg van de andere opbouw
van de Wet OB 1968.

b. 	In het voorgestelde artikel 6, onderdeel a, Wet OB 1968 is sprake
van "alle voor hem verrichte diensten". Deze terminologie kent de Wet OB
1968 verder niet. Weliswaar wordt er in de Wet OB 1968 wel gesproken van
het verrichten van diensten, maar zodra er de persoon bij wordt genoemd
"voor wie de dienst wordt verricht" wordt in de Wet OB 1968 niet
gesproken over "voor" maar over "aan" iemand verrichte leveringen of
diensten. Dit aspect komt op verschillende plaatsen in het voorstel
terug (zie bijvoorbeeld de voorgestelde artikelen 6a, eerste en tweede
lid, en 6b, Wet OB 1968 waarin "voor" wordt gehanteerd; zie anderzijds
het opschrift van de nieuwe afdeling 7 van hoofdstuk V - opgenomen in
artikel I, onderdeel E - waarin "aan" wordt gehanteerd). Een en ander
resulteert in een niet consistent gebruik van "voor" en "aan" in de Wet
OB 1968.

c.	Het voorgestelde artikel 6, onderdeel c, Wet OB 1968 vormt een
bepaling waarvan Rl.2008/8 geen equivalent kent. Dit vraagt reeds om die
reden aandacht. Onderdelen a en b zijn fictiebepalingen, waardoor een
niet-ondernemer voor bepaalde omschreven handelingen als ondernemer
wordt aangemerkt (onderdeel a) en ook een rechtspersoon die geen
ondernemer is, onder bepaalde omstandigheden als ondernemer wordt
aangemerkt (onderdeel b). 

Onderdeel c ziet op "personen" en ziet dus zowel op natuurlijke personen
(1) als op rechtspersonen (2). 

Ad (1). Indien een natuurlijk persoon geen ondernemer is omdat hij niet
valt onder de definitie daarvan in artikel 7 Wet OB 1968 en omdat hij
ook niet valt onder het voorgestelde artikel 6, onderdeel b, Wet OB
1968, is het niet nodig om in artikel 6, onderdeel c, Wet OB 1968 te
bepalen dat hij niet-ondernemer is.

Ad (2). Indien een rechtspersoon geen ondernemer is omdat hij niet valt
onder de definitie daarvan in artikel 7 Wet OB 1968 terwijl hij - geen
ondernemer zijnde - ook niet valt onder het voorgestelde artikel 6,
onderdeel b, Wet OB 1968, is het ook met betrekking tot deze
rechtspersoon niet nodig om in artikel 6, onderdeel c, Wet OB 1968 te
bepalen dat hij niet-ondernemer is.

d.	Het voorgestelde artikel 6, onderdeel c, Wet OB 1968 leidt ook tot
niet consequent woordgebruik. Volgens de jurisprudentie komt het
richtlijnbegrip "belastingplichtige" overeen met het begrip "ondernemer"
van de Wet OB 1968. Een "niet-belastingplichtige" heeft aldus dezelfde
betekenis als een "niet-ondernemer" en een "andere dan ondernemer". De
onderdelen b en c hanteren aldus twee verschillende aanduidingen met
dezelfde betekenis.

Het is verwarrend om in artikel I, onderdelen E, F.2, G en H, "anderen
dan ondernemers" te vervangen door "niet-ondernemers", terwijl in het
onderhavige onderdeel b "andere dan ondernemer" gehanteerd wordt.
Hetzelfde geldt voor het vervangen van "lichamen in de zin van de
Algemene wet inzake rijksbelastingen, andere dan ondernemers" door
"lichamen in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
niet-ondernemers", terwijl de eerst geciteerde terminologie blijft staan
in de artikelen 23 en 24 Wet OB 1968, en terwijl op andere plaatsen in
de Wet OB 1968 de vergelijkbare terminologie "rechtspersonen, andere dan
ondernemers"/"rechtspersoon, andere dan ondernemer" evenzeer blijft
staan.

4.	Artikel I, onderdeel C.2 (artikel 6g Wet OB 1968)

Rl.2008/8 maakt in artikel 55 een uitzondering voor bepaalde diensten en
beschrijft die uitzondering vervolgens in artikel 57, eerste lid. Deze
systematiek wordt niet overgenomen in de Wet OB 1968. Hoofdregel en
uitzondering worden in het voorgestelde artikel 6g, eerste en tweede
lid, Wet OB 1968 naast elkaar gezet, waardoor de rangorde van beide niet
zonder meer duidelijk is en bovendien wordt afgeweken van de in de Wet
OB 1968 gebruikelijke systematiek om de uitzondering aan te duiden met
"in afwijking van".

5.	Artikel I, onderdeel C.2 (artikel 6k Wet OB 1968) 

a.	In artikel 59ter Rl.2008/8 gaat het om bepaalde diensten "door een
belastingplichtige die de zetel van zijn bedrijfsuitoefening buiten de
Gemeenschap heeft gevestigd of daar over een vaste inrichting beschikt
van waaruit de diensten worden verricht, of die, bij gebreke van een
dergelijke zetel of vaste inrichting, zijn woonplaats of gebruikelijke
verblijfplaats buiten de Gemeenschap heeft". Niet duidelijk is waarom
hier niet de letterlijke tekst van Rl.2008/8 wordt overgenomen en waarom
aldus wordt afgeweken van het uitgangspunt om de bepalingen van het
wetsvoorstel zo nauwkeurig mogelijk te laten aansluiten bij de tekst van
de richtlijn. Voorts is niet duidelijk waarom hier het verplichte
artikel 59ter en het facultatieve artikel 59bis in één artikel worden
vormgegeven. 

b.	Artikel 59bis ziet op diensten waarvan de plaats van verrichting valt
onder - onder meer - artikel 56. Artikel 56 Rl.2008/8 ziet echter alleen
op "kortdurende" verhuur van een vervoermiddel. In het voorgestelde
artikel 6k, onderdeel a, Wet OB 1968 wordt daarentegen gesproken over
"de verhuur van vervoermiddelen". In die zin is de implementatie te
ruim, hetgeen te voorkomen is met een verwijzing - overeenkomstig de
vormgeving van Rl.2008/8 - naar een dienst "waarvan de plaats van
verrichting valt onder" artikel 6h Wet OB 1968 (het equivalent van
artikel 56 Rl.2008/8). 

In de thans voorliggende systematiek is de te ruime implementatie niet
op te lossen door "kortdurend" toe te voegen. Alsdan zou immers frictie
ontstaan met de definitie van "kortdurende verhuur" in het voorgestelde
artikel 6h, tweede lid, Wet OB 1968, aangezien deze definitie alleen
geldt voor de toepassing van artikel 6h, eerste lid, Wet OB 1968. Het
volgen van de systematiek van artikel 59bis zou dit ondervangen.

c.	Het voorgestelde artikel 6k Wet OB 1968 kent in de aanhef een
inperking, omdat het alleen gaat om diensten "die worden verricht door
ondernemers die buiten de Gemeenschap wonen of zijn gevestigd dan wel
aldaar een vaste inrichting hebben van waaruit de dienst wordt
verricht". Die inperking kent artikel 59bis Rl.2008/8 - anders dan
artikel 59ter Rl.2008/8 - niet. Door het samennemen van deze artikelen
geldt de verplichte 59ter-voorwaarde ook met betrekking tot artikel
59bis. Onduidelijk is waarom die inperking ook met betrekking tot
artikel 59bis zou moeten gelden.

6.	Artikel I, onderdeel D (artikel 12 Wet OB 1968)

a. 	Het huidige artikel 12, eerste lid, Wet OB 1968 vormt de
implementatie van artikel 193 BTW-richtlijn 2006/112. Daarmee is de
zinsnede in artikel 193 luidende "een belastbare goederenlevering of een
belastbare dienst verricht" in artikel 12, eerste lid, geïmplementeerd
met "de levering of de dienst verricht". Voorgesteld wordt het
verrichten van "een belastbare goederenlevering of een dienst" uit
artikel 192bis van Rl.2008/8 te implementeren met het verrichten van
"een belastbaar feit". Anders dan bij het huidige artikel 12, eerste
lid, Wet OB 1968, lijkt het hier van belang om het element "belastbaar"
expliciet tot uitdrukking te brengen. Daarbij is het echter niet
duidelijk waarom daartoe niet wordt aangesloten bij de terminologie van
de richtlijn, mede omdat de termen "belastbare handelingen" of
"belastbare prestaties" niet nieuw zijn in de BTW-regelgeving terwijl
het verrichten van een belastbaar feit dat wel is en omdat - anders dan
bij het volgen van de richtlijnformulering - in de systematiek van de
Wet OB 1968 het begrip "belastbaar feit" ook nog betrekking kan hebben
op het belastbaar feit "intracommunautaire verwerving" of "invoer".

b.	Artikel 192bis Rl.2008/8 is een fictiebepaling die geldt "Voor de
toepassing van deze afdeling". Die afdeling omvat de artikelen 192bis
tot en met 205, zodat die fictiebepaling ook een rol speelt bij het al
of niet kunnen aanwijzen van een fiscaal vertegenwoordiger als tot de
voldoening van de belasting gehouden persoon (artikel 204). In de Wet OB
1968 is de fiscaal vertegenwoordiger opgenomen op een geheel andere
plaats, namelijk in een hoofdstuk met bijzondere bepalingen (hoofdstuk
VI, artikel 33a). Dit brengt mee dat bij de implementatie van artikel
192bis Rl.2008/8 in het voorgestelde artikel 12, vierde lid, Wet OB
1968, niet kan worden volstaan met het slechts van toepassing laten zijn
van de fictiebepaling "Voor de toepassing van dit artikel".

7.	Artikel I, onderdeel E, en artikel IV, onderdeel D (opschrift
hoofdstuk V, afdeling 7)

Het nieuwe opschrift van afdeling 7, in hoofdstuk V Wet OB 1968, vormt
de implementatie van het in artikel 5, zesde lid, Rl.2008/8, opgenomen
nieuwe opschrift van hoofdstuk 6 in titel XII, BTW-richtlijn 2006/112.
In afwijking van laatstbedoeld opschrift is aan het nieuwe opschrift van
genoemde afdeling 7 toegevoegd "die in de Gemeenschap wonen of zijn
gevestigd". Indien de richtlijn zoveel mogelijk wordt gevolgd, zou deze
toevoeging achterwege moeten blijven.

8.	Artikel I, onderdelen J en K 

Nu de teruggaaf van Nederlandse BTW aan ondernemers uit andere lidstaten
alsmede de teruggaaf van buitenlandse BTW aan Nederlandse ondernemers
ingevolge Rl.2008/9 volledig zijn uitgeschreven in de paragrafen 1 en 2,
respectievelijk 3, van hoofdstuk VI, afdeling 2, Wet OB 1968, en daartoe
het bestaande artikel 33 Wet OB 1968 - daarop aangepast - is vormgegeven
in een nieuw artikel 31 Wet OB 1968, verdient het systematisch de
voorkeur om de thans in het nieuwe artikel 31, vierde, zesde en zevende
lid, Wet OB 1968 opgenomen teruggaaf van Nederlandse BTW aan niet in
Nederland én ook niet in de EU gevestigde ondernemers, eveneens op te
nemen in een aparte paragraaf en om de met de diverse soorten teruggaaf
gemoeide formele procedures en bepalingen op een logischer wijze te
rangschikken.

In dat verband komen met betrekking tot de voorgestelde opzet ook nog
enkele vragen op omtrent de inpassing van de richtlijnbepalingen in de
opzet van de Wet OB 1968.

1°.	Niet duidelijk is hoe de voorgestelde artikelen 31 (en volgende)
Wet OB 1968, zich verhouden tot de andere in de Wet OB 1968 geregelde
aangifteprocessen zoals die van artikel 22 Wet OB 1968 (en volgende)
inzake invoer: gewezen zij bijvoorbeeld op de in de aanhef van de
voorgestelde artikelen 32b en 32d Wet OB 1968 aangeduide teruggaaf "ter
zake van de invoer" en de in het bestaande artikel 22, tweede lid, Wet
OB 1968 eveneens geregelde teruggaaf van bij invoer verschuldigde
belasting. 

2°.	Een verzoek om teruggaaf van Nederlandse omzetbelasting door
ondernemers uit een andere lidstaat geschiedt bij aangifte (artikel 31,
eerste en tweede lid, Wet OB 1968). Tegelijkertijd is - via artikel 31,
derde lid, Wet OB 1968 - artikel 32f, eerste lid, Wet OB 1968 mede van
toepassing, waarin geregeld wordt dat een teruggaafverzoek moet worden
ingediend bij die andere lidstaat. Daarmee is niet duidelijk hoe deze
bepalingen zich tot elkaar verhouden en welke procedures precies gelden
met betrekking tot de besluitvorming. 

3°.	Ook in de omgekeerde situatie - een Nederlandse ondernemer vraagt
buitenlandse BTW terug - zijn de procedures niet steeds duidelijk. Zo
bevat de desbetreffende paragraaf 3 geen beslistermijn voor de door de
inspecteur te nemen beslissing het verzoek al dan niet door te sturen en
is niet duidelijk of hier de Algemene wet bestuursrecht geldt.

4°.	Niet duidelijk is hoe het in het voorgestelde artikel 31, achtste
lid, Wet OB 1968 - met betrekking tot alle teruggaafverzoeken -
bepaalde, zich verhoudt tot hetgeen is bepaald in het voorgestelde
artikel 32m, tweede lid, Wet OB 1968.

9.	Artikel II, onderdeel A (artikel 6e Wet OB 1968)

In het voorgestelde artikel 6e Wet OB 1968 is sprake van "bestaande
uit", terwijl in Rl.2008/8 sprake is van "bestaande in". De huidige Wet
OB 1968 kent op meerdere plaatsen reeds de aanduiding "bestaande in",
waarmee het verschil tussen beide aanduidingen tot uitdrukking wordt
gebracht. Niet duidelijk is waarom hier is afgeweken van de
richtlijntekst.

10.	Het dooreenlopende gebruik van "BTW" en "btw" en van "lidstaat" en
"lid-staat" is indicatief voor verrommeling van de Wet OB 1968.

1°. In de Wet OB 1968 komt de afkorting "BTW"/"btw" thans in twee
begrippen voor, namelijk in de definitie van "BTW-richtlijn 2006" en in
de definitie van "btw-identificatienummer". De Wet OB 1968 is nu dus al
niet consequent. 

Daar worden in het voorstel nog enige plaatsen aan toegevoegd. Zo is
onder meer in het voorgestelde artikel 33c, tweede lid, onderdeel f, en
derde lid, onderdeel b, Wet OB 1968 sprake van
"BTW-identificatienummer". En daarnaast is onder meer in het
voorgestelde artikel 6, onderdeel b, Wet OB 1968 sprake van
"BTW-doeleinden" waar in het voorgestelde artikel 28w, zevende lid, Wet
OB 1968 sprake is van "btw-doeleinden". 

BTW-richtlijn 2006/112 zelf hanteert overigens consequent "BTW"
(BTW-Comité, BTW-doeleinden, BTW, enz.). Rl.2008/8 daarentegen - die
BTW-richtlijn 2006/112 wijzigt - hanteert steeds "btw": zie bijvoorbeeld
het nieuwe artikel 43, tweede lid. Aldus is BTW-richtlijn 2006/112 zelf
ook "verrommeld".

2°. In de toelichting wordt vrijwel steeds de term "lidstaat"
gehanteerd. De schrijfwijze in de definitie in artikel 2a, eerste lid,
onderdeel b, Wet OB 1968, is echter "lid-staat". In het opschrift van
het voorstel wordt "lidstaat" gehanteerd en in de wijzigingen van de
artikelen van de Wet OB 1968 worden beide door elkaar gebruikt. 

B.	(zie punt 2 van het advies)

  

11.	Artikel I, onderdelen I en J

Rl.2008/9 is een zelfstandige richtlijn welke "de teruggaaf van de
belasting over de toegevoegde waarde (btw) krachtens artikel 170 [van
BTW-richtlijn 2006/112] aan niet in de lidstaat van teruggaaf gevestigde
belastingplichtigen" uitwerkt. Volgens het opschrift voorziet Rl.2008/9
dan ook in voorschriften voor de teruggaaf van BTW "aan
belastingplichtigen die niet in de lidstaat van teruggaaf maar in een
andere lidstaat gevestigd zijn". Hier is sprake van een neutrale
formulering vanuit Europees perspectief en er moet een vertaalslag
plaatsvinden naar de Nederlandse situatie, zoals aangeduid in punt 2 van
het advies. Deze vertaalslag leidt ertoe dat in de Nederlandse
regelgeving in ieder geval moet worden voorzien in een systeem van
teruggaaf van Nederlandse omzetbelasting aan ondernemers uit een andere
lidstaat dan Nederland, die daar (via hun eigen fiscus) om verzoeken
(1). De teruggaaf in de omgekeerde situatie - teruggaaf van
(bijvoorbeeld) Franse TVA aan een niet in Frankrijk (maar bijvoorbeeld
in Nederland) gevestigde ondernemer - vloeit voort uit de implementatie
in Frankrijk van Rl.2008/9. De Nederlandse regelgeving behoeft daarover
niets te bepalen. Omdat echter in Rl.2008/9 voor dergelijke
teruggaafverzoeken een bijzondere rol is neergelegd voor de lidstaat van
vestiging van de ondernemer die het teruggaafverzoek doet - in het
voorbeeld dus een rol voor Nederland met betrekking tot
teruggaafverzoeken (inzake niet-Nederlandse BTW) van in Nederland
gevestigde ondernemers - dient de Nederlandse regelgeving hiervoor ook
voorzieningen te treffen (2).

Beide situaties worden thans in het voorstel geregeld. Daar is het
volgende over op te merken. 

1°. 	In artikel 1, eerste lid, BTW-richtlijn 2006/112 "wordt het
gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (BTW)
vastgesteld". In die richtlijn worden de begrippen "de belasting" en
"BTW" als synoniem en wisselend gebruikt en deze begrippen zien zowel op
Nederlandse BTW als op bijvoorbeeld Franse TVA.

Deze bepaling is geïmplementeerd in de Wet OB 1968 waarvan artikel 1
bepaalt "Onder de naam "omzetbelasting" wordt een belasting geheven
[….]" waarbij het met name gaat om een belasting "ter zake van […..]
leveringen van goederen en diensten, welke in Nederland [ ….] worden
verricht". Aldus betreft het in de Wet OB 1968 gehanteerde begrip "de
belasting" steeds Nederlandse "omzetbelasting". Zou dit anders zijn dan
zou thans reeds buitenlandse "belasting" - bijvoorbeeld Franse TVA - op
de Nederlandse "belasting" in aftrek kunnen worden gebracht.

Dat betekent echter wel dat het voor situatie (2) in de voorgestelde
regeling gehanteerde begrip "belasting" niet toereikend is nu dat begrip
- ingevolge de artikelen 1, 2 en 15 Wet OB 1968 - alleen ziet op
Nederlandse omzetbelasting.

2°. 	Zowel het opschrift van het wetsvoorstel als het algemeen deel van
de memorie van toelichting - met name de paragrafen I.1 en I.3 - zijn
geredigeerd vanuit Europees perspectief, maken geen onderscheid naar de
situaties (1) en (2) en bieden aldus onvoldoende informatie. Dit geldt
ook voor de artikelsgewijze toelichting waar het opnemen van voorbeelden
in ieder geval de bedoeling zou verduidelijken.

3°. 	Het vorenstaande geldt ook voor het voorgestelde opschrift van
afdeling 2 van hoofdstuk VI en voor de in paragraaf 1 van die afdeling
opgenomen artikelen 32 en 32a Wet OB 1968. Hoewel het daarbij gaat om
algemene bepalingen voor de situaties (1) en (2) - die in de
daaropvolgende paragrafen 2 respectievelijk 3 overigens wel met een
vertaalslag zijn geconcretiseerd - verdient het de voorkeur ter zake een
vertaalslag te maken, niet alleen voor de duidelijkheid, maar juist ook
vanwege de aansluiting bij de paragrafen 2 en 3.

4°. 	In het voorgestelde artikel 32f, tweede lid, Wet OB 1968, wordt
voor de teruggaaf van Nederlandse BTW aan niet in Nederland gevestigde
ondernemers aangegeven welke informatie het verzoek moet bevatten door
te verwijzen naar de artikelen 8 en 9, eerste lid, Rl.2008/9. Voor de
omgekeerde situatie - Nederlandse ondernemers vragen BTW uit een andere
lidstaat terug - worden diezelfde richtlijnartikelen echter integraal
overgenomen in de voorgestelde artikelen 33c en 33d Wet OB 1968. Gelet
op hetgeen hiervoor is gesteld, zouden buitenlandse ondernemers concreet
uit de Nederlandse regelgeving moeten kunnen opmaken welke eisen
Nederland stelt aan de inhoud van het teruggaafverzoek. Om die reden zou
het integraal overnemen van de artikelen 8 en 9, eerste lid, Rl.2008/9,
in artikel 32f moeten geschieden en zou in de artikelen 33c/33d moeten
kunnen worden volstaan met een verwijzing naar Rl.2008/9, al was het
maar omdat uitwerking daarvan niet doenlijk is aangezien de facultatieve
aanvullingen van bijvoorbeeld artikel 9, tweede lid, Rl.2008/9 per
lidstaat kunnen verschillen.

12.	Artikel I, onderdeel D (artikel 12 Wet OB 1968)

Artikel 12 Wet OB 1968 regelt van wie de belasting wordt geheven. Het
gaat daarbij om situaties waarin de plaats van dienst in Nederland is
(artikel 1 Wet OB 1968). Degene van wie dan ter zake van die dienst de
belasting wordt geheven, is de ondernemer die de levering of de dienst
verricht (artikel 12, eerste lid, Wet OB 1968). Dit kan een in Nederland
gevestigde ondernemer zijn maar het kan ook gaan om een in het
buitenland gevestigde ondernemer. Voor die in het buitenland gevestigde
ondernemer kent het huidige artikel 12, tweede en derde lid, Wet OB 1968
een verleggingsregeling voor specifieke situaties. In dat geval wordt de
belasting geheven van (verlegd naar) de afnemer van de dienst. 

In het nieuwe artikel 196 Rl.2008/8 is de algemene verleggingsregeling
voor alle B2B-diensten opgenomen "wanneer de dienst door een niet in die
lidstaat gevestigde belastingplichtige wordt verricht". Dit betekent -
naar de Nederlandse situatie vertaald - dat ook deze bepaling geldt,
wanneer de dienst door "een niet in Nederland gevestigde" ondernemer
wordt verricht.

Zoals in het huidige artikel 12, tweede lid, Wet OB 1968 is opgenomen en
waar ook het nieuwe tweede lid bij aansluit, geldt de Nederlandse
verleggingsregeling op deze wijze uitsluitend voor de ondernemer "die
niet in Nederland woont of is gevestigd en aldaar geen vaste inrichting
heeft" en niet voor de omgekeerde situatie van een Nederlandse
ondernemer die een dienst in bijvoorbeeld Frankrijk verricht. Voor deze
laatste situatie vloeit uit artikel 6a Wet OB 1968 immers voort dat de
plaats van dienst niet in Nederland is. In die situatie moet in een
andere lidstaat - in casu Frankrijk - op basis van die Franse
regelgeving Franse BTW worden voldaan, en bestaat behoudens de
verplichting voor die Nederlandse ondernemer om te "listen" ten behoeve
van de Franse fiscus geen andere verplichting. Het nieuwe artikel 192bis
Rl.2008/8 introduceert nu een fictie ("geacht") voor een in het
buitenland gevestigde belastingplichtige die een vaste inrichting heeft
in de lidstaat waar hij de belasting verschuldigd is, door te stellen
dat die belastingplichtige - ondanks die vaste inrichting - toch als een
in het buitenland gevestigde belastingplichtige wordt aangemerkt (voor
zijn in die lidstaat verrichte prestaties) indien die vaste inrichting
niet bij het verrichten van die prestaties is betrokken. Deze regeling
brengt mee dat alsdan toch de verleggingsregeling van toepassing is. 

Uiteraard moet deze situatie alleen weer vanuit de Nederlandse positie
in de Wet OB 1968 geregeld worden en moet niet tegelijk ook de
spiegelbeeldige situatie beschreven worden die ook in artikel 192bis
Rl.2008/8 besloten ligt. Niettemin is dat toch in het nieuwe vierde lid
van artikel 12 gebeurd doordat de bewoordingen van de richtlijn
letterlijk zijn opgenomen. De term "heeft op het grondgebied van de
lidstaat waar de belasting verschuldigd is" dient dan ook te worden
vervangen door "in Nederland heeft", dient "een niet in die lidstaat
gevestigde ondernemer" te worden vervangen door "een niet in Nederland
gevestigde ondernemer" en dient in de onderdelen a en b "op het
grondgebied van deze lidstaat" te worden vervangen door "in Nederland".

13.	Artikel I, onderdeel M (artikel 37a Wet OB 1968)

In het voorgestelde artikel 37a, eerste lid, onderdeel c, Wet OB 1968
gaat het om de zogenoemde listingverplichting. Die verplichting geldt
voor ondernemers op wie een buitenlandse verleggingsregeling van
toepassing is. Er moet - ten behoeve van de buitenlandse fiscus - worden
gelist wie de afnemers in die lidstaat zijn naar wie de heffing -
volgens die buitenlandse verleggingsregeling - is verlegd. Het gaat
daarbij niet om diensten "die met toepassing van artikel 6a, eerste lid"
belastbaar zijn in de lidstaat van de afnemer en om een verlegging
"overeenkomstig artikel 12, derde lid", zoals het voorgestelde artikel
37a, eerste lid, onderdeel c, Wet OB 1968, aangeeft. De belastbaarheid
en de verlegging ter zake van die diensten worden bepaald door de
regelgeving van de lidstaat van de afnemer en niet door de Nederlandse
regelgeving. Aldus is hier ten onrechte de richtlijntekst vertaald naar
de Nederlandse situatie van belastingheffing en verlegging. In dit geval
verdient het de voorkeur de bewoordingen van de richtlijn te volgen. Die
tekst geldt voor elke belastbaarheid en elke verlegging in een andere
lidstaat, en neemt dus, met een dergelijke formulering vanuit Europees
perspectief, eventuele verschillen tussen de lidstaten direct mee, met
als bijkomend voordeel dat daarmee wordt voorkomen dat er sprake is van
een verschil tussen de richtlijnformulering "andere diensten heeft
verricht dan die [….] van btw zijn vrijgesteld" en de omgekeerde
formulering "diensten heeft verricht die [….] belastbaar zijn" zoals
thans voorgesteld.

Bijlage 2 bij het advies van de Raad van State betreffende
no.W06.08.0482/III met redactionele kanttekeningen die de Raad in
overweging geeft.

In het in artikel I, onderdeel C, opgenomen artikel 6k, aanhef, Wet OB
1968 de zinsnede "Teneinde dubbele heffing of niet-heffing van de
belasting alsmede verstoring van de mededinging te voorkomen" schrappen
(en de aanhef dientengevolge herformuleren) om te voorkomen dat die
passage wordt beschouwd als een bij de toepassing van artikel 6k te
toetsen voorwaarde.

De verwijzing in artikel 15, eerste lid, onderdeel c, onder 2°, Wet OB
1968 naar artikel 12, vierde lid, Wet OB 1968 aanpassen naar aanleiding
van de vernummering van dat vierde lid ingevolge artikel I, onderdeel D,
tweede lid, aanhef.

Teneinde te voorkomen dat ingevolge artikel I, onderdeel E, in Hoofdstuk
V, afdeling 7, Wet OB 1968 naast het opschrift van afdeling 7 ook de
artikelen 28q tot en met 28t van die afdeling worden vervangen door de
in onderdeel E opgenomen tekst, dit onderdeel E formuleren
overeenkomstig artikel I, onderdeel I (alleen vervangen van het
opschrift).

In het in artikel I, onderdeel J, opgenomen artikel 32, onderdeel a, Wet
OB 1968 de woorden "in een andere" vervangen door "in een andere
lid-staat".

In de in artikel I, onderdeel J, opgenomen artikelen 32a, eerste en
tweede lid, en 32g Wet OB 1968, "euro" steeds vervangen door "€", in
overeenstemming met het gebruik van het €-teken zowel in het eveneens
in onderdeel J voorgestelde artikel 31, zesde lid, Wet OB 1968 als in de
bestaande artikelen van de Wet OB 1968.

In artikel IV, onderdeel B, ook opnemen dat artikel 6j, tweede lid, Wet
OB 1968 vervalt, in overeenstemming met het ingevolge artikel 5, tweede
lid, Rl.2008/8 vervallen van artikel 59, tweede alinea, BTW-richtlijn
2006/112.

De puntkomma aan het slot van het in artikel IV, onderdeel C, opgenomen
artikel 6k, onderdeel b, Wet OB 1968 vervangen door een punt.

De aanduiding "melding" (in het in artikel IV, onderdeel E, tweede lid,
opgenomen artikel 28q, onderdeel d, Wet OB 1968) en de aanduiding
"BTW-melding" (in het in artikel IV, onderdeel I, opgenomen artikel 28u,
eerste lid, onderdeel d, Wet OB 1968) gelijkluidend laten zijn of, zo
een onderscheid noodzakelijk is, dat onderscheid op andere wijze tot
uitdrukking brengen nu het in beide gevallen om een "BTW-melding" gaat.

In het in artikel IV, onderdeel E, tweede lid, opgenomen artikel 28q,
onderdeel d, Wet OB 1968 de woorden "alsmede het bedrag van die
belasting" schrappen aangezien het in artikel 5, achtste lid, Rl.2008/8
opgenomen artikel 358, onderdeel 4, deze toevoeging ook niet kent en
voorts de gegevens die in de melding moeten worden opgenomen al staan
vermeld in het in artikel IV, onderdeel G, derde lid, voorgestelde
artikel 28s, derde lid, Wet OB 1968.

Aan de slotzinsnede van de eerste volzin van het in artikel IV,
onderdeel G, derde lid, opgenomen artikel 28s, derde lid, Wet OB 1968
toevoegen de woorden ", opgesplitst naar belastingtarieven", in
overeenstemming met het in artikel 5, elfde lid, Rl.2008/8 opgenomen
artikel 365. Het in genoemd derde lid, tweede volzin, vermelden van de
"geldende belastingtarieven" volstaat niet.

Aan de slotzinsnede van de eerste volzin van het in artikel IV,
onderdeel I, opgenomen artikel 28w, derde lid, Wet OB 1968 toevoegen de
woorden ", uitgesplitst naar belastingtarieven", in overeenstemming met
het in artikel 5, vijftiende lid, Rl.2008/8 opgenomen artikel 369octies.
Het in genoemd derde lid, tweede volzin, vermelden van de "geldende
belastingtarieven" volstaat niet. 

In het in artikel V opgenomen artikel 42a van de Invorderingswet 1990
"(Stb. 329)" laten vervallen.

In artikel VI de zinsnede "zoals dat luidde tot" vervangen door "zoals
dat luidde onmiddellijk voor".

 	Richtlijn nr. 2008/8/EG van de Raad van de Europese Unie van 12
februari 2008 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat betreft de
plaats van een dienst (PbEU L 44).

 	Richtlijn nr. 2008/9/EG van de Raad van de Europese Unie van 12
februari 2008 tot vaststelling van nadere voorschriften voor de in
Richtlijn 2006/112/EG vastgestelde teruggaaf van de belasting over de
toegevoegde waarde aan belastingplichtigen die niet in de lidstaat van
teruggaaf maar in een andere lidstaat gevestigd zijn (PbEU L 44).

 	Richtlijn nr. 2006/112/EG van de Raad van de Europese Unie van 28
november 2006 betreffende het gemeenschappelijk stelsel van belasting
over de toegevoegde waarde (PbEU L 347).

 	Zie Kamerstukken II 2006/07, 30 804, nr. 4, blz. 17 e.v.
(Belastingplan 2007) en Kamerstukken II 2006/07, 31 121, nr. 5
(aanpassing van de Wet OB 1968 aan BTW-richtlijn 2006/112).

 	Vergelijk ook de adviezen van de Raad inzake de wijziging van de
Algemene wet gelijke behandeling ter uitvoering van Richtlijn nr.
2004/113/EG van de Raad van de Europese Unie houdende toepassing van het
beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang
tot en het aanbod van goederen en diensten (Kamerstukken II 2006/07, 30
967, nr. 4 en Kamerstukken II 2008/09, 31 832, nr. 4). 

 	Paragraaf I.1 van de memorie van toelichting inzake onderhavig
wetsvoorstel.

 	Uiteraard - desgewenst - met behoud van de voor Nederland toegestane
uitzonderingsposities.

 	Kamerstukken II 2006/07, 31 121, nr. 5, blz. 3.

 	Bijvoorbeeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, BTW-richtlijn
2006/112.

 	Artikel 1, aanhef en onderdeel a, Wet OB 1968.

 	Artikel 2, eerste lid, Rl.2008/8.

 	Zie bijvoorbeeld artikel 35, eerste lid, onderdeel a, Wet OB 1968
("verricht aan").  

 	In welk geval hij dus ook niet kan vallen onder het voorgestelde
artikel 6, onderdeel a, Wet OB 1968. 

 	En hij valt daar per definitie niet onder omdat hij geen rechtspersoon
is.

 	In welk geval hij dus ook niet kan vallen onder het voorgestelde
artikel 6, onderdeel a, Wet OB 1968. 

 	In het huidige artikel 6, tweede lid, onderdeel e, 1° en 2°, Wet OB
1968. 

 	In het in artikel I, onderdeel C.2, voorgestelde artikel 6k, onderdeel
b, Wet OB 1968.

 	Zie bijvoorbeeld de artikelen 1, onderdeel b, 1a, tweede lid,
onderdeel c, en 17a, tweede lid, Wet OB 1968.

 	Zie bijvoorbeeld de artikelen 2a, eerste lid, onderdeel g, 30, vierde
lid, en 34, derde lid, Wet OB 1968.

 	Artikel 2, eerste lid, Rl.2008/8.

 	Vergelijk de huidige systematiek in onder meer de artikelen 6, tweede
lid, 6a, eerste, tweede en derde lid, 6b, eerste lid, en 9, tweede lid,
Wet OB 1968.

 	Artikel 2, eerste lid, Rl.2008/8.

 	Artikel 1, zesde lid, Rl.2008/8.

 	Het voorgestelde artikel 12, vierde lid, onderdeel a, Wet OB 1968.

 	Zie de artikelen 4, eerste lid, onderdeel c, en 24c, eerste lid,
onderdeel c, en vijfde lid, onderdeel b, van het Uitvoeringsbesluit
omzetbelasting 1968.

 	Gelet op de aanduiding van afdeling 1 van hoofdstuk IIA Wet OB 1968.

 	Gelet op de aanduiding van afdeling 1 van hoofdstuk III Wet OB 1968.

 	Het thans bestaande artikel 33 Wet OB 1968 komt te vervallen ingevolge
artikel I, onderdeel K.1.

 	Zie het in artikel 3 Rl.2008/8 opgenomen nieuwe artikel 53.

 	Artikel 2a, eerste lid, onderdeel a, Wet OB 1968.

 	Artikel 2a, eerste lid, onderdeel g, Wet OB 1968.

 	Artikel I, onderdeel K.3.

 	Artikel I, onderdeel C.2.

 	Artikel IV, onderdeel I.

 	Artikel 2, eerste lid, Rl.2008/8.

 	Artikel 1 Rl.2008/9.

 	Anders dan thans waar de ondernemer zich rechtstreeks moet richten tot
de buitenlandse fiscus.

 	Hoofdstuk VI, afdeling 2, nieuwe paragrafen 1, 2 en 3 (artikel I,
onderdelen J en K).

 	Eigenlijk zou de Wet OB 1968 conform BTW-richtlijn 2006/112 moeten
spreken over "belasting over de toegevoegde waarde" en niet over
"omzetbelasting".

 	Ingevolge de artikelen 2 en 15 Wet OB 1968.

 	In de terminologie van BTW-richtlijn 2006/112, titel XI, hoofdstuk 1,
afdeling 1: degene die tegenover de schatkist tot voldoening van de
belasting is gehouden.

 	Artikel 1, zevende lid, Rl.2008/8.

 	Artikel I, onderdeel D.1.

 	Artikel I, onderdeel M.

 	Artikel 1, zesde lid, Rl.2008/8.

 	Het nieuwe artikel 262, onderdeel c, BTW-richtlijn 2006/112, ingevolge
artikel 2, negende lid, Rl.2008/8.

 PAGE    

  PAGE  2 

 PAGE   II 

AAN DE KONINGIN

........................................................................
...........