De handreiking homodiscriminatie
Schriftelijke vragen
Nummer: 2009D21697, datum: 2009-05-01, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.J. (Jan Jacob) van Dijk, Tweede Kamerlid (Ooit CDA kamerlid)
- Mede ondertekenaar: J. Schinkelshoek, Tweede Kamerlid (Ooit CDA kamerlid)
Onderdeel van zaak 2009Z08358:
- Gericht aan: R.H.A. Plasterk, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Indiener: J.J. (Jan Jacob) van Dijk, Tweede Kamerlid
- Medeindiener: J. Schinkelshoek, Tweede Kamerlid
- Voortouwcommissie: TK
Preview document (š origineel)
2009Z08358 Vragen van de leden Jan Jacob van Dijk en Schinkelshoek (beiden CDA) aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de handreiking homodiscriminatie. (Ingezonden 1 mei 2009) 1 Is het waar dat u op 27 april 2009 een brief aan de besturen van scholen in het primair en voortgezet onderwijs heeft gezonden over de handreiking homodiscriminatie? Is het waar dat in deze brief wordt gesteld dat noch openbare, noch bijzondere scholen medewerkers mogen ontslaan vanwege hun seksuele gerichtheid of het hebben van een homoseksuele relatie? Is hier sprake van nieuw beleid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hier de aanleiding voor? 2 Waarom heeft u het advies van de Raad van State over de zogenaamde āenkele feit constructieā niet afgewacht voordat u deze brief naar de scholen heeft gezonden? 3 Hoe verhoudt zich uw brief tot artikel 5, tweede lid, van de Algemene Wet Gelijke Behandeling (Awgb), waaruit blijkt dat scholen voor bijzonder onderwijs geen medewerkers mogen ontslaan vanwege het enkele feit van homoseksuele gerichtheid of een homseksuele relatie, maar in bepaalde gevallen wel onderscheid mogen maken op grond van ābijkomende omstandighedenā? Kunt u bevestigen dat de wetgever tijdens de behandeling van de Awgb in 1993/1994 bewust heeft nagelaten te preciseren wat de ruimte is voor scholen om dit onderscheid te maken omdat in elk individueel geval aangegeven dient te worden door de Commissie Gelijke Behandeling of er sprake is geweest van het maken van geoorloofd of ongeoorloofd onderscheid door een school? 4 Kunt u bevestigen dat de weergave in vraag 3 overeenkomt met de bestaande jurisprudentie van de Commissie Gelijke Behandeling? Zo nee, waarom niet? 5 Herinnert u zich uw reactie in februari 2008 op de ingebrekestelling door Eurocommissaris Spidla, waarin u heeft aangegeven dat Nederland niet in gebreke is gesteld wegens de enkele feit constructie, maar omdat de vereiste dubbele test conform EU-Richtlijn 200/78/EG artikel 4, eerste lid, beter tot uitdrukking zou moeten komen in artikel 5, tweede lid, van de Awgb? Hoe verhoudt zich uw brief aan de scholen tot uw uitleg van de ingebrekestelling? 6 Deelt u de mening dat uw voorstelling van zaken in de in vraag 1 genoemde brief een te enge interpretatie is van artikel 5, tweede lid Awgb en geen recht doet aan de positie van bijzondere scholen op dit onderwerp? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de inhoud van de brief aan te passen? Zo nee, waarom niet? 1) www.minocw.nl Toelichting: Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen ter zake van het lid Anker (ChristenUnie), ingezonden 1 mei 2009 (vraagnummer 2009Z08348)