[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

31929, bijgewerkt t/m nr. 20 (NvW d.d. 10-02-2012)

Een regeling in de sociale zekerheid van de rechtsgevolgen van het niet aantonen van de leefsituatie na het aanbod van een huisbezoek

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2009D24709, datum: 2009-05-14, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2009Z07527:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (šŸ”— origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 20 (NvW d.d. 10 februari 2012)



31 929	Een regeling in de sociale zekerheid van de rechtsgevolgen van
het niet aantonen van de leefsituatie na het aanbod van een huisbezoek 



	Nr. 2	VOORSTEL VAN WET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een aantal
sociale zekerheidswetten te wijzigen om de rechtsgevolgen te regelen
indien een uitkeringsgerechtigde niet desgevraagd zijn leefsituatie
aantoont na het aanbod van een huisbezoek;

	Zo is het dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der
Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden
en verstaan bij deze:

ARTIKEL I ALGEMENE KINDERBIJSLAGWET

	De Algemene Kinderbijslagwet wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 14a wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het tweede lid wordt ā€œherziening of intrekkingā€ vervangen
door: herziening of intrekking als bedoeld in het eerste lid.

	2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

	3. Indien de verzekerde of de persoon aan wie of de instelling waaraan
op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald niet op grond van
artikel 15a desgevraagd aantoont dat is voldaan aan artikel 15a, eerste
lid, onderdelen a en b, en als gevolg hiervan niet kan worden
vastgesteld tot wiens huishouden het kind behoort, wordt het recht op
kinderbijslag vastgesteld, herzien of ingetrokken en het recht op
kinderbijslag geldend gemaakt overeenkomstig hoofdstuk III, paragraaf 1
en 2.

B

	Na artikel 15 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 15a

	1. In aanvulling op artikel 15 kan de Sociale verzekeringsbank de
verzekerde of de persoon aan wie of de instelling waaraan op grond van
artikel 21 kinderbijslag wordt betaald verzoeken aan te tonen dat:

	a. ten aanzien van een kind als bedoeld in artikel 7, eerste lid,
onderdeel a, en tweede lid, wordt voldaan aan de voorwaarden, gesteld in
artikel 7, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, of

	b. een kind als bedoeld in artikel 7, derde lid, niet tot het
huishouden van de verzekerde noch tot het huishouden van een ander
behoort.

	2. Teneinde de verzekerde of de persoon aan wie of de instelling
waaraan op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald daartoe in
de gelegenheid te stellen, kan de Sociale verzekeringsbank bij dit
verzoek aanbieden met de toestemming van de verzekerde of de bewoner van
de woning waar het kind woont, de woning van verzekerde
onderscheidenlijk de woning waar het kind woont binnen te treden.

	3. Indien door het ontbreken van toestemming van de bewoner niet kan
worden vastgesteld tot wiens huishouden het kind behoort, heeft dit
gevolgen voor het recht op en het geldend maken van het recht op
kinderbijslag.

C

	Artikel 16, tweede lid, komt te luiden:

	2. De verzekerde, alsmede de persoon aan wie of de instelling waaraan
op grond van artikel 21 kinderbijslag wordt betaald, zijn verplicht de
voorschriften op te volgen en anderszins aan de Sociale verzekeringsbank
desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor
de uitvoering van deze wet.

D

	In artikel 19, onderdeel c, wordt ā€œde artikelen 15 en 16ā€ vervangen
door: de artikelen 15, 15a, eerste lid, en 16.

ARTIKEL II ALGEMENE NABESTAANDENWET

	De Algemene nabestaandenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

	In artikel 34, eerste lid, onderdeel c, wordt na ā€œ35,ā€ ingevoegd:
35a, .

B

	Na artikel 35 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 35a

	In aanvulling op artikel 35 kan de Sociale verzekeringsbank de
nabestaande dan wel zijn wettelijke vertegenwoordiger respectievelijk
het ouderloos kind dan wel zijn wettelijke vertegenwoordiger verzoeken
aan te tonen dat:

	a. de nabestaande geen gezamenlijke huishouding voert anders dan ten
behoeve van de verzorging van een hulpbehoevende;

	b. het kind, bedoeld in artikel 26, tweede lid, onderdeel d, ongehuwd
is en dat tot zijn huishouden ten minste een ander kind behoort dat
recht heeft op een wezenuitkering;

	c. de feitelijke woonsituatie van de nabestaande of van een ouderloos
kind in overeenstemming is met het verstrekte adres van die nabestaande
of van dat ouderloos kind.

Teneinde hem daartoe in de gelegenheid te stellen kan de Sociale
verzekeringsbank bij die verzoeken aanbieden met de toestemming van de
nabestaande, het ouderloos kind dan wel de wettelijke vertegenwoordiger
de woning van de nabestaande respectievelijk het ouderloos kind binnen
te treden.

C

	Artikel 36, tweede lid, komt te luiden:

	2. De nabestaande, het ouderloos kind dan wel zijn wettelijk
vertegenwoordiger of de instelling waaraan op grond van artikel 49 of 57
de uitkering wordt uitbetaald, is verplicht de voorschriften op te
volgen en anderszins aan de Sociale verzekeringsbank desgevraagd de
medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering
van deze wet.

D

	In artikel 46, derde lid, onderdeel c, wordt na ā€œ35,ā€ ingevoegd:
35a,.

ARTIKEL III ALGEMENE OUDERDOMSWET

	De Algemene Ouderdomswet wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 15, tweede lid, komt te luiden:

	2. De pensioengerechtigde, zijn echtgenoot dan wel zijn wettelijke
vertegenwoordiger of de instelling waaraan op grond van artikel 20
ouderdomspensioen wordt uitbetaald, is verplicht de voorschriften op te
volgen en anderszins aan de Sociale verzekeringsbank desgevraagd de
medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering
van deze wet.

B

	Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Onder vernummering van het vierde tot en met zesde lid tot vijfde
tot en met zevende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

	4. De Sociale verzekeringsbank kent, indien de pensioengerechtigde of
zijn wettelijke vertegenwoordiger niet op grond van artikel 50
desgevraagd aantoont, dat hij een pensioengerechtigde is als bedoeld in
artikel 9, eerste lid, onderdeel a of c, of dat zijn feitelijke
woonsituatie in overeenstemming is met het door hem dan wel zijn
wettelijke vertegenwoordiger verstrekte adres, een ouderdomspensioen toe
gelijk aan dat van een pensioengerechtigde als bedoeld in artikel 9,
eerste lid, onderdeel b, dan wel herziet het ouderdomspensioen tot het
bedrag van dat ouderdomspensioen.

	2. In het zevende lid (nieuw) vervalt de tweede zin.

C

	Aan artikel 19 worden twee leden toegevoegd, luidende:

	5. De Sociale verzekeringsbank schort de betaling van het
ouderdomspensioen op of schorst de betaling indien zij op grond van
duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft,
dat:

	a. het recht op ouderdomspensioen niet of niet meer bestaat;

	b. recht op een lager ouderdomspensioen bestaat; of

	c. de pensioengerechtigde, zijn echtgenoot dan wel zijn wettelijke
vertegenwoordiger of de instelling waaraan op grond van artikel 20
ouderdomspensioen wordt uitbetaald, een verplichting als bedoeld in
artikel 15, tweede lid, artikel 49 of artikel 50 niet is nagekomen.

	6. De Sociale verzekeringsbank stelt de betrokken persoon of instelling
onverwijld schriftelijk in kennis van de beslissing, bedoeld in het
vijfde lid.

D

	Artikel 50 komt te luiden: 

Artikel 50

	In aanvulling op artikel 49 kan de Sociale verzekeringsbank de
pensioengerechtigde of zijn wettelijke vertegenwoordiger verzoeken aan
te tonen dat:

	a. de pensioengerechtigde een pensioengerechtigde is als bedoeld in
artikel 9, eerste lid, onderdeel a of c; 

	b. de feitelijke woonsituatie van de pensioengerechtigde in
overeenstemming is met het door hem dan wel zijn wettelijke
vertegenwoordiger verstrekte adres.

Teneinde hem daartoe in de gelegenheid te stellen kan de Sociale
verzekeringsbank bij die verzoeken aanbieden met de toestemming van de
pensioengerechtigde dan wel zijn wettelijke vertegenwoordiger de woning
van de pensioengerechtigde binnen te treden.

ARTIKEL IV TOESLAGENWET

	De Toeslagenwet wordt als volgt gewijzigd:

0A

	In artikel 11a, eerste lid, onderdelen a en c, wordt na ā€œ12ā€
ingevoegd: , 12a, eerste lid, aanhef en onderdeel b,.

A

	Na artikel 12 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 12a

	1. In aanvulling op artikel 12 kan het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen degene die aanspraak maakt op toeslag of zijn
wettelijke vertegenwoordiger verzoeken aan te tonen dat:

	a. degene die aanspraak maakt op toeslag een ongehuwde is als bedoeld
in artikel 2, tweede of derde lid, onderdeel a en onderdeel b, onder
1Ā°, 2Ā° of 3Ā°; 

	b. de feitelijke woonsituatie van degene die aanspraak maakt op
toeslag, van zijn echtgenoot of van een kind in overeenstemming is met
het verstrekte adres van hemzelf, zijn echtgenoot of van zijn kind.

	Teneinde hem daartoe in de gelegenheid te stellen kan het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bij die verzoeken aanbieden
met de toestemming van degene die aanspraak maakt op toeslag dan wel
zijn wettelijke vertegenwoordiger de woning van degene die aanspraak
maakt op toeslag binnen te treden.

	2. Indien degene die aanspraak maakt op toeslag dan wel zijn wettelijke
vertegenwoordiger niet desgevraagd aantoont dat degene die aanspraak
maakt op toeslag een ongehuwde is als bedoeld in artikel 2, tweede lid,
of derde lid, onderdeel a en onderdeel b, onder 1Ā°, 2Ā° of 3Ā°, wordt
de toeslag toegekend respectievelijk herzien naar een hoogte gelijk aan
het verschil tussen de helft van het bedrag, bedoeld in artikel 8,
eerste lid, en het inkomen per dag.

B

	Artikel 13 komt te luiden:

	Degene die aanspraak maakt op toeslag, zijn echtgenoot, of zijn
wettelijke vertegenwoordiger, alsmede de instelling aan welke ingevolge
artikel 22 toeslag wordt uitbetaald, zijn verplicht de voorschriften,
bedoeld in artikel 30, op te volgen en anderszins aan het
Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen desgevraagd de medewerking
te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

C

	In artikel 15, zesde lid, onderdeel c, wordt ā€œde artikelen 12 en
13ā€ vervangen door: artikel 12, 12a of 13.

Artikel V Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen

	De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
gewezen zelfstandigen wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot zesde en zevende
lid, worden vier leden ingevoegd, luidende: 

	2. In aanvulling op het eerste lid kan het college de belanghebbende
verzoeken aan te tonen dat:

	a. hij een gewezen zelfstandige is als bedoeld in artikel 5, vierde
lid, onderdeel b of c;

	b. de feitelijke woonsituatie van hemzelf, van zijn echtgenoot of van
een kind in overeenstemming is met het door hem verstrekte adres van
hemzelf, zijn echtgenoot of van een kind.

	Teneinde hem daartoe in de gelegenheid te stellen kan het college bij
die verzoeken de belanghebbende aanbieden met diens toestemming zijn
woning binnen te treden. 

	3. Indien de belanghebbende niet desgevraagd aantoont dat hij een
gewezen zelfstandige is als bedoeld in artikel 5, vierde lid, onderdeel
b of c:

	a. kent het college de uitkering toe respectievelijk herziet het de
uitkering naar de helft van de grondslag, bedoeld in artikel 5, vierde
lid, onderdeel a;

	b. wordt de belanghebbende voor de toepassing van de artikelen 37a,
tweede lid, en 38 niet als alleenstaande ouder aangemerkt.

	4. Indien de belanghebbende niet desgevraagd de woonsituatie, bedoeld
in het tweede lid, onderdeel b, aantoont op de wijze bedoeld in de
laatste zin van dat lid, schort het college de betaling van de uitkering
op totdat de belanghebbende binnen een door het college gestelde termijn
op andere wijze aantoont dat het feitelijke woonadres overeenkomt met
het verstrekte adres.

	5. Het college doet schriftelijke mededeling van de opschorting aan de
belanghebbende en stelt hem daarbij in de gelegenheid om aan te tonen
dat het feitelijke woonadres overeenstemt met het verstrekte adres.
Artikel 17a, vierde lid, tweede zin, is van overeenkomstige toepassing. 

B

	Artikel 17a wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt ā€œschort het college het recht op
uitkeringā€ vervangen door: schort het college de betaling van de
uitkering.

	

	2. In het vierde lid wordt: ā€œwaarover het recht op uitkeringā€
vervangen door: waarop de betaling van de uitkering.

Artikel VI Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte werkloze werknemers

	De Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
werkloze werknemers wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot zesde en zevende
lid, worden vier leden ingevoegd, luidende: 

	2. In aanvulling op het eerste lid kan het college de belanghebbende
verzoeken aan te tonen dat:

	a. hij een werkloze werknemer is als bedoeld in artikel 5, vierde lid
of vijfde lid, onderdeel a of b;

	b. de feitelijke woonsituatie van hemzelf, van zijn echtgenoot of van
een kind in overeenstemming is met het door hem verstrekte adres van
hemzelf, zijn echtgenoot of van een kind.

	Teneinde hem daartoe in de gelegenheid te stellen kan het college bij
die verzoeken de belanghebbende aanbieden met diens toestemming zijn
woning binnen te treden. 

	3. Indien de belanghebbende niet desgevraagd aantoont dat hij een
werkloze werknemer is als bedoeld in artikel 5, vierde lid of vijfde
lid, onderdeel a of b:

	a. kent het college de uitkering toe respectievelijk herziet het de
uitkering naar de helft van de grondslag, bedoeld in artikel 5, derde
lid, onderdeel a;

	b. wordt de belanghebbende voor de toepassing van de artikelen 37a,
tweede lid, en 38 niet als alleenstaande ouder aangemerkt.

	4. Indien de belanghebbende niet desgevraagd de woonsituatie, bedoeld
in het tweede lid, onderdeel b, aantoont op de wijze bedoeld in de
laatste zin van dat lid, schort het college de betaling van de uitkering
op totdat de belanghebbende binnen een door het college gestelde termijn
op andere wijze aantoont dat het feitelijke woonadres overeenkomt met
het verstrekte adres.

	5. Het college doet schriftelijke mededeling van de opschorting aan de
belanghebbende en stelt hem daarbij in de gelegenheid om aan te tonen
dat het feitelijke woonadres overeenstemt met het verstrekte adres.
Artikel 17a, vierde lid, tweede zin, is van overeenkomstige toepassing. 

B

	Artikel 17a wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid wordt ā€œschort het college het recht op
uitkeringā€ vervangen door: schort het college de betaling van de
uitkering.

	2. In het vierde lid wordt: ā€œwaarover het recht op uitkeringā€
vervangen door: waarop de betaling van de uitkering.

Artikel VIa Wet investeren in jongeren

	De Wet investeren in jongeren wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

	1. Het opschrift komt te luiden:

	Artikel 20 Opschorten van het werkleeraanbod

	2. In artikel 20, eerste lid, wordt ā€œschort het college het recht op
een werkleeraanbod ā€ vervangen door: schort het college het doen van
een werkleeraanbod of de voortzetting van het werkleeraanbod. 

B

	In artikel 46 worden, onder vernummering van het tweede en derde lid
tot elfde en twaalfde lid, negen leden ingevoegd, luidende:

	2. In aanvulling op het eerste lid kan het college de jongere verzoeken
aan te tonen dat:

	a. hij een alleenstaande of alleenstaande ouder met een of meer tot
zijn last komende kinderen is waarop de norm, bedoeld in artikel 26,
onderscheidenlijk artikel 27, van toepassing is; 

	b. de feitelijke woonsituatie van hemzelf, van zijn echtgenoot of van
een kind in overeenstemming is met het door hem verstrekte adres van
hemzelf, zijn echtgenoot of van een kind;

	c. hij de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet geheel of
gedeeltelijk kan delen met een ander.

	Teneinde hem daartoe in de gelegenheid te stellen kan het college bij
die verzoeken de jongere aanbieden met diens toestemming zijn woning
binnen te treden. 

	3. Indien de jongere niet desgevraagd aantoont dat hij een
alleenstaande is waarop de norm, bedoeld in artikel 26 van toepassing
is, kent het college, onverminderd de toepassing van artikel 32, de
inkomensvoorziening toe respectievelijk herziet het de
inkomensvoorziening overeenkomstig de volgende norm:

	a. indien de jongere zich in de leeftijdscategorie van 18 jaar tot en
met 20 jaar bevindt; de helft van de norm, bedoeld in artikel 28, eerste
lid, onderdeel a;

	b. indien de jongere zich in de leeftijdscategorie van 21 jaar tot en
met 26 jaar bevindt; de helft van de norm, bedoeld in artikel 28, eerste
lid, onderdeel b;

	4. Indien de jongere niet desgevraagd aantoont dat hij een
alleenstaande ouder is waarop de norm, bedoeld artikel 27, van
toepassing is kent het college, onverminderd de toepassing van artikel
32, de inkomensvoorziening toe respectievelijk herziet het de
inkomensvoorziening overeenkomstig de volgende norm:

	a. indien de jongere zich in de leeftijdscategorie van 18 jaar tot en
met 20 jaar, de helft van de norm, bedoeld in artikel 28, eerste lid,
onderdeel a;

	b. indien de jongere zich in de leeftijdscategorie van 21 jaar tot en
met 26 jaar bevindt heeft, de helft van de norm, bedoeld in artikel 28,
eerste lid, onderdeel b;

	5. Indien de jongere niet desgevraagd aantoont dat hij een
alleenstaande ouder is waarop de norm, bedoeld in artikel 27, van
toepassing is maar hij wel heeft aangetoond dat hij een of meer tot zijn
last komende kinderen heeft kent het college, onverminderd de toepassing
van artikel 32, de inkomensvoorziening toe respectievelijk herziet het
de inkomensvoorziening overeenkomstig de volgende norm:

	a. indien de jongere zich in de leeftijdscategorie van 18 jaar tot en
met 20 jaar bevindt, de helft van de norm, bedoeld in artikel 28, tweede
lid, onderdeel a;

	b. indien de jongere zich in de leeftijdscategorie van 21 jaar tot en
met 26 jaar bevindt, de helft van de norm, bedoeld in artikel 28, tweede
lid, onderdeel b.

	6. In de gevallen, bedoeld in het derde tot en met vijfde lid, zijn de
artikelen 30 en 35, tweede lid, aanhef en onderdeel a, in die gevallen
niet van toepassing.

	7. In de gevallen, bedoeld in het vierde en vijfde lid, wordt de
jongere voor de toepassing van artikel 17, vierde lid, niet als
alleenstaande ouder aangemerkt.

	8. Indien de jongere niet desgevraagd de woonsituatie, bedoeld in het
tweede lid, onderdeel b, aantoont op de wijze bedoeld in de laatste zin
van dat lid, schort het college het doen van een werkleeraanbod of de
voorzetting van een werkleeraanbod en de betaling van de
inkomensvoorziening op totdat de jongere binnen een door het college
gestelde termijn op andere wijze aantoont dat het feitelijke woonadres
overeenkomt met het verstrekte adres. 

	9. Het college doet schriftelijke mededeling van de opschorting aan de
jongere en stelt hem daarbij in de gelegenheid om aan te tonen dat het
feitelijke woonadres overeenstemt met het verstrekte adres. De artikelen
20, tweede lid, aanhef en onderdeel c, en 40, vierde lid, tweede zin,
zijn van overeenkomstige toepassing. 

	10. Indien de jongere niet desgevraagd zijn situatie als bedoeld in het
tweede lid, onderdeel c, aantoont, zijn de artikelen 30 en 35, tweede
lid, aanhef en onderdeel a, niet van toepassing en wordt de norm
overeenkomstig artikel 31 verlaagd.

Artikel VII Wet werk en bijstand

	De Wet werk en bijstand wordt als volgt gewijzigd:

A

	Artikel 40 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het derde lid wordt ā€œschort het college het recht op
bijstandā€ wordt vervangen door: schort het college de betaling van de
bijstand.

	2. In het zesde lid wordt ā€œwaarover het recht op bijstandā€
vervangen door: waarop de betaling van de bijstand.

B

	In artikel 47b wordt ā€œ53a, eerste en tweede lidā€ vervangen door:
53a, eerste tot en met zevende lid.

C

	In artikel 53a worden, onder vernummering van het tweede en derde lid
tot zevende en achtste lid, vijf leden ingevoegd, luidende:

	2. In aanvulling op het eerste lid kan het college de belanghebbende
verzoeken aan te tonen dat:

	a. hij een belanghebbende is als bedoeld in artikel 21, aanhef en
onderdeel a of b, of artikel 22, aanhef en onderdeel a of b; 

	b. de feitelijke woonsituatie van hemzelf, van zijn echtgenoot of van
een kind in overeenstemming is met het door hem verstrekte adres van
hemzelf, zijn echtgenoot of van een kind;

	c. hij de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet geheel of
gedeeltelijk kan delen met een ander.

	Teneinde hem daartoe in de gelegenheid te stellen kan het college bij
die verzoeken de belanghebbende aanbieden met diens toestemming zijn
woning binnen te treden. 

	3. Indien de belanghebbende niet desgevraagd aantoont dat hij een
belanghebbende is als bedoeld in artikel 21, aanhef en onderdeel a of b,
of artikel 22, aanhef en onderdeel a of b:

	a. kent het college, onverminderd de toepassing van artikel 27, de
uitkering toe respectievelijk herziet het de uitkering naar de helft van
de grondslag, bedoeld in artikel 21, onderdeel c, respectievelijk de
helft van de grondslag bedoeld in artikel 22, onderdeel c;

	b. wordt de belanghebbende voor de toepassing van de artikelen 9,
vierde lid, en 9a niet als alleenstaande ouder aangemerkt;

	c. zijn de artikelen 25 en 30, tweede lid, in die gevallen niet van
toepassing.

	4. Indien de belanghebbende niet desgevraagd de woonsituatie, bedoeld
in het tweede lid, onderdeel b, aantoont op de wijze bedoeld in de
laatste zin van dat lid, schort het college de betaling van de bijstand
op totdat de belanghebbende binnen een door het college gestelde termijn
op andere wijze aantoont dat het feitelijke woonadres overeenkomt met
het verstrekte adres.

	5. Het college doet schriftelijke mededeling van de opschorting aan de
belanghebbende en stelt hem daarbij in de gelegenheid om aan te tonen
dat het feitelijke woonadres overeenstemt met het verstrekte adres.
Artikel 40, vierde lid, aanhef en onderdeel c, en zesde lid, tweede zin,
zijn van overeenkomstige toepassing. 

	6. Indien de belanghebbende niet desgevraagd zijn situatie als bedoeld
in het tweede lid, onderdeel c, aantoont, zijn de artikelen artikel 25
en 30, tweede lid, niet van toepassing en wordt de norm overeenkomstig
artikel 26 verlaagd.

ARTIKEL VIII INWERKINGTREDING

	Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan
verschillend kan worden vastgesteld.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

 PAGE   10 

 PAGE   1