31954 NR Regels met betrekking tot de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba)
Regels met betrekking tot de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba)
Nader rapport
Nummer: 2009D25626, datum: 2009-05-26, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: A.Th.B. Bijleveld-Schouten, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Ooit CDA kamerlid)
Onderdeel van zaak 2009Z09769:
- Indiener: A.Th.B. Bijleveld-Schouten, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Volgcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2008-2010)
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken
- 2009-05-27 13:00: Aanvang middagvergadering: regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2009-06-11 15:00: Extra procedurevergadering cie NAAZ (Procedurevergadering), vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken
- 2009-09-03 14:00: Regels met betrekking tot de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken
- 2009-11-04 13:00: Procedurevergadering NAAZ (Procedurevergadering), vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken
- 2010-01-15 11:00: Diverse Wetten openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken
- 2010-01-18 11:00: (Voortzetting wetgevingsoverleg) diverse Wetten openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken
- 2010-03-02 16:00: Extra procedurevergadering commissie NAAZ (Procedurevergadering), vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken
- 2010-03-04 10:15: Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (31 954) + Wet financiƫn openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (31 958) + Wijziging van de Kieswet i.v.m. de nieuwe staatsrechtelijke positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba als openbaar lichaam binnen Nederland (31 956) + Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (31 957) + Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (31 959) + Goedkeuring van verdragen met het oog op het voornemen deze toe te passen op Bonaire, Sint Eustatius en Saba, en van het voornemen tot opzegging van verdragen voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba (32 047) + Wet bescherming persoonsgegevens BES) (32 161) (plenaire afronding) maart) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2010-03-09 15:15: Stemmingen (Stemmingen), TK
- 2010-03-10 13:00: Procedurevergadering NAAZ (Procedurevergadering), vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken
Preview document (š origineel)
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 8 december 2008, nr. 08.003514, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 5 maart 2009, nr. WO4.08.0524/I, bied ik U hierbij aan. De Raad geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het advies rekening zal zijn gehouden. De opmerkingen van de Raad van State worden in het navolgende besproken. Daarbij worden de volgorde en nummering van het advies van de Raad aangehouden. 1. Regeling van de constitutionele positie van de openbare lichamen Ik deel het standpunt van de Raad dat artikel 134 van de Grondwet slechts een tijdelijke basis kan bieden om Bonaire, Sint Eustatius en Saba over te laten gaan naar het Nederlandse staatsbestel als openbaar lichaam. Echter, anders dan de Raad, onderschrijf ik de meerwaarde van het nog in deze kabinetsperiode in gang zetten van een procedure tot wijziging van de Grondwet in eerste lezing niet. Een wijziging van de Grondwet in eerste lezing zou volgens de Raad aan de drie eilanden meer duidelijkheid bieden over hun meer definitieve toekomstige status ā nationaal en internationaal ā in het belangrijkste staatkundige document van Nederland. Aangezien nog niet vooruitgelopen kan worden op de uitkomsten van de evaluatie zou de grondwettelijke regeling, zoals de Raad die voorstaat, sober van opzet moeten zijn. Deze zou volgens de Raad een bepaling moeten bevatten dat Nederland mede omvat de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba alsmede de opdracht aan de formele wetgever om wetgeving tot stand te brengen waarin de bestuurlijke inrichting van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, de samenstelling en bevoegdheden van hun besturen ā waaronder rechtstreekse verkiezing van de leden van het algemeen vertegenwoordigend orgaan ā en hun verhouding tot de rijksoverheid worden geregeld. De regering is voornemens om in de Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen op te nemen dat Bonaire, Sint Eustatius en Saba elk deel uitmaken van het Nederlandse staatsbestel. Daarmee wordt duidelijkheid geboden dat Bonaire, Sint Eustatius en Saba tot het Nederlandse staatsbestel behoren. Voorts wordt aan de verplichting tot het opstellen van wetgeving op voornoemde gebieden al invulling gegeven met het onderhavige wetsvoorstel, het wetsvoorstel financiĆ«n openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en het wetsvoorstel tot wijziging van de Kieswet in verband met de nieuwe staatrechtelijke positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba als openbaar lichaam binnen Nederland. Ik ben van mening dat hiermee over de staatkundige positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba als democratisch verankerde leefgemeenschappen niet zijnde gemeenten, voorlopig voldoende duidelijkheid wordt geboden. Ik constateer dan ook dat met een grondwetswijziging in de opzet zoals door de Raad bepleit aan de eilanden niet meer duidelijkheid wordt geboden over hun staatsrechtelijke positie dan met de onderhavige wetgeving. De door de Raad aanbevolen procedure heeft voorts het bezwaar dat indien de evaluatie implicaties heeft voor de grondwettelijke verankering van de eilanden in ons staatsbestel, de in gang gezette grondwetswijziging mogelijk weer zou moeten worden stopgezet. Naar verwachting zal de WolBES niet eerder in werking treden dan op 1 januari 2011. De evaluatie van de WolBES vindt plaats binnen vijf jaar na de inwerkingtreding. Dan pas kan duidelijkheid geboden worden over een meer definitieve status van de eilanden en een dienovereenkomstige grondwettelijke regeling. Daarbij neem ik in overweging dat bij de geplande transitie de wijziging van de Grondwet niet verder kan zijn gekomen dan de eerste lezing. Een dergelijke verklaringswet heeft geen hogere status dan voornoemde wetten, en biedt daarmee geen zekerheid. 2. Tijdelijkheid Anders dan de Raad stelt wordt met het wetsvoorstel niet op voorhand beoogd om een tijdelijke regeling te treffen. Weliswaar is in het wetsvoorstel een evaluatiebepaling opgenomen maar, zoals de Raad ook stelt, dit betekent niet dat de regeling daarmee ook een tijdelijk karakter krijgt. Met de Raad ben ik van mening dat niet uitsluitend het wettelijke kader van het onderhavige wetsvoorstel maatgevend moet zijn voor het grondwettelijke eindmodel van de bestuurlijke inrichting van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Bij de evaluatie die vijf jaar na aanvang van de nieuwe staatkundige verhoudingen zal plaatsvinden, dient dan ook ruimte te zijn voor een nieuwe beoordeling van wat voor de eilanden de meest geschikte staatkundige structuur is. Niet alleen de inrichting als openbaar lichaam op grond van artikel 134 van de Grondwet, maar ook andere mogelijke opties dienen hierbij te worden bekeken. Volgens de afspraken die tijdens de miniconferentie over de staatkundige positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 11 oktober 2006 met de bestuurders van de eilanden zijn gemaakt zal de gezamenlijke evaluatie de uitwerking van de nieuwe staatkundige structuur betreffen. De evaluatie van het onderhavige wettelijke kader en de evaluatie van de Wet financiĆ«n Bonaire, Sint Eustatius en Saba maken een belangrijk onderdeel uit van deze evaluatie. In het kader van deze evaluatie is er mijns inziens voldoende ruimte voor een nieuwe beoordeling van wat voor de eilanden de meest geschikte staatkundige structuur is. Het feit dat in het onderhavige wetsvoorstel geen horizonbepaling is opgenomen staat hieraan mijns inziens niet in de weg. Wanneer de evaluatie mocht uitwijzen dat voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba een andere bestuurlijke structuur wenselijk is, zal het onderhavige wetsvoorstel moeten worden ingetrokken en worden vervangen door een ander wettelijk kader. Indien de evaluatie echter mocht uitwijzen dat de gekozen inrichting als openbare lichamen moet worden doorgevoerd als staatsrechtelijk eindmodel voor de eilanden, kan deze wet worden gehandhaafd en waar nodig worden aangepast. Zoals in de memorie van toelichting ook reeds uiteen is gezet zal in dat geval echter wel een wijziging van de Grondwet noodzakelijk zijn. 3. Bestuurlijke verhoudingen Het advies van de Raad om in de memorie van toelichting een systematische uiteenzetting van de belangrijkste verschillen met de Gemeentewet op te nemen, is overgenomen. De memorie van toelichting is op dit punt aangevuld. 4. Positie van de gezaghebber en de Rijksvertegenwoordiger a. Er is bewust gekozen voor de constructie van de Rijksvertegenwoordiger als bestuursorgaan boven de aanstelling van een ambtelijke functionaris die de bevoegdheden op grond van deze wet namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uitoefent. Hiermee wordt beoogd een bestuurlijk en gezaghebbend orgaan ter plaatse te hebben met zelfstandige taken en bevoegdheden met betrekking tot het bestuurlijk toezicht op de openbare lichamen. Hiermee wordt tevens de bestuurlijke last voor het Rijk verminderd en wordt afstand gecreĆ«erd ten aanzien van lokale, autonome aangelegenheden van de openbare lichamen. Indien de onderhavige bevoegdheden aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zouden worden toebedeeld, berust de toezichthoudende taak bij de minister en is evenmin sprake van de gewenste afstand ten aanzien van lokale aangelegenheden, hetgeen voor onwenselijk wordt gehouden. Een eventuele mandaatverlening door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan een ter plaatste opererende functionaris doet daar niet aan af, omdat de bevoegdheden dan immers alsnog door het Rijk worden uitgeoefend. De Rijksvertegenwoordiger heeft een eigenstandige positie, nu de wet aan de Rijksvertegenwoordiger bevoegdheden toekent die hij zelfstandig uitoefent. Daar hoort ook bij dat de Rijksvertegenwoordiger zelf bevoegd is de bij het Bureau werkzame ambtenaren te benoemen. Naar aanleiding van een opmerking van de Raad, voorziet het wetsvoorstel daar nu in. De Rijksvertegenwoordiger behoort niet tot het bestuur van de openbare lichamen, evenmin als sprake is van een aparte bestuurslaag tussen het Rijk en de openbare lichamen. Hij maakt als bestuursorgaan deel uit van de rijksoverheid en is over zijn functioneren op grond van deze wet verantwoording verschuldigd aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties of op grond van een andere wet aan de minister die het aangaat. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is reeds verantwoordelijk voor (de voordracht tot) benoeming, schorsing en ontslag van de Rijksvertegenwoordiger en oefent daarmee de systeemverantwoordelijkheid uit. Om in dit verband op adequate wijze uitvoering te geven aan het bijbehorend stelsel van toezicht en verantwoording is, naar aanleiding van het advies van de Raad, in het wetsvoorstel de bepaling opgenomen dat de Rijksvertegenwoordiger verantwoording verschuldigd is aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties of de minister die het aangaat. Voorts is bepaald dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties of de minister die het aangaat (na overleg met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) de Rijksvertegenwoordiger algemene en bijzondere aanwijzingen kan geven. De Rijksvertegenwoordiger is daarmee hiĆ«rarchisch ondergeschikt aan de desbetreffende minister. De minister is op zijn beurt weer verantwoording verschuldigd aan de Staten-Generaal. Daarmee is de ministeriĆ«le verantwoordelijkheid in voldoende mate gegarandeerd. b. De overlap aan taken tussen de gezaghebber en de Rijksvertegenwoordiger ten aanzien van de vernietiging van eilandsbesluiten acht ik, anders dan de Raad, niet bezwaarlijk. Het kan immers voorkomen dat zij van mening verschillen of een besluit voor vernietiging in aanmerking komt. Dan is het ook goed dat beide onafhankelijk van elkaar de verantwoordelijke minister hierop kunnen attenderen. De constructie is bovendien gelijk aan die welke voor gemeenten geldt. Daar heeft de burgemeester de bevoegdheid besluiten van het gemeentebestuur voor vernietiging voor te leggen aan de verantwoordelijke minister. Gedeputeerde staten hebben deze bevoegdheid echter evenzeer waar het besluiten van de raad of het college betreft (artikel 173 Provinciewet). De commissaris van de Koning heeft deze bevoegdheid ten aanzien van besluiten van de burgemeester (artikel 181 Provinciewet). Uitgangspunt voor de bestuurlijke inrichting van de openbare lichamen is dat zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de inrichting van het gemeentebestuur, tenzij afwijken als gevolg van Ć©Ć©n of meer van de bijzondere kenmerken van de eilanden aangewezen is. Op deze wijze wordt gegarandeerd dat er geen leemten zijn in het toezicht op de openbare lichamen. Het advies van de Raad om het wetsvoorstel in die zin aan te passen door de geconstateerde overlap in taken tussen de Rijksvertegenwoordiger en de gezaghebber op te heffen, is gelet op het voorgaande niet gevolgd. c. Met de Raad ben ik van mening dat het gewenst is om bij de evaluatie van deze wet naast de formele positie van de Rijksvertegenwoordiger ook de praktijk van de functievervulling te betrekken. Overigens valt te verwachten dat een meer indringende betrokkenheid van de Rijksvertegenwoordiger bij het bestuur van de openbare lichamen gewenst zal zijn, gelet op de grote veranderingen in de bestuurlijke organisatie en qua taken en bevoegdheden in de sfeer van het medebewind waar de eilanden voor gesteld staan. De Rijksvertegenwoordiger heeft dan ook mede tot taak het bevorderen van goed bestuur in de openbare lichamen. De vergelijking met de rol die de commissaris van de Koning, zowel als provinciaal orgaan als als rijksorgaan, vervult in de richting van gemeenten gaat bovendien niet op. De openbare lichamen verschillen immers op een aantal punten wezenlijk van de gemeenten, gelet op de economische en sociale omstandigheden, de grote afstand tot Nederland, het insulaire karakter, de kleine oppervlakte en bevolkingsomvang, de geografische omstandigheden, het klimaat en andere factoren. d. Nu gekozen is voor de vormgeving van de Rijksvertegenwoordiger als bestuurorgaan, past daarbij ook het hanteren van een benaming die passend is met het oog op de gewenste uitstraling en autoriteit van het ambt, in het bijzonder in de bestuurlijke verhouding met de openbare lichamen. De term āRijksvertegenwoordigerā brengt dit op treffende wijze tot uitdrukking. Dat de Rijksvertegenwoordiger een eigenstandige positie inneemt in die zin dat hij de hem toebedeelde bevoegdheden zelfstandig uitoefent, en dat hij daarmee in strikt juridische zin geen vertegenwoordiger is, geldt ook voor een āgecommitteerdeā. Volgens Van Dale betekent gecommitteerde namelijk ālasthebberā of āgevolmachtigdeā. De aanduiding wordt daarnaast op de Nederlandse Antillen voor een gemachtigd toeziener bij een examen gebruikt. Veel sterker dan bij āRijksvertegenwoordigerā het geval is, zou de term āgecommitteerdeā verkeerde associaties kunnen oproepen. De term āRijksvertegenwoordigerā is dan ook in het wetsvoorstel gehandhaafd. 5. Werking van de Algemene wet bestuursrecht Naar aanleiding van de adviezen van de Raad over voorliggend wetsvoorstel en het voorstel voor de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (IBES) is artikel 3 van de IBES inzake het op de openbare lichamen toepasselijk bestuursrecht gewijzigd. Voor een algemene uiteenzetting van de wijziging van dit artikel, verwijs ik naar onderdeel 3 van het nader rapport bij het voorstel voor de Invoeringswet. Voor voorliggend wetsvoorstel is van de wijziging van genoemd artikel 3 van de IBES relevant, dat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) evenmin van toepassing is als bestuursorganen met een zetel in het Europese deel van Nederland (lees: de ministers) op grond van dit wetsvoorstel besluiten nemen of handelen. Wat betreft het bestuursprocesrecht c.q. de rechtsbescherming is in plaats van de Awb dan de Wet administratieve rechtspraak BES van toepassing. Uit het voorstel voor de IBES vloeide al voort dat niet de Awb maar de Wet administratieve rechtspraak BES van toepassing is op handelingen en besluiten van bestuursorganen die hun zetel hebben op de openbare lichamen. Hierbij moet gedacht worden aan de bestuursorganen van de openbare lichamen en aan de Rijksvertegenwoordiger. De wijziging van genoemd artikel 3 heeft dus als consequentie dat het uitgangspunt is dat de Awb in zijn geheel buiten toepassing is bij voorliggend wetsvoorstel, en de Wet administratieve rechtspraak BES van toepassing. Voor wat betreft het materiĆ«le bestuursrecht betekent het voorgaande dat, naast het bestuursrecht dat in voorliggend wetsvoorstel zelf is geregeld, in principe alleen ongeschreven recht van toepassing is. De Raad wijst er op dat in voorliggend wetsvoorstel bepaalde onderdelen van de Awb van toepassing worden verklaard. In de huidige Antilliaanse regelgeving worden deze onderwerpen ofwel niet geregeld (zoals de klachtenbehandeling door een ombudsman en de algemene regels bij het opleggen van een last onder bestuursdwang) of de regeling is toegesneden op de huidige constellatie (zoals het toezicht op bestuursorganen). De regeling van deze onderwerpen acht ik vanuit beleidsmatig oogpunt evenwel noodzakelijk. Bij gebreke van een geschikte andere wettelijke regeling is er voor gekozen om aansluiting te zoeken bij de regeling van deze onderwerpen in de Awb. Dit heeft ook de voorkeur vanuit wetgevingsystematiek. Naast een afwijking van het materiĆ«le bestuursrecht, is in voorliggend wetsvoorstel in een tweetal gevallen ook gekozen voor een afwijking van de regeling met betrekking tot het bestuursprocesrecht. Dit betreft de rechtsbescherming bij kroonbesluiten inzake schorsing en vernietiging van beslissingen van de eilandsbesturen en bij kroonbesluiten inzake ontslag en schorsing van de Rijksvertegenwoordiger. In het eerste geval is thans sprake van kroonberoep, hetgeen niet passend is bij een kroonbesluit tot schorsing en vernietiging. Aansluiting bij het beroep in eerste en enige aanleg bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zoals geregeld in de Gemeentewet, ligt hier, mede vanuit oogpunt van rechtseenheid, voor de hand. Door aan te sluiten bij het bestuursprocesrecht van de Algemene wet bestuursrecht voor wat betreft de besluiten tot schorsing en ontslag van de Rijksvertegenwoordiger wordt zijn positie als bestuursorgaan, behorend tot de rijksoverheid, benadrukt. 6. Onverenigbaarheid van lidmaatschap van eilandsraad en ambtenaarschap De conclusie van de Raad dat de Rijksvertegenwoordiger in de voorgestelde constructie zou komen te beslissen over de toelating van leden van de eilandsraad deel ik niet. Indien de Rijksvertegenwoordiger in een concreet geval namelijk geen ontheffing van de onverenigbaarheid van het lidmaatschap van de eilandsraad met een ambtelijke functie zou verlenen, is het allereerst aan betrokkene om een keuze te maken tussen het lidmaatschap en zijn ambtelijke functie. De beslissing omtrent de toelating is op grond van de Kieswet in alle gevallen aan de eilandsraad, die slechts zal toetsen of sprake is van onverenigbare betrekkingen. Niettemin ben ik met de Raad van mening dat de gekozen constructie in het licht van de bestuurlijke verhoudingen heroverweging verdient. Het advies van de Raad heeft dan ook aanleiding gegeven om te kiezen voor een andere constructie. Het wetsvoorstel bevat daartoe een bepaling dat de eilandsraad bij eilandsverordening bepaalt welke ambtelijke functies verenigbaar zijn met het lidmaatschap van de eilandsraad. Als hoofdregel blijft dus gelden dat het lidmaatschap onverenigbaar is met een ambtelijke functie. De eilandsverordening behoeft de goedkeuring van de Rijksvertegenwoordiger. Door te bepalen dat de eilandsverordening voor de kandidaatstelling voor de verkiezing van de leden van de eilandsraad moet zijn vastgesteld, wordt voorkomen dat de eilandsraad op basis van partijpolitieke overwegingen beslist welke ambtelijke functies verenigbaar zijn met het lidmaatschap van de eilandsraad. 7. Openbaarheid van eilandsraadsvergaderingen De Raad merkt terecht op dat openbaarheid van de vergaderingen van vertegenwoordigende organen wezenlijk is in een democratie. Op de eilanden is het echter gebruikelijk dat de eilandsraad of eilandsraadcommissies achter gesloten deuren vergaderen. In het belang van de democratie is het wenselijk deze bestuurscultuur te veranderen. Tijdens de besprekingen met de eilanden over de uitgangspunten van dit wetsvoorstel is deze kwestie aan de orde geweest. Hierbij is ook gesproken over het door de Raad genoemde alternatief: de eis van een versterkte meerderheid voor het besluit om achter gesloten deuren te vergaderen. In de huidige samenstelling van de eilandsraden van Sint Eustatius en Saba (zetelverhouding coalitie - oppositie: 4-1) biedt dit alternatief geen oplossing. Ook bij een versterkte meerderheid kan de oppositie met slechts Ć©Ć©n zetel nimmer verhinderen dat achter gesloten deuren wordt vergaderd. Het vetorecht van de voorzitter (de gezaghebber) kan voorkomen dat de partij die de meerderheid van zetels in de eilandsraad heeft, telkens kan bepalen dat achter gesloten deuren wordt vergaderd. De Raad wijst in dit verband nog op de andere rollen van de gezaghebber, te weten het voorzitterschap, tevens lidmaatschap, van het bestuurcollege en zijn eigenstandige positie, met name op het terrein van de handhaving van de openbare orde en veiligheid. De stelling van de Raad dat het voorzitterschap van de eilandsraad vooral een procedurele rol is, onderschrijf ik niet. Het voorzitterschap van de eilandsraad is ā zeker in een dualistisch bestel ā een wezenlijk deel van de functie van gezaghebber en van betekenis voor het functioneren van het eilandsbestuur. Overigens is de beslissing van de gezaghebber als voorzitter van de eilandsraad om ā in afwijking van de beslissing van de eilandsraad ā in het openbaar te vergaderen is naar mijn oordeel passend in de bestuurlijke verhoudingen. De gezaghebber beschikt in dat verband over ingrijpender bevoegdheden, zoals het ontnemen van het spreekrecht en het uit de raadszaal doen verwijderen van een lid van de eilandsraad. 8. Toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen Artikel 108 van het wetsvoorstel, waar de bepaling waar de Raad op doelt is opgenomen, komt overeen met artikel 81z van de Gemeentewet alwaar met betrekking tot de instelling van een gezamenlijke ombudsman of ombudscommissie eenzelfde formulering wordt gehanteerd. Ook in dat artikel worden bepalingen van de Wet gemeenschappelijke regelingen slechts van toepassing verklaard voor zover de aard van de aan de ombudsman of ombudscommissie opgedragen taken zich daartegen niet verzetten. Uitgangspunt voor de bestuurlijke inrichting van Bonaire, Sint Eustatius en Saba als openbare lichamen is dat in principe de wettelijke bepalingen van de Gemeentewet worden gevolgd, tenzij afwijken als gevolg van Ć©Ć©n of meer van de bijzondere kenmerken van de eilanden aangewezen is. Gelet op dit uitgangspunt is er naar mijn mening in het onderhavige geval geen reden om van de tekst van de Gemeentewet af te wijken. 9. Werking van verdragen in de openbare lichamen In het wetsvoorstel is in artikel 209, derde lid, bepaald dat een minister de betrokken bestuurscolleges vooraf in de gelegenheid stelt hun oordeel te geven over: ingrijpende beleidsvoornemens, die uitsluitend op de openbare lichamen betrekking hebben, en, beleidsvoornemens ten aanzien van de openbare lichamen om op ingrijpende wijze af te wijken van regelgeving die van toepassing is in het Europese deel van Nederland. Het voornemen van een minister om een verdrag te sluiten dat speciaal zal gelden voor de openbare lichamen kan beschouwd worden als een ingrijpend beleidsvoornemen bedoeld onder a. Naar aanleiding van het advies van de Raad is in de toelichting bij deze bepaling verduidelijkt dat onder āingrijpende beleidsvoornemensā tevens wordt verstaan: het voornemen om een verdrag te sluiten dat speciaal zal gelden voor de openbare lichamen. 10. Redactionele kanttekeningen De redactionele kanttekening van de Raad zijn grotendeels overgenomen, met uitzondering van de volgende. De Raad adviseert om uit oogpunt van zelfstandige leesbaarheid van de toelichting, de toelichting op de artikelen 155 (veiligheidsrisicogebieden), 156 (cameratoezicht), 158 (verordening inzake bestuurlijke ophouding), 177 (sluiting van woningen) en 180 (bestuurlijke ophouding door gezaghebber) geheel uit te schrijven in plaats van te verwijzen naar de parlementaire behandeling waarbij deze artikelen in de Gemeentewet zijn ingevoegd. Evenals de Raad hecht ik waarde aan het uitgangspunt dat een memorie van toelichting zoveel mogelijk zelfstandig leesbaar dient te zijn. Toch heb ik gemeend het advies van te Raad in dit geval niet te volgen. De artikelen waar de Raad op doelt zijn stuk voor stuk in de Gemeentewet ingevoegd bij eigen afzonderlijke wetten, die eerst na een uitvoerige parlementaire behandeling zijn aangenomen. De memories van toelichting en de relevante parlementaire stukken zijn dermate omvangrijk dat letterlijke weergave hiervan in de memorie van toelichting bij het onderhavige wetsvoorstel niet in de rede ligt. Weergave van een samenvatting van de parlementaire behandeling van de desbetreffende wetten brengt het gevaar met zich mee dat bepaalde nuances uit de parlementaire behandeling niet juist of niet compleet worden weergeven. Nu het in alle gevallen bepalingen betreft ten aanzien van de handhaving van de openbare orde waar mogelijk grondrechten van burgers in het geding zijn, acht ik dit niet wenselijk. Ik geef er dan ook de voorkeur aan om bij de artikelsgewijze toelichting te volstaan met een algemene omschrijving van de desbetreffende bepaling en voor een verdere toelichting te verwijzen naar de memorie van toelichting en de overige parlementaire geschiedenis van de wet waarbij het desbetreffende artikel in de Gemeentewet is ingevoegd. Het advies van de Raad om een bepaling op te nemen die overeenkomt met artikel 160, tweede en derde lid, van de Gemeentewet is niet overgenomen. Een dergelijke bepaling is namelijk reeds opgenomen in artikel 9 van het wetsvoorstel financiĆ«n openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. 11. Overige aanpassingen Voorts is van de gelegenheid gebruik gemaakt enkele toevoegingen en technische wijzigingen aan te brengen in het wetsvoorstel die verband houden met wijzigingen van de Gemeentewet die voorzien zijn in het voorstel voor de Aanpassingswet vierde tranche Awb (Kamerstukken I, 31 124, A) dat momenteel bij de Eerste Kamer aanhangig is. Ten slotte zijn bij deze gelegenheid enkele wijzigingen van redactionele aard aangebracht in het voorstel van wet en in de memorie van toelichting zoals die aan de Raad zijn voorgelegd. Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden. DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES, drs. A.Th.B. Bijleveld-Schouten Kamerstukken II 2006/07, 30 800 IV, nr. 5, bijlage. DOCPROPERTY Datum_kop \* MERGEFORMAT Datum DOCPROPERTY Datum \* MERGEFORMAT 18 mei 2009 DOCPROPERTY Kenmerk_kop \* MERGEFORMAT Kenmerk DOCPROPERTY Kenmerk \* MERGEFORMAT 2009-0000212459 DOCPROPERTY Rubricering \* MERGEFORMAT DOCPROPERTY Rubricering \* MERGEFORMAT Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 2 van NUMPAGES \* MERGEFORMAT 11 DOCPROPERTY Directie \* MERGEFORMAT Constitutionele Zaken en Wetgeving DOCPROPERTY Onderdeel \* MERGEFORMAT Wetgeving Staatsinrichting en Grondrechten DOCPROPERTY Bezoekadres \* MERGEFORMAT Schedeldoekshaven 200 2511 EZ Den Haag DOCPROPERTY Postadres \* MERGEFORMAT Postbus 20011 2500 EA Den Haag DOCPROPERTY InternetAdres \* MERGEFORMAT www.minbzk.nl DOCPROPERTY Contactpersoon_kop \* MERGEFORMAT Contactpersoon DOCPROPERTY CPNaam \* MERGEFORMAT Wouter Peters DOCPROPERTY T_kop \* MERGEFORMAT T DOCPROPERTY CPTel \* MERGEFORMAT 0704266701 DOCPROPERTY CPEmail \* MERGEFORMAT DOCPROPERTY Kenmerk_kop \* MERGEFORMAT Kenmerk DOCPROPERTY Kenmerk \* MERGEFORMAT 2009-0000212459 DOCPROPERTY UwKenmerk_kop \* MERGEFORMAT DOCPROPERTY UwKenmerk \* MERGEFORMAT DOCPROPERTY Bijlagen_kop \* MERGEFORMAT DOCPROPERTY AantalBijl \* MERGEFORMAT DOCPROPERTY Retouradres_kop \* MERGEFORMAT > Retouradres DOCPROPERTY Retouradres \* MERGEFORMAT Postbus 20011 2500 EA Den Haag DOCPROPERTY Rubricering \* MERGEFORMAT DOCPROPERTY Aan \* MERGEFORMAT Aan de Koningin DOCPROPERTY Datum_kop \* MERGEFORMAT Datum DOCPROPERTY Datum \* MERGEFORMAT 18 mei 2009 DOCPROPERTY Onderwerp_kop \* MERGEFORMAT Betreft DOCPROPERTY Onderwerp \* MERGEFORMAT Nader rapport inzake het voorstel van wet houdende regels met betrekking tot de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba DOCPROPERTY Rubricering \* MERGEFORMAT Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 1 van NUMPAGES \* MERGEFORMAT 11