[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

31821, bijgewerkt t/m nr. 19 (derde nota van wijziging d.d. 15 juni 2009)

Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en enige andere wetten onder meer in verband met de verbetering van het bestuur bij de instellingen voor hoger onderwijs, de collegegeldsystematiek en de rechtspositie van studenten (versterking besturing)

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2009D22003, datum: 2009-04-29, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2008Z10067:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 19 (derde nota van wijziging d.d. 15 juni 2009)



31 821	Wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek en enige andere wetten onder meer in verband met de
verbetering van het bestuur bij de instellingen voor hoger onderwijs, de
collegegeldsystematiek en de rechtspositie van studenten (versterking
besturing)



	Nr. 2	VOORSTEL VAN WET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een aantal
verbeteringen door te voeren op het terrein van het hoger onderwijs,
onder meer met betrekking tot het bestuur van de instellingen voor hoger
onderwijs, de collegegeldsystematiek en de rechtspositie van studenten
en in verband daarmee de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek en enige andere wetten te wijzigen;

	Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WIJZIGING WET OP HET HOGER ONDERWIJS EN WETENSCHAPPELIJK
ONDERZOEK

	In de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek worden
de volgende wijzigingen aangebracht:

A

	Artikel 1.1. wordt als volgt gewijzigd:

	1. Onderdeel f komt te luiden:

	f. instelling: een instelling of rechtspersoon als bedoeld in artikel
1.2;.

	2. Onderdeel g komt te luiden:

	g. instelling voor hoger onderwijs: een instelling als bedoeld in
artikel 1.2, onderdeel a, of een rechtspersoon voor hoger onderwijs;.

	3. Onderdeel h komt te luiden:

	h. openbare instelling: een instelling die uitgaat van een
publiekrechtelijke rechtspersoon;.

	4. Onderdeel j komt te luiden:

	j. instellingsbestuur:

	- van een bekostigde instelling: het college van bestuur, tenzij anders
bepaald;

	- van een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die
geaccrediteerde opleidingen verzorgt: het orgaan dat als zodanig in de
statuten is aangewezen;.

	5. Aan onderdeel m wordt toegevoegd: waarvoor accreditatie is verleend
of die een toets nieuwe opleiding met positief gevolg heeft ondergaan.

	6. Onderdeel p vervalt.

	7. Aan het slot van onderdeel x wordt de punt vervangen door een
puntkomma.

	8. Toegevoegd worden drie onderdelen, luidende:

	y. college van bestuur:

	- van een bijzondere instelling: het orgaan van de instelling dat als
zodanig in de statuten is aangewezen;

	- van een openbare instelling: het orgaan van de instelling dat op
grond van deze wet terzake bevoegd is;

	z. graad: een graad als bedoeld in artikel 7.10a of artikel 7.18.

	aa. rechtspersoon voor hoger onderwijs: een rechtspersoon met volledige
rechtsbevoegdheid  die initiële opleidingen verzorgt met uitzondering
van de Staat of een instelling of een rechtspersoon met volledige
rechtsbevoegdheid die postinitiële masteropleidingen verzorgt met
uitzondering van de Staat.

B

	Artikel 1.2 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In onderdeel a wordt “en de Open Universiteit” vervangen door: ,
de Open Universiteit en de levensbeschouwelijke universiteiten.

	2. Onderdeel b komt te luiden:

	b. rechtspersonen voor hoger onderwijs met volledige rechtsbevoegdheid
die initiële opleidingen verzorgen met uitzondering van de Staat en
rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid die postinitiële
masteropleidingen verzorgen met uitzondering van de Staat.

C

	Artikel 1.3 wordt als volgt gewijzigd:

	1. De aanduiding bij het artikel komt te luiden: Instellingen voor
hoger onderwijs

	2. Onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot het
derde tot en met vijfde lid, wordt een nieuw tweede lid ingevoegd,
luidende:

	2. Levensbeschouwelijke universiteiten zijn gericht op het verzorgen
van wetenschappelijk onderwijs voor een levensbeschouwelijk ambt of
beroep. Zij verrichten wetenschappelijk onderzoek op levensbeschouwelijk
terrein, voorzien in de opleiding tot wetenschappelijk onderzoeker en
dragen kennis over ten behoeve van de maatschappij.

	3. In het derde lid (nieuw) komt de tweede volzin te luiden: Zij
verrichten ontwerp- en ontwikkelactiviteiten of onderzoek gericht op de
beroepspraktijk.

	4. In het vijfde lid (nieuw) wordt na “universiteiten,” ingevoegd:
levensbeschouwelijke universiteiten,.

D

	Na artikel 1.7 wordt een nieuwe titel ingevoegd, luidende:

TITEL 1A. RUIMTE VOOR INNOVATIE

Artikel 1.7a. Ruimte voor innovatie

	1. Met het oog op verbetering van de kwaliteit, toegankelijkheid of
doelmatigheid van het hoger onderwijs kan bij wijze van experiment bij
algemene maatregel van bestuur worden afgeweken van:

	a. titel 2 van hoofdstuk 2,

	b. hoofdstuk 5a,

	c. hoofdstuk 6,

	d. hoofdstuk 7,

	e. titel 2 van hoofdstuk 9,

	f. titel 3 van hoofdstuk 10, en

	g. paragraaf 4 van hoofdstuk 11.

	2. In geval van toepassing van het eerste lid worden bij algemene
maatregel van bestuur in ieder geval bepaald:

	a. het doel van het experiment,

	b. op welke wijze van welke artikelen van de in het eerste lid genoemde
hoofdstukken, titels of paragrafen wordt afgeweken,

	c. de duur van het experiment, en

	d. op welke wijze en aan de hand van welke criteria de met het
experiment beoogde effecten worden geëvalueerd.

	De voordracht voor die algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder
gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der
Staten-Generaal is overgelegd.

	3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de
uitvoering van een experiment.

	4. Een experiment duurt ten hoogste zes jaar. Indien, voordat een
experiment is afgelopen, een voorstel van wet is ingediend bij de
Staten-Generaal om het experiment om te zetten in een structurele
wettelijke regeling, kan Onze minister het experiment verlengen tot het
tijdstip waarop het wetsvoorstel tot wet is verheven en in werking
treedt.

	5. Onze minister zendt drie maanden voor het einde van de werkingsduur
van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid aan
de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten
van het experiment in de praktijk, evenals een standpunt over de
voortzetting van die algemene maatregel van bestuur, anders dan een
voortzetting als experiment.

	6. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een
samenwerkingsverband tussen een instelling voor hoger onderwijs en een
instelling als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, van de Wet
educatie en beroepsonderwijs. In dat geval kan voor een instelling als
bedoeld in die wet afgeweken worden van artikel 8.1.1 van die wet,
indien paragraaf 1 van titel 3 van hoofdstuk 7 van deze wet van
toepassing wordt verklaard.

E

	Artikel 1.8 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “a tot en met h” vervangen door: a tot
en met i.

	2. In het tweede lid wordt “onder a, c en h” vervangen door: onder
a, c, h en j.

F

	Artikel 1.9 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “onder a, c en h” vervangen door
“onder a, c, h en j”, vervalt “en de gemeenten en openbare
lichamen”, en komt de laatste volzin te luiden: Voor de toepassing van
dit lid worden de ontwerp- en ontwikkelactiviteiten en onderzoek gericht
op de beroepspraktijk, aan hogescholen gerekend tot het daarop
betrekking hebbende onderwijs.

	2. In het tweede lid, eerste volzin, vervallen “als bedoeld in
artikel 7.10a” en “, voorzover aan die opleidingen accreditatie is
verleend of die opleidingen de toets nieuwe opleiding met positief
gevolg hebben ondergaan”.

	3. Het vierde tot en met het zesde lid vervallen.

G

	Artikel 1.10 komt te luiden:

Artikel 1.10. Aard bepalingen

	De bepalingen in deze wet die het openbaar hoger onderwijs regelen,
gelden voor het bekostigde bijzonder hoger onderwijs als
bekostigingsvoorwaarden, tenzij anders is bepaald.

H

	Het opschrift van paragraaf 2 van titel 2 van hoofdstuk 1 komt te
luiden:

Paragraaf 2. Rechtspersonen met geaccrediteerd initieel onderwijs.

I

	Artikel 1.11 vervalt.

J

	Artikel 1.12 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het opschrift en het eerste lid van artikel 1.12 komen te luiden:

Artikel 1.12. Graadverlening

	1. Aan de met goed gevolg afgelegde examens van initiële opleidingen,
verzorgd door rechtspersonen voor hoger onderwijs, is een graad als
bedoeld in artikel 7.10a verbonden.

	2. In het tweede lid wordt “instelling” vervangen door
“rechtspersoon”, wordt “het vijfde lid” vervangen door “het
derde lid” en komt onderdeel b te luiden:

	b. de registratie, het onderwijs en de examens,.

	3. Het derde en vierde lid vervallen.

	4. Het vijfde lid wordt vernummerd tot derde lid.

	5. In het derde lid (nieuw) wordt “Het instellingsbestuur” telkens
vervangen door “Het bestuur van de rechtspersoon” en wordt “de
instelling” telkens vervangen door “de rechtspersoon”.

K

	De aanduiding van Paragraaf 2a van titel 2 van hoofdstuk 1 komt te
luiden: Instellingen of rechtspersonen met geaccrediteerd postinitieel
onderwijs.

L

	Artikel 1.12a komt te luiden;

Artikel 1.12a Graadverlening postinitiële masteropleidingen

	Aan de met goed gevolg afgelegde examens van een postinitiële
masteropleiding, verzorgd door rechtspersonen voor hoger onderwijs is
een mastergraad als bedoeld in artikel 7.10a verbonden. Artikel 1.12,
tweede en derde lid, is van toepassing.

L1

	In artikel 1.13, eerste en tweede lid, wordt steeds “onderdeel i”
vervangen door: onderdeel j.

M

	In artikel 1.18, vierde lid, wordt “een rechtspersoon als bedoeld in
artikel 5a.1, tweede lid” vervangen door: een rechtspersoon voor hoger
onderwijs die geaccrediteerde postinitiële masteropleidingen verzorgt.

N

	In artikel 2.1, eerste lid, wordt na “Open Universiteit,” ingevoegd
“de levensbeschouwelijke universiteiten,” en vervalt “, met dien
verstande dat artikel 2.15 uitsluitend van toepassing is op de
hogescholen”.

O

	In artikel 2.2 wordt “om het jaar” vervangen door: ten minste
eenmaal per vier jaren en wordt “die periode” vervangen door: de
duur van het plan.

P

	Artikel 2.5 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden: De rijksbijdrage waarop de in artikel
1.9, eerste lid, bedoelde aanspraak betrekking heeft, wordt berekend op
de grondslag van een algemene berekeningswijze. In afwijking van de
eerste volzin kan de rijksbijdrage worden berekend op de grondslag van
een bijzondere berekeningswijze, voorzover dit voortvloeit uit de
artikelen 5 en 7 van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden
en de Vlaamse Gemeenschap van België inzake de transnationale
Universiteit Limburg (Trb. 2001, 38).

	2. De tweede volzin van het derde lid vervalt.

Q

	Artikel 2.6 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het vierde lid vervalt.

	2. Het vijfde en zesde lid worden vernummerd tot vierde en vijfde lid.

R

	In artikel 2.7, eerste lid, wordt “in september” vervangen door:
uiterlijk in oktober.

S

	Artikel 2.8, eerste lid, tweede volzin, vervalt.

T

	Artikel 2.9 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt de punt aan het einde van de tweede volzin
vervangen door “, alsmede een verantwoording over de wijze waarop van
een branchecode voor goed bestuur is afgeweken, voor zover een zodanige
code overeenkomstig artikel 2.14 is aangewezen.”. In de vierde volzin
wordt na “aangewend voor” ingevoegd: het uitvoeren van de procedure
voor erkenning van verworven competenties. Aan het slot van de vierde
volzin wordt “, artikel 7.51 of artikel 7.51a” vervangen door: of
artikel 7.51.

	2. Het derde lid vervalt.

	3. Het vierde tot en met zesde lid worden vernummerd tot derde tot en
met vijfde lid.

U

	In artikel 2.10a wordt de zinsnede “de controle van de boekhouding,
de jaarrekening en de administratie van de instellingen” vervangen
door: de controle van de jaarrekening, de besteding van de rijksbijdrage
en de door de instellingen opgegeven bekostigingsgegevens.

V

	Artikel 2.11 vervalt.

W

	Titel 3 van hoofdstuk 2 komt te luiden:

TITEL 3. INRICHTING VERSLAG EN AANWIJZING BRANCHECODE

Artikel 2.14. Inrichting verslag en aanwijzing branchecode

	Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden vastgesteld voor
de inrichting van het verslag en bij algemene maatregel van bestuur
kunnen een of meer branchecodes voor goed bestuur worden aangewezen.

X

	Artikel 2.15 vervalt.

Y

	In artikel 3.2 vervallen “1.9, zesde lid,” en “4.2, tweede
lid,”.

Z

	Artikel 4.1 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden:

	1. Dit hoofdstuk heeft betrekking op universiteiten, hogescholen, de
Open Universiteiten en de levensbeschouwelijke universiteiten.

	2. In het tweede lid wordt “tweede tot en met vierde lid” vervangen
door: tweede en derde lid.

AA

	Artikel 4.2 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het tweede lid vervalt.

	2. Het derde tot en met vijfde lid worden vernummerd tot tweede tot en
met vierde lid.

AB

	Artikel 5a.1 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “de universiteiten en hogescholen die
ingevolge artikel 6.9 zijn aangewezen” vervangen door: de
levensbeschouwelijke universiteiten.

	2. In het tweede lid wordt “die een opleiding als bedoeld in artikel
7.3b verzorgen” vervangen door “die geaccrediteerde initiĂ«le of
postinitiĂ«le opleidingen verzorgen of willen verzorgen” en vervalt de
tweede volzin.

AC

	Artikel 5a.2 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het tweede tot en met vierde lid worden vernummerd tot derde tot en
met vijfde lid.

	2. Na het eerste lid wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, luidend:

	2. Onverminderd het Accreditatieverdrag en het daarop gebaseerde
Beheersreglement is op het accreditatieorgaan de Kaderwet zelfstandige
bestuursorganen van toepassing.

AD

	De artikelen 5a.4 tot en met 5a.6a, en 5a.6c tot en met 5a.7b
vervallen.

AE

	Artikel 5a.8 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede lid wordt voor “het onderwijsproces,” ingevoegd:
het beoordelen en toetsen van het onderwijs,.

	2. In het derde lid, onderdeel c, wordt “, voldoende
studiebegeleiding en inzichtelijke beoordeling en toetsing van het
onderwijs” vervangen door: , alsmede voldoende studiebegeleiding.

	3. Toegevoegd wordt een achtste lid, luidende:

	8. Onverminderd het zevende lid, legt het accreditatieorgaan zijn
werkwijze vast voor de toets nieuwe opleiding van de eerste opleiding
die wordt verzorgd door een rechtspersoon die geaccrediteerde
opleidingen wil verzorgen overeenkomstig de kaders, bedoeld in artikel
5a.8, eerste lid, en op grond van artikel 5a.9, derde lid.

AF

	Artikel 5a.9 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het vijfde lid, laatste volzin, vervalt: onherroepelijk.

	2. In het zevende lid vervalt in de aanhef “onherroepelijk” en komt
het gedeelte na “indien” te luiden: het accreditatieorgaan niet voor
afloop van de periode, bedoeld in het zesde lid, een besluit heeft
genomen. In dat geval wordt de periode van de accreditatie verlengd tot
aan het einde van het studiejaar of, indien nodig, tot aan het einde van
het daarop volgende studiejaar.

AG

	Artikel 5a.11 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt in de tweede en derde volzin “kan”
telkens vervangen door “laat” en vervalt telkens “laten”.

	2. Onder vernummering van het vijfde tot en met zevende lid tot het
zesde tot en met achtste lid wordt een nieuw vijfde lid ingevoegd,
luidende:

	5. Het accreditatieorgaan geeft bij gelegenheid van de toets nieuwe
opleiding aan welk onderdeel van het Centraal register opleidingen hoger
onderwijs, bedoeld in artikel 6.13, naar zijn oordeel voor de opleiding
passend is.

	3. Het oorspronkelijke achtste lid vervalt.

AH

	Artikel 5a.12 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt in de eerste volzin na “artikel 5a.9,
zesde en zevende lid,” ingevoegd “of artikel 5a.12a, eerste lid,”
en wordt de tweede volzin vervangen door: Voor de studenten voor wie dat
niet mogelijk is, wordt de opleiding aan de instelling voortgezet. Het
instellingsbestuur maakt de inhoud van het besluit waarbij de
accreditatie niet opnieuw wordt verleend, binnen zes weken bekend.
Daarbij maakt het instellingsbestuur tevens bekend:

	a. aan welke andere instelling studenten die opleiding kunnen
voltooien,

	b. de termijn gedurende welke de opleiding wordt voortgezet ten behoeve
van de studenten, bedoeld in de tweede volzin, met dien verstande dat
zij die opleiding zonder onderbreking blijven volgen en die termijn ten
hoogste de voor die studenten resterende aan de studielast gerelateerde
duur vermeerderd met Ă©Ă©n jaar bedraagt.

	2. In het tweede lid wordt na “artikel 5a.9, zesde en zevende lid,”
ingevoegd: of artikel 5a.12a, eerste lid,.

	3. In het derde lid wordt “een aangewezen instelling” vervangen
door “een rechtspersoon voor hoger onderwijs”  en wordt “de
instelling” vervangen door: de rechtspersoon.

	4. Het vierde lid komt te luiden:

	4. Onze minister kan in de situatie, bedoeld in het tweede of derde
lid, een bestuurlijke boete opleggen ter hoogte van 500 euro voor iedere
dag dat de desbetreffende instelling of de desbetreffende rechtspersoon
de termijn van zes weken, genoemd in het eerste lid, derde volzin,
overschrijdt.

	5. In het vijfde lid wordt na “artikel 5a.11, vijfde lid,”
ingevoegd: of artikel 5a.12a, eerste lid,.

AI

	Artikel 5a.12a komt te luiden:

Artikel 5a.12a. Herstelperiode

	1. Indien het accreditatieorgaan vaststelt dat de opleiding niet
voldoet aan het accreditatiekader, bedoeld in artikel 5a.8, eerste lid,
kan het eenmaal de geldigheidsduur van het laatstgenomen
accreditatiebesluit of het besluit waaruit blijkt dat de toets nieuwe
opleiding met positief gevolg is ondergaan, verlengen met een periode
van ten hoogste twee jaar. Daartoe gaat het accreditatieorgaan over
indien het naar zijn oordeel aannemelijk is dat de opleiding binnen de
gestelde termijn alsnog aan het accreditatiekader voldoet.

	2. Het accreditatieorgaan maakt in het besluit tot verlenging van de
geldigheidsduur melding van de te verbeteren aspecten van kwaliteit.
Tevens kan het daarin procedurele voorwaarden opnemen.

	3. Artikel 5a.9, zevende en achtste lid, is van overeenkomstige
toepassing op het besluit tot verlenging.

	4. In afwijking van artikel 5a.9, tweede lid, dient het
instellingsbestuur bij het accreditatieorgaan een aanvraag om een
besluit tot vaststelling dat de opleiding alsnog aan het
accreditatiekader voldoet, in ten minste een half jaar voor afloop van
de geldigheidsduur van het besluit tot verlenging van accreditatie.

	5. Het besluit van het accreditatieorgaan, bedoeld in het vierde lid,
geldt met ingang van het moment waarop het accreditatieorgaan de
vaststelling, bedoeld in het eerste lid, heeft gedaan. Op het
vaststellingsbesluit is artikel 5a.9, zevende en achtste lid, van
overeenkomstige toepassing.

AJ

	Artikel 5a.14 vervalt.

AK

	Artikel 5a.15 komt te luiden:

Artikel 5a.15. Gevolgen vernietiging van besluiten

	Onze minister kan bij toepassing van de bevoegdheid, bedoeld in artikel
22, eerste lid, van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, bepalen
dat een instelling gedurende een door Onze minister te bepalen termijn
aanspraak behoudt op bekostiging als bedoeld in artikel 1.9, eerste lid,
dat aan de examens een graad blijft verbonden en dat de registratie in
het Centraal register opleidingen hoger onderwijs, bedoeld in artikel
6.13, niet wordt beëindigd.

AL

	Artikel 5a.16 vervalt.

AM

	Artikel 6.1 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “en op de Open Universiteit” vervangen
door: , op de Open Universiteit en op de levensbeschouwelijke
universiteiten.

	2. In het tweede lid wordt “op universiteiten en hogescholen die
ingevolge artikel 6.9 zijn aangewezen” vervangen door: op
rechtspersonen voor hoger onderwijs.

	3. Het derde lid vervalt.

AN

	Aan artikel 6.2, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:
Artikel 7.17, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

AO

	Het opschrift van titel 2 van hoofdstuk 6 komt te luiden:

TITEL 2. OPLEIDINGEN RECHTSPERSONEN VOOR HOGER ONDERWIJS

AP

	Artikel 6.9 komt te luiden:

Artikel 6.9. Verlening rechten verbonden aan een eerste opleiding van
een rechtspersoon

	1. Een rechtspersoon als bedoeld in artikel 5a.8, achtste lid, dient
een verzoek om graden te mogen verlenen in bij Onze minister onder
overlegging van een positief oordeel als bedoeld in artikel 5a.8,
achtste lid, van het accreditatieorgaan.

	2. Naar aanleiding van het verzoek, bedoeld in het eerste lid,
adviseert de inspectie Onze minister over de continuĂŻteit van de
desbetreffende rechtspersoon en de naleving door de desbetreffende
rechtspersoon van de artikelen 1.12, tweede lid en 1.12a.

	3. Naar aanleiding van het verzoek en mede op grond van het advies
beslist Onze minister of de artikelen 1.12, eerste lid, of 1.12a op de
opleiding, verzorgd door de desbetreffende rechtspersoon, van toepassing
zijn.

	4. Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing indien
de desbetreffende rechtspersoon de opleiding overdraagt aan een andere
rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid waarop de artikelen 1.12
of 1.12a op het moment van de overdracht niet van toepassing zijn.

	5. Indien door de in het eerste lid bedoelde rechtspersoon geen in het
Centraal register opleidingen hoger onderwijs, bedoeld in artikel 6.13,
geregistreerde opleidingen meer worden verzorgd,  kan deze
rechtspersoon slechts opnieuw graden verlenen na toepassing van het
eerste  tot en met derde lid.

AQ

	Artikel 6.10 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het opschrift komt te luiden:

Artikel 6.10. Ontneming rechten verbonden aan opleidingen, verzorgd door
rechtspersonen voor hoger onderwijs.

	2. In het eerste lid wordt na “een opleiding” ingevoegd “of aan
alle opleidingen, verzorgd door een rechtspersoon voor hoger
onderwijs,” en vervalt “, de promoties”.

	3. In het tweede lid wordt na “opleiding” ingevoegd “of van alle
opleidingen” en wordt “getuigschrift als bedoeld in artikel 7.11,
tweede lid” vervangen door: graad als bedoeld in artikel 7.10a.

	4. Na het vierde lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende;

	5. Indien Onze minister een besluit als bedoeld in het eerste lid heeft
genomen ten aanzien van alle opleidingen verzorgd door de desbetreffende
rechtspersoon, kan deze rechtspersoon slechts opnieuw graden verlenen na
toepassing van artikel 6.9.

AR

	Artikel 6.12 komt te luiden:

Artikel 6.12. Nevenvestiging buitenland

	1. Een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid  met uitzondering
van de Staat die initiële opleidingen of postinitiële
masteropleidingen verzorgt, kan  geaccrediteerde opleidingen in het
buitenland verzorgen.

	2. De artikelen 1.12 en 1.12a zijn van toepassing.

AS

	Artikel 6.12a vervalt.

AT

	Artikel 6.13 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Aan het vierde lid, onderdeel a, wordt toegevoegd: , gesteld in het
Nederlands en desgewenst in het Engels of in een andere internationale
taal die gangbaar is,.

	2. Het vierde lid, onderdeel e, komt te luiden:

	e. indien het een gezamenlijke opleiding of een gezamenlijk
afstudeerprogramma als bedoeld in artikel 7.3c betreft: aan welke
instellingen de opleiding of het afstudeerprogramma wordt verzorgd,.

	3. Aan het vierde lid, onderdeel g, wordt toegevoegd: waarbij ten
aanzien van masteropleidingen is aangegeven of deze is vastgesteld van
rechtswege, door het instellingsbestuur of, wat betreft
masteropleidingen in het wetenschappelijk onderwijs, op zijn verzoek
door Onze minister.

	4. In het vierde lid, onderdeel m, wordt “eerste lid, tweede
volzin,” vervangen door: vierde volzin, onderdeel b.

	5. In het vierde lid, onderdeel n, wordt “de artikelen 5a.12, vijfde
lid, of 5a.15, tweede lid” vervangen door: artikel 5a.12, zesde lid,
of 5a.15.

	6. Het vierde lid, onderdeel o, komt te luiden:

	o. indien toepassing is gegeven aan artikel 5a.12a: de termijn, bedoeld
in het eerste lid van dat artikel, en het door het accreditatieorgaan
genomen besluit op grond van vijfde lid van dat artikel,.

	7. In het vierde lid, onderdeel q, wordt de punt aan het slot vervangen
door een komma.

	8. Aan het vierde lid worden een nieuw onderdeel toegevoegd, luidend:

	r. indien artikel 5a.9, zevende lid, van toepassing is: de door het
accreditatieorgaan vastgestelde termijn, bedoeld in de tweede volzin van
dat artikellid.

	9. In het vijfde lid, onderdeel b, wordt “onderdelen c, m en n”
vervangen door: onderdelen b tot en met g, m, n, o en q.

AU

	Artikel 6.14 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Aan het tweede lid worden twee volzinnen toegevoegd, luidende: Het
instellingsbestuur dat een masteropleiding in het hoger beroepsonderwijs
aanmeldt voor registratie als bekostigde opleiding, bedoeld in artikel
7.3a, tweede lid, aanhef en onder b, voegt het besluit van Onze
minister, bedoeld in dat artikel toe. Het instellingsbestuur dat een
masteropleiding in het wetenschappelijk onderwijs aanmeldt voor
registratie, voegt zo nodig het besluit van Onze minister, bedoeld in
artikel 7.4a, vijfde lid, eerste volzin, toe.

	2. In het vierde lid, derde volzin, wordt “heeft ontvangen en”
vervangen door: heeft ontvangen, indien zij constateert dat de gegevens
niet juist zijn, of.

	3. Het vijfde lid komt te luiden:

	5. Indien de Informatie Beheer Groep of Onze minister constateert dat
de gegevens in het Centraal register opleidingen hoger onderwijs
onvolledig of onjuist zijn of de indeling niet passend is voor de
opleiding, worden de gegevens door de Informatie Beheer Groep of de
indeling door Onze minister aangepast.

AV

	Artikel 6.15, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. In onderdeel b wordt “5a.15, tweede lid” vervangen door: artikel
5a.15.

	2. Onderdeel d komt te luiden:

	d. Onze minister met toepassing van de artikelen 6.9, vierde lid, of
6.10 heeft besloten dat ten aanzien van de opleiding de rechten, bedoeld
in artikel 1.12, ontnomen worden.

AW

	Artikel 7.1 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “en op de Open universiteit” vervangen
door: , op de Open Universiteit en op de levensbeschouwelijke
universiteiten.

	2. Het tweede lid komt te luiden:

	2. De titels 1 en 2 van dit hoofdstuk, met uitzondering van de
artikelen 7.8b, 7.17, 7.17a, 7.18, 7.22, 7.25, 7.30a, en 7.30b, met
uitzondering van het eerste lid, vierde volzin, zijn van overeenkomstige
toepassing op de rechtspersonen voor hoger onderwijs.

	3. Het derde lid vervalt.

AX

	In artikel 7.3, eerste lid, wordt “initiĂ«le onderwijs” vervangen
door: onderwijs.

AY

	Onder verlettering van artikel 7.3c tot artikel 7.3d wordt na artikel
7.3b een nieuw artikel 7.3c ingevoegd, luidende:

Artikel 7.3c. Gezamenlijke opleiding of gezamenlijke afstudeerrichting

	1. Een instelling kan gezamenlijk met een of meer Nederlandse
instellingen of buitenlandse instellingen voor hoger onderwijs een
opleiding of afstudeerrichting verzorgen. In dat geval is het
instellingsbestuur van de betrokken Nederlandse instelling
onderscheidenlijk zijn de instellingsbesturen van de betrokken
Nederlandse instellingen gezamenlijk verantwoordelijk voor de taken en
bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 5a.9, 5a.11, 6.2, 6.14, 7.4a,
derde en achtste lid, 7.4b, derde lid, 7.8, 7.8b, 7.9, 7.10a, 7.11,
7.12, 7.13, 7.17, 7.24 tot en met 7.30d, 7.32, 7.37, 7.42, 7.42a, 9.18,
10.3c en 11.11.

	2. Voor andere dan de in het eerste lid bedoelde taken en bevoegdheden
die betrekking hebben op een opleiding of afstudeerrichting, leggen de
instellingsbesturen in een overeenkomst vast welk instellingsbestuur
verantwoordelijk is voor de uitoefening daarvan. De Nederlandse
instellingsbesturen blijven voor de uitoefening van deze taken en
bevoegdheden gezamenlijk verantwoordelijk ten opzichte van
belanghebbenden buiten de instelling.

	3. Als een student zich bij een instelling laat inschrijven voor een
gezamenlijke opleiding of afstudeerrichting, wordt die student ook
ingeschreven bij de opleiding van de andere instelling voorzover het een
Nederlandse instelling betreft.

	4. Indien een instellingsbestuur als bedoeld in het eerste lid, tweede
volzin, ten aanzien van een ingeschreven student bevoegd is de hoogte
van het collegegeld te bepalen, geldt in het geval die student ook is
ingeschreven bij een buitenlandse instelling voor hoger onderwijs voor
een gezamenlijke opleiding of afstudeerrichting in de zin van dit
artikel, voor de vaststelling van de hoogte van het collegegeld niet het
bij of krachtens de wet vastgestelde minimumbedrag.

AZ

	Artikel 7.3d wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid vervalt: met toestemming van de examencommissie
die daarvoor het meest in aanmerking komt,.

	2. Het tweede lid en de aanduiding “1.” vervallen.

BA

	Artikel 7.4a wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het derde lid wordt “bij algemene maatregel van bestuur”
vervangen door: door Onze minister.

	2. In het vierde lid wordt “masteropleidingen voor het beroep van
tandarts en” vervangen door: masteropleiding.

	3. In het vijfde lid wordt “bij algemene maatregel van bestuur”
vervangen door “door Onze minister” en wordt een volzin toegevoegd,
luidende: Onze minister kan bepalen dat de studielast van de
masteropleidingen in het wetenschappelijk onderwijs die mede zijn
gericht op een levensbeschouwelijk ambt of beroep, 180 studiepunten
bedraagt en dat de studielast van de masteropleidingen in het
wetenschappelijk onderwijs met een buitenlandse instelling als bedoeld
in artikel 7.3c 90 studiepunten bedraagt. .

	4. In het zesde lid wordt na “apotheker” ingevoegd: , voor het
beroep van tandarts.

BB

	Artikel 7.4b wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het derde lid wordt vernummerd tot achtste lid.

	2. Na het tweede lid worden vijf leden ingevoegd, luidende:

	3. De studielast van de masteropleidingen op het gebied van de kunst
bedraagt ten minste 60 studiepunten en ten hoogste 120 studiepunten. Het
instellingsbestuur bepaalt de studielast van de opleiding.

	4. De studielast van de masteropleidingen tot leraar voortgezet
onderwijs van de eerste graad in algemene vakken bedraagt 90
studiepunten.

	5. De studielast van de masteropleidingen advanced nurse practitioner
bedraagt 120 studiepunten.

	6. De studielast van de masteropleidingen physician assistant bedraagt
150 studiepunten.

	7. De studielast van de masteropleidingen op het gebied van de
bouwkunst bedraagt 240 studiepunten.

BC

	In artikel 7.7, eerste lid, wordt “universiteiten en hogescholen”
vervangen door: bekostigde instellingen.

BD

	In artikel 7.8, eerste lid, vervalt “van een universiteit of van de
Open Universiteit”.

BE

	Artikel 7.9e vervalt.

BF

	Artikel 7.10, derde lid, vervalt.

BG

	Artikel 7.11 wordt als volgt gewijzigd:

	1. De aanhef van het tweede lid komt te luiden;

	Ten bewijze dat het examen met goed gevolg is afgelegd, wordt door de
examencommissie een getuigschrift uitgereikt, nadat het
instellingsbestuur heeft verklaard dat aan de procedurele eisen voor de
afgifte is voldaan. Per opleiding wordt Ă©Ă©n getuigschrift uitgereikt.
Op het getuigschrift van het met goed gevolg afgelegde examen worden
relevante gegevens vermeld, waaronder in ieder geval:

	2. In het tweede lid, onderdeel a, wordt voor “welke opleiding”
ingevoegd “de naam van de instelling en”.

	3. Na het tweede lid, onderdeel e wordt onder vervanging van de punt
door “, en”, een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

	f. indien het een gezamenlijke opleiding of een gezamenlijke
afstudeerrichting als bedoeld in artikel 7.3b betreft, de naam van de
instelling of, bij een gezamenlijke opleiding, instellingen die de
bedoelde opleiding of afstudeerrichting mede heeft of hebben verzorgd.

	4. De laatste volzin van het derde lid komt te luiden: Het supplement
wordt opgesteld in het Nederlands of Engels en voldoet aan het Europese
overeengekomen standaardformat.

	5. Onder vernummering van het (gewijzigde) derde en vierde lid tot
vierde en vijfde lid wordt een nieuw derde lid ingevoegd, luidende:

	3. Degene die aanspraak heeft op uitreiking van een getuigschrift, kan
overeenkomstig door het instellingsbestuur vast te stellen regels de
examencommissie verzoeken daartoe nog niet over te gaan.

BH

	Artikel 7.12 wordt vervangen door vier artikelen, luidende:

Artikel 7.12. Examencommissie

	1. Elke opleiding of groep van opleidingen aan de instelling heeft een
examencommissie.

	2. De examencommissie is het orgaan dat op objectieve en deskundige
wijze vaststelt of een student voldoet aan de voorwaarden die de
onderwijs- en examenregeling stelt ten aanzien van kennis, inzicht en
vaardigheden die nodig zijn voor het verkrijgen van een graad.

Artikel 7.12a. Benoeming en samenstelling examencommissie

	1. Het instellingsbestuur stelt de examencommissie in en benoemt de
leden op basis van hun deskundigheid op het terrein van de
desbetreffende opleiding of groep van opleidingen.

	2. Het instellingsbestuur draagt er zorg voor dat het onafhankelijk en
deskundig functioneren van de examencommissie voldoende wordt
gewaarborgd.

	3. Alvorens tot benoeming van een lid over te gaan, hoort het
instellingsbestuur de leden van de desbetreffende examencommissie.

Artikel 7.12b. Taken en bevoegdheden examencommissie

	1. Naast de taken en bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 7.11 en
7.12, tweede lid, heeft een examencommissie de volgende taken en
bevoegdheden:

	a. het borgen van de kwaliteit van de tentamens en examens onverminderd
artikel 7.12c,

	b. het vaststellen van richtlijnen en aanwijzingen binnen het kader van
de onderwijs- en examenregeling, bedoeld in artikel 7.13, om de uitslag
van tentamens en examens te beoordelen en vast te stellen,

	c. het door de meest daarvoor in aanmerking komende examencommissie
verlenen van toestemming aan een student om een door die student
samengesteld programma als bedoeld in artikel 7.3d te volgen, waarvan
het examen leidt tot het verkrijgen van een graad, waarbij de
examencommissie tevens aangeeft tot welke opleiding van de instelling
dat programma wordt geacht te behoren voor de toepassing van deze wet,
en

	d. het verlenen van vrijstelling voor het afleggen van Ă©Ă©n of meer
tentamens.

	2. Indien een student of extraneus fraudeert, kan de examencommissie de
betrokkene het recht ontnemen Ă©Ă©n of meer door de examencommissie aan
te wijzen tentamens of examens af te leggen, gedurende een door de
examencommissie te bepalen termijn van ten hoogste een jaar. Bij
ernstige fraude kan het instellingsbestuur op voorstel van de
examencommissie de inschrijving voor de opleiding van de betrokkene
definitief beëindigen.

	3. De examencommissie stelt regels vast over de uitvoering van de taken
en bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en d, en het
tweede lid, en over de maatregelen die zij in dat verband kan nemen. De
examencommissie kan onder door haar te stellen voorwaarden bepalen dat
niet ieder tentamen met goed gevolg afgelegd hoeft te zijn om vast te
stellen dat het examen met goed gevolg is afgelegd.

	4. De examencommissie stelt jaarlijks een verslag op van haar
werkzaamheden. De examencommissie verstrekt het verslag aan het
instellingsbestuur of de decaan.

Artikel 7.12c. Examinatoren

	1. Voor het afnemen van tentamens en het vaststellen van de uitslag
daarvan wijst de examencommissie examinatoren aan.

	2. De examinatoren verstrekken de examencommissie de gevraagde
inlichtingen.

BI

	Artikel 7.13 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: De
onderwijs- en examenregeling bevat adequate en heldere informatie over
de opleiding of groep van opleidingen.

	2. In de aanhef van het tweede lid wordt “ten minste geregeld”
vervangen door: per opleiding of groep van opleidingen de geldende
procedures en rechten en plichten vastgelegd met betrekking tot het
onderwijs en de examens. Daaronder worden ten minste begrepen:.

	3. In het tweede lid vervalt onderdeel v.

BJ

	Artikel 7.15 komt te luiden:

Artikel 7.15. Informatieverstrekking aan studenten en aanstaande
studenten

	1. Het instellingsbestuur verstrekt zodanige informatie aan studenten
en aanstaande studenten over de instelling, het te volgen onderwijs en
de opleidingsnamen dat het die personen in staat stelt
opleidingsmogelijkheden te vergelijken, zich een goed oordeel te vormen
over de inhoud en de inrichting van het gevolgde of te volgen onderwijs
en de examens.

	2. De vertegenwoordiging van de instellingen en de daarvoor in
aanmerking komende belangenorganisaties van studenten maken gezamenlijke
afspraken over de specificaties van de informatie, bedoeld in het eerste
lid. Indien zij daarin niet slagen, kunnen bij ministeriële regeling
die nadere specificaties worden gegeven van inhoud en vorm van de
informatie die nodig is voor het vergelijken van opleidingen en het
kiezen van een passende opleiding. In de ministeriële regeling kunnen
voor verschillende groepen van instellingen verschillende specificaties
worden gegeven.

BK

	Na artikel 7.15 wordt een nieuw artikel 7.16 ingevoegd, luidende:

Artikel 7.16. Erkenning verworven competenties

	Het instellingsbestuur kan procedures en criteria voor de erkenning van
verworven competenties vaststellen voor degenen die niet zijn
ingeschreven.

BL

	Artikel 7.18 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid komt te luiden;

	1. Het college voor promoties van een universiteit, de Open
Universiteit of een levensbeschouwelijke universiteit is bevoegd de
graad Doctor te verlenen op grond van de promotie.

	2. In het vierde lid wordt na “een universiteit” ingevoegd: , een
levensbeschouwelijke universiteit of de Open Universiteit.

	3. In het vijfde lid vervalt “de kerkelijke hoogleraren aan een
openbare universiteit”.

	4. Toegevoegd wordt een lid, luidende:

	6. Een instelling kan gezamenlijk met een of meer Nederlandse of
buitenlandse instellingen de graad Doctor verlenen op grond van een
promotie. Het eerste tot en met vijfde lid zijn van overeenkomstige
toepassing. De instellingen kunnen nadere afspraken maken omtrent de
uitvoering binnen het bepaalde in het promotiereglement.

BM

	Artikel 7.19, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. Aan het slot van onderdeel a, vervalt “en”.

	2. Aan het slot van onderdeel b wordt de punt vervangen door: , en.

	3. Toegevoegd wordt een nieuw onderdeel, luidende:

	c. indien van toepassing, de gang van zaken met betrekking tot artikel
7.18, zesde lid.

BN

	Artikel 7.28, eerste lid, tweede volzin, wordt na “onverminderd”
ingevoegd: de bevoegdheid van het instellingsbestuur om op grond van
artikel IV.1 van het genoemde verdrag een aanzienlijk verschil aan te
tonen tussen de algemene eisen betreffende de toegang op het grondgebied
van het bedoelde land waar de kwalificatie werd behaald en de algemene
eisen bij of krachtens deze wet. Gelijke bevoegdheid bestaat op grond
van het tweede lid, derde en vierde volzin,.

BN1

	Artikel 7.30d komt te luiden:

Artikel 7.30d. Toelatingseisen niet van toepassing a.g.v.
Lissabon-afspraken

	Op de personen, bedoeld in artikel 7.28, eerste lid, tweede volzin,
zijn, onverminderd de bevoegdheid van het instellingsbestuur om op grond
van artikel IV.1 van het Verdrag inzake de erkenning van kwalificaties
betreffende hoger onderwijs in de Europese regio (Trb. 2002, 137) een
aanzienlijk verschil aan te tonen tussen de algemene eisen betreffende
de toegang op het grondgebied van het bedoelde land waar de kwalificatie
werd behaald en de algemene eisen bij of krachtens deze wet, niet van
toepassing:

	a. artikel 7.30a, met uitzondering van het derde lid, tweede volzin,
onderdeel b, en de in het derde lid, vierde volzin, bedoelde kwaliteiten
op het gebied van kennis, inzicht en vaardigheden,

	b. artikel 7.30b, met uitzondering van de in het eerste lid, vierde
volzin, bedoelde eisen op het gebied van kennis, inzicht en
vaardigheden, en

	c. artikel 7.30c, met uitzondering van de in het tweede lid bedoelde
kennis, inzicht en vaardigheden.

BO

	Titel 2a van hoofdstuk 7 vervalt.

BP

	Artikel 7.32 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het derde lid wordt “ook kan geschieden” vervangen door:
geschiedt.

	2. Het vierde lid komt te luiden:

	4. De inschrijving voor een opleiding aan een universiteit, een
levensbeschouwelijke universiteit of een hogeschool geschiedt voor een
periode van onbepaalde duur en eindigt in de gevallen, bedoeld in
artikel 7.42. Het instellingsbestuur van de Open Universiteit stelt de
periode van de inschrijving voor een onderwijseenheid vast.

BQ

	Artikel 7.34 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid, onderdeel a, komt te luiden:

	a. aan het initieel onderwijs van de instelling deel te nemen,
behoudens de bevoegdheid van het instellingsbestuur van een
universiteit, hogeschool of levensbeschouwelijke universiteit in geval
van toepassing van de artikelen 7.9, eerste lid, 7.30a, derde lid,
7.30b, eerste lid, 7.42a, 7.53, derde lid, 7.56 of 7.57h anders te
beslissen,.

	2. In het derde lid vervalt de eerste volzin en vervalt in de tweede
volzin “de in de eerste volzin en”.

	3. In het vierde lid wordt “de examens van die opleiding” vervangen
door: het examen van de masteropleiding.

BR

	Na artikel 7.34 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7.35. Verhaalsrecht

	1. Indien het instellingsbestuur zijn verplichtingen op grond van de
artikelen 7.13, 7.15, 7.34 en 7.59 niet nakomt, betaalt het de student
het collegegeld geheel of gedeeltelijk terug.

	2. Het instellingsbestuur stelt regels van procedurele aard vast met
betrekking tot de toepassing van dit artikel.

BS

	In artikel 7.36 wordt “Artikel 7.34, vierde lid, is” vervangen
door: De artikelen 7.34, vierde lid, en 7.35 zijn.

BT

	In artikel 7.37, tweede lid, wordt “het verschuldigde collegegeld
wordt voldaan” vervangen door “het verschuldigde collegegeld is of
wordt voldaan” en wordt “het verschuldigde cursusgeld is voldaan”
vervangen door: het verschuldigde collegegeld OU is of wordt voldaan.

BU

	Artikel 7.42 komt te luiden:

Artikel 7.42. Beëindiging inschrijving

	1. Het instellingsbestuur beëindigt op verzoek van degene die is
ingeschreven voor een opleiding diens inschrijving met ingang van de
volgende maand.

	2. Indien degene die is ingeschreven voor een opleiding zijn wettelijk
collegegeld, instellingscollegegeld, collegegeld OU of examengeld na
aanmaning niet heeft voldaan, kan het instellingsbestuur de
inschrijving, met ingang van de tweede maand volgend op de aanmaning
beëindigen

	3. Indien een inschrijving wordt beëindigd in een geval als bedoeld in
artikel 7.8b, vijfde lid, artikel 7.12b, artikel 7.37, vijfde of zesde
lid, artikel 7.42a of artikel 7.57h, eerste of tweede lid, beëindigt
het instellingsbestuur de inschrijving met ingang van de volgende maand.

	4. Het instellingsbestuur stelt regels van procedurele aard vast met
betrekking tot de toepassing van dit artikel.

	5. Het instellingsbestuur informeert de betrokkene en de Informatie
Beheer Groep over de beëindiging van de inschrijving.

BV

	Na artikel 7.42 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7.42a. Gedragingen student in relatie tot toekomstige
beroepsuitoefening

	1. Het instellingsbestuur kan in bijzondere gevallen na advies van de
examencommissie, de decaan of een met de decaan vergelijkbaar orgaan
binnen de instelling en na zorgvuldige afweging van de betrokken
belangen de inschrijving van een student voor een opleiding beëindigen
dan wel weigeren, als die student door zijn gedragingen of uitlatingen
blijk heeft gegeven van ongeschiktheid voor de uitoefening van een of
meer beroepen waartoe de door hem gevolgde opleiding hem opleidt, dan
wel voor de praktische voorbereiding op de beroepsuitoefening.

	2. Het instellingsbestuur dan wel het instellingsbestuur van een andere
instelling die een zelfde of verwante opleiding verzorgt, kan besluiten
de student niet opnieuw of niet voor die opleiding in te schrijven.

	3. Indien de student, bedoeld in het eerste lid, is ingeschreven voor
een andere opleiding en daarbinnen het onderwijs volgt van een
afstudeerrichting die overeenkomt met of gelet op de praktische
voorbereiding op de beroepsuitoefening verwant is aan de opleiding
waarvoor de inschrijving met toepassing van het eerste lid is
beëindigd, kan het instellingsbestuur na advies van de examencommissie,
de decaan of een met de decaan vergelijkbaar orgaan binnen de instelling
en na zorgvuldige afweging van de betrokken belangen besluiten dat de
student die afstudeerrichting of andere onderdelen van die opleiding
niet mag volgen.

	4. Artikel 7.42, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige
toepassing.

BW

	Paragraaf 2 van titel 3 van hoofdstuk 7 wordt vervangen door een nieuwe
paragraaf 2, luidende:

Paragraaf 2. Eigen bijdragen

Artikel 7.43. Collegegeldverplichting

	1. Een student is voor elk studiejaar dat hij door het
instellingsbestuur voor een opleiding is ingeschreven, aan de
desbetreffende instelling wettelijk collegegeld of
instellingscollegegeld verschuldigd. Een student die door het
instellingsbestuur van de Open Universiteit is ingeschreven, is het
collegegeld OU, bedoeld in artikel 7.45, vijfde lid, onderscheidenlijk
artikel 7.46, vierde lid, verschuldigd.

	2. Met uitzondering van de gevallen, bedoeld in artikel 7.48, eerste en
tweede lid, is artikel 7.42, tweede lid, van toepassing.

Artikel 7.44. Examengeldverplichting

	1. Een extraneus is voor elk studiejaar dat hij door het
instellingsbestuur voor een opleiding is ingeschreven, aan de
desbetreffende instelling examengeld verschuldigd.

	2. Het instellingsbestuur stelt de hoogte van het examengeld vast.

	3. Artikel 7.42, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7.45. Wettelijk collegegeld

	1. Het wettelijk collegegeld is verschuldigd door een student die:

	a. blijkens het Centraal register inschrijving hoger onderwijs, bedoeld
in artikel 7.52, voor een inschrijving aan een bacheloropleiding niet
eerder een bachelorgraad heeft behaald of voor een inschrijving aan een
masteropleiding niet eerder een mastergraad heeft behaald,

	b. woonachtig is in Nederland, België, Luxemburg of een van de
deelstaten Noord-Rijnland-Westfalen, Nedersaksen en Bremen van de
Bondsrepubliek Duitsland, en

	c. tot Ă©Ă©n van de groepen van personen, bedoeld in artikel 2.2 van de
Wet studiefinanciering 2000, behoort of de Surinaamse nationaliteit
bezit.

	De voorwaarde, bedoeld onder a, geldt niet voor een student die voor de
eerste maal een opleiding op het gebied van onderwijs of gezondheidszorg
volgt.

	2. Bij algemene maatregel van bestuur kan de categorie studenten,
bedoeld in het eerste lid, worden uitgebreid.

	3. Een student als bedoeld in het eerste lid, die is ingeschreven voor
een voltijdse opleiding is het volledige wettelijk collegegeld
verschuldigd.

	4. Een student als bedoeld in het eerste lid, die is ingeschreven voor
een deeltijdse of duale opleiding, is een door het instellingsbestuur te
bepalen deel van het wettelijk collegegeld verschuldigd dat ligt tussen
een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen bedrag en
het bedrag, bedoeld in het derde lid.

	5. Een student als bedoeld in het eerste lid, die is ingeschreven voor
een onderwijseenheid bij de Open Universiteit, is collegegeld OU
verschuldigd ter grootte van ten minste Ă©Ă©n zestigste deel en ten
hoogste Ă©Ă©n dertigste deel van het bedrag, bedoeld in het derde lid,
vermenigvuldigd met het aantal studiepunten dat een onderwijseenheid
groot is. Het instellingsbestuur van de Open Universiteit bepaalt met in
achtneming van de vorige volzin de hoogte van het collegegeld OU.

	6. Indien een student als bedoeld in het eerste lid meer dan Ă©Ă©n
opleiding volgt en de opleiding waarvoor hij het eerst is ingeschreven
met goed gevolg afrondt, is deze student het wettelijk collegegeld
verschuldigd voor het resterende deel van het studiejaar. Het
verschuldigde bedrag wordt in dat geval berekend naar rato van het
aantal resterende maanden van het desbetreffende studiejaar.

	7. Bij algemene maatregel van bestuur wordt de hoogte van het wettelijk
collegegeld, bedoeld in het derde lid, vastgesteld. Dit bedrag wordt
jaarlijks volgens de consumentenprijsindex geĂŻndexeerd, op de wijze bij
of krachtens algemene maatregel van bestuur bepaald. De eerste en tweede
volzin zijn van overeenkomstige toepassing op het bedrag, bedoeld in het
vierde lid.

	8. Met bachelorgraad en mastergraad als bedoeld in het eerste lid,
worden gelijkgesteld op grond van artikel 7.20 behaalde titels.

Artikel 7.46. Instellingscollegegeld

	1. Een student die niet voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel
7.45, eerste, tweede of zesde lid, is het instellingscollegegeld of het
collegegeld OU, bedoeld in het vierde lid, verschuldigd.

	2. Het instellingsbestuur stelt de hoogte van het
instellingscollegegeld vast. Onverminderd artikel 7.3c, vierde lid,
bedraagt het instellingscollegegeld ten minste het bedrag, bedoeld in
artikel 7.45, derde lid.

	3. Het instellingsbestuur kan per opleiding of groep van opleidingen of
per groep of groepen studenten een verschillend instellingscollegegeld
vaststellen.

	4. Het instellingsbestuur van de Open Universiteit stelt de hoogte van
het collegegeld OU voor de in het eerste lid bedoelde student vast op
ten minste Ă©Ă©n dertigste deel van het wettelijk collegegeld,
vermenigvuldigd met het aantal studiepunten dat een onderwijseenheid
groot is. Het derde lid is van overeenkomstige toepassing.

	5. Het instellingsbestuur stelt regels vast met betrekking tot de
toepassing van dit artikel. Indien de student, bedoeld in het eerste lid
gedurende een studiejaar alsnog voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in
artikel 7.45, eerste of tweede lid:

	a. is hij voor het resterende deel van het studiejaar op zijn verzoek
het wettelijk collegegeld verschuldigd, en

	b. betaalt het instellingsbestuur hem het voor het restant van het
studiejaar reeds betaalde instellingscollegegeld terug.

	6. Het instellingsbestuur informeert Informatie Beheer Groep over de
hoogte van de bedragen, bedoeld in het tweede lid, en in artikel 7.45,
vierde lid.

Artikel 7.47. Voldoening collegegeld

	Het collegegeld wordt door of namens de student voldaan door:

	a. betaling ineens, dan wel

	b. betaling in termijnen, overeenkomstig een door het
instellingsbestuur en degene die zich tot betaling heeft verbonden te
treffen betalingsregeling, waarbij door het instellingsbestuur
administratiekosten in rekening kunnen worden gebracht tot een bij of
krachtens algemene maatregel van bestuur vastgesteld bedrag.

Artikel 7.48. Vermindering, vrijstelling en terugbetaling collegegeld

	1. Indien een student als bedoeld in artikel 7.45 bij een instelling is
ingeschreven voor een opleiding en aan dezelfde of een andere bekostigde
instelling met uitzondering van de Open Universiteit een tweede
inschrijving wenst, is hij voor de laatstbedoelde inschrijving
vrijgesteld van het betalen van collegegeld, tenzij het betaalde dan wel
te betalen bedrag voor de eerste inschrijving lager is dan het wettelijk
collegegeld, bedoeld in artikel 7.45, derde lid. In dat geval is het
verschil verschuldigd.

	2. Degene die voor het volgen van uit de openbare kas bekostigd
onderwijs les- of cursusgeld verschuldigd is op grond van de Les- en
cursusgeldwet, en die in plaats daarvan, dan wel daarnaast in hetzelfde
studiejaar wenst te worden ingeschreven en daarvoor het wettelijk
collegegeld, bedoeld in artikel 7.45, derde lid, is verschuldigd, is
voor de inschrijving voor een opleiding aan een bekostigde instelling
met uitzondering van de Open Universiteit een collegegeld verschuldigd,
dat het verschil bedraagt tussen de reeds voldane bijdrage en het
bedoelde, hogere collegegeld. Indien hij een collegegeld verschuldigd is
dat lager is dan het reeds voldane bedrag wordt hij van het betalen van
collegegeld vrijgesteld. 

	3. Een student is slechts een gedeelte deel van het door hem
verschuldigde wettelijk collegegeld verschuldigd, indien de student zich
gedurende het studiejaar inschrijft. In dat geval wordt het
verschuldigde bedrag berekend naar rato van het aantal resterende
maanden van het desbetreffende studiejaar.

	4. De student heeft aanspraak op terugbetaling van een twaalfde
gedeelte van het door hem verschuldigde wettelijk collegegeld voor elke
maand dat het studiejaar na beëindiging van zijn inschrijving duurt,
tenzij een betalingsregeling als bedoeld in artikel 7.47, onderdeel b,
is getroffen. Indien een student in de loop van het studiejaar
overlijdt, wordt voor elke daaropvolgende maand van het studiejaar na
diens overlijden, een twaalfde gedeelte van het betaalde wettelijk
collegegeld terugbetaald. Bij beëindiging van de inschrijving met
ingang van juli of augustus heeft de student geen aanspraak op
beëindiging van betaling van de termijnen, bedoeld in artikel 7.47,
onderdeel b, en op terugbetaling van het voor die maanden betaalde
collegegeld, tenzij het instellingsbestuur dat anders heeft geregeld.
Dit lid is niet van toepassing op de Open Universiteit.

	5. Vermindering of vrijstelling van het wettelijk collegegeld in andere
gevallen dan bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, wordt
aangemerkt als ondoelmatige besteding van de rijksbijdrage, bedoeld in
artikel 2.9, eerste lid.

	6. Het instellingsbestuur van de Open Universiteit stelt een regeling
vast waarin een voorziening in de vorm van een verlaging van het
collegegeld OU wordt getroffen, voor studenten als bedoeld in artikel
7.45, vijfde lid, van wie het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8,
eerste tot en met vierde lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke
regelingen, minder dan 110% van het belastbaar minimumloon bedraagt. In
de regeling stelt het instellingsbestuur vast welke aanvraagbescheiden
moeten worden ingediend. De hoogte van de verlaging, bedoeld in de
eerste volzin, is in elk geval afhankelijk van het inkomen van de
betrokkene. 

Artikel 7.49 Collegegeld voor bepaalde voltijdse opleidingen vanaf het
studiejaar 2005–2006

	1. Het instellingsbestuur stelt in afwijking van artikel 7.45 voor een
opleiding die of voor een experimenteel programma dat is aangewezen op
grond van artikel 9 van de Experimentenwet vooropleidingseisen, selectie
en collegegeldheffing, een collegegeld vast. Het collegegeld bedraagt
ten hoogste vijf keer het collegegeld, bedoeld in artikel 7.45, derde
lid.

	2. Het instellingsbestuur draagt tijdig voor de aanvang van het
studiejaar zorg voor openbaarmaking van het op grond van het eerste lid
vastgestelde bedrag.

	3. Indien het eerste lid voor een opleiding toepassing heeft gevonden,
komt het overeenkomstig het eerste lid vastgestelde collegegeld in de
plaats van het collegegeld, genoemd in artikel 7.45, derde lid.

	4. Artikel 7.45, zevende lid is van overeenkomstige toepassing.

	5. Artikel 7.47 is van toepassing.

Artikel 7.50 Overige bijdragen

	1. De inschrijving wordt niet afhankelijk gesteld van een andere
geldelijke bijdrage dan de in de artikelen 7.43 tot en met 7.49 bedoelde
bedragen.

	2. In afwijking van het eerste lid kan bij algemene maatregel van
bestuur worden bepaald dat het instellingsbestuur van een hogeschool met
het oog op de inschrijving voor een opleiding als bedoeld in de
artikelen 7.26, tweede lid, en 7.26a, eerste lid, een bijdrage mag
verlangen in de kosten die rechtstreeks verband houden met het
onderwijs. De algemene maatregel van bestuur bepaalt op welke
kostensoorten een dergelijke bijdrage betrekking kan hebben en welk
bedrag ten hoogste gevorderd kan worden.

	3. Het instellingsbestuur treft voorzieningen tot financiële
ondersteuning van degenen voor wie de bijdrage, bedoeld in het tweede
lid, een onoverkomelijke belemmering voor de inschrijving vormt. Het
instellingsbestuur stelt nadere regels vast met betrekking tot de
toepassing van het tweede lid en met betrekking tot de financiële
ondersteuning, bedoeld in de eerste volzin.

Artikel 7.51. Profileringsfonds

	1. Het instellingsbestuur treft voorzieningen voor de financiële
ondersteuning van een student die:

	a. aan de desbetreffende instelling voor hoger onderwijs, bedoeld in
artikel 1.2, onderdeel a, is ingeschreven voor een opleiding waarvoor
aan hem nog geen graad is verleend en wettelijk collegegeld verschuldigd
is,

	b. in verband met de aanwezigheid van een bijzondere omstandigheid de
opleiding niet of niet geheel volgt, en voor die opleiding aanspraak
heeft of heeft gehad op prestatiebeurs als bedoeld in hoofdstuk 5 van de
Wet studiefinanciering 2000, en

	c. studievertraging heeft opgelopen of naar verwachting zal oplopen als
gevolg van bijzondere omstandigheden, of

	d. is ingeschreven voor een opleiding waarop het instellingsbestuur
artikel 7.4a, achtste lid, heeft toegepast, of

	e. aan de desbetreffende instelling voor hoger onderwijs, bedoeld in
artikel 1.2, onderdeel a, is ingeschreven voor een opleiding waaraan
niet opnieuw accreditatie is verleend en waarvoor aan hem nog geen graad
is verleend.

	2. De bijzondere omstandigheden, bedoeld in het eerste lid, onderdelen
b en c, zijn:

	a. het lidmaatschap van het bestuur van een studentenorganisatie van
enige omvang met volledige rechtsbevoegdheid, een opleidingscommissie,
het bestuur van een opleiding als bedoeld in artikel 9.17, de
universiteitsraad, de faculteitsraad, het orgaan dat is ingesteld op
grond van de medezeggenschapsregeling, bedoeld in artikel 9.30, derde
lid, of 10.16a, derde lid, de medezeggenschapsraad, de deelraad of de
studentenraad,

	b. activiteiten op bestuurlijk of maatschappelijk gebied die naar het
oordeel van het instellingsbestuur mede in het belang zijn van de
instelling of van het onderwijs dat de student volgt,

	c. ziekte of zwangerschap en bevalling,

	d. een lichamelijke, zintuiglijke of andere functiestoornis,

	e. bijzondere familieomstandigheden,

	f. studievertraging die het gevolg is van de wijze waarop de instelling
de opleiding feitelijk verzorgt.

	g. overige door het instellingsbestuur met in achtneming van het derde
lid vastgestelde bijzondere omstandigheden waarin een student verkeert,

	h. andere dan de in de onderdelen a tot en met g bedoelde
omstandigheden die, indien een daarop gebaseerd verzoek om financiële
ondersteuning door het instellingsbestuur niet zou worden gehonoreerd,
zouden leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

	3. Het instellingsbestuur kan voorzieningen treffen voor de financiële
ondersteuning van een student die:

	a. aan de desbetreffende instelling is ingeschreven voor een opleiding
waarvoor aan hem nog geen graad is verleend,

	b. niet voldoet aan een nationaliteitseis als bedoeld in artikel 7.45,
eerste lid, en

	c. woonachtig is in Nederland, België, Luxemburg of een van de
deelstaten Noord-Rijnland-Westfalen, Nedersaksen en Bremen van de
Bondsrepubliek Duitsland.

	4. Het instellingsbestuur stelt regels van procedurele aard vast met
betrekking tot de toepassing van dit artikel, waartoe in ieder geval
behoren regels over de aanvang, de duur en de hoogte van de financiële
ondersteuning. De duur van de financiële ondersteuning aan een student
als bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, bedraagt de periode die
overeenstemt met de studielast die uitgaat boven 60 studiepunten. De
financiële ondersteuning is niet hoger dan de studiefinanciering die
betrokkene geniet uit hoofde van hoofdstuk 3 van de Wet
studiefinanciering 2000, dan wel zou hebben genoten, indien hij daarop
aanspraak zou maken of zou hebben mogen maken. Het instellingsbestuur
kan aan de toekenning van financiële ondersteuning de voorwaarde
verbinden dat de student feitelijk studerend is.

	5. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een student die aan
de Open Universiteit is ingeschreven voor een onderwijseenheid.

	6. Onze minister treft voorzieningen voor de financiële ondersteuning
van een student die bestuurslid is van een van een rechtspersoon met
volledige rechtsbevoegdheid uitgaande politieke jongerenorganisatie van
enige omvang of van een landelijke organisatie van enige omvang die voor
het hoger onderwijs relevante activiteiten ontplooit en die daartoe
daadwerkelijke activiteiten ontplooit. Bij ministeriële regeling worden
de voorwaarden gesteld waaronder deze financiële ondersteuning
plaatsvindt.

	7. In aanvulling op de voorzieningen, bedoeld in het eerste tot en met
zesde lid, kan een voorziening voor financiële ondersteuning worden
getroffen, die samen met de financiële ondersteuning ingevolge de
voorzieningen, bedoeld in het eerste tot en met zesde lid, hoger is dan
de studiefinanciering die betrokkene geniet uit hoofde van hoofdstuk 3
van de Wet studiefinanciering 2000, dan wel zou hebben genoten, indien
hij daarop aanspraak zou maken of zou hebben mogen maken. Deze
aanvulling wordt verstrekt onder de benaming: voorziening voor
aanvullende ondersteuning. 

	8. Het instellingsbestuur onderscheidenlijk Onze minister deelt de
student schriftelijk de hoogte van de financiële ondersteuning, bedoeld
in het eerste tot en met zevende lid, mee waarbij het bedrag van de
aanvullende ondersteuning, bedoeld in het zevende lid, afzonderlijk
wordt vermeld. Voorts legt het instellingsbestuur onderscheidenlijk Onze
minister de aan de student verstrekte financiële ondersteuning vast in
zijn administratie, onder vermelding van het burgerservicenummer van de
student en de hoogte van het toegekende bedrag waarbij de hoogte van de
aanvullende ondersteuning, bedoeld in het zevende lid, afzonderlijk
wordt vermeld.

BX

	Artikel 7.52 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid, onderdeel a, vervalt de zinsnede “, dat van de
Open Universiteit daaronder niet begrepen,”.

	2. In de eerste en tweede volzin van het vijfde lid vervalt telkens
“van universiteiten en hogescholen”.

	3. De derde volzin van het vijfde lid komt te luiden: Bij of krachtens
algemene maatregel van bestuur kunnen terzake nadere regels worden
gesteld.

BY

	Artikel 7.57a, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. Aan het slot van onderdeel d wordt de punt vervangen door een
puntkomma.

	2. Toegevoegd wordt een nieuw onderdeel, luidende:

	e. universiteit: de universiteit, bedoeld in artikel 1.2, onderdeel a,
en de levensbeschouwelijke universiteit, bedoeld in artikel 1.2,
onderdeel c.

BZ

	Artikel 7.57h wordt als volgt gewijzigd:

	1. Onder verwijdering van de punt achter de tweede volzin wordt aan die
volzin toegevoegd: , of de inschrijving gedurende eenzelfde periode
wordt beëindigd.

	2. Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

	3. Toegevoegd wordt een nieuw lid, luidende:

	2. Als de persoon die de voorschriften, bedoeld in het eerste lid,
overtreedt, ernstige overlast binnen de gebouwen en terreinen van de
instelling heeft veroorzaakt en deze overlast ook na aanmaning door of
vanwege het instellingsbestuur niet heeft gestaakt, kan het
instellingsbestuur die student de toegang tot de instelling definitief
ontzeggen of zijn inschrijving beëindigen.

CA

	Artikel 7.58 vervalt.

CB

	In artikel 7.59, vijfde lid, onderdeel b, onder 1°, wordt “bezwaar
en beroep binnen de instelling” vervangen door: de behandeling van
klachten en geschillen, bedoeld in titel 4, alsmede van de procedures
voor de behandeling van geschillen inzake medezeggenschap.

CC

	Titel 4 van hoofdstuk 7 wordt als volgt gewijzigd:.

	1. De paragrafen 1 tot en met 3 worden vernummerd tot paragrafen 2 tot
en met 4.

	2. Na het opschrift van de titel wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd,
luidende:

Paragraaf 1. Toegankelijke faciliteit; klachten

Artikel 7.59a. Toegankelijke faciliteit

	1. Het instellingsbestuur richt een toegankelijke en eenduidige
faciliteit in. Het instellingsbestuur stelt een nadere regeling vast met
betrekking tot deze paragraaf en paragraaf 2, die een onderdeel vormt
van het bestuurs- en beheersreglement.

	2. Een betrokkene dient een klacht als bedoeld in artikel 7.59b en een
beroep of bezwaar als bedoeld in paragraaf 2 vanwege een genomen
beslissing van een orgaan van een instelling voor hoger onderwijs dan
wel het ontbreken ervan op grond van deze wet en daarop gebaseerde
regelingen in bij de faciliteit. Indien het een beroep of bezwaar van
een betrokkene aan een openbare instelling betreft, zijn de artikelen
6:4, eerste en tweede lid, en 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht
niet van toepassing.

	3. In deze paragraaf en de paragrafen 2 tot en met 4 wordt onder
“betrokkene” verstaan: een student, een aanstaande student, een
voormalige student, een extraneus, een aanstaande extraneus of een
voormalige extraneus.

	4. De termijn voor het schriftelijk indienen van een beroep of bezwaar
als bedoeld in paragraaf 2 bedraagt zes weken.

	5. De faciliteit bevestigt de ontvangst van een binnengekomen klacht,
beroep of bezwaar schriftelijk aan de betrokkene en zendt deze, nadat
daarop de datum van ontvangst is aangetekend, zo spoedig mogelijk door
aan het bevoegde orgaan. Indien het een openbare instelling betreft, is
artikel 6:15, eerste en tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht
niet van toepassing.

	6. De datum van ontvangst, bedoeld in het vijfde lid, is bepalend voor
de vraag of een klacht, beroep of bezwaar tijdig is ingediend. Indien
het een openbare instelling betreft, is artikel 6:15, derde lid, van de
Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

	7. Indien de faciliteit een klacht, beroep of bezwaar aan een onbevoegd
orgaan heeft gezonden, zendt dit orgaan het desbetreffende stuk zo
spoedig mogelijk terug naar de faciliteit. Het bevoegde orgaan behandelt
een klacht, beroep of bezwaar dat door een betrokkene rechtstreeks is
ingediend bij dit orgaan slechts na tussenkomst van de faciliteit.

Artikel 7.59b. Klachten

	Het instellingsbestuur behandelt een klacht van een betrokkene, wat een
bijzondere instelling betreft met overeenkomstige toepassing van titel
9.1 van de Algemene wet bestuursrecht.

CD

	Het opschrift van paragraaf 2 komt te luiden:

Paragraaf 2. College van beroep voor de examens;
geschillenadviescommissie

CE

	Artikel 7.61 wordt als volgt gewijzigd:

	1. De aanhef van het eerste lid komt te luiden: Het college van beroep
voor de examens is bevoegd ten aanzien van de volgende beslissingen: .

	2. In het eerste lid, onderdeel a, wordt “7.9, eerste lid, en 16.6a,
derde lid” vervangen door: en 7.9, eerste lid.

	3. Het derde lid vervalt.

	4. Het vierde tot en met zevende lid worden vernummerd tot derde tot en
met zesde lid.

	5. Aan het derde lid (nieuw) wordt na de tweede volzin een volzin
ingevoegd, luidende: Indien de examinator tegen wie het beroep is
gericht, lid is van de examencommissie, neemt hij geen deel aan de
beraadslaging.

CF

	In artikel 7.62, eerste lid, onder e wordt “vierde lid” vervangen
door: derde lid.

CG

	Na artikel 7.63 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 7.63a. Bevoegdheid en samenstelling geschillenadviescommissie

	1. Elke instelling voor hoger onderwijs heeft een
geschillenadviescommissie. Op een geschillenadviescommissie is artikel
7:13, eerste tot en met zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht van
overeenkomstige toepassing. De leden van de geschillenadviescommissie
zijn functioneel onafhankelijk.

	2. De geschillenadviescommissie brengt aan het instellingsbestuur
advies uit over bezwaren met betrekking tot andere beslissingen dan wel
het ontbreken ervan op grond van deze wet en daarop gebaseerde
regelingen dan die, bedoeld in artikel 7.61.

	3. De geschillenadviescommissie gaat na of een minnelijke schikking
tussen partijen mogelijk is.

	4. Indien sprake is van onverwijlde spoed kan de voorzitter van de
geschillenadviescommissie desgevraagd bepalen dat de
geschillenadviescommissie zo spoedig mogelijk advies uitbrengt aan het
instellingsbestuur. De voorzitter bepaalt binnen een week na ontvangst
van het bezwaar of sprake is van onverwijlde spoed en brengt de
betrokkene en het instellingsbestuur hiervan zo spoedig mogelijk op de
hoogte. Het instellingsbestuur neemt dan, wat de openbare instellingen
betreft in afwijking van artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht,
binnen vier weken na ontvangst van het bezwaar door de faciliteit een
beslissing.

Artikel 7.63b. Beslissing op bezwaren

	1. Het instellingsbestuur beslist na ontvangst van het bezwaar binnen
10 weken, onverminderd de beslissingen op grond van de procedure,
bedoeld in artikel 7.63a, vierde lid. Wat de openbare instellingen
betreft beslist het instellingsbestuur in afwijking van artikel 7:10,
derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

	2. Wat bijzondere instellingen betreft worden de artikelen 7:11, 7:12
en 7:13, zevende lid, van de Algemene wet bestuursrecht overeenkomstig
toegepast.

CH

	De artikelen 7.64 tot en met 7.66 komen te luiden:

Artikel 7.64. College van beroep voor het hoger onderwijs

	1. Er is een college van beroep voor het hoger onderwijs, gevestigd te
’s-Gravenhage.

	2. Het college van beroep heeft ten minste drie en ten hoogste zeven
leden, onder wie de voorzitter. Het college heeft een even groot aantal
plaatsvervangende leden.

	3. Het college van beroep wordt bijgestaan door een secretaris. Onze
minister kan aan de secretaris ambtenaren toevoegen.

	4. De ambtenaren die werkzaam zijn voor het college van beroep staan
onder het gezag van dat college en leggen over werkzaamheden uitsluitend
aan dat college verantwoording af.

	5. Het college van beroep houdt zitting in kamers. Het college van
beroep wijst de voorzitter van een kamer aan uit de leden.

	6. Het college van beroep stelt voor zijn werkzaamheden een reglement
van orde vast waarin in elk geval worden geregeld:

	a. de splitsing in kamers,

	b. de verdeling van werkzaamheden over de verschillende kamers, en

	c. de wijze waarop de voorzitter van het college van beroep en van een
kamer wordt vervangen.

Artikel 7.65. Rechtspositie leden van het college van beroep voor het
hoger onderwijs

	1. De leden van het college van beroep voor het hoger onderwijs en de
plaatsvervangende leden worden bij koninklijk besluit benoemd.

	2. De secretaris wordt bij koninklijk besluit benoemd en is bezoldigd.

	3. De leden en plaatsvervangende leden voldoen aan de vereisten voor
benoembaarheid tot rechterlijk ambtenaar, bedoeld in artikel 1d van de
Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.

	4. Een lid of plaatsvervangend lid wordt bij koninklijk besluit
ontslagen met ingang van de eerstvolgende maand, nadat hij:

	a. hiertoe een verzoek heeft ingediend,

	b. de leeftijd van zeventig jaar heeft bereikt,

	c. terzake gehoord, uit hoofde van ziekte of gebreken blijvend
ongeschikt is om zijn functie te vervullen, of

	d. bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf
is veroordeeld.

	5. De toelage aan de voorzitter, de overige leden en de
plaatsvervangende leden wordt vastgesteld bij koninklijk besluit, te
nemen op gemeenschappelijke voordracht van Onze minister en Onze
Minister van Financiën.

Artikel 7.66. Bevoegdheid en procedure college van beroep voor het hoger
onderwijs

	1. Het college van beroep voor het hoger onderwijs oordeelt over het
beroep dat een betrokkene heeft ingesteld tegen een beslissing van een
orgaan van een instelling voor hoger onderwijs die jegens hem op grond
van deze wet en daarop gebaseerde regelingen is genomen. Tegen
uitspraken van het college van beroep voor het hoger onderwijs staat
geen hoger beroep open.

	2. Hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige
toepassing, met uitzondering van de artikelen 8:1, eerste en tweede lid,
en 8:13.

	3. De organen van de instelling verstrekken aan het college van beroep
de gegevens die dit college voor de uitvoering van zijn taak nodig
oordeelt.

CI

	Artikel 7.68 komt te luiden:

Artikel 7.68. College van beroep bijzonder onderwijs

	1. In afwijking van artikel 7.66, eerste lid, kan het bestuur van een
bijzondere instelling in een regeling bepalen dat de instelling in
verband met de levensbeschouwelijke aard van de instelling, al dan niet
in samenwerking met besturen van een of meer andere bijzondere
instellingen voor hoger onderwijs met een levensbeschouwelijke aard, een
college van beroep bijzonder onderwijs instelt voor de behandeling van
beroepen ingesteld door een betrokkene tegen een beslissing van een
orgaan van een instelling voor hoger onderwijs die jegens hem op grond
van deze wet en daarop gebaseerde regelingen is genomen.

	2. De regeling bevat een uitwerking van de onderwerpen, genoemd in
artikel 7.62, eerste lid, alsmede de rechtsgang bij het college waarbij
de artikelen 7.60, vierde lid, eerste en tweede volzin, vijfde en zesde
lid, 7.61, tweede, vierde, vijfde, en zesde lid en 7.63 van
overeenkomstige toepassing zijn.

	3. De regeling alsmede wijzigingen daarvan worden vastgesteld met in
achtneming van de artikelen 7.59a tot en met 7.67. De regeling alsmede
de wijzigingen daarvan worden geacht te voldoen aan de in artikel 1.9,
derde lid, onder g, bedoelde voorwaarde, indien Onze minister niet
binnen drie maanden heeft verklaard van oordeel te zijn, dat het bestuur
bij de vaststelling van de rechtsgang de artikelen 7.59a tot en met 7.67
niet in acht heeft genomen en daartoe in redelijkheid geen beroep heeft
kunnen doen op de eigen levensbeschouwelijke aard van de bijzondere
instelling die zich tegen inachtneming daarvan zou verzetten, of dat
onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Binnen drie maanden wordt het
bezwaar ondervangen.

	4. De werking van het besluit van Onze minister, bedoeld in het derde
lid, wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken, of, indien
beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

CJ

	Artikel 9.3 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij de
benoeming wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met een evenwichtige
verdeling van de zetels over mannen en vrouwen.

	2. Het tweede lid vervalt.

	3. Het derde tot en met achtste lid worden vernummerd tot tweede tot en
met zevende lid.

CK

	Artikel 9.6 komt te luiden:

Artikel 9.6. Inlichtingenplicht college van bestuur

	Het college van bestuur verstrekt Onze minister de gevraagde
inlichtingen omtrent de universiteit.

CL

	Artikel 9.7 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het derde en het vijfde lid vervallen.

	2. Onder vernummering van het vierde lid tot derde lid worden na het
nieuwe derde lid twee nieuwe leden ingevoegd, luidende:

	4. De samenstelling, taken en bevoegdheden van de raad van toezicht
zijn zodanig dat de raad een deugdelijk en onafhankelijk toezicht kan
uitoefenen. De leden van de raad van toezicht hebben geen directe
belangen bij de universiteit. De leden van de raad zijn niet tevens
werkzaam bij een ministerie dan wel lid van de Eerste of Tweede Kamer
der Staten-Generaal. Zij hebben zitting op persoonlijke titel en oefenen
hun functie uit zonder last of ruggespraak. De benoeming van de leden
van de raad geschiedt op basis van vooraf openbaar gemaakte profielen.

	5. De universiteitsraad dan wel de ondernemingsraad en het orgaan
binnen de universiteit dat op grond van de medezeggenschapsregeling,
bedoeld in artikel 9.30, derde lid, tweede volzin, is ingesteld, wordt
of worden:

	a. in de gelegenheid gesteld om aan de raad van toezicht advies uit te
brengen over de profielen bedoeld in het vierde lid;

	b. vertrouwelijk gehoord door Onze minister over het door hem
voorgenomen besluit tot benoeming of ontslag. Het horen geschiedt op een
zodanig tijdstip dat het van wezenlijke invloed kan zijn op de
besluitvorming.

	3. In het zesde lid wordt “administratieve ondersteuning van de raad
van toezicht” vervangen door: functioneel onafhankelijke
administratieve ondersteuning van de raad van toezicht. De raad van
toezicht heeft instemmingsrecht ten aanzien van de benoeming en het
ontslag van de secretaris van de raad.

CM

	Artikel 9.8 komt te luiden:

Artikel 9.8. Taken raad van toezicht

	1. De raad van toezicht houdt, met het oog op de taken van de
universiteit, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, toezicht op de
uitvoering van werkzaamheden en de uitoefening van bevoegdheden door het
college van bestuur en staat dit college met raad ter zijde. De raad van
toezicht is in elk geval belast met:

	a. het benoemen, schorsen, ontslaan en vaststellen van de beloning van
de leden van het college van bestuur;

	b. het goedkeuren van het bestuurs- en beheersreglement;

	c. het goedkeuren van de begroting, de jaarrekening, het jaarverslag en
het instellingsplan;

	d. indien van toepassing, het goedkeuren van de gemeenschappelijke
regeling, bedoeld in artikel 8.1;

	e. het toezien op de naleving door het college van bestuur van
wettelijke verplichtingen en de omgang met de branchecode, bedoeld in
artikel 2.9;

	f. het toezien op de rechtmatige verwerving en op de doelmatige en
rechtmatige bestemming en aanwending van de middelen verkregen op grond
van de artikelen 2.5 en 2.6;

	g. het aanwijzen van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste
lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die verslag uitbrengt aan de
raad, en

	h. het jaarlijks afleggen van verantwoording over de uitvoering van de
taken en de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld onder a tot en met
g, in het jaarverslag van de universiteit.

	2. De raad van toezicht pleegt overleg met de universiteitsraad dan wel
de ondernemingsraad en het orgaan binnen de instelling dat op grond van
de medezeggenschapsregeling, bedoeld in artikel 9.30, derde lid, tweede
volzin, is ingesteld.

CN

	Artikel 9.15, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. In onderdeel h vervalt “alsmede” en wordt “en” aan het slot
vervangen door: de uitvoering van artikel 7,30c, en.

	2. Onder vervanging van de punt achter onderdeel i door een komma,
wordt een nieuw onderdeel j toegevoegd, luidende:

	j. het vaststellen van de procedures en criteria met betrekking tot
erkenning van verworven competenties. 

CO

	Artikel 9.18 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt na “elke opleiding” ingevoegd “of
groep van opleidingen” en wordt een volzin toegevoegd, luidend: De
commissie zendt de adviezen, bedoeld onder a en c, ter kennisneming aan
de faculteitsraad.

	2. In het derde lid wordt “wordt” vervangen door: worden regels van
procedurele aard met betrekking tot de toepassing van het eerste lid
gesteld en wordt.

	3. Het vijfde lid vervalt.

CP

	Artikel 9.24, derde lid, vervalt.

CQ

	In titel 1 van hoofdstuk 9 vervalt paragraaf 5.

CR

	Artikel 9.30 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het derde lid wordt “paragrafen 1 tot en met 6” vervangen
door “paragrafen 1, 2 en 4 tot en met 6” en wordt “paragrafen 1
tot en met 5” vervangen door: paragrafen 1, 2, 4 en 5.

	2. Aan het vijfde lid wordt toegevoegd: , alsmede voor vaststelling van
de medezeggenschapsregeling, bedoeld in het derde lid.

	3. Het zesde lid komt te luiden:

	6. De in de medezeggenschapsregeling vast te stellen
medezeggenschapsstructuren sluiten zo veel mogelijk aan bij de
organisatiestructuur, besluitvormingsprocedures en
verantwoordelijkheidsverdelingen binnen de instelling.

CS

	Artikel 9.30a, vierde lid, vervalt.

CT

	Artikel 9.32 wordt als volgt gewijzigd:

	1. De vierde volzin van het vijfde lid vervalt.

	2. Het zesde tot en met negende lid worden vernummerd tot zevende tot
en met tiende lid.

	3. Na het vijfde lid wordt een nieuw zesde lid ingevoegd, luidend:

	6. Onverminderd het vijfde lid, verschaft het college van bestuur de
raad, al dan niet gevraagd, tijdig alle inlichtingen die deze voor de
vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig heeft. Daaronder worden in
ieder geval begrepen ten minste eenmaal per jaar gegevens over de hoogte
en inhoud van de arbeidsvoorwaardelijke regelingen en afspraken per
groep van de in de instelling werkzame personen, de leden van het
college van bestuur, en de raad van toezicht.

CU

	In artikel 9.33, onder g, wordt “vijfde lid” vervangen door: vierde
lid.

CV

	Na artikel 9.33 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 9.33a. Adviesbevoegdheid universiteitsraad; adviesbevoegdheid
studentengeleding

	1. Het college van bestuur vraagt voorafgaand advies van de
universiteitsraad voor elk door het college van bestuur te nemen besluit
in ieder geval met betrekking tot:

	a. aangelegenheden die het voortbestaan en de goede gang van zaken
binnen de universiteit betreffen,

	b. de begroting, waaruit onder meer de hoogte van het
instellingscollegegeld dient te blijken,

	c. de regeling van het instellingsbestuur, bedoeld in artikel 7.35,
tweede lid.

	2. Het college van bestuur vraagt voorafgaand advies van het deel van
de universiteitsraad dat uit en door de studenten is gekozen, voor elk
door het college van bestuur te nemen besluit in ieder geval met
betrekking tot:

	a. het algemeen personeels- en benoemingsbeleid, tenzij artikel 9.36,
tweede lid, van toepassing is, en

	b. het beleid ten aanzien van het instellingscollegegeld, bedoeld in
artikel 7.46,

	c. de regeling van het instellingsbestuur ten aanzien van terugbetaling
van wettelijk collegegeld, bedoeld in artikel 7.48, vierde lid. 

CW

	Artikel 9.34, derde lid, onderdeel b, komt te luiden:

	b. de aangelegenheden waarover de raad, onverminderd artikel 9.33a,
adviesrecht heeft,.

CX

	In de aanhef van artikel 9.35 wordt “op grond van het bepaalde in het
reglement” vervangen door: op grond van artikel 9.33a of het
reglement.

CY

	Artikel 9.36 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het tweede lid vervalt.

	2. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

	3. In het tweede lid (nieuw) vervallen “of adviesrecht” en “en
tweede” en wordt een volzin toegevoegd, luidende: Het instemmingsrecht
wordt evenmin uitgeoefend, voorzover de medezeggenschap met betrekking
tot de desbetreffende aangelegenheid reeds op andere wijze is
uitgeoefend.

CZ

	In artikel 9.38a wordt “zesde en zevende lid” vervangen door:
zesde, zevende en achtste lid.

DA

	Paragraaf 3 van titel 2 van hoofdstuk 9 komt te luiden:

Paragraaf 3. Geschillen inzake medezeggenschap

Artikel 9.38c. Begripsbepaling

	In deze paragraaf en artikel 9.46 wordt onder medezeggenschapsorgaan
verstaan:

	a. de gezamenlijke vergadering,

	b. de ondernemingsraad,

	c. het orgaan dat is ingesteld op grond van de
medezeggenschapsregeling, bedoeld in artikel 9.30, derde lid, tweede
volzin,

	d. de universiteitsraad,

	e. de faculteitsraad,

	f. de dienstraad, bedoeld in artikel 9.50,

	g. geledingen van de organen onder a tot en met f.

Artikel 9.39. Geschillencommissie medezeggenschap

	1. Er is een geschillencommissie medezeggenschap hoger onderwijs die
bestaat uit drie leden, onder wie een voorzitter, en drie
plaatsvervangende leden.

	2. Onze minister benoemt de leden en plaatsvervangende leden voor vier
jaar. Zij zijn een keer herbenoembaar.

	3. Voor de benoeming, bedoeld in het tweede lid, dragen de gezamenlijke
instellingen en vertegenwoordigers van de medezeggenschapsorganen elk
een lid en een plaatsvervangend lid voor. Die twee leden dragen een
derde lid, tevens voorzitter, en diens plaatsvervanger voor.

	4. De leden functioneren zonder last of ruggespraak.

Artikel 9.40. Bevoegdheden en procedure geschillencommissie
medezeggenschap

	1. De geschillencommissie, bedoeld in artikel 9.39, neemt kennis van
geschillen tussen een medezeggenschapsorgaan en het college van bestuur
of de decaan over:

	a. de totstandkoming, wijziging of toepassing van het
medezeggenschapsreglement, bedoeld in artikel 9.34, en

	b. geschillen die voortvloeien uit de artikelen 9.30a, 9.32 tot en met
9.36, 9.38 en 9.38a.

	2. Indien er een geschil is tussen het orgaan dat is ingesteld op grond
van de medezeggenschapsregeling, bedoeld in artikel 9.30, derde lid,
tweede volzin, de universiteitsraad of de faculteitsraad en degene die
of het orgaan dat beslissingsbevoegdheid heeft, onderzoekt het college
van bestuur of een minnelijke schikking tussen partijen mogelijk is.
Indien het college van bestuur het orgaan is dat de
beslissingsbevoegdheid heeft, onderzoekt de raad van toezicht of een
minnelijke schikking mogelijk is. Indien dit niet mogelijk blijkt, legt
het medezeggenschapsorgaan, bedoeld in de eerste volzin, of degene die
of het desbetreffende orgaan dat beslissingsbevoegdheid heeft het
geschil voor aan de geschillencommissie. 

	3. Indien het geschil betrekking heeft op het niet of niet geheel
volgen van het advies van een medezeggenschapsorgaan, wordt de
uitvoering van de beslissing opgeschort met vier weken, tenzij het
desbetreffende orgaan geen bedenkingen heeft tegen onmiddellijke
uitvoering van de beslissing.

	4. De geschillencommissie is bevoegd een minnelijke schikking tussen
partijen tot stand te brengen. Indien geen minnelijke schikking wordt
bereikt, beslecht de geschillencommissie een aan haar voorgelegd geschil
door een bindende uitspraak te doen, waarbij zij toetst of:

	a. het college van bestuur of de decaan zich heeft gehouden aan de
eisen van de wet en het reglement, bedoeld in artikel 9.34,

	b. het college van bestuur of de decaan bij de afweging van de
betrokken belangen in redelijkheid tot het voorstel of de beslissing
heeft kunnen komen, en

	c. het college van bestuur of de decaan onzorgvuldig heeft gehandeld
ten opzichte van het desbetreffende medezeggenschapsorgaan.

	5. Indien het college van bestuur of de decaan voor de voorgenomen
beslissing geen instemming van het medezeggenschapsorgaan heeft
gekregen, kan het de geschillencommissie, in afwijking van het vierde
lid, toestemming vragen om de beslissing te nemen. De
geschillencommissie geeft slechts toestemming, indien de beslissing van
het medezeggenschapsorgaan om geen instemming te geven onredelijk is of
indien de voorgenomen beslissing van het college van bestuur of de
decaan gevergd wordt door zwaarwegende organisatorische, economische of
sociale redenen.

	6. Indien het gaat om besluiten als bedoeld in de artikelen 9.30a,
tweede lid, of 9.33, onder a, b of d, beoordeelt de geschillencommissie
in afwijking van het vijfde lid, tweede volzin, of het college van
bestuur of een ander orgaan bij afweging van de betrokken belangen in
redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen.

	7. Het medezeggenschapsorgaan kan voor wat betreft het aanhangig maken
van een geschil in de adviesbevoegdheden van de opleidingscommissie
treden, voorzover dat strookt met het advies van de opleidingscommissie.

DB

	Artikel 9.46 komt te luiden:

Artikel 9.46. Procesbevoegdheid medezeggenschapsorganen

	1. Van een uitspraak van de geschillencommissie staat beroep open bij
de ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam. De eerste volzin
is niet van toepassing ten aanzien van artikel 9.40, zevende lid.

	2. Een medezeggenschapsorgaan kan in rechte optreden, als het beroep
strekt tot naleving door het college van bestuur of de decaan van de
verplichtingen tegenover het medezeggenschapsorgaan.

	3. Het beroep wordt ingediend bij beroepschrift binnen een maand na de
datum van de uitspraak van de geschillencommissie. De wederpartij wordt
van het beroep in kennis gesteld.

	4. Een beroep kan uitsluitend worden ingesteld op de grond dat de
geschillencommissie een onjuiste toepassing heeft gegeven aan de wet.

	5. Van een uitspraak van de ondernemingskamer kan geen cassatie worden
ingesteld.

	6. In afwijking van artikel 237 van het Wetboek van Burgerlijke
Rechtsvordering kan het medezeggenschapsorgaan niet in de proceskosten
worden veroordeeld.

DC

	In artikel 9.48, derde lid, wordt na ‘faculteiten” ingevoegd: en
opleidingscommissies.

DD

	In het opschrift van titel 3 van hoofdstuk 9 wordt na “bijzondere
universiteiten” toegevoegd: en de levensbeschouwelijke universiteiten

DE

	Artikel 9.51 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “onder b” vervangen door: onder b en i.

	2. In het tweede lid wordt: “Onverminderd artikel 1.9, vierde tot en
met zesde lid, stellen de in het eerst lid bedoelde besturen”
vervangen door “Het college van bestuur stelt”, wordt “het
bestuur” vervangen door “het college van bestuur” en wordt in de
laatste volzin “Zij brengen” vervangen door: Het college van bestuur
brengt.

	3. Aan het tweede lid worden twee volzinnen toegevoegd, luidende: De
universiteit kan een functionele scheiding aanbrengen tussen het
toezicht en het bestuur. In dat geval is artikel 9.8 van overeenkomstige
toepassing. In de statuten wordt vermeld op welke wijze de functionele
scheiding wordt gewaarborgd. Het college van bestuur vermeldt jaarlijks
in het jaarverslag bedoeld in artikel 2.9 de redenen voor een eventuele
afwijking.

	4. In het derde lid wordt “bestuur” telkens vervangen door: het
college van bestuur.

	5. In het vijfde lid wordt “De besturen verstrekken” vervangen
door: Het college van bestuur verstrekt.

DF

	In het opschrift van titel 4 van hoofdstuk 9 vervalt “openbare”.

DG

	Paragraaf 1 van titel 4 van hoofdstuk 9 vervalt.

DH

	Artikel 9.59 vervalt.

DI

	In het opschrift van titel 1 van hoofdstuk 10 vervalt “zonder
rechtspersoonlijkheid”.

DJ

	Artikel 10.2 komt te luiden:

Artikel 10.2. College van bestuur

	1. Het college van bestuur bestaat uit ten hoogste drie leden, onder
wie de voorzitter. Bij de benoeming wordt zoveel mogelijk rekening
gehouden met een evenwichtige verdeling van de zetels over mannen en
vrouwen.

	2. Een lid van het college van bestuur kan niet tegelijk lid zijn van
het college van bestuur van een andere hogeschool.

	3. Artikel 9.3, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

DK

	Artikel 10.3 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het eerste lid en de aanduiding “2.” voor het tweede lid
vervallen.

	2. In de tekst vervallen “als bedoeld in artikel 10.2,” en “of
door het instellingsbestuur overgedragen”.

DL

	In artikel 10.3a wordt “instellingsbestuur” vervangen door: college
van bestuur.

DM

	Artikel 10.3b komt te luiden:

Artikel 10.3b. Bestuurs- en beheersreglement

	1. Het college van bestuur stelt een bestuurs- en beheersreglement vast
ter regeling van het bestuur, het beheer en de inrichting van de
hogeschool.

	2. In het bestuurs- en beheersreglement worden regels vastgesteld
omtrent de totstandkoming van de onderwijs- en examenregeling, bedoeld
in artikel 7.13. Deze regels betreffen in elk geval de aanwijzing van
het orgaan dat de onderwijs- en examenregeling vaststelt.

	3. Indien de hogeschool faculteiten of andere organisatorische eenheden
omvat, bevat het bestuurs- en beheersreglement bovendien:

	a. welke faculteiten of eenheden er zijn en welke opleidingen daarin
zijn ingesteld,

	b. welke bevoegdheden het college van bestuur heeft overgedragen aan
het faculteitsbestuur of het bestuur van de desbetreffende eenheid,

	c. de samenstelling en werkwijze van het faculteitsbestuur of het
bestuur van de desbetreffende eenheid, en

	d. de verhouding van het faculteitsbestuur of het bestuur van de
desbetreffende eenheid tot het college van bestuur.

DN

	Artikel 10.3c wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt na “elke opleiding” ingevoegd “of
groep van opleidingen” en wordt in de laatste volzin “aan de
medezeggenschapsraad” vervangen door: aan de medezeggenschapsraad of
de daarvoor in aanmerking komende deelraad.

	2. In het derde lid wordt “wordt” vervangen door: worden regels van
procedurele aard met betrekking tot de toepassing van het eerste lid
gesteld en wordt.

DO

	Na artikel 10.3c wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10.3d.  Scheiding bestuur en toezicht

	1. Een hogeschool heeft een raad van toezicht.

	2. De raad van toezicht houdt, met het oog op de taken van de
hogeschool, bedoeld in artikel 1.3, tweede lid, toezicht op de
uitvoering van werkzaamheden en de uitoefening van bevoegdheden door het
college van bestuur en staat dit college met raad ter zijde. De raad van
toezicht is in elk geval belast met:

	a. het benoemen, schorsen, ontslaan en vaststellen van de beloning van
de leden van het college van bestuur;

	b. het goedkeuren van het bestuurs- en beheersreglement;

	c. het goedkeuren van de begroting, de jaarrekening, het jaarverslag,
het instellingsplan;

	d. indien van toepassing, het goedkeuren van de gemeenschappelijke
regeling, bedoeld in artikel 8.1;

	e. het toezien op de naleving door het college van bestuur van
wettelijke verplichtingen en de omgang met de branchecode, bedoeld in
artikel 2.9;

	f. het toezien op de rechtmatige verwerving en op de doelmatige en
rechtmatige bestemming en aanwending van de middelen van de hogeschool
verkregen op grond van de artikelen 2.5 en 2.6;

	g. het aanwijzen van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste
lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die verslag uitbrengt aan de
raad, en

	h. het jaarlijks afleggen van verantwoording over de uitvoering van de
taken en de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld onder a tot en met
g, in het jaarverslag van de hogeschool.

	3. Het college van bestuur voorziet de raad van toezicht van een
functioneel onafhankelijke administratieve ondersteuning. De raad van
toezicht heeft instemmingsrecht ten aanzien van de benoeming en het
ontslag van de secretaris van de raad.

	4. De samenstelling, taken en bevoegdheden van de raad van toezicht
zijn zodanig dat de raad een deugdelijk en onafhankelijk toezicht kan
uitoefenen. De leden van de raad van toezicht hebben geen directe
belangen bij de hogeschool. Zij hebben zitting op persoonlijke titel en
oefenen hun functie uit zonder last of ruggespraak. De benoeming van de
leden van de raad geschiedt op basis van vooraf openbaar gemaakte
profielen.

	5. De medezeggenschapsraad dan wel de ondernemingsraad en het orgaan
binnen de hogeschool dat op grond van de medezeggenschapsregeling,
bedoeld in artikel 10.16a, derde lid, tweede volzin, is ingesteld, wordt
of worden in de gelegenheid gesteld om aan de raad van toezicht advies
uit te brengen over de profielen bedoeld in het vierde lid en
vertrouwelijk gehoord door de raad van toezicht over het door de raad
van toezicht voorgenomen besluit tot benoeming of ontslag. Het horen
geschiedt op een zodanig tijdstip dat het van wezenlijke invloed kan
zijn op de besluitvorming.

	6. De raad van toezicht pleegt overleg met de medezeggenschapsraad dan
wel de ondernemingsraad en het orgaan binnen de instelling dat op grond
van de medezeggenschapsregeling, bedoeld in artikel 10.16a, derde lid,
tweede volzin, is ingesteld.

	7. Een hogeschool kan in afwijking van het eerste lid een functionele
scheiding tussen het bestuur en het toezicht aanbrengen.

	8. Indien de hogeschool een functionele scheiding aanbrengt, zijn de
leden 2 tot en met 6 van overeenkomstige toepassing. In de statuten
wordt vermeld op welke wijze de functionele scheiding wordt gewaarborgd.
Het college van bestuur vermeldt jaarlijks in het jaarverslag, bedoeld
in artikel 2.9, de redenen voor eventuele afwijking.

DP

	In artikel 10.5 vervalt “zonder rechtspersoonlijkheid”.

DQ

	Paragraaf 3 van titel 1 van hoofdstuk 10 vervalt.

DR

	Artikel 10.8 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid vervalt “of reglementen”.

	2. Het tweede en derde lid vervallen.

	3. Het vierde lid, eerste volzin, wordt vernummerd tot tweede lid, en
het vierde lid, tweede volzin, wordt vernummerd tot derde lid.

	4. In het derde lid wordt “bestuur” vervangen door: college van
bestuur.

DS

	Artikel 10.8a vervalt.

DT

	Titel 2 van hoofdstuk 10 vervalt.

DU

	Vóór artikel 10.17 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 10.16a. Keuze uit medezeggenschapsstelsels

	1. Het college van bestuur besluit:

	a. dat de Wet op de ondernemingsraden met uitzondering van hoofdstuk
VII B van toepassing is op de hogeschool, dan wel

	b. dat de onder a bedoelde wet niet van toepassing is op de hogeschool.

	2. Een besluit als bedoeld in het eerste lid, kan telkens opnieuw
worden genomen, doch niet eerder dan nadat vijf jaren zijn verstreken
sedert het van kracht worden van het vorige besluit terzake.

	3. Het besluit, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onderdeel a, stelt
de artikelen 10.17 tot en met 10.25 buiten werking voor de
desbetreffende hogeschool. Dit besluit gaat gepaard met de vaststelling
door het college van bestuur van een medezeggenschapsregeling ten
behoeve van de studenten binnen de hogeschool, die ten minste
gelijkwaardig is aan het bepaalde in de artikelen 10.17 tot en met
10.25.

	4. Ten gevolge van het besluit, bedoeld in het eerste lid aanhef en
onderdeel b, is deze titel van toepassing op de desbetreffende
hogeschool.

	5. In het geval dat het eerste lid, aanhef en onderdeel a, toepassing
heeft gevonden, behoeft het college van bestuur de voorafgaande
instemming van de ondernemingsraad voor het door het college van bestuur
te nemen besluit met betrekking tot de keuze uit de
medezeggenschapsstelsels, bedoeld in het eerste lid, alsmede voor
vaststelling van de medezeggenschapsregeling, bedoeld in het derde lid.

	6. De in de medezeggenschapsregeling vast te stellen
medezeggenschapsstructuren sluiten zo veel mogelijk aan bij de
organisatiestructuur, besluitvormingsprocedures en
verantwoordelijkheidsverdelingen binnen de instelling.

Artikel 10.16b. Instemmingsbevoegdheid gezamenlijke vergadering
personeel/studenten

	1. Indien een besluit als bedoeld in artikel 10.16a, eerste lid, aanhef
en onderdeel a, is genomen, is er aan een hogeschool een gezamenlijke
vergadering verbonden. Van deze vergadering maken deel uit de leden van
de ondernemingsraad en de leden van het orgaan dat is ingesteld op grond
van de medezeggenschapsregeling, bedoeld in artikel 10.16a, derde lid,
tweede volzin.

	2. Het college van bestuur behoeft de voorafgaande instemming van de
gezamenlijke vergadering voor elk door hem te nemen besluit met
betrekking tot de vaststelling of wijziging van:

	a. het instellingsplan, bedoeld in artikel 2.2,

	b. de vormgeving van het systeem van kwaliteitszorg overeenkomstig
artikel 1.18, eerste lid, alsmede het voorgenomen beleid in het licht
van de uitkomsten van de kwaliteitsbeoordeling, bedoeld in artikel 2.9,
tweede lid, tweede volzin, en

	c. het bestuurs- en beheersreglement, bedoeld in artikel 10.3b.

	3. Het college van bestuur stelt, met inachtneming van de voorschriften
bij of krachtens deze wet, een reglement voor de gezamenlijke
vergadering vast. De artikelen 10.21, tweede lid, en 10.22, aanhef en
onderdelen f en g, zijn van overeenkomstige toepassing. In het reglement
kunnen worden geregeld de aangelegenheden waarover de gezamenlijke
vergadering, onverminderd het tweede lid, instemmingsrecht heeft. In het
reglement wordt, indien de aantallen leden van de ondernemingsraad en
het orgaan, bedoeld in het eerste lid, niet gelijk zijn, tevens geregeld
de wijze waarop voor beide geledingen wordt voorzien in gelijke invloed
op de besluitvorming binnen de gezamenlijke vergadering.

DV

	Artikel 10.18 vervalt.

DW

	Artikel 10.19 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste en tweede lid wordt “instellingsbestuur” telkens
vervangen door: college van bestuur.

	2. De vierde volzin van het vijfde lid vervalt.

	3. In het vijfde lid wordt “instellingsbestuur” telkens vervangen
door: college van bestuur.

	4. Onder vernummering van het vijfde tot en met negende lid tot zesde
tot en met tiende lid wordt na het vijfde lid wordt een nieuw zesde lid
ingevoegd, luidende:

	6. Onverminderd het vierde lid, verschaft het college van bestuur de
raad, al dan niet gevraagd, tijdig alle inlichtingen die deze voor de
vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig heeft. Daartoe worden in
ieder geval begrepen ten minste eenmaal per jaar gegevens over de hoogte
en inhoud van de arbeidsvoorwaardelijke regelingen en afspraken per
groep van de in de instelling werkzame personen, de leden van het
college van bestuur, en de raad van toezicht.

	5. In het achtste en negende lid (nieuw) wordt “instellingsbestuur”
telkens vervangen door: college van bestuur.

DX

	Artikel 10.20 wordt als volgt gewijzigd:

	1. “instellingsbestuur” wordt telkens vervangen door: college van
bestuur.

	2. Aan het slot van onderdeel f vervalt “en”.

	3. Onderdeel g wordt verletterd tot onderdeel h.

	4. Na onderdeel f wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:

	g. de keuze uit medezeggenschapsstelsels, bedoeld in artikel 10.16a,
eerste lid, en.

DY

	Na artikel 10.20 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10.20a. Adviesbevoegdheid medezeggenschapsraad;
adviesbevoegdheid studenten

	1. Het college van bestuur vraagt voorafgaand advies van de
medezeggenschapsraad voor elk door het college van bestuur te nemen
besluit in ieder geval met betrekking tot:

	a. aangelegenheden die de doelstellingen, het voortbestaan en de goede
gang van zaken binnen de hogeschool betreffen,

	b. de begroting, waaruit onder meer de hoogte van het
instellingscollegegeld dient te blijken,

	c. de regeling van het college van bestuur, bedoeld in artikel 7.35,
tweede lid.

	2. Het college van bestuur vraagt voorafgaand advies van het deel van
de medezeggenschapsraad dat uit en door de studenten is gekozen, voor
elk door het college van bestuur te nemen besluit in ieder geval met
betrekking tot:

	a. het algemeen personeels- en benoemingsbeleid, tenzij artikel 10.24,
tweede lid, van toepassing is, en

	b. het beleid ten aanzien van het instellingscollegegeld, bedoeld in
artikel 7.46,

	c. de regeling van het instellingsbestuur ten aanzien van terugbetaling
van wettelijk collegegeld, bedoeld in artikel 7.48, vierde lid.

	3. De aanhef van het eerste en tweede lid is van overeenkomstige
toepassing met betrekking tot een voorgenomen besluit van de raad van
toezicht ten aanzien van de profielen, bedoeld in artikel 10.3d, vierde
lid.

DZ

	In artikel 10.21 wordt “instellingsbestuur” telkens vervangen door:
college van bestuur.

EA

	Artikel 10.22, onderdeel b, komt te luiden:

	b. de aangelegenheden waarover de medezeggenschapsraad, onverminderd
artikel 10.20a, adviesrecht heeft,.

EB

	Artikel 10.24 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het tweede lid vervalt.

	2. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

	3. In het tweede lid (nieuw) vervallen “of adviesrecht” en “en
tweede”, en wordt “of een collectieve arbeidsovereenkomst”
vervangen door: of bij of krachtens collectieve arbeidsovereenkomst.

	4. Toegevoegd wordt een lid, luidend:

	3. Alvorens tot benoeming of ontslag van een lid van het
instellingsbestuur wordt overgegaan, wordt de medezeggenschapsraad, dan
wel het orgaan binnen de hogeschool dat op grond van de
medezeggenschapsregeling, bedoeld in artikel 10.16a, derde lid, tweede
volzin, daartoe is aangewezen, vertrouwelijk gehoord over het
voorgenomen besluit tot benoeming of ontslag. Het horen geschiedt op een
zodanig tijdstip dat het van wezenlijke invloed kan zijn op de
besluitvorming.

EC

	Artikel 10.26 komt te luiden:

Artikel 10.26. Van overeenkomstige toepassing bepalingen
geschillencommissie medezeggenschap

	1. De geschillencommissie medezeggenschap, bedoeld in artikel 9.39, is
bevoegd ten aanzien van geschillen binnen de hogescholen.

	2. De artikelen 9.39, 9.40 en 9.46 zijn van overeenkomstige toepassing
op de hogescholen, met dien verstande dat daarin onder
“medezeggenschapsorgaan” wordt verstaan:

	a. de gezamenlijke vergadering,

	b. de ondernemingsraad,

	c. het orgaan dat is ingesteld op grond van de
medezeggenschapsregeling, bedoeld in artikel 10.16a, derde lid, tweede
volzin,

	d. de medezeggenschapsraad, of

	e. de deelraad, bedoeld in artikel 10.25.

ED

	De artikelen 10.27 tot en met 10.33, 10.35 en 10.36 vervallen..

EE

	In artikel 10.38 wordt ‘instellingsbestuur’ telkens vervangen door:
college van bestuur.

EF

	In het derde lid van artikel 10.39 wordt ‘de raden, bedoeld in
artikel 10.35” vervangen door: deelraden en opleidingscommissies.

EG

	Artikel 11.1 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het tweede en vierde lid vervallen.

	2. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

EH

	Artikel 11.2 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: Bij de
benoeming wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met een evenwichtige
verdeling van de zetels over mannen en vrouwen.

	2. Het tweede lid vervalt.

	3. Het derde tot en met zevende lid worden vernummerd tot tweede tot en
met zesde lid.

EI

	Artikel 11.3, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

	1. Onderdeel b vervalt.

	2. Aan het slot van onderdeel a wordt “, en” vervangen door een
punt.

	3. De dubbele punt aan het slot van de aanhef en de aanduiding “a.”
voor het onderdeel vervallen.

EJ

	Artikel 11.5 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het derde lid vervalt.

	2. Het vierde en vijfde lid worden vernummerd tot derde en vierde lid.

	3. Het vierde lid komt te luiden:

	4. De samenstelling, taken en bevoegdheden van de raad van toezicht
zijn zodanig dat de raad een deugdelijk en onafhankelijk toezicht kan
uitoefenen. De leden van de raad van toezicht hebben geen directe
belangen bij de open Universiteit. De leden van de raad zijn niet tevens
werkzaam bij een ministerie dan wel lid van de Eerste of Tweede Kamer
der Staten-Generaal. Zij hebben zitting op persoonlijke titel en oefenen
hun functie uit zonder last of ruggespraak. De benoeming van de leden
van de raad geschiedt op basis van vooraf openbaar gemaakte profielen.

	4. Na het vierde lid wordt een nieuw vijfde lid ingevoegd, luidende:

	5. De universiteitsraad dan wel de ondernemingsraad en het orgaan
binnen de universiteit dat op grond van de medezeggenschapsregeling,
bedoeld in artikel 9.30, derde lid, tweede volzin, is ingesteld, wordt
of worden

	a. in de gelegenheid gesteld om aan de raad van toezicht advies uit te
brengen over de profielen bedoeld in het vierde lid;

	b. vertrouwelijk gehoord door Onze minister over het door hem
voorgenomen besluit tot benoeming of ontslag. Het horen geschiedt op een
zodanig tijdstip dat het van wezenlijke invloed kan zijn op de
besluitvorming.

	5. In het zesde lid wordt “administratieve ondersteuning van de raad
van toezicht” vervangen door: functioneel onafhankelijke
administratieve ondersteuning van de raad van toezicht. De raad van
toezicht heeft instemmingsrecht ten aanzien van de benoeming en het
ontslag van de secretaris van de administratieve ondersteuning.

EK

	Artikel 11.6 komt te luiden:

Artikel 11.6. Taken raad van toezicht

	1. De raad van toezicht houdt, met het oog op de taken van de Open
Universiteit, bedoeld in artikel 1.3, derde lid, toezicht op de
uitvoering van werkzaamheden en de uitoefening van bevoegdheden door het
college van bestuur en staat dit college met raad ter zijde. De raad van
toezicht is in elk geval belast met:

	a. het benoemen, schorsen, ontslaan en vaststellen van de beloning van
de leden van het college van bestuur;

	b. het goedkeuren van het bestuurs- en beheersreglement;

	c. het goedkeuren van de begroting, de jaarrekening, het jaarverslag en
het instellingsplan;

	d. indien van toepassing, het goedkeuren van een gemeenschappelijke
regeling als bedoeld in artikel 8.1;

	e. het toezien op de naleving door het college van bestuur van
wettelijke verplichtingen en de omgang met de branchecode, bedoeld in
artikel 2.9;

	f. het toezien op de rechtmatige verwerving en op de doelmatige en
rechtmatige bestemming en aanwending van de middelen verkregen op grond
van de artikelen 2.5 en 2.6;

	g. het aanwijzen van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste
lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die verslag uitbrengt aan de
raad, en

	h. het jaarlijks afleggen van verantwoording over de uitvoering van de
taken en de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld onder a tot en met
g, in het jaarverslag van de universiteit.

	2. De raad van toezicht pleegt overleg met de medezeggenschapsraad dan
wel de ondernemingsraad en het orgaan binnen de instelling dat op grond
van de medezeggenschapsregeling, bedoeld in artikel 9.30, derde lid,
tweede volzin, is ingesteld.

EL

	Artikel 11.11 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidende: De
commissie zendt de adviezen, bedoeld onder a en c, ter kennisneming aan
de studentenraad.

	3. In het derde lid wordt “wordt” vervangen door: worden regels van
procedurele aard met betrekking tot de toepassing van het eerste lid
gesteld en wordt.

EM

	Paragraaf 3 van hoofdstuk 11 vervalt.

EN

	Artikel 11.13 komt te luiden:

Artikel 11.13

	Op de medezeggenschap van studenten zijn de artikelen 9.30 tot en met
9.38 en 9.48 van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat onder
instellingscollegegeld wordt verstaan instellingscollegegeld OU.

EO

	De artikelen 11.14 en 11.15 vervallen.

EP

	Artikel 11.16 komt te luiden:

Artikel 11.16. Van overeenkomstige toepassing bepalingen
geschillencommissie medezeggenschap

	1. De geschillencommissie medezeggenschap, bedoeld in artikel 9.39, is
bevoegd ten aanzien van geschillen binnen de Open Universiteit.

	2. Hoofdstuk 9, titel 2, paragraaf 3 en artikel 9.46 zijn van
overeenkomstige toepassing op de Open Universiteit.

EQ

	Artikel 14.1, tweede lid, komt te luiden:

	2. Het eerste lid heeft betrekking op:

	a. artikel 2.9, vierde lid,

	b. artikel 5a.9,

	c. artikel 5a.11,

	d. artikel 6.5, en

	e. artikel 15.1, eerste lid.

ER

	Artikel 15.2 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In de aanhef wordt “initieel onderwijs” vervangen door:
onderwijs.

	2. In onderdeel a wordt “artikel 7.43, tweede en derde lid”
vervangen door “artikel 7.46, tweede lid” en wordt aan het slot
toegevoegd: of.

	3. In onderdeel b wordt “artikel 7.44, eerste en tweede lid”
vervangen door “artikel 7.45, vierde lid” en wordt “, of”
vervangen door een punt.

	4. Onderdeel c vervalt.

ES

	In artikel 15.6, eerste lid, onderdeel c, vervalt “, tweede lid”.

ET

	Artikel 16.2 vervalt.

EU

	In artikel 16.4 vervalt “ onderscheidenlijk het koninklijk besluit,
bedoeld in artikel 10.11,”.

EV

	De artikelen 16.5, 16.6, 16.8, 16.10 en 16.15 vervallen.

EW

	Artikel 16.16, tweede lid, wordt vervangen door:

	2. De overdracht geschiedt bij notariële akte. Bij die akte verbindt
de overdragende rechtspersoon zich tevens de rechten ten aanzien van de
gebouwen, terreinen en roerende zaken over te dragen. Die akte geldt
tevens als akte van levering als bedoeld in Boek 3 van het Burgerlijk
Wetboek. In de akte wordt tevens bepaald dat het lichaam waaraan of de
rechtspersoon aan wie wordt overgedragen, het personeel in gelijke
betrekkingen aan de instelling aanstelt met ingang van de datum van
overdracht.

	3. Door overdracht met inachtneming van het eerste en tweede lid treedt
het verkrijgende lichaam of de verkrijgende rechtspersoon in alle uit de
wet voortvloeiende rechten en verplichtingen van zijn rechtsvoorganger,
onverminderd hetgeen verder voor de overgang daarvan naar burgerlijk
recht is vereist.

EX

	In artikel 16.17 vervallen het eerste lid en de aanduiding “2.”.

EY

	In artikel 16.18 wordt “artikel 16.15” vervangen door: artikel
16.16.

EZ

	In artikel 16.19, eerste lid, wordt “de artikelen 16.15 en 16.16”
vervangen door: artikel 16.16.

FA

	De artikelen 16.21, 17.2, 17.3, 17.7, 17.8, 17.9 18.1, 18.3, 18.4 en
18.6 tot en met 18.13 vervallen.

FB

	Artikel 18.15 wordt als volgt gewijzigd:

	1. De aanduiding “1.” vervalt.

	2. Het tweede en derde lid vervallen.

FC

	De artikelen 18.17 en 18.18 vervallen.

FD

	Artikel 18.20 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt: “Artikel 18.15, eerste lid, tweede en
derde volzin” vervangen door: Artikel 18.15, tweede en derde volzin.

	2. Het tweede lid komt te luiden:

	2. Met ingang van het tijdstip, vastgesteld bij het in het eerste lid
bedoelde koninklijk besluit, worden geen studenten of extraneĂŻ voor de
eerste maal voor de propedeutische fase van een opleiding als bedoeld in
dit artikel ingeschreven.

	3. In het derde lid vervalt de tweede volzin.

	4. Het vierde lid vervalt.

FE

	De artikelen 18.21 tot en met 18.28, 18.36, en 18.41 tot en met 18.47,
en 18.50 tot en met 18.52 vervallen.

FF

	Na artikel 18.66 wordt een nieuwe titel ingevoegd, luidende:

Titel 11. Wet van 
 2009 (Stb. 
.)

Artikel 18.67. Levensbeschouwelijke universiteiten

	Titel 3 van hoofdstuk 7 en hoofdstuk 9 worden van toepassing op het
instellingsbestuur van een levensbeschouwelijke universiteit als bedoeld
in artikel 1.3, tweede lid, en de betrokken studenten zes maanden na de
inwerkingtreding van de artikelen van de wet van 
 2009 (Stb. 
) die
zien op de opheffing van de uitzonderingspositie van de
levensbeschouwelijke universiteiten.    

Artikel 18.68. Gevolgen verlies accreditatie

	Indien op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel I,
onderdeel AH, van de wet van 
. 2009 (Stb. 
.) voor een opleiding
toepassing is gegeven aan artikel 5a.12, eerste of vijfde lid, zoals die
bepaling op die dag luidde, geldt voor die opleiding de redelijke
termijn zoals die door de instelling is vastgesteld. 

Artikel 18.69. Herstelperiode accreditatie

	Indien op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel I,
onderdeel AI, van de wet van 
 2009 (Stb. 
.) voor een opleiding
toepassing is gegeven aan artikel 5a.12a zoals die bepaling op die dag
luidde, geldt voor die opleiding de herstelperiode, bedoeld in artikel
5a.12a, zoals die bepaling op die dag luidde.

Artikel 18.70. Leden examencommissie en examinatoren

	1. De leden van de examencommissie, bedoeld in artikel 7.12, zoals die
bepaling luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van
artikel I, onderdeel BH, van de wet van 
. 2009 (Stb. 
), worden
aangemerkt als de leden van de examencommissie, bedoeld in artikel 7.12,
zoals die bepaling luidt na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel
BH, van de wet van 
. 2009 (Stb. 
.).  

	2. De examinatoren, bedoeld in artikel 7.12, derde lid, zoals die
bepaling luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van
artikel I, onderdeel BH, van de wet van 
.. 2009 (Stb. 
.), worden
aangemerkt als de examinatoren, bedoeld in artikel 7.12c, zoals die
bepaling luidt na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel BH, van de
wet van 
. 2009 (Stb. 
..).

Artikel 18.71. Overgangsrecht CRIHO en Open Universiteit

	Tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip gelden de
verplichtingen op grond van artikel 7.52 zoals dat luidt na de
inwerkingtreding van artikel I, onderdeel BX, van de wet van 
. 2009
(Stb. 
) niet voor de Open Universiteit. 

Artikel 18.72. Afhandeling klachten van studenten

	Klachten van studenten die zijn ingediend op grond van artikel 9.28
zoals die bepaling luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding
van artikel I, onderdeel CQ, van de wet van 
. 2009 (Stb. 
.) worden
na inwerkingtreding van dat artikel aangemerkt als klachten ingediend op
grond van artikel 7.59b zoals luidend na inwerkingtreding van de wet van

. 2009 (Stb. 
.). 

Artikel 18.73. College van beroep voor het hoger onderwijs

	1. De leden van het college van beroep voor het hoger onderwijs,
bedoeld in artikel 7.64 zoals die bepaling luidde voor de
inwerkingtreding van artikel I, onderdeel CH, van de wet van 
 2009
(Stb. 
.), worden aangemerkt als leden van het college van beroep voor
het hoger onderwijs, bedoeld in artikel 7.64 zoals die bepaling luidt na
inwerkingtreding van artikel I, onderdeel CH, van de wet van 
 2009
(Stb. 
).

	2. Voor de zittende leden van het college van beroep voor het hoger
onderwijs blijven bij de toepassing van artikel 7.65, eerste lid, zoals
die bepaling luidt na de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel CH,
van de wet van 
. 2009 (Stb. 
), de benoemingstermijnen, bedoeld in
artikel 7.65, eerste lid, zoals die bepaling luidde voor de
inwerkingtreding van artikel I, onderdeel CH, van de wet van 
 2009
(Stb. 
), van kracht.

	3. Over beroepen die zijn ingesteld bij het college van beroep voor het
hoger onderwijs oordeelt het college van beroep met inachtneming van de
voorschriften van de artikelen waarop het beroep ziet zoals die golden
voor de inwerkingtreding van de verschillende onderdelen van de wet van

 2009 (Stb. 
).

Artikel 18.74. Colleges van beroep bijzonder onderwijs

	1. De colleges van beroep bijzonder onderwijs, zoals die bestonden op
grond van artikel 7.68 zoals die bepaling luidde op de dag voorafgaand
aan de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel CI, van de wet van 
.
2009 (Stb. 
.), blijven in stand tot ten hoogste een jaar na
inwerkingtreding van artikel I, onderdeel CI, van de wet van 
. 2009
(Stb. 
). De behandeling van beroepen vindt plaats overeenkomstig
artikel 7.68 zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van
artikel I, onderdeel CI, van de wet van 
. 2009 (Stb. 
).

	2. Na ten hoogste een jaar na inwerkingtreding van artikel I, onderdeel
CI, van de wet van 
. 2009 (Stb. 
) wordt de behandeling van de
geschillen door een college van beroep bijzonder onderwijs dat niet is
ingesteld door een instellingsbestuur van een bijzondere instelling met
een levensbeschouwelijke aard of instellingsbesturen van bijzondere
instellingen met een levensbeschouwelijke aard overgedragen aan het
college van beroep voor het hoger onderwijs, bedoeld in artikel 7.64.

3. Het instellingsbestuur of de instellingsbesturen verleent
respectievelijk verlenen eervol ontslag aan de leden en
plaatsvervangende leden van het college van beroep bijzonder onderwijs,
bedoeld in het eerste lid. 

Artikel 18.75. Instellingen voor hoger onderwijs

	1. Aanvragen om een besluit tot aanwijzing op grond van artikel 6.9,
zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding
van artikel I, onderdeel AP, van de wet van 
.2009 (Stb. 
.) waarop
nog niet onherroepelijk is beslist, worden behandeld als aanvragen op
grond van artikel 6.9 zoals dat artikel luidt na inwerkingtreding van
artikel I, onderdeel AP, van de wet van 
 2009 (Stb. 
.).

	2. De hogescholen die krachtens artikel 6.9, zoals dat luidde op de dag
voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel AP, van de
wet van 
. 2009 (Stb. 
), waren aangewezen, worden met ingang van de
datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel AP, van de wet van

. 2009 (Stb. 
) aangemerkt als rechtspersonen voor hoger onderwijs
als bedoeld in artikel 1.1, onder aa.

	3. De universiteiten als bedoeld in artikel 1.2, onderdeel b, zoals dat
artikel luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel
I, onderdeel B van de wet  van 
. 2009 (Stb. 
) blijven
universiteiten aangewezen op grond van artikel 6.9, zoals dat artikel
luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel I,
onderdeel AP, van de wet van 
. 2009 (Stb. 
). De artikelen die
gelden voor de rechtspersonen voor hoger onderwijs zijn op die
universiteiten van toepassing, evenals de artikelen 7.18 en 7.19. 

	4. De instellingen die geaccrediteerd postinitieel onderwijs verzorgen
als bedoeld in artikel 1.12a, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan
de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel L van de wet van 
. 2009
(Stb. 
),worden met ingang van de datum van inwerkingtreding van
artikel I, onderdeel L, van de wet van 
 2009 (Stb. 
.) beschouwd
als rechtspersonen voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.1,
onder aa.

	5. Indien een instelling op grond van artikel 1.12a, zoals dat luidde
op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel L
van de wet van 
. 2009 (Stb. 
) tevens postinitiële
masteropleidingen verzorgt of een aanvraag voor een toets nieuwe
opleiding voor een postinitiële masteropleiding heeft ingediend bij het
accreditatieorgaan voor 1 september 2010, kan deze instelling
overeenkomstig artikel 1.1, sub aa, zoals dit artikel luidt na de
inwerkingtreding van artikel I, onderdeel L van de wet van 
. 2009
(Stb. 
) deze opleidingen als rechtspersoon voor hoger onderwijs
verzorgen, bedoeld in het vierde lid of kan de instelling deze
opleidingen in een afzonderlijke privaatrechtelijke rechtspersoon onder
brengen die rechtspersoon voor hoger onderwijs is.  

Artikel 18.76. Toepassing vervallen bepalingen waarborgfonds hogescholen

	Artikel 2.15 zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de
inwerkingtreding van artikel I, onderdeel X, van de wet van 
.. 2009
(Stb. 
.), blijft tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip
van toepassing, met dien verstande dat het vierde lid uitsluitend geldt
voor de borging van de lopende leningen die hogescholen zijn aangegaan
met het oog op de overdracht van het economisch claimrecht als bedoeld
in de wet van 11 november 1993, Stb. 629, houdende wijziging van de Wet
op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met
decentralisatie van huisvestings- en bestedingsbeslissingen en regeling
van de overname van het economisch claimrecht.

FG

	De bijlage wordt als volgt gewijzigd:

	1. In de aanhef wordt “de onderdelen a tot en met h” vervangen
door: de onderdelen a tot en met i en wordt “onderdeel i” vervangen
door: onderdeel j.

	2. Onderdeel f komt te luiden:

	f. (vacant).

	3. Onderdeel g komt te luiden:

	g. De bijzondere hogescholen:

	– Agrarische Hogeschool Larenstein, uitgaande van de Stichting Van
Hall Larenstein;

	– Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten, uitgaande van de Stichting
Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten;

	– ArtEZ, Hogeschool voor de Kunsten, uitgaande van de Stichting
ArtEZ;

	– Avans Hogeschool, uitgaande van de Stichting Avans;

	– Christelijke Agrarische Hogeschool, uitgaande van de stichting
Christelijke Agrarische Hogeschool;

	– Christelijke Hogeschool Ede, uitgaande van de Stichting voor
Christelijk Hoger Onderwijs op Gereformeerde Grondslag;

	– Christelijke Hogeschool Windesheim, uitgaande van de Vereniging
Christelijk Hoger Onderwijs;

	– Codarts, Hogeschool voor de Kunsten, uitgaande van de Stichting
Codarts, Hogeschool voor de Kunsten;

	– Design Academy, uitgaande van de Stichting The Design Academy;

	– Fontys Hogeschool Eindhoven, uitgaande van de Stichting Fontys;

	– Fontys Hogeschool ’s-Hertogenbosch, uitgaande van de Stichting
Fontys;

	– Fontys Hogeschool Roermond, uitgaande van de Stichting Fontys;

	– Fontys Hogeschool Sittard, uitgaande van de Stichting Fontys;

	– Fontys Hogeschool Tilburg, uitgaande van de Stichting Fontys;

	– Fontys Hogeschool Venlo, uitgaande van de Stichting Fontys;

	– Fontys Pedagogische Hogeschool Eindhoven uitgaande van de Stichting
Fontys;

	– Fontys Pedagogisch Technische Hogeschool Nederland, uitgaande van
de Stichting Fontys;

	– Gereformeerde Hogeschool, uitgaande van de Stichting voor
Gereformeerd Hoger Beroepsonderwijs;

	– Haagse Hogeschool, uitgaande van de Stichting Hoger
Beroepsonderwijs Haaglanden en Rijnstreek;

	– Hanzehogeschool Groningen, uitgaande van de Stichting
Hanzehogeschool Groningen;

	– HAS Den Bosch, uitgaande van de Stichting Agrarische Hogeschool Den
Bosch van de Katholieke Nederlandse Boeren en Tuinders Bond;

	– Hogeschool van Amsterdam, uitgaande van de Stichting Hogeschool van
Amsterdam;

	– Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, uitgaande van de Stichting
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen;

	– Hogeschool “De Driestar”, uitgaande van de Stichting voor
Christelijk Hoger Onderwijs op Reformatorische grondslag “De
Driestar”;

	– Hogeschool “De Kempel”, uitgaande van de Stichting “De
Kempel”;

	– Hogeschool Domstad Katholieke lerarenopleiding basisonderwijs,
uitgaande van de Stichting Katholieke Opleiding tot Leraren in het
Basisonderwijs;

	– Hogeschool Edith Stein, uitgaande van de Stichting Onderwijs
Centrum Twente;

	– Hogeschool Helicon, uitgaande van de Stichting Hogeschool Helicon,
onderwijs vanuit antroposofie;

	– Hogeschool INHOLLAND, uitgaande van de Stichting Hoger Onderwijs
Nederland;

	– Hogeschool IPABO Amsterdam/Alkmaar, uitgaande van de Stichting voor
de Protestants Christelijke en de Rooms-Katholieke lerarenopleiding voor
het Basisonderwijs in Noord-Holland;

	– Hogeschool Leiden, uitgaande van Stichting Hogeschool Leiden;

	– Hogeschool Rotterdam, uitgaande van de Stichting Hogeschool
Rotterdam;

	– Hogeschool Utrecht, uitgaande van de Stichting Hogeschool Utrecht;

	– Hogeschool van Beeldende Kunsten, Muziek en Dans, uitgaande van de
Stichting Hogeschool van Beeldende Kunsten, Muziek en Dans;

	– Hogeschool voor Beeldende Kunst en Vormgeving, uitgaande van de
Stichting Gerrit Rietveld Academie te Amsterdam;

	– Hogeschool voor de Kunsten Utrecht, uitgaande van de Stichting
hogeschool voor de Kunsten Utrecht;

	– Hogeschool Zeeland, uitgaande van de Stichting Hogeschool Zeeland;

	– Hogeschool Zuyd, uitgaande van de Stichting Hogeschool Zuyd;

	– Hotelschool Den Haag, uitgaande van de Stichting Hotelschool Den
Haag;

	– Iselinge, educatieve faculteit, uitgaande van de Stichting
IJsselgroep Iselinge;

	– Katholieke PABO, uitgaande van de Stichting Katholieke Opleiding
tot Leraren in het Basisonderwijs;

	– Marnix Academie Prot. Chr. hogeschool Lerarenopleiding
basisonderwijs, uitgaande van de Stichting Protestants Christelijke
Hoger Beroepsonderwijs Utrecht;

	– NHTV Internationale Hogeschool, uitgaande van de Stichting NHTV
Internationale Hogeschool te Breda;

	– Noordelijke Hogeschool Leeuwarden, uitgaande van de Stichting
Noordelijke Hogeschool Leeuwarden;

	– Saxion Hogescholen, uitgaande van de Stichting Saxion;

	– Stenden Hogeschool, Christelijke Hogeschool Nederland, uitgaande
van de Stichting Stenden Hogeschool;

	– Stenden Hogeschool Drenthe, uitgaande van de Stichting Stenden
Hogeschool;

	– STOAS Hogeschool, Wageningen, uitgaande van de Stichting STOAS;

	– Van Hall Instituut, uitgaande van de Stichting Van Hall Larenstein.

	4. Onder verlettering van onderdeel i tot onderdeel j wordt na
onderdeel h een nieuw onderdeel i ingevoegd, luidende:

	i. de levensbeschouwelijke universiteiten:

	– Protestantse Theologische Universiteit te Kampen, uitgaande van de
Protestantse Kerk in Nederland;

	– Theologische Universiteit der Christelijke Gereformeerde Kerken in
Nederland te Apeldoorn, uitgaande van het kerkgenootschap Christelijke
Gereformeerde Kerken;

	– Universiteit voor Humanistiek te Utrecht, uitgaande van de
Stichting Universiteit voor Humanistiek.

	– Theologische Universiteit, uitgaande van de gezamenlijke
rechtspersoonlijkheid bezittende Gereformeerde Kerken in Nederland
(vrijgemaakt) te Kampen.

ARTIKEL II. WIJZIGING WET OP HET ONDERWIJSTOEZICHT

	In de Wet op het onderwijstoezicht worden de volgende wijzigingen
aangebracht:

A

	In artikel 10, onderdeel b, wordt “hogescholen en de Open
Universiteit” vervangen door: hogescholen, de Open Universiteit en de
levensbeschouwelijke universiteiten.

B

	Artikel 10, onderdeel c, komt te luiden:

	c. de rechtspersonen voor hoger onderwijs, bedoeld in artikel 1.1,
onder aa, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek.

C

	In artikel 16 wordt “de universiteiten en hogescholen die krachtens
artikel 6.9 van die wet zijn aangewezen” vervangen door: de
rechtspersonen voor hoger onderwijs, bedoeld in artikel 1.1, onder aa,
van die wet.

ARTIKEL III. WIJZIGING WET STUDIEFINANCIERING 2000

	In de Wet studiefinanciering 2000 worden de volgende wijzigingen
aangebracht:

A

	In artikel 1.1, eerste lid, wordt in alfabetische rangschikking
toegevoegd:

	wettelijk collegegeld: wettelijk collegegeld als bedoeld in artikel
7.45 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

A1

	Aan artikel 2.7a worden twee nieuwe onderdelen toegevoegd, luidende:

	c. In afwijking van onderdeel b wordt, indien artikel 4.14, eerste lid,
toepassing vindt, de termijn van 10 jaren, genoemd in onderdeel b,
verlengd met de duur van de in dat artikel bedoelde bijzondere
omstandigheden.   

	d. In afwijking van onderdeel b wordt, indien artikel 4.14, tweede lid,
toepassing vindt, de termijn van 10 jaren, genoemd in onderdeel b,
verlengd met 5 jaren.

B

	In artikel 2.8, tweede lid, wordt “5a.12, eerste, vijfde en zesde
lid, 5a.12a, eerste en tweede lid, 5a.15, tweede lid” vervangen door:
5a.12, eerste, vierde en vijfde lid, 5a.12a, eerste lid, 5a.15.

C

	Artikel 2.9 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “aan een aangewezen instelling als bedoeld
in de artikelen 6.9 of 16.10 van de WHW” vervangen door: verzorgd door
een rechtspersoon voor hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.1, onder
aa, van de WHW, die initiële opleidingen verzorgt.

	2. In het tweede lid wordt “5a.12, eerste, vijfde en zesde lid,
5a.12a, eerste en tweede lid, 5a.15, tweede lid” vervangen door:
5a.12, eerste, vierde en vijfde lid, 5a.12a, eerste lid, 5a.15.

C1

	Aan artikel 2.13 worden twee nieuwe leden toegevoegd, luidende:

	3. In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, wordt, indien artikel
5.16, eerste lid, toepassing vindt, de termijn van 10 jaren, genoemd in
het eerste lid, onderdeel b, verlengd met de duur van de in dat artikel
bedoelde bijzondere omstandigheden.   

	4. In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, wordt, indien artikel
5.16, tweede lid, toepassing vindt, de termijn van 10 jaren, genoemd in
het eerste lid, onderdeel b, verlengd met 5 jaren.

D

	Artikel 3.16a wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede lid wordt “het bedrag, genoemd in artikel 7.43,
eerste lid, van de WHW” telkens vervangen door: het volledige
wettelijk collegegeld.

	2. In het derde lid wordt “het in artikel 7.43, eerste lid, van de
WHW genoemde bedrag” vervangen door: het volledige wettelijk
collegegeld.

D1

	Artikel 4.14 wordt als volgt gewijzigd:

	1.  Het tweede lid komt te luiden:

	2. Indien een deelnemer als direct gevolg van bijzondere omstandigheden
van structurele aard niet in staat is binnen de diplomatermijn
beroepsonderwijs met goed gevolg het afsluitend examen van een opleiding
niveau 3 of 4 te behalen, wordt deze termijn, op aanvraag, verlengd met
5 jaren. Onder bijzondere omstandigheden van structurele aard kunnen in
ieder geval worden verstaan functiebeperking of chronische ziekte.

	2. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde
lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

	3. Indien een deelnemer niet in staat is binnen de diplomatermijn
beroepsonderwijs of binnen de, op grond van het tweede lid, verlengde
diplomatermijn beroepsonderwijs met goed gevolg het afsluitend examen
van een opleiding niveau 3 of 4 te behalen, wordt de aan hem toegekende
prestatiebeurs omgezet in een gift. 

E

	Artikel 5.6 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het tweede lid komt te luiden;

	2. De prestatiebeurs wordt gedurende 6 jaar verstrekt indien het
betreft het geheel van een bacheloropleiding en een masteropleiding in
de godgeleerdheid aan een universiteit of levensbeschouwelijke
universiteit dat, blijkens het onderwijs- en examenprogramma, wordt
gevolgd in combinatie met het onderwijs in het kader van een opleiding
vanwege een kerkgenootschap tot leraar of ambtsdrager van dat
kerkgenootschap en waarvoor via de universiteit of levensbeschouwelijke
universiteit middelen ter beschikking worden gesteld.

	2. In het negende lid wordt “artikel 7.4b, tweede lid,” vervangen
door: artikel 7.4b, tweede tot en met zevende lid.

F

	Artikel 5.8 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het tweede lid vervalt.

	2. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

F1

	Artikel 5.16 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het tweede lid komt te luiden:

	2. Indien een student als direct gevolg van bijzondere omstandigheden
van structurele aard niet in staat is binnen de diplomatermijn hoger
onderwijs met goed gevolg het afsluitend examen te behalen, wordt deze
termijn, op aanvraag, verlengd met 5 jaren. Onder bijzondere
omstandigheden van structurele aard kunnen in ieder geval worden
verstaan functiebeperking of chronische ziekte.

	2. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde
lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

	3. Indien de student niet in staat is binnen de diplomatermijn hoger
onderwijs of binnen de, op grond van het tweede lid, verlengde
diplomatermijn hoger onderwijs met goed gevolg het afsluitend examen te
behalen, wordt de aan hem toegekende prestatiebeurs omgezet in een gift.

G

	In artikel 10.5, vierde lid, wordt na “van de WHW” telkens
ingevoegd: zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan de
inwerkingtreding van de wet van 
 2009 (Stb. 
).

H

	In artikel 10.6, tweede lid, wordt “7.4b, derde lid” vervangen
door: 7.4b, achtste lid.

I

	In artikel 12.1, zesde en zevende lid, wordt na “artikel 18.18 van de
WHW” telkens ingevoegd: zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand
aan de inwerkingtreding van de wet van 
 2009 (Stb. 
).

J

	Artikel 12.1b wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt “de artikelen 18.14, 18.15” vervangen
door: de artikelen 18.14 of 18.15 van de WHW zoals die artikelen luidden
op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet van 
 2009
(Stb. 
),.

	2. Er wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

	4. In aanvulling op artikel 2.9 kan tot een bij koninklijk besluit te
bepalen tijdstip een student voor studiefinanciering in aanmerking komen
die is ingeschreven voor het volgen van een voltijdse bacheloropleiding
of een voltijdse masteropleiding aan een aangewezen instelling als
bedoeld in de artikelen 6.9 of 16.10 van de WHW, zoals die artikelen
luidden op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet van 

2009 (Stb. 
).

K

	Artikel 12.10 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het derde lid wordt na “artikel 18.15 van de WHW” telkens
ingevoegd: zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan de
inwerkingtreding van de wet van 
 2009 (Stb. 
).

	2. In het derde lid wordt na “artikel 6.9 van de WHW”ingevoegd:
zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding
van de wet van 
 2009 (Stb. 
).

	3. Een nieuw artikellid wordt toegevoegd, luidende:

	4. In afwijking van artikel 6.5 wordt de prestatiebeurs gedurende 6,5
jaar verstrekt aan een student die voor inwerkingtreding van de wet van

 2009 (Stb. 
) studiefinanciering ontving voor:

	a. het geheel van een bacheloropleiding en een masteropleiding in de
godgeleerdheid aan een openbare of bijzondere universiteit dat, blijkens
het onderwijs- en examenprogramma, wordt gevolgd in combinatie met het
onderwijs in het kader van een opleiding vanwege een kerkgenootschap tot
leraar of ambtsdrager van dat kerkgenootschap, of

	b. een opleiding met een studielast van 360 studiepunten gericht op een
godsdienstig of levensbeschouwelijk ambt aan een bijzondere instelling
voor wetenschappelijk onderwijs of het geheel van een bacheloropleiding
en een masteropleiding godgeleerdheid binnen het wetenschappelijk
onderwijs aan een aangewezen instelling als bedoeld in artikel 6.9 van
de WHW, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaand aan de
inwerkingtreding van de wet van 
 2009 (Stb. 
).

ARTIKEL IV. WIJZIGING WET TEGEMOETKOMING ONDERWIJSBIJDRAGE EN
SCHOOLKOSTEN

	In de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten worden de
volgende wijzigingen aangebracht:

A

	Artikel 2.11 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid, onder b, wordt “5a.12, eerste, vijfde en zesde
lid, 5a.12a, eerste en tweede lid, 5a.15, tweede lid” vervangen door:
5a.12, eerste, vierde en vijfde lid, 5a.12a, eerste lid, 5a.15.

	2. In het tweede lid wordt na “artikelen 6.9 of 16.14 van de WHW”
ingevoegd: zoals die artikelen luidden op de dag voorafgaand aan de
inwerkingtreding van de wet van 
 2009 (Stb. 
), of verzorgd door
een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid als bedoeld in artikel
1.2, onderdeel b, van de WHW zoals dat artikel luidt met ingang van de
inwerkingtreding van de genoemde wet van 
 2009 (Stb. 
).

	3. In het tweede lid, onder b, wordt “5a.12, eerste, vijfde en zesde
lid, 5a.12a, eerste en tweede lid, 5a.15, tweede lid” vervangen door:
5a.12, eerste, vierde en vijfde lid, 5a.12a, eerste lid, 5a.15.

B

	In artikel 5.3 wordt “het bedrag, genoemd in artikel 7.44 van de
WHW” vervangen door: €567,23.

C

	In artikel 10.7, tweede lid, wordt “artikel 7.44 van de WHW”
vervangen door: artikel 7.44 van de WHW zoals dat artikel luidde op de
dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet van 
 2009 (Stb.

),.

ARTIKEL IVA. WIJZIGING VAN DE WET INKOMSTENBELASTING 2001

	De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd: 

	A. In artikel 3.104, onderdeel e, wordt “de artikelen 7.51, eerste
tot en met zesde lid, 7.51a en 17.10 van de Wet op het hoger onderwijs
en wetenschappelijk onderzoek” vervangen door: de artikelen 7.51,
eerste tot en met zesde lid, en 17.10 van de Wet op het hoger onderwijs
en wetenschappelijk onderzoek. 

	B. In artikel 6.14, eerste lid, onderdeel c, wordt “de artikelen
7.51, eerste tot en met zesde lid, 7.51a en 17.10 van de Wet op het
hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek” vervangen door: de
artikelen 7.51, eerste tot en met zesde lid, en 17.10 van de Wet op het
hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

ARTIKEL V. WIJZIGING ALGEMENE WET BESTUURSRECHT

	In de bijlage bij de Algemene wet bestuursrecht wordt na onderdeel I,
punt 3, ingevoegd:

J. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

	1. Artikel 7.60 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek.

ARTIKEL VI. WIJZIGING WET OP DE ONDERNEMINGSRADEN

	Artikel 53 van de Wet op de ondernemingsraden wordt als volgt
gewijzigd:

	1. In het eerste lid, eerste volzin, vervalt: hogescholen, Open
universiteit,.

	2. Het eerste lid, tweede volzin, komt te luiden: De wet stelt regels
omtrent het besluit van het bestuur van een bekostigde instelling voor
hoger onderwijs als bedoeld in artikel 1.2, onderdeel a, van de Wet op
het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek of deze wet met
uitzondering van Hoofdstuk VII B al dan niet van toepassing is op die
instelling.

	3. In het tweede lid wordt “Wetenschappen’ vervangen door:
Wetenschap.

ARTIKEL VIA. SAMENLOOP MET ANDERE WET

	Indien artikel I, onderdeel C, van de wet van 11 december 2008 tot
wijziging van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enige
andere wetten in verband met de flexibilisering en verduidelijking
alsmede enkele aanvullingen van de regeling van de rechtspositie van
rechterlijke ambtenaren en rechterlijke ambtenaren in opleiding
(Staatsblad 2009, nr. 8) in werking treedt of is getreden voordat of op
het tijdstip waarop artikel I, onderdeel CH, van de wet van 
.2009
(Stb. 
.) in werking treedt, wordt in artikel 7.65, derde lid
“artikel 1d” gewijzigd in: artikel 5.

ARTIKEL VII. INWERKINGTREDING

	Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan
verschillend kan worden vastgesteld.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

 PAGE    

 PAGE   1