[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

ILO-Verdrag nr. 121; Nederlandse vertaling Direct Convention

ILO-verdragen

Brief regering

Nummer: 2009D19939, datum: 2009-02-23, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2009Z03365:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


  DOCPROPERTY  iAdressering  \* MERGEFORMAT  The Director of the
International 

Labour Standards Department

Mrs. Cleopatra Doumbia-Henry

4, Route des Morillons

CH 12-11, Geneva 22

Switserland 

  DOCPROPERTY  iStraat  \* MERGEFORMAT      DOCPROPERTY  iNr  \*
MERGEFORMAT      DOCPROPERTY  iToev  \* MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  iPostcode  \* MERGEFORMAT       DOCPROPERTY  iPlaats  \*
MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  iKixCode  \* MERGEFORMAT   



Postbus 90801

2509 LV Den Haag

Anna van Hannoverstraat 4

Telefoon +31 70 333 44 44

Fax +31 70 333 40 33

www.szw.nl





  DOCPROPERTY  kCP  \* MERGEFORMAT  Contact 	  DOCPROPERTY  iCP  \*
MERGEFORMAT  O.P. Brinkman 

  DOCPROPERTY  kDoorkies  \* MERGEFORMAT  Direct line 	  DOCPROPERTY 
iDoorkies  \* MERGEFORMAT  +31 70 333 58 65 

  DOCPROPERTY  kEmail  \* MERGEFORMAT  E-mail 	  DOCPROPERTY  iEmail  \*
MERGEFORMAT  OBrinkman@minszw.nl 



  DOCPROPERTY  kOnsKenmerk  \* MERGEFORMAT  Our reference 	  DOCPROPERTY
 iOnskenmerk  \* MERGEFORMAT  IZ/IA/2008/31030 

  DOCPROPERTY  kDatum  \* MERGEFORMAT  Date 	  DOCPROPERTY  iDatum  \@
"d MMMM yyyy"  

 





  DOCPROPERTY  iAanhef  \* MERGEFORMAT  Dear Mrs Doumbia-Henry, 

In zijn Direct Request 2007 betreffende Verdrag nr. 121 spreekt het
Comité de hoop uit dat in de volgende zittingsperiode van november
2007-2008 een volledig rapport ter behandeling wordt overgelegd, alsmede
antwoorden op drie vragen met betrekking tot de Wet werk en inkomen naar
arbeidsvermogen (Wet WIA).

Ten aanzien van het volledige rapport betreffende Verdrag nr. 121
verwijzen wij naar ons rapport over deel VI van de Europese Code inzake
sociale zekerheid voor de periode van 1 juli 2007 tot 30 juni 2008, dat
wij vorig jaar aan het Secretariaat van de Raad van Europa hebben
gezonden.

Alvorens meer concreet in te gaan op de vragen van het Comité over de
Wet WIA, hecht ik eraan om de maatschappelijke context te schetsen
waarin deze wet tot stand is gekomen. Aanleiding voor de Wet WIA vormde
het weinig stimulerende karakter van het toenmalige
arbeidsongeschiktheidsstelsel in Nederland. Zo onderscheidde Nederland
zich van het buitenland niet zozeer in het totale aantal
uitkeringsgerechtigden, maar vooral door het aandeel arbeidsongeschikten
daarin. Bovendien was de verwachting dat het aantal arbeidsongeschikten
bij ongewijzigd beleid onverminderd zou toenemen, voornamelijk door een
veranderende samenstelling van de beroepsbevolking vanwege de toenemende
arbeidsparticipatie van vrouwen en de vergrijzing. De regering en de
sociale partners beschouwden dit als een groot probleem. In de
maatschappelijke beeldvorming bestaat er een groot verschil tussen
werklozen en arbeidsongeschikten. In die beeldvorming staan werklozen
tijdelijk buiten het arbeidsproces (ze bevinden zich tussen twee banen),
terwijl arbeidsongeschikten als definitief afgeschreven worden
beschouwd. Die beeldvorming is in veel gevallen niet juist en in al die
gevallen onnodig stigmatiserend.

Het weinig activerende karakter van het toenmalige
arbeidsongeschiktheidsstelsel was een gevolg van een decennialang
gegroeide praktijk waarin ziekte en arbeidsongeschiktheid een
geaccepteerde weg uit het arbeidsproces waren geworden voor mensen met
uiteenlopende problemen. Dit was te wijten aan een combinatie van
regelgeving en omstandigheden. Ziekte was de enige geldige grond voor
het onderbreken van arbeid die niet effectief controleerbaar was. Dat
verzuim wegens ziekte daarom voor alle mogelijke andere redenen dan
ziekte werd gebruikt, was volledig geaccepteerd. Bovendien was
ziekteverzuim de ingang tot een arbeidsongeschiktheidsuitkering. Als
gevolg daarvan werd door alle direct betrokkenen sterk de nadruk gelegd
op de vraag of iemand arbeidsongeschikt was wegens een tijdelijke ziekte
of een gebrek. Naarmate het ziekteverlof langer duurde ging de
arbeidsongeschiktheidsuitkering voor alle betrokkenen steeds
aantrekkelijker ogen dan de alternatieven, waardoor de hoop op terugkeer
naar het werk werd opgegeven. Werknemers werden zodoende vrijwel
automatisch in de richting van de arbeidsongeschiktheidsuitkering
gedreven. Dat gebeurde meestal niet bewust of met opzet, maar eenvoudig
omdat deze uitkering er nu eenmaal was en omdat door het bestaan ervan
niemand gedwongen werd om de problemen adequater op te lossen. De
combinatie van verzuim en arbeidsongeschiktheidsuitkering werkte als
‘fuik’, in de zin dat tijdelijke ziekte en moeilijkheden op het werk
vaak onnodig tot langdurig verzuim en instroom in die uitkering leidden.

Om het mobiliserende karakter van het arbeidsongeschiktheidsstelsel te
vergroten, zijn sinds 2001 enkele maatregelen genomen. De eerste stap
was de invoering van de Wet verbetering poortwachter op 1 april 2002. In
2004 volgden de Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte
en een wijziging van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.
Al deze wetten legden een zwaardere verantwoordelijkheid bij werkgevers
en werknemers om langdurig ziekteverzuim en uiteindelijk
arbeidsongeschiktheid te voorkomen door invoering van financiële
prikkels en het bieden van een instrumentarium waarmee zij re-integratie
konden realiseren. De Wet WIA sluit hier naadloos op aan. 

In de Wet WIA ligt de nadruk op wat iemand nog wel kan of niet kan. Het
geven van prioriteit aan activering van arbeidsgeschiktheid is primair
van belang voor mensen met beperkte arbeidsmogelijkheden. Zij zijn erbij
gebaat dat het accent wordt gelegd op wat zij nog wel kunnen in plaats
van wat zij niet kunnen. Dit is bovendien van belang voor de samenleving
als geheel. Deze is immers gebaat bij een zo groot mogelijke
arbeidsinschakeling van mensen die kunnen werken. Dit geldt in het
bijzonder voor Nederland, waar de arbeidsongeschiktheidsregelingen die
van kracht waren vóór de invoering van de Wet WIA ertoe bijdroegen
dat, vergeleken met andere landen, onevenredig grote aantallen mensen
vanwege arbeidsongeschiktheid buiten de arbeidsmarkt stonden.

Werkhervatting staat daarom centraal in de Wet WIA. Door middel van
financiële prikkels worden werkgevers en werknemers gestimuleerd er
alles aan te doen om ervoor te zorgen dat gedeeltelijk arbeidsgeschikten
zoveel mogelijk aan de slag gaan of blijven. Tegelijkertijd is er
inkomensbescherming voor mensen die echt niet meer kunnen werken. Dit is
als volgt vormgegeven. 

In de eerste plaats is een onderscheid aangebracht tussen enerzijds
mensen die duurzaam volledig arbeidsongeschikt zijn en anderzijds mensen
die nog wel kunnen werken. De eerstgenoemde groep ontvangt een uitkering
van 75% van het dagloon tot de leeftijd van 65 jaar. 

In de tweede plaats zijn voor laatstgenoemde groep financiële prikkels
om te werken geïntroduceerd (Regeling werkhervatting gedeeltelijk
arbeidsgeschikten, WGA). Eerst ontvangen zij een loongerelateerde
uitkering waarin de werkloosheidsuitkering is geïncorporeerd. Deze
uitkering bedraagt bij niet-werken 70% van het dagloon en als zij gaan
werken neemt hun totale inkomen altijd toe doordat slechts een deel van
het arbeidsinkomen wordt verrekend met de uitkering. En na de
loongerelateerde uitkering bij niet-werken ontvangen zij een
vervolguitkering die gerelateerd is aan het
arbeidsongeschiktheidspercentage en het wettelijk minimumloon, terwijl
zij bij werken een loonaanvulling ontvangen die hoger is dan de
vervolguitkering. Met andere woorden, (meer) werken is altijd lonend. 

In de derde plaats is een extra prikkel gecreëerd voor werknemers die
minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn. Voor hen zijn werkgevers en
werknemers op het niveau van de arbeidsorganisatie zelf of hun
vertegenwoordigende organisaties in de sector of de bedrijfstak
verantwoordelijk voor hun re-integratie en inkomensbescherming. 

In de vierde plaats heeft de uitvoerende organisatie, het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), meer financiële
prikkels gekregen doordat de werkgever het risico zelf kan dragen of kan
overdragen aan een private verzekeraar. Deze keuzevrijheid noodzaakt het
UWV en de private verzekeraars met elkaar te concurreren op het gebied
van re-integratie.

De Wet WIA is nu bijna drie jaar van kracht. Inmiddels is vastgesteld
dat het nieuwe arbeidsongeschiktheidsstelsel tot nu toe zeer succesvol
is. De volgende cijfers illustreren dat. Het aantal aanvragen voor een
uitkering op grond van de Wet WIA is gehalveerd ten opzichte van zijn
voorganger, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Deze
daling kan (mede) worden toegeschreven aan de verlenging van de
loondoorbetalingsplicht bij ziekte van een naar twee jaar en aan de
grotere verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers ten aanzien
van re-integratie. 

De vermindering van het aantal aanvragen heeft geleid tot een
substantiële daling van de instroom in de Wet WIA ten opzichte van de
WAO. Tot 2003 kende de WAO een jaarlijkse instroom van ongeveer 100.000
mensen. Daarna is er in een paar jaar tijd een forse daling opgetreden.
In 2006 en 2007 was de instroom iets meer dan 20.000 mensen en verwacht
wordt dat deze dit jaar beperkt zal blijven tot ongeveer 24.000 mensen.
Een en ander leidt ertoe dat het totale aantal arbeidsongeschikten (WAO
plus Wet WIA) aan het einde van 2008 zal zijn afgenomen met ruim 200.000
ten opzichte van 2002. De omvang van het bestand (ongeveer 600.000
mensen) is daarmee gedaald tot het laagste niveau in de afgelopen 25
jaar. 

Van degenen die een WIA-uitkering ontvangen is het grootste deel
volledig arbeidsongeschikt. Zo werden in 2007 38.000 WIA-uitkeringen
verstrekt, waarvan in 31.000 gevallen vanwege volledige
arbeidsongeschiktheid. Deze mensen ontvangen een uitkering van 70% of
75% van het dagloon. De helft van de 7.000 gedeeltelijk
arbeidsgeschikten benut de helft van de resterende verdiencapaciteit.
Dat betekent dat ten minste 3.500 gedeeltelijk arbeidsgeschikten aan het
werk zijn. Dit grote aantal is mede het gevolg van een toename van het
aantal re-integratietrajecten dat door het UWV wordt ingezet voor
arbeidsongeschikten. Bovendien is er vanaf 2006 sprake van een forse
toename van het aantal mensen dat als gevolg van deze trajecten is
geplaatst of herplaatst bij een werkgever. Het plaatsingspercentage
bedroeg in 2006 ongeveer 30, en is sindsdien gestegen tot 45 in het
eerste kwartaal van 2008. Deze stijging is vermoedelijk deels
veroorzaakt door de gunstige economische ontwikkeling in de laatste
jaren en deels door leereffecten. Al met al kan worden geconcludeerd dat
het nieuwe arbeidsongeschiktheidsstelsel voldoet aan de verwachting dat
het de arbeidsparticipatie bevordert van degenen die in staat zijn om te
werken.

Deze conclusie is onlangs door de OESO bevestigd in haar rapport waarin
het arbeidsongeschiktheidsstelsel van vier landen, waaronder Nederland,
wordt doorgelicht. De OESO prijst Nederland omdat het de meest
fundamentele wijzigingen heeft aangebracht in de ziekte- en
arbeidsongeschiktheidsregelingen: 

“Met betrekking tot ziekte en arbeidsongeschiktheid kan geen ander
OESO-land zo’n interessant verhaal vertellen als Nederland. Ten eerste
is het ziekteverzuim gedaald van 10% in de late jaren tachtig van de
vorige eeuw tot slechts 4% nu. Meer recentelijk is de instroom in de
arbeidsongeschiktheidsuitkering eveneens opmerkelijk gedaald, van bijna
12 per 1000 in 2001 (en in feite gedurende het grootste deel van de
laatste twee decennia van de vorige eeuw) tot circa 4 per 1000 in 2007.
Uiteindelijk begon vanaf 2005 ook het totale aantal mensen met een
arbeidsongeschiktheidsuitkering te dalen. Dit succes is het gevolg van
een reeks zeer verstrekkende hervormingen, die worden gekenmerkt door
een verschuiving van verantwoordelijkheden naar werkgevers en
werknemers, strengere normen en minder ruimhartigheid bij toelating tot
de uitkeringsregelingen, en (gedeeltelijke) privatisering van voorheen
publieke regelingen.”

In reactie op de vragen van het Comité merken wij het volgende op.

1. Het Comité merkt op dat de verzekerde die ziek wordt, recht heeft op
een WGA-uitkering (op grond van de Regeling werkhervatting gedeeltelijk
arbeidsgeschikten, WGA) indien de wachttijd is verstreken en de
verzekerde gedeeltelijk arbeidsgeschikt is. Verder dient de verzekerde
te voldoen aan de referte-eis, dat wil zeggen dat hij werk moet hebben
verricht in ten minste 26 weken in de periode van 39 weken die direct
voorafgaat aan de dag waarop zijn recht op loondoorbetaling of
ZW-uitkering is geëindigd. Het Comité wijst erop dat voor het recht op
uitkering geen voorwaarden mogen worden gesteld met betrekking tot de
duur van het arbeidsverleden of de duur van de verzekering (artikel 9,
lid 2 van het Verdrag).

Reactie

Aan het ontstaan van het recht op een WGA-uitkering worden geen
voorwaarden gesteld met betrekking tot de duur van het arbeidsverleden
of de duur van de verzekering. Zo heeft de verzekerde die op zijn eerste
werkdag ziek wordt, recht op een WGA-uitkering, mits aan de voorwaarden
daarvoor is voldaan. Die voorwaarden zijn:  

De verzekerde moet 104 weken ziek zijn. Gedurende die periode heeft hij
recht op loondoorbetaling of op een ZW-uitkering.

Na die 104 weken dient hij gedeeltelijk arbeidsgeschikt te zijn, dat wil
zeggen een verlies aan verdiencapaciteit hebben van ten minste 35%. 

Na deze 104 weken mogen er geen uitsluitingsgronden van toepassing.
Uitsluitingsgronden zijn onder andere detentie en wonen buiten
Nederland. 

De duur van het arbeidsverleden of de duur van de verzekering is dus
geen voorwaarde voor het ontstaan van het recht op een WGA-uitkering. De
WGA-uitkering bestaat uit twee fasen: de loongerelateerde fase en de
fase daarna. Slechts in dit verband is de referte-eis, waarnaar het
Comité verwijst, van belang. Alleen als de WGA-gerechtigde voldoet aan
de referte-eis, ontvangt hij eerst een loongerelateerde uitkering. Dit
heeft de volgende redenen.

Het is gebruikelijk bij arbeidsongeschiktheidsverzekeringen dat de
uitkering een compensatie biedt voor zover het loonverlies een gevolg is
van ziekte of gebrek. Daarom is de hoogte van een
arbeidsongeschiktheidsuitkering meestal gerelateerd aan de mate van
arbeidsongeschiktheid, ofwel het arbeidsongeschiktheidspercentage. Het
feitelijke loonverlies van een gedeeltelijk arbeidsgeschikte kan echter
groter zijn dan het loonverlies als gevolg van ziekte of gebrek. Indien
en voor zover dat het geval is, is de verzekerde als werkloos aan te
merken.   

Dit betekent dat een werkloze gedeeltelijk arbeidsgeschikte twee
uitkeringen moet aanvragen: een arbeidsongeschiktheidsuitkering én een
werkloosheidsuitkering. Tot 2006 deed deze situatie zich in Nederland
voor. Een werkloze gedeeltelijke arbeidsgeschikte diende zowel een WAO-
als een WW-uitkering aan te vragen. Met de invoering van de Wet WIA is
dit gewijzigd. Sindsdien behoeft hij slechts één uitkering aan te
vragen. Om te bewerkstelligen dat een gedeeltelijk arbeidsgeschikte wel
compensatie ontvangt voor zijn loonverlies als gevolg van werkloosheid,
is de loongerelateerde uitkering geïntroduceerd in de WGA. De hoogte
van die uitkering is zo berekend dat deze gelijk is aan de som van de
WAO- en WW-uitkering die hij zou hebben ontvangen als hij recht zou
hebben gehad op deze uitkeringen. 

Met andere woorden, de WW is voor gedeeltelijk arbeidsgeschikten
geïncorporeerd in de WGA. Omdat voor het ontstaan van het recht op een
WW-uitkering geldt dat aan voornoemde referte-eis wordt voldaan, geldt
die eis ook voor het recht op een loongerelateerde WGA-uitkering. Na die
loongerelateerde uitkering heeft de verzekerde recht op een
loonaanvulling of een vervolguitkering op basis van de WGA. Dat wil
echter niet zeggen dat een verzekerde geen recht heeft op een
WGA-uitkering als hij niet aan de referte-eis voldoet. In dat geval
heeft hij namelijk direct recht op een loonaanvulling of
vervolguitkering op grond van de WGA.

2. Het Comité merkt op dat voor het recht op loonaanvulling de
verzekerde in één maand een inkomen moet verdienen dat ten minste
gelijk is aan 50% van de resterende verdiencapaciteit. Daarnaast dient
de verzekerde die recht heeft op een WGA-uitkering zich in te schrijven
als werkzoekende en passende arbeid te aanvaarden. Het Comité wijst
erop dat de eisen dat een persoon zijn resterende verdiencapaciteit
dient te benutten, passende arbeid dient te verrichten en inkomen moet
verwerven voor het recht op een uitkering, niet worden genoemd in het
Verdrag. Het Comité nodigt de regering uit om de voorwaarden te
specificeren waaronder recht bestaat op een WGA-loonaanvulling.

Reactie

Duurzame arbeidsdeelname kan worden gestimuleerd door werkgevers en
werknemers financiële prikkels te bieden. De Wet WIA heeft daarom een
participatiebevorderende incentivestructuur. Het uitkeringssysteem is zo
vorm gegeven dat (meer) werken loont. Daarnaast biedt de Wet WIA
adequate inkomensbescherming aan degenen die niet kunnen werken én aan
degenen die wél kunnen werken maar werkloos zijn. De
uitkeringsstructuur van de WGA ziet er na de loongerelateerde fase
daarom als volgt uit.

Na die fase heeft de WGA-gerechtigde ofwel recht op een vervolguitkering
ofwel recht op een loonaanvulling. Als de WGA-gerechtigde niet werkt,
heeft hij recht op de vervolguitkering. De hoogte daarvan is gerelateerd
aan de mate van arbeidsongeschiktheid en het wettelijk minimumloon. Meer
precies: de hoogte is 70% van het midden van de
arbeidsongeschiktheidsklasse vermenigvuldigd met het wettelijk
minimumloon. Zo bedraagt bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 50%
de vervolguitkering 35% (70% van 50%) van het wettelijk minimumloon.
Daarmee wordt voldaan aan artikel 20 van het Verdrag. Dit artikel
bepaalt immers dat de hoogte van de uitkering voor een volledig
arbeidsongeschikte met vrouw en twee kinderen ten minste 60% bedraagt
van het loon van een volwassen ongeschoolde mannelijke arbeider, dus ten
minste 60% van het minimumloon, terwijl de uitkering voor gedeeltelijk
arbeidsgeschikten in redelijke verhouding tot dat bedrag dient te staan.
Het percentage van 70 in de vervolguitkering ligt boven die norm.

De leidende gedachte bij het uitkeringsregime is, als gezegd, geweest
dat (meer) werken moet lonen. Dit is als volgt vormgegeven. Als een
WGA-gerechtigde een inkomen verdient dat ten minste gelijk is aan 50%
van zijn resterende verdiencapaciteit (hierna: inkomenseis), dan heeft
hij recht op een loonaanvulling. Deze loonaanvulling is meestal hoger
dan de vervolguitkering, zodat werken – indachtig het doel van de WGA
– financieel loont. Men kan het ook anders uitdrukken: de verzekerde
ontvangt bovenop zijn vervolguitkering een financiële bonus als hij
werkt. Dit komt overeen met de aanbevelingen van de werkgevers- en
werknemersorganisaties (zie SER, “Werken aan arbeidsgeschiktheid”,
2002, publicatienummer 5, blz. 155):

“Voor werknemers met substantiële arbeidsbeperkingen stelt de raad de
invoering van een wettelijke loonaanvullingsregeling voor. Daarmee wordt
bevorderd dat arbeidsdeelname in geval van arbeidsbeperkingen toch
lonend is voor zowel werkgever als werknemer. (…)”

Voornoemde inkomenseis is de enige voorwaarde om een loonaanvulling te
ontvangen in plaats van een vervolguitkering. De door het Comité
genoemde eisen dat een WGA-gerechtigde zich moet inschrijven als
werkzoekende en passende arbeid moet aanvaarden, zijn geen voorwaarden
voor het recht op loonaanvulling. Het zijn wel verplichtingen voor de
WGA-gerechtigde. Van hem mag – eveneens indachtig het doel van de WGA
– worden verwacht dat hij zijn resterende verdiencapaciteit tracht te
benutten. Hij dient zich in te spannen om zo spoedig mogelijk in het
arbeidsproces terug te keren. Als hij niet aan de verplichtingen
voldoet, dan betekent dat echter niet dat er geen recht op
loonaanvulling bestaat. Wel kan hem een sanctie worden opgelegd.

3. Het Comité vraagt hoe de bescherming van slachtoffers van
arbeidsongevallen of beroepsziekten is gegarandeerd die minder dan 35%
arbeidsongeschikt zijn.

In de Wet WIA staat, als gezegd, werkhervatting voorop. De meest
effectieve manier om dit doel te bereiken is door de
verantwoordelijkheid voor preventie en re-integratie daar neer te leggen
waar die het best kan worden aangepakt, te weten op het niveau van de
arbeidsorganisatie. De werknemer en diens werkgever zijn het best in
staat om ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid te voorkomen of te
beperken. Daarom zijn zij primair verantwoordelijk voor de re-integratie
van de zieke werknemer. Dit uitgangspunt wordt volledig onderschreven
door de werkgevers- en werknemersorganisaties (zie SER, “Werken aan
arbeidsgeschiktheid”, 2002, publicatienummer 5, blz. 155):

“In de zienswijze van de raad dragen werkgevers en werknemers op
decentraal niveau gezamenlijk de primaire verantwoordelijkheid voor de
optimale benutting van de arbeidscapaciteit van werknemers met
arbeidsbeperkingen als gevolg van gezondheidsbelemmeringen. Ten aanzien
van de inkomens- en arbeidspositie van deze werknemers moet het beleid
volgens de raad in alle opzichten gericht zijn op het vergroten en
benutten van hun arbeidsmarktkansen en op blijvende deelname aan het
arbeidsproces dan wel re-integratie.” 

Op grond van het voorgaande is ervoor gekozen dat de werkgever ten
minste 70% van het loon van een zieke werknemer moet doorbetalen totdat
deze 104 weken ziek is. In deze periode is de werkgever tevens
verantwoordelijk voor de re-integratie van de zieke werknemer. De
periode kan desgevraagd, als werkgevers en werknemers dit wensen, worden
verlengd. Op die manier kunnen werkgevers en werknemers rekening houden
met de individuele omstandigheden van het geval. Tot slot wordt de
periode verlengd als de werkgever zich gedurende voornoemde 104 weken
onvoldoende heeft ingespannen om de zieke werknemer te re-integreren.
Ook dit wordt onderschreven door de werkgevers- en
werknemersorganisaties (zie SER, “Werken aan arbeidsgeschiktheid”,
2002, publicatienummer 5, blz. 109-110):

“Het voorstel van de raad houdt in dat de periode waarin de werkgever
wettelijk verplicht is tot doorbetaling van 70 procent bij ziekte van de
werknemer, wordt verlengd van één jaar tot in beginsel twee jaar
(…). Verdere verlenging van de periode van loondoorbetaling is
mogelijk, bijvoorbeeld bij tekortschietende re-integratie-inspanningen
van de werkgever of als de werkgever en werknemer daartoe gezamenlijk
besluiten.”

Na voornoemde periode van 104 weken kan de zieke werknemer in aanmerking
komen voor een uitkering op grond van de Wet WIA. Daarbij wordt, vanwege
het verschil in arbeidsmarktkansen, in de Wet WIA onderscheid gemaakt
tussen werknemers met een grotere respectievelijk kleinere mate van
arbeidsongeschiktheid. Hoewel uiteraard elke grens arbitrair is, heeft
het kabinet op advies van de werkgevers- en werknemersorganisaties
ervoor gekozen de grens te leggen op een mate van arbeidsongeschiktheid
van 35%. Over dit onderscheid heeft de SER het volgende opgemerkt (zie
SER, “Werken aan arbeidsgeschiktheid”, 2002, publicatienummer 5,
blz. 155):

“Met het oog op een blijvende deelname aan het arbeidsproces dan wel
re-integratie acht de raad het zinvol en verantwoord een onderscheid aan
te brengen binnen de groep van werknemers met arbeidsbeperkingen. In
grote lijnen komt dit erop neer dat diegenen die met relatief zware
beperkingen worden geconfronteerd, via afzonderlijke regelingen extra
worden gesteund dan wel gestimuleerd om betaalde arbeid te blijven of te
gaan verrichten. Hoewel elke grens op zichzelf genomen een arbitrair
element kan bevatten, wil de raad de cesuur leggen bij een verlies van
35 procent van de verdiencapaciteit. Boven deze grens gaat het dan om
werknemers met substantiële arbeidsbeperkingen; zij hebben te maken met
minimaal 35 procent verlies van verdiencapaciteit. Onder deze grens gaat
het om werknemers met lichte arbeidsbeperkingen.”

De eerstgenoemde groep (ten minste 35% arbeidsongeschikt) heeft
aanspraak op een WIA-uitkering. De laatstgenoemde groep (minder dan 35%
arbeidsongeschikt) heeft bij werken aanspraak op loon en bij niet-werken
aanspraak op een WW-uitkering. Deze WW-uitkering is even hoog als de
WGA-uitkering voor niet-werkenden; het verschil is dat de WGA-uitkering
na een bepaalde periode (die afhankelijk is van het arbeidsverleden)
wordt verlaagd en dat de WW-uitkering na eenzelfde periode eindigt. Dit
vindt, als gezegd, zijn rechtvaardiging in het feit dat deze groep
grotere arbeidsmarktkansen heeft. Bovendien hebben de werkgevers- en
werknemersorganisaties zich bereid verklaard om op decentraal niveau
adequate inkomensvoorzieningen te treffen (zie SER, “Werken aan
arbeidsgeschiktheid”, 2002, publicatienummer 5, blz. 155-157):

“Voor werknemers met lichte arbeidsbeperkingen stelt de raad geen
specifieke regeling voor. De verantwoordelijkheid voor deze categorie
ligt op het niveau van de arbeidsorganisatie; daarbij hoort een
evenwichtige verdeling van verantwoordelijkheden tussen werkgevers en
werknemers. Uitgangspunt is dat op het niveau van de arbeidsorganisatie
een evenwichtige oplossing is gevonden na afloop van de periode van de
wettelijk verplichte loondoorbetaling. Van belang in dit verband zijn de
daarbij behorende re-integratieverplichtingen van werkgever en
werknemer, evenals de wettelijke ontslagbescherming. (…)

Wat het inkomen van de werknemer na afloop van de periode van verplichte
loondoorbetaling betreft, kunnen zich verschillende situaties voordoen.
Zo kan de werkgever ervan afzien loonconsequenties te verbinden aan de
beperktere arbeidscapaciteit van de werknemer, al dan niet tijdelijk.
Ook bestaat de mogelijkheid dat het loon wordt aangepast aan de
verminderde arbeidscapaciteit. Volgens de raad zal een en ander afhangen
van de mate van de arbeidshandicap en van zaken als bedrijfsgrootte,
financiële positie van de onderneming, lengte van het dienstverband en
leeftijd van de werknemer. In dit kader kunnen ook
arbeidsvoorwaardelijke regelingen een rol spelen.

In dit verband verwijst de raad ook naar de op 22 maart 2002
uitgebrachte Verklaring van de in de Stichting van de Arbeid
vertegenwoordigde centrale organisaties van werkgevers en van
werknemers. Daarin zijn de centrale organisaties – mede namens de bij
hen aangesloten leden – overeengekomen dat met betrekking tot de
categorie werknemers met lichte arbeidsbeperkingen geldt dat op het
niveau van de arbeidsorganisatie tot maatwerkoplossingen dient te worden
gekomen waaronder de bepaling dat het loon in relatie tot de
arbeidscapaciteit. Ook zijn zij overeengekomen dat het aan decentrale
partijen is om al dan niet tot afspraken te komen teneinde voor deze
groep (eventueel tijdelijk) een inkomensniveau van ten minste 70 procent
van het laatstverdiende loon zeker te stellen.”

De primaire verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers voor
mensen die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn, is een en andermaal
bevestigd. Ten eerste in het Najaarsakkoord 2004 dat de overheid en
sociale partners hebben gesloten. In dit akkoord is afgesproken dat voor
werknemers met lichte arbeidsbeperkingen (35% of minder
arbeidsongeschikt) op het niveau van de arbeidsorganisatie tot
maatwerkoplossingen gekomen moet worden. Bovendien is toen afgesproken
dat de sociale partners de re-integratie van deze groep werknemers
zullen monitoren, zodat een duidelijk beeld ontstaat hoe aan deze
verantwoordelijkheid uitvoering wordt gegeven en de resultaten
inzichtelijk worden gemaakt. Deze afspraken tussen overheid en sociale
partners zijn vervolgens nog eens bevestigd tijdens de Werktop 2005 en
de Participatietop 2007. Zo hebben de sociale partners in het
laatstgenoemde overleg gesteld dat zij zich zullen inzetten om
voornoemde groep werknemers aan het werk te houden of te krijgen. Tot
slot heeft de Stichting van de Arbeid in haar beleidsconclusies naar
aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek naar de re-integratie van
werknemers die minder dan 35% arbeidsongeschikt zijn (januari 2007),
nogmaals aangegeven dat de sociale partners verantwoordelijk zijn voor
de werkhervatting van deze groep en dat zij deze verantwoordelijkheid
zelf zullen invullen.

Dit beleid begint zijn vruchten af te werpen. De grotere
verantwoordelijkheid voor sociale partners heeft een impuls gegeven aan
de aanpak van ziekteverzuim door zowel grote als kleine werkgevers. Dit
is ten eerste gebleken uit de evaluatie van de Wet verbetering
poortwachter en uit de evaluatie van de verlenging van de
loondoorbetalingsverplichting van een naar twee jaar. Zo bedroeg het
aantal aanvragen voor een WAO-uitkering ongeveer 150.000 in 2002,
terwijl het aantal WIA-aanvragen nog maar ongeveer 40.000 bedroeg in
2007. Voorts heeft de Stichting van de Arbeid twee onderzoeken laten
uitvoeren naar de arbeidsmarkt- en uitkeringspositie van de groep
werknemers van wie de WIA-aanvraag is afgewezen. De uitkomsten daarvan
zijn veelbelovend. Uit het tweede onderzoek (najaar 2007) blijkt dat het
overgrote deel van de respondenten (81%) in de eerste twee ziektejaren
nog heeft gewerkt. Bovendien blijkt dat 62% van de respondenten werkte
na de WIA-beoordeling. Ten opzichte van het eerste onderzoek (najaar
2006) was dit een stijging van 16 procentpunten.

Kopieën van dit rapport zijn toegezonden aan de volgende
vertegenwoordigende organisaties van werkgevers en werknemers:

Vereniging VNO-NCW

Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV)

Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV)

Vakcentrale voor middengroepen en hoger personeel (MHP)

VNO-NCW en het CNV hebben aangegeven dat zij geen commentaar hebben op
deze antwoorden. Wij hebben geen reactie ontvangen van de vakcentrale
MHP. De FNV heeft u haar commentaar separaat doen toekomen.



Met vriendelijke groet,

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

(J.P.H. Donner)  IF   DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT    = "" "" "

"     IF   DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT    = "" ""   DOCPROPERTY
 kBijlagen \* MERGEFORMAT  Bijlagen(n):      IF   DOCPROPERTY iBijlagen
\* MERGEFORMAT    = "" "" "

"     DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT     IF   DOCPROPERTY iCC \*
MERGEFORMAT    = "" ""   IF   DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT 
iBijlagen  = "" "

" "

"  

 "

"     IF   DOCPROPERTY iCC \* MERGEFORMAT    = "" ""   DOCPROPERTY  kCC 
\* MERGEFORMAT  c.c.:      IF   DOCPROPERTY iCC \* MERGEFORMAT    = ""
"" "

"     DOCPROPERTY iCC  \* MERGEFORMAT     IF   DOCPROPERTY iBijlagen \*
MERGEFORMAT    = "" "" "

"     IF   DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT    = "" ""   DOCPROPERTY
 kBijlagen \* MERGEFORMAT  Bijlagen(n):      IF   DOCPROPERTY iBijlagen
\* MERGEFORMAT    = "" "" "

"     DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT     IF   DOCPROPERTY iCC \*
MERGEFORMAT    = "" ""   IF   DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT 
iBijlagen  = "" "

" "

"  

 "

"     IF   DOCPROPERTY iCC \* MERGEFORMAT    = "" ""   DOCPROPERTY  kCC 
\* MERGEFORMAT  c.c.:      IF   DOCPROPERTY iCC \* MERGEFORMAT    = ""
"" "

"     DOCPROPERTY iCC  \* MERGEFORMAT     IF   DOCPROPERTY iBijlagen \*
MERGEFORMAT    = "" "" "

"     IF   DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT    = "" ""   DOCPROPERTY
 kBijlagen \* MERGEFORMAT  Bijlagen(n):      IF   DOCPROPERTY iBijlagen
\* MERGEFORMAT    = "" "" "

"     DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT     IF   DOCPROPERTY iCC \*
MERGEFORMAT    = "" ""   IF   DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT 
iBijlagen  = "" "

" "

"  

 "

"     IF   DOCPROPERTY iCC \* MERGEFORMAT    = "" ""   DOCPROPERTY  kCC 
\* MERGEFORMAT  c.c.:      IF   DOCPROPERTY iCC \* MERGEFORMAT    = ""
"" "

"     DOCPROPERTY iCC  \* MERGEFORMAT     IF   DOCPROPERTY iBijlagen \*
MERGEFORMAT    = "" "" "

"     IF   DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT    = "" ""   DOCPROPERTY
 kBijlagen \* MERGEFORMAT  Bijlagen(n):      IF   DOCPROPERTY iBijlagen
\* MERGEFORMAT    = "" "" "

"     DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT     IF   DOCPROPERTY iCC \*
MERGEFORMAT    = "" ""   IF   DOCPROPERTY iBijlagen \* MERGEFORMAT 
iBijlagen  = "" "

" "

"  

 "

"     IF   DOCPROPERTY iCC \* MERGEFORMAT    = "" ""   DOCPROPERTY  kCC 
\* MERGEFORMAT  c.c.:      IF   DOCPROPERTY iCC \* MERGEFORMAT    = ""
"" "

"     DOCPROPERTY iCC  \* MERGEFORMAT   



  DOCPROPERTY  kOnsKenmerk  \* MERGEFORMAT  Our reference 	  DOCPROPERTY
 iOnskenmerk  \* MERGEFORMAT  IZ/IA/2008/31030 



 PAGE   10 

  DOCPROPERTY  i2eGeledingTxt  \* MERGEFORMAT   

 PAGE   10