31953 NR Wet tot vaststelling van overgangsrecht en tot wijziging van diverse wetten ten behoeve van de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Invoeringswet Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht)
Wet tot vaststelling van overgangsrecht en tot wijziging van diverse wetten ten behoeve van de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Invoeringswet Wet Algemene bepalingen omgevingsrecht)
Nader rapport
Nummer: 2009D25018, datum: 2009-05-20, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.M. Cramer, minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
Onderdeel van zaak 2009Z09555:
- Indiener: J.M. Cramer, minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
- Medeindiener: R.H.A. Plasterk, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (2008-2010)
- 2009-05-26 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2009-06-10 11:30: Procedurevergadering VROM (Procedurevergadering), vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (2008-2010)
- 2009-06-10 12:00: Vaststelling van overgangsrecht en wijziging van diverse wetten ten behoeve van de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (2008-2010)
- 2009-06-24 11:30: Procedurevergadering VROM (Procedurevergadering), vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (2008-2010)
- 2009-06-29 10:00: WABO (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (2008-2010)
- 2009-07-02 23:55: Einde vergadering: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (đ origineel)
âs-Gravenhage, 19 mei 2009 BJZ2009037172 Directie Bestuurlijke en Juridische Zaken Nader rapport inzake het voorstel van wet tot vaststelling van overgangsrecht en tot wijziging van diverse wetten ten behoeve van de invoering van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Invoeringswet Wet algemene bepalingen omgevingsrecht) Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 4 maart 2009, nr. 09.000596, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij en in afschrift aan mijn ambtgenoot van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 29 april 2009, nr. W08.09.0062/IV, bied ik U hierbij aan. De Raad van State geeft in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met de opmerkingen van de Raad van State rekening zal zijn gehouden. Hieronder ga ik in op het advies van de Raad van State. 1. De Raad wijst allereerst op het ontbreken van een expliciete bevoegdheid voor het afwijken van regels in een exploitatieplan. De Raad verwijst in dit verband naar de ontheffingsmogelijkheid in artikel 3.6, eerste lid, onder c, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Omdat het ontbreken van deze expliciete bevoegdheid in de praktijk tot onduidelijkheid heeft geleid, is de aanbeveling van de Raad reeds overgenomen. Dit is gebeurd bij nota van wijziging van 26 februari 2009 terzake van een VROM-brede reparatiewet. De Raad stelt terecht dat een afwijkingsbevoegdheid niet te ruim mag zijn vanwege de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Het zou uit dat oogpunt onwenselijk zijn als een afwijking in feite een herziening van het exploitatieplan zou inhouden. De Raad stelt om die reden voor de afwijkingsmogelijkheid te clausuleren. In voornoemde nota van wijziging is uit oogpunt van uniformiteit aangesloten bij de redactie van de ontheffingsmogelijkheid in artikel 3.6, eerste lid, onder c, van de Wro. Die ontheffingsmogelijkheid wordt in de praktijk en de jurisprudentie beperkt uitgelegd. Gelet op de vergelijkbare strekking en plaats in het planningstelsel kan aangenomen worden dat ook de afwijkingsmogelijkheid op grond van artikel 6.13, tweede lid, van de Wro in de praktijk en de jurisprudentie beperkt zal worden uitgelegd. Een nadere clausulering wordt niet nodig geacht. Wel is de redactie technisch aangepast aan de komst van de omgevingsvergunning. 2. De Raad geeft kort gezegd aan dat hij twijfelt over de noodzaak van de invoering van het voorgestelde artikel 7.5 van de Wabo. In reactie daarop kan het volgende worden opgemerkt. Het aanbestedingsrecht is van toepassing op overheidsopdrachten. Een overheidsopdracht is in de Europese aanbestedingsrichtlijn nr. 2004/18/EG (geĂŻmplementeerd in het Besluit aanbestedingsregels voor overheidsopdrachten) gedefinieerd als een schriftelijke overeenkomst onder bezwarende titel die tussen een of meer ondernemers en een of meer aanbestedende diensten is gesloten en die betrekking heeft op de uitvoering van werken, de levering van producten of de verlening van diensten in de zin van de richtlijn. Met het begrip âbezwarende titelâ wordt bedoeld dat de aanbestedende dienst een prijs betaalt of een andersoortige tegenprestatie verricht. Opdrachten die aan de voorwaarden van de definitie van overheidsopdracht voldoen, vallen onder het toepassingsbereik van het aanbestedingsrecht. In jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie (Scala-arrest, zaak C-399/98) is overwogen dat het feit dat overheidsopdrachten zien op de uitoefening van overheidsgezag, zich niet tegen het bestaan van het contractuele element in de definitie van overheidsopdracht verzet. Ook het feit dat twee aanbestedende diensten onderling contracteren, staat niet aan de toepassing van het aanbestedingsrecht in de weg (zie onder meer Auroux-arrest, zaak C-220/05). Gezien het bovenstaande is het mijns inziens aannemelijk, maar kan in ieder geval niet worden uitgesloten dat de te sluiten dienstverleningsovereenkomsten, ook nu sprake is van interbestuurlijke bijstandsverlening, onder de werking van het aanbestedingsrecht vallen. Om die reden acht ik het aangewezen om het voorgestelde artikel 7.5 van de Wabo te handhaven. De opmerkingen van de Raad over voorbeelden van werkzaamheden en de verenigbaarheid met het EG-Verdrag zijn in de memorie van toelichting verwerkt. 3. Overeenkomstig het advies van de Raad is de in artikel 9.10, onderdeel KKK, van het wetsvoorstel opgenomen wijziging van artikel 20.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer (Wm) zodanig aangepast dat ook besluiten met betrekking tot de handhaving van het bepaalde bij of krachtens artikel 8.40 van de Wm aan een rechterlijke toetsing in twee instanties worden onderworpen. In verband daarmee is paragraaf 6.4 van het algemeen deel van de toelichting aangevuld. 4. De Raad constateert dat artikel 46, derde lid, Woningwet (Ww) wordt geschrapt en niet op gelijke wijze in de Wabo terugkeert. Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad is de redactie van de artikelen 2.7 en 2.10 van de Wabo aangepast en de memorie van toelichting aangevuld. In de toelichting op artikel 1.1, onderdeel E, van het wetsvoorstel wordt beschreven dat de Wabo erop is gericht dat vergunningen voor zogenoemde âonlosmakelijk samenhangendeâ activiteiten tegelijk worden aangevraagd. Dit is geregeld in artikel 2.7 van de Wabo. Dit systeem geldt in beginsel ook voor gevallen als bedoeld in artikel 46, derde lid, van de Ww. Het gaat daarbij om bouwactiviteiten die in strijd zijn met de geldende planologische regelgeving (veelal het bestemmingsplan). Onder het regime van de Wabo is daarbij sprake van activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van die wet. Mede naar aanleiding van het advies van de Raad van State is ervoor gekozen de onlosmakelijkheid tussen bouwen en planologisch strijdig gebruik in de Wabo strikter vorm te geven, vergelijkbaar zoals dat ook in de Woningwet reeds het geval was. In de eerste plaats komt dit tot uitdrukking in artikel 2.10, eerste lid, onderdeel c, waarin de planologische regelgeving een weigeringsgrond vormt voor een omgevingsvergunning voor de activiteit âbouwenâ. Het leidt er toe dat het bevoegd gezag een aanvraag voor de activiteit âbouwenâ te allen tijde aan de geldende planologische regelgeving toetst. Indien daarbij geconstateerd wordt dat sprake is van strijd met die planologische regelgeving, geldt ingevolge artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo, dat de aanvraag om te bouwen tevens wordt aangemerkt als een aanvraag voor een âplanologisch strijdig gebruikâ als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel c, van de Wabo. Dit is geregeld in artikel 1.1, onderdeel G, van het wetsvoorstel. De aanvraag om omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit wordt in zoân geval dus van rechtswege tevens een aanvraag om toe te staan dat wordt afgeweken van de geldende planologische regelgeving. Op die manier wordt de bestaande situatie op grond van artikel 46, derde lid, van de Woningwet materieel gecontinueerd. Dat geldt ook voor de jurisprudentie inzake de gevallen waarin de samenloop van âbouwenâ en âplanologisch strijdig gebruikâ bij de vergunningverlening ten onrechte niet is onderkend. Ook dat aspect wordt in de memorie van toelichting nader beschreven. 5. De Raad constateert terecht dat in artikel 6 van de Woningwet, zoals dit was voorzien in artikel 9.15, onderdeel 3, van het wetsvoorstel een tweede lid ontbreekt. In relatie tot de tekst van artikel 6 van de Woningwet, zoals dit was voorzien in artikel 9.14, onderdeel G, van het wetsvoorstel, is op dit punt sprake geweest van een omissie. Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad is de tekst van artikel 6 van de Woningwet in beide artikelen (thans vernummerd tot 9.15 en 9.16) aangescherpt en nader op elkaar afgestemd. Tot slot is ook de memorie van toelichting daarmee in overeenstemming gebracht. 6. De Raad merkt terecht op dat het wetsvoorstel nog niet voorziet in aanpassing van de Wet voorkeursrecht gemeenten. De Raad vraagt zich af of de omgevingsvergunning, waarbij voor een project afgeweken wordt van een bestemmingsplan, zich ervoor leent om gebruikt te worden als grondslag voor een voorkeursrecht. Bij de beantwoording van deze vraag gaat het er onder meer om welke meerwaarde de koppeling van het voorkeursrecht aan een vergunning heeft. Die lijkt zeer gering. Blijkens de vergunningaanvraag is er immers in die projectfase al een concreet initiatief tot realisatie van de door de gemeente gewenste ruimtelijke ontwikkeling. Een voorkeursrecht van de gemeente tot verwerving van de grond is in zoân geval noch nodig noch effectief. Om die reden kan de omgevingsvergunning worden gemist als grondslag voor de vestiging van een voorkeursrecht. Naar aanleiding van de opmerking van de Raad is het wetsvoorstel aangevuld met een aanpassing van de Wet voorkeursrecht gemeenten. Ook de memorie van toelichting is op dit punt aangevuld. 7. De landelijke ICT-voorziening dient op 1 januari 2010 bedrijfszeker te worden ingevoerd. Daartoe zijn naar mening van de Raad een tweetal randvoorwaarden van belang: de voorziening dient tijdig gereed te zijn en er dient voldoende tijd te zijn om gedegen met de ICT-voorziening "proef te draaien". Omgevingsloket online zal in november 2009 bedrijfszeker gereed zijn. De volledige voorziening (dossiermodule, aanvraagformulier en vragenboom) is dan technisch getest door VROM en praktijkexperts vanuit diverse overheden hebben er zeer gedegen naar gekeken en hebben praktijktests uitgevoerd. Op dat moment is ook de noodzakelijke beheerorganisatie operationeel. Medio zomer zal het aanvraagformulier Omgevingsvergunning inclusief een uitgeschreven generiek werkproces (met instemming van VNG en IPO) beschikbaar zijn. Beide zijn nodig voor overheden om zich praktisch verder voor te bereiden op de invoering van de Wabo. Verder zal samen met provincies de ICT-voorziening worden beproefd. Ook zal met gemeenten de voorziening nader worden verkend en beproefd. In de eerste helft van 2010 zullen er vanuit de praktijk zeker nog aanpassingen worden gewenst. De beheerorganisatie zal hiertoe worden uitgerust. Half 2008 is de keuze gemaakt om het Omgevingsloket online voor een aantal bestaande vergunningen en meldingen eerder beschikbaar te stellen zodat overheden praktijkervaring kunnen opdoen met de ICT-voorziening. Deze versie van Omgevingsloket online is op 28 januari 2009 beschikbaar gesteld door VROM en wordt door overheden gebruikt om zich op ICT-gebied voor te bereiden op de komst van de Wabo. Een 40-tal gemeenten participeren hierin. Meer dan 300 gemeenten zijn inmiddels technisch en administratief aangesloten op de ICT-voorziening. Zij kunnen in een testomgeving ervaring opdoen met het op deze wijze werken met ICT. VROM richt zich erop voor de zomer alle overheden technisch en administratief aangesloten te hebben. Alle overheden hebben daarmee de kans om een half jaar voor de invoering van de Wabo met de nieuwe ICT-voorziening âproef te draaienâ en medewerkers te laten wennen aan elektronische aanvragen. De Wabo-versie die in november 2009 beschikbaar komt, werkt technisch niet anders maar verschilt inhoudelijk (vragenboom, procedures, termijnen, samenwerking). Om alle overheden Omgevingsloket online in gebruik te laten nemen, is op basis van de ervaringen in het eerste kwartaal van 2009 besloten dat de ondersteuning van VROM erop gericht zal zijn dat overheden zich richten op Ă©Ă©n eenvoudige wijze om het loket in gebruik te nemen. VROM biedt hierbij de nodige ondersteuning (onder meer door een omvangrijk opleidingstraject). In deze variant is het in gebruik nemen van het loket technisch gezien niet complex, aangezien geen gebruik hoeft te worden gemaakt van andere technologie dan die nu gangbaar is (e-mail, vergunningensystemen). Hiermee verwacht VROM dat invoering voor 1/1/2010 op ICT-gebied realistisch is. Op de technisch meer complexe variant kunnen overheden zich blijven richten, maar hiervoor moeten die overheden zelf voldoende expertise en capaciteit hebben. 8. De Raad vraagt een nadere onderbouwing van de financiĂ«le vergoeding voor gemeenten in verband met de kosten die direct zijn toe te rekenen aan de uitvoering van de Wabo. Het onderzoeksrapport van Deloitte gaf aan dat invoering van de Wabo op basis van gegevens van een zestal ervaringsgemeenten rond de 93 miljoen zou kosten. Hierbij waren ook de kosten meegerekend die te maken hebben met een hoger ambitieniveau van gemeenten, uitmondend in extra of verdergaande dienstverleningsactiviteiten dan strikt nodig voor de uitvoering van de Wabo, het verwezenlijken van een cultuurverandering en het creĂ«ren van intern draagvak en het wegwerken van achterstallig onderhoud. Daarnaast was de urenberekening gebaseerd op ervaringen van pioniersgemeenten. De uiteindelijke invoering zal efficiĂ«nter kunnen geschieden dan de ervaringsgemeenten aangeven, aangezien andere gemeenten van de opgedane kennis en ervaring gebruik kunnen maken. Veel gemeenten zien de Wabo als onderdeel van een bredere ontwikkeling om zo de kwaliteit van dienstverlening naar hun burgers en bedrijven te verbeteren. Sommige gemeenten bieden al informatie voor burgers en bedrijven geĂŻntegreerd aan. Ook wordt in de backoffice al veel samengewerkt. Dat betekent dat niet bij alle gemeenten geĂŻnvesteerd hoeft te worden in cultuurveranderingen en het verkrijgen van intern draagvlak. Veel gemeenten hebben dat al onder hun eigen verantwoordelijkheid gedaan vanuit de bestuurlijke ambitie om een goede integrale frontoffice en backoffice te hebben. Veel pioniergemeenten hebben al ervaring opgedaan met het werken volgens de uitgangspunten van de Wabo. Het Ministerie van VROM speelt hierbij een ondersteunende rol en bevordert via voorlichting en kennisuitwisseling dat andere gemeenten van die opgedane kennis en ervaring gebruik kunnen maken. De VNG onderschrijft dat van de Wabo een brede stimulerende werking uitgaat om de dienstverlening aan burger en bedrijfsleven te verbeteren en cultuurveranderingen binnen de gemeenten tot stand te brengen. In een overleg van september 2008 hebben de VNG en het Ministerie van VROM afgesproken dat de direct toe te rekenen invoeringskosten voor de Wabo voor gemeenten ⏠62 miljoen zijn. In 2008 is in het bestuurlijk overleg financiĂ«le verhoudingen hiervoor vanuit het Rijk de volgende dekking aangegeven: 40 miljoen wordt uitgekeerd ten laste van de begroting van het Rijk in 2 fases (2008 en 2009) en het verschil van 22 miljoen wordt via het accres gedekt. In het financieel akkoord Rijk-VNG van 17 april 2009 is deze afspraak bijgesteld en is afgesproken dat het bedrag van 62 miljoen geheel zal worden uitgekeerd aan de gemeenten. Het bedrag van 22 miljoen zal derhalve niet via het accres worden gedekt maar zal evenals de 40 miljoen rechtstreeks worden uitgekeerd aan gemeenten via het gemeentefonds. Gemeenten hebben reeds 15 miljoen in 2008 uitgekeerd gekregen via het gemeentefonds. De overige 47 miljoen zal worden uitgekeerd in 2009. 9. De redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft onder het eerste tot en met het derde gedachtestreepje zijn overgenomen. De redactionele kanttekening die de Raad met betrekking tot artikel 9.14, onderdeel A, van het wetsvoorstel (thans vernummerd tot 9.15) in overweging geeft, is niet overgenomen. De kanttekening heeft betrekking op artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Woningwet. Uit hoofde van wetgevingssystematiek is het wenselijk om in dat artikelonderdeel van de Woningwet en in artikel 1.1, eerste lid, van de Wabo dezelfde definitie van het begrip âbouwenâ te hanteren. Door toevoeging aan de definitie in de Woningwet van de zinsnede âvan een bouwwerkâ, zoals door de Raad voorgesteld, zou een verschil tussen beide definities ontstaan. Voor deze toevoeging aan de definitie bestaat ook geen noodzaak, nu de zinsnede âvan een bouwwerkâ is toegevoegd aan die bepalingen van de Woningwet waar het âbouwenâ nader op het bouwen van een bouwwerk dient te worden toegespitst aan die bepalingen. Dit doet zich overigens slechts bij een beperkt aantal artikelen voor. Voorbeelden daarvan zijn te vinden in artikel 9.15, onderdelen J en K, van het wetsvoorstel met betrekking tot de artikelen 7b en 8 van de Woningwet. Bij dit nader rapport wordt tevens een wijziging doorgevoerd die voortvloeit uit de voorlichting die de Raad overeenkomstig artikel 18, tweede lid, van de Wet op de Raad van State heeft uitgebracht. Het betreft voorlichting nr. W08.09.0005/IV die is gevoegd bij de brief van de Vice-president van de Raad van State van 12 maart 2009. Deze voorlichting heeft betrekking op de eisen die voortvloeien uit de betrokken Europese en internationale regelgeving met betrekking tot de omvang van de kring van inspraakgerechtigden. De Raad heeft de omvang van de kring van inspraakgerechtigden beoordeeld aan de hand van artikel 6 van het Verdrag van Aarhus en de âImplementation Guideâ van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties. Aangezien de Europese Gemeenschap partij is bij dit verdrag en Europese richtlijnen dus met het verdrag in overeenstemming dienen te zijn, konden die richtlijnen in de reactie verder achterwege blijven. Artikel 6 van het verdrag verplicht onder meer tot het voorzien in inspraakprocedures die het publiek de mogelijkheid bieden schriftelijk of, indien van toepassing, tijdens een hoorzitting of onderzoek, alle opmerkingen, informatie, analyses of meningen naar voren te brengen die het relevant acht voor de voorgestelde activiteit. De Raad acht de conclusie gerechtvaardigd, dat artikel 6 van het verdrag verplicht tot het bieden van inspraakgelegenheid aan een ruimere kring dan die van belanghebbenden als bedoeld in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Het gaat de bedoeling van dat laatste artikel te buiten om het begrip belanghebbende zo ruim uit te leggen, dat daaronder âhet publiekâ als bedoeld in artikel 6 van het Verdrag van Aarhus kan worden verstaan. De Raad concludeert daarom dat in de dagelijkse bestuurspraktijk in die gevallen âeeniederâ de gelegenheid moet hebben om van inspraakgelegenheden gebruik te maken. Met de voorgestelde wijziging van artikel 3.12 van de Wabo wordt aan de conclusie van de Raad gevolg gegeven. Een voordeel van de verbreding van de kring van inspraakgerechtigden tot âeeniederâ is dat het bevoegd gezag bij de behandeling van zienswijzen niet hoeft na te gaan of de indiener van de zienswijze wel belanghebbende is. Deze beoordeling zou kunnen leiden tot een toename van het aantal beroepen tegen besluiten omtrent vergunningen en verlenging van de duur van finale besluitvorming, omdat de indiener van een zienswijze die het niet eens is met het oordeel van het bevoegd gezag dat hij geen belanghebbende is, deze beoordeling bij de bestuursrechter kan aanvechten. Een uniforme procedure bevordert de kenbaarheid voor alle betrokkenen. Voorts sluit dit ook aan bij het rapport van de âCommissie Elverdingâ en de (spoed)wetgeving rondom infrastructuur. In de (spoed)wetgeving voor infrastructuurprojecten die recentelijk door het parlement is geaccordeerd is eveneens sprake van inspraak voor âeeniederâ. Evenals in het Verdrag van Aarhus het geval is, dient de inspraakfase te worden onderscheiden van de beroepsfase. De kring van beroepsgerechtigden blijft beperkt tot belanghebbenden, overeenkomstig de hoofdregel van artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht. Voorts is van de gelegenheid gebruik gemaakt om enkele andere wijzigingen door te voeren die voor een goede in- of uitvoering van de wet noodzakelijk zijn. Deze worden hieronder kort uiteengezet. De memorie van toelichting is dienovereenkomstig aangepast. Artikel 2.29, eerste lid, onder a, van de Wabo is zodanig aangepast dat een vvgb-orgaan een verzoek kan doen om wijziging en intrekking van de omgevingsvergunning voor zover die vergunning betrekking heeft op activiteiten waarvoor een verklaring is gegeven. Gebleken is dat het niet nodig is om de gevallen waarin een dergelijk verzoek kan worden gedaan bij wet of algemene maatregel van bestuur nader te bepalen. In het derde lid van artikel 3.9 van de Wabo is tevens een mogelijkheid opgenomen om bij algemene maatregel van bestuur daarbij aangewezen categorieĂ«n gevallen van toepassing van die paragraaf uit te zonderen wegens strijdigheid met Europees recht. Vooralsnog is het niet nodig met betrekking tot de toestemmingen die ingevolge de Wabo in de omgevingsvergunning integreren, van deze uitzonderingsmogelijkheid gebruik te maken. Het is echter niet uitgesloten dat in de toekomst andere toestemmingen in de omgevingsvergunning zullen worden geĂŻntegreerd waarbij toepassing van de lex silencio positivo (LSP) wel tot de hiervoor bedoelde strijdigheid zou leiden. Om die reden wordt het nodig geacht deze uitzonderingsmogelijkheid op te nemen. Artikel 3.10, vierde lid, van de Wabo is aangepast in verband met artikel 28 van het wetsvoorstel Dienstenwet. Tot de omgevingsvergunningen die worden voorbereid met toepassing van de uitgebreide voorbereidingsprocedure van de Wabo, behoren vergunningen met betrekking tot de vrijheid van vestiging en het vrij verkeer van diensten die onder de reikwijdte van de dienstenrichtlijn vallen. Hieronder vallen in ieder geval de omgevingsvergunningen voor het oprichten, veranderen of veranderen van de werking of het in werking hebben van een inrichting of mijnbouwwerk. In het hiervoor genoemde artikel 28 wordt de LSP van toepassing verklaard op aanvragen van zodanige vergunningen, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Indien de uitgebreide voorbereidingsprocedure van de Wabo van toepassing is, verzet de bescherming van de belangen van derden zich tegen toepassing van de LSP. Om die reden wordt het vierde lid van artikel 3.10 van de Wabo zodanig gewijzigd dat in die gevallen de LSP niet van toepassing zal zijn. In verband met de Wet van 14 februari 2009 tot wijziging van de Wet milieubeheer en enkele andere wetten met het oog op integratie van verplichtingen op het terrein van milieuverslaglegging (Stb. 109) zijn de onderdelen Z en AA van artikel 9.10 vervallen en is in dat artikel een wijziging van artikel 12.20a, eerste lid, van de Wet milieubeheer ingevoegd. Verder is het wetsvoorstel afgestemd op het voorstel voor de hierboven, onder punt 1, aangehaalde VROM-brede reparatiewet. Tot slot is van de gelegenheid gebruik gemaakt om het wetsvoorstel en de memorie van toelichting op een aantal punten technisch en redactioneel te verbeteren. Ik moge U, mede namens mijn ambtgenoot van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Kamerstukken II 2008/08, 31 750, nr. 8, p. 4. Het bij koninklijke boodschap van 24 oktober 2008 ingediende voorstel van wet tot wijziging van diverse wetten op de beleidsterreinen van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in verband met het herstellen van wetstechnische gebreken en leemten, alsmede aanbrenging van andere wijzigingen van ondergeschikte aard (31 750). The Aarhus Convention: An Implementation Guide, United Nations Publication, Sales No. E.00.II.E.3, ISBN 92-1-116745-0. Kamerstukken I 2008/09, 31 579, A Het bij koninklijk besluit van 5 september 2008 aangeboden voorstel van wet tot implementatie van Europese regelgeving betreffende het verkeer van diensten op de interne markt (Dienstenwet) (31 579). PAGE PAGE 2