[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

31954 NR Regels met betrekking tot de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba)

Regels met betrekking tot de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba)

Nader rapport

Nummer: 2009D25626, datum: 2009-05-26, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2009Z09769:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (šŸ”— origineel)


Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 8 december
2008, nr. 08.003514, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn
advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te
doen toekomen. Dit advies, gedateerd 5 maart 2009, nr. WO4.08.0524/I,
bied ik U hierbij aan.

De Raad geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de
Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het advies rekening zal zijn
gehouden.

De opmerkingen van de Raad van State worden in het navolgende besproken.

Daarbij worden de volgorde en nummering van het advies van de Raad

aangehouden.

1. Regeling van de constitutionele positie van de openbare lichamen

Ik deel het standpunt van de Raad dat artikel 134 van de Grondwet
slechts een tijdelijke basis kan bieden om Bonaire, Sint Eustatius en
Saba over te laten gaan naar het Nederlandse staatsbestel als openbaar
lichaam. Echter, anders dan de Raad, onderschrijf ik de meerwaarde van
het nog in deze kabinetsperiode in gang zetten van een procedure tot
wijziging van de Grondwet in eerste lezing niet. Een wijziging van de
Grondwet in eerste lezing zou volgens de Raad aan de drie eilanden meer
duidelijkheid bieden over hun meer definitieve toekomstige status ā€“
nationaal en internationaal ā€“ in het belangrijkste staatkundige
document van Nederland. Aangezien nog niet vooruitgelopen kan worden op
de uitkomsten van de evaluatie zou de grondwettelijke regeling, zoals de
Raad die voorstaat, sober van opzet moeten zijn. Deze zou volgens de
Raad  een bepaling moeten bevatten dat Nederland mede omvat de eilanden
Bonaire, Sint Eustatius en Saba alsmede de opdracht aan de formele
wetgever om wetgeving tot stand te brengen waarin de bestuurlijke
inrichting van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, de samenstelling en
bevoegdheden van hun besturen ā€“ waaronder rechtstreekse verkiezing van
de leden van het algemeen vertegenwoordigend orgaan ā€“ en hun
verhouding tot de rijksoverheid worden geregeld.

De regering is voornemens om in de Rijkswet wijziging Statuut in verband
met de opheffing van de Nederlandse Antillen op te nemen dat Bonaire,
Sint Eustatius en Saba elk deel uitmaken van het Nederlandse
staatsbestel. Daarmee wordt duidelijkheid geboden dat Bonaire, Sint
Eustatius en Saba tot het Nederlandse staatsbestel behoren. 

Voorts wordt aan de verplichting tot het opstellen van wetgeving op
voornoemde gebieden al invulling gegeven met het onderhavige
wetsvoorstel, het wetsvoorstel financiƫn openbare lichamen Bonaire,
Sint Eustatius en Saba en het wetsvoorstel tot wijziging van de Kieswet
in verband met de nieuwe staatrechtelijke positie van Bonaire, Sint
Eustatius en Saba als openbaar lichaam binnen Nederland. Ik ben van
mening dat hiermee over de staatkundige positie van Bonaire, Sint
Eustatius en Saba als democratisch verankerde leefgemeenschappen niet
zijnde gemeenten, voorlopig voldoende duidelijkheid wordt geboden. Ik
constateer dan ook dat met een grondwetswijziging in de opzet zoals door
de Raad bepleit aan de eilanden niet meer duidelijkheid wordt geboden
over hun staatsrechtelijke positie dan met de onderhavige wetgeving. 

De door de Raad aanbevolen procedure heeft voorts het bezwaar dat indien
de evaluatie implicaties heeft voor de grondwettelijke verankering van
de eilanden in ons staatsbestel, de in gang gezette grondwetswijziging
mogelijk weer zou moeten worden stopgezet. Naar verwachting zal de
WolBES niet eerder in werking treden dan op 1 januari 2011. De evaluatie
van de WolBES vindt plaats binnen vijf jaar na de inwerkingtreding. Dan
pas kan duidelijkheid geboden worden over een meer definitieve status
van de eilanden en een dienovereenkomstige grondwettelijke regeling.

Daarbij neem ik in overweging dat bij de geplande transitie de wijziging
van de Grondwet niet verder kan zijn gekomen dan de eerste lezing. Een
dergelijke verklaringswet heeft geen hogere status dan voornoemde
wetten, en biedt daarmee geen zekerheid.

2. Tijdelijkheid

Anders dan de Raad stelt wordt met het wetsvoorstel niet op voorhand
beoogd om een tijdelijke regeling te treffen. Weliswaar is in het
wetsvoorstel een evaluatiebepaling opgenomen maar, zoals de Raad ook
stelt, dit betekent niet dat de regeling daarmee ook een tijdelijk
karakter krijgt. 

Met de Raad ben ik van mening dat niet uitsluitend het wettelijke kader
van het onderhavige wetsvoorstel maatgevend moet zijn voor het
grondwettelijke eindmodel van de bestuurlijke inrichting van Bonaire,
Sint Eustatius en Saba. 

Bij de evaluatie die vijf jaar na aanvang van de nieuwe staatkundige
verhoudingen zal plaatsvinden, dient dan ook ruimte te zijn voor een
nieuwe beoordeling van wat voor de eilanden de meest geschikte
staatkundige structuur is. Niet alleen de inrichting als openbaar
lichaam op grond van artikel 134 van de Grondwet, maar ook andere
mogelijke opties dienen hierbij te worden bekeken.

Volgens de afspraken die tijdens de miniconferentie over de staatkundige
positie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op 11 oktober 2006 met de
bestuurders van de eilanden zijn gemaakt zal de gezamenlijke evaluatie
de uitwerking van de nieuwe staatkundige structuur betreffen. De
evaluatie van het onderhavige wettelijke kader en de evaluatie van de
Wet financiƫn Bonaire, Sint Eustatius en Saba maken een belangrijk
onderdeel uit van deze evaluatie. 

In het kader van deze evaluatie is er mijns inziens voldoende ruimte
voor een nieuwe beoordeling van wat voor de eilanden de meest geschikte
staatkundige structuur is. Het feit dat in het onderhavige wetsvoorstel
geen horizonbepaling is opgenomen staat hieraan mijns inziens niet in de
weg. 

Wanneer de evaluatie mocht uitwijzen dat voor Bonaire, Sint Eustatius en
Saba een andere bestuurlijke structuur wenselijk is, zal het onderhavige
wetsvoorstel moeten worden ingetrokken en worden vervangen door een
ander wettelijk kader. Indien de evaluatie echter mocht uitwijzen dat de
gekozen inrichting als openbare lichamen moet worden doorgevoerd als
staatsrechtelijk eindmodel voor de eilanden, kan deze wet worden
gehandhaafd en waar nodig worden aangepast. Zoals in de memorie van
toelichting ook reeds uiteen is gezet zal in dat geval echter wel een
wijziging van de Grondwet noodzakelijk zijn. 

3. Bestuurlijke verhoudingen

Het advies van de Raad om in de memorie van toelichting een
systematische uiteenzetting van de belangrijkste verschillen met de
Gemeentewet op te nemen, is overgenomen. De memorie van toelichting is
op dit punt aangevuld.

4. Positie van de gezaghebber en de Rijksvertegenwoordiger

a. Er is bewust gekozen voor de constructie van de
Rijksvertegenwoordiger als bestuursorgaan boven de aanstelling van een
ambtelijke functionaris die de bevoegdheden op grond van deze wet namens
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uitoefent.
Hiermee wordt beoogd een bestuurlijk en gezaghebbend orgaan ter plaatse
te hebben met zelfstandige taken en bevoegdheden met betrekking tot het
bestuurlijk toezicht op de openbare lichamen. Hiermee wordt tevens de
bestuurlijke last voor het Rijk verminderd en wordt afstand gecreƫerd
ten aanzien van lokale, autonome aangelegenheden van de openbare
lichamen.

Indien de onderhavige bevoegdheden aan de minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties zouden worden toebedeeld, berust de
toezichthoudende taak bij de minister en is evenmin sprake van de
gewenste afstand ten aanzien van lokale aangelegenheden, hetgeen voor
onwenselijk wordt gehouden. Een eventuele mandaatverlening door de
minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan een ter
plaatste opererende functionaris doet daar niet aan af, omdat de
bevoegdheden dan immers alsnog door het Rijk worden uitgeoefend. 

De Rijksvertegenwoordiger heeft een eigenstandige positie, nu de wet aan
de Rijksvertegenwoordiger bevoegdheden toekent die hij zelfstandig
uitoefent. Daar hoort ook bij dat de Rijksvertegenwoordiger zelf bevoegd
is de bij het Bureau werkzame ambtenaren te benoemen. Naar aanleiding
van een opmerking van de Raad, voorziet het wetsvoorstel daar nu in. De
Rijksvertegenwoordiger behoort niet tot het bestuur van de openbare
lichamen, evenmin als sprake is van een aparte bestuurslaag tussen het
Rijk en de openbare lichamen. Hij maakt als bestuursorgaan deel uit van
de rijksoverheid en is over zijn functioneren op grond van deze wet
verantwoording verschuldigd aan de minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties of op grond van een andere wet aan de minister die
het aangaat. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
is reeds verantwoordelijk voor (de voordracht tot) benoeming, schorsing
en ontslag van de Rijksvertegenwoordiger en oefent daarmee de
systeemverantwoordelijkheid uit.

Om in dit verband op adequate wijze uitvoering te geven aan het
bijbehorend stelsel van toezicht en verantwoording is, naar aanleiding
van het advies van de Raad, in het wetsvoorstel de bepaling opgenomen
dat de Rijksvertegenwoordiger verantwoording verschuldigd is aan de
minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties of de minister
die het aangaat. Voorts is bepaald dat de minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties of de minister die het aangaat (na overleg
met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) de
Rijksvertegenwoordiger algemene en bijzondere aanwijzingen kan geven. De
Rijksvertegenwoordiger is daarmee hiƫrarchisch ondergeschikt aan de
desbetreffende minister. De minister is op zijn beurt weer
verantwoording verschuldigd aan de Staten-Generaal. Daarmee is de
ministeriƫle verantwoordelijkheid in voldoende mate gegarandeerd.

b. De overlap aan taken tussen de gezaghebber en de
Rijksvertegenwoordiger ten aanzien van de vernietiging van
eilandsbesluiten acht ik, anders dan de Raad, niet bezwaarlijk. Het kan
immers voorkomen dat zij van mening verschillen of een besluit voor
vernietiging in aanmerking komt. Dan is het ook goed dat beide
onafhankelijk van elkaar de verantwoordelijke minister hierop kunnen
attenderen. De constructie is bovendien gelijk aan die welke voor
gemeenten geldt. Daar heeft de burgemeester de bevoegdheid besluiten van
het gemeentebestuur voor vernietiging voor te leggen aan de
verantwoordelijke minister. Gedeputeerde staten hebben deze bevoegdheid
echter evenzeer waar het besluiten van de raad of het college betreft
(artikel 173 Provinciewet). De commissaris van de Koning heeft deze
bevoegdheid ten aanzien van besluiten van de burgemeester (artikel 181
Provinciewet). Uitgangspunt voor de bestuurlijke inrichting van de
openbare lichamen is dat zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de
inrichting van het gemeentebestuur, tenzij afwijken als gevolg van Ć©Ć©n
of meer van de bijzondere kenmerken van de eilanden aangewezen is.  Op
deze wijze wordt gegarandeerd dat er geen leemten zijn in het toezicht
op de openbare lichamen. Het advies van de Raad om het wetsvoorstel in
die zin aan te passen door de geconstateerde overlap in taken tussen de
Rijksvertegenwoordiger en de gezaghebber op te heffen, is gelet op het
voorgaande niet gevolgd.

c. Met de Raad ben ik van mening dat het gewenst is om bij de evaluatie
van deze wet naast de formele positie van de Rijksvertegenwoordiger ook
de praktijk van de functievervulling te betrekken. Overigens valt te
verwachten dat een meer indringende betrokkenheid van de
Rijksvertegenwoordiger bij het bestuur van de openbare lichamen gewenst
zal zijn, gelet op de grote veranderingen in de bestuurlijke organisatie
en qua taken en bevoegdheden in de sfeer van het medebewind waar de
eilanden voor gesteld staan. De Rijksvertegenwoordiger heeft dan ook
mede tot taak het bevorderen van goed bestuur in de openbare lichamen.
De vergelijking met de rol die de commissaris van de Koning, zowel als
provinciaal orgaan als als rijksorgaan, vervult in de richting van
gemeenten gaat bovendien niet op. De openbare lichamen verschillen
immers op een aantal punten wezenlijk van de gemeenten, gelet op de
economische en sociale omstandigheden, de grote afstand tot Nederland,
het insulaire karakter, de kleine oppervlakte en bevolkingsomvang, de
geografische omstandigheden, het klimaat en andere factoren.

d. Nu gekozen is voor de vormgeving van de Rijksvertegenwoordiger als
bestuurorgaan, past daarbij ook het hanteren van een benaming die
passend is met het oog op de gewenste uitstraling en autoriteit van het
ambt, in het bijzonder in de bestuurlijke verhouding met de openbare
lichamen. De term ā€œRijksvertegenwoordigerā€ brengt dit op treffende
wijze tot uitdrukking. Dat de Rijksvertegenwoordiger een eigenstandige
positie inneemt in die zin dat hij de hem toebedeelde bevoegdheden
zelfstandig uitoefent, en dat hij daarmee in strikt juridische zin geen
vertegenwoordiger is, geldt ook voor een ā€œgecommitteerdeā€. Volgens
Van Dale betekent gecommitteerde namelijk ā€œlasthebberā€ of
ā€œgevolmachtigdeā€. De aanduiding wordt daarnaast op de Nederlandse
Antillen voor een gemachtigd toeziener bij een examen gebruikt. Veel
sterker dan bij ā€œRijksvertegenwoordigerā€ het geval is, zou de term
ā€œgecommitteerdeā€ verkeerde associaties kunnen oproepen. De term
ā€œRijksvertegenwoordigerā€ is dan ook in het wetsvoorstel gehandhaafd.

5. Werking van de Algemene wet bestuursrecht

Naar aanleiding van de adviezen van de Raad over voorliggend
wetsvoorstel en het voorstel voor de Invoeringswet openbare lichamen
Bonaire, Sint Eustatius en Saba (IBES) is artikel 3 van de IBES inzake
het op de openbare lichamen toepasselijk bestuursrecht gewijzigd. Voor
een algemene uiteenzetting van de wijziging van dit artikel, verwijs ik
naar onderdeel 3 van het nader rapport bij het voorstel voor de
Invoeringswet.

Voor voorliggend wetsvoorstel is van de wijziging van genoemd artikel 3
van de IBES relevant, dat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) evenmin
van toepassing is als bestuursorganen met een zetel in het Europese deel
van Nederland (lees: de ministers) op grond van dit wetsvoorstel
besluiten nemen of handelen. Wat betreft het bestuursprocesrecht c.q. de
rechtsbescherming is in plaats van de Awb dan de Wet administratieve
rechtspraak BES van toepassing. Uit het voorstel voor de IBES vloeide al
voort dat niet de Awb maar de Wet administratieve rechtspraak BES van
toepassing is op handelingen en besluiten van bestuursorganen die hun
zetel hebben op de openbare lichamen. Hierbij moet gedacht worden aan de
bestuursorganen van de openbare lichamen en aan de
Rijksvertegenwoordiger. De wijziging van genoemd artikel 3 heeft dus als
consequentie dat het uitgangspunt is dat de Awb in zijn geheel buiten
toepassing is bij voorliggend wetsvoorstel, en de Wet administratieve
rechtspraak BES van toepassing. Voor wat betreft het materiƫle
bestuursrecht betekent het voorgaande dat, naast het bestuursrecht dat
in voorliggend wetsvoorstel zelf is geregeld, in principe alleen
ongeschreven recht van toepassing is. 

De Raad wijst er op dat in voorliggend wetsvoorstel bepaalde onderdelen
van de Awb van toepassing worden verklaard. In de huidige Antilliaanse
regelgeving worden deze onderwerpen ofwel niet geregeld (zoals de
klachtenbehandeling door een ombudsman en de algemene regels bij het
opleggen van een last onder bestuursdwang) of de regeling is toegesneden
op de huidige constellatie (zoals het toezicht op bestuursorganen). De
regeling van deze onderwerpen acht ik vanuit beleidsmatig oogpunt
evenwel noodzakelijk. Bij gebreke van een geschikte andere wettelijke
regeling is er voor gekozen om aansluiting te zoeken bij de regeling van
deze onderwerpen in de Awb. Dit heeft ook de voorkeur vanuit
wetgevingsystematiek. Naast een afwijking van het materiƫle
bestuursrecht, is in voorliggend wetsvoorstel in een tweetal gevallen
ook gekozen voor een afwijking van de regeling met betrekking tot het
bestuursprocesrecht. Dit betreft de rechtsbescherming bij kroonbesluiten
inzake schorsing en vernietiging van beslissingen van de eilandsbesturen
en bij kroonbesluiten inzake ontslag en schorsing van de
Rijksvertegenwoordiger. In het eerste geval is thans sprake van
kroonberoep, hetgeen niet passend is bij een kroonbesluit tot schorsing
en vernietiging. Aansluiting bij het beroep in eerste en enige aanleg
bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zoals
geregeld in de Gemeentewet, ligt hier, mede vanuit oogpunt van
rechtseenheid, voor de hand. Door aan te sluiten bij het
bestuursprocesrecht van de Algemene wet bestuursrecht voor wat betreft
de besluiten tot schorsing en ontslag van de Rijksvertegenwoordiger
wordt zijn positie als bestuursorgaan, behorend tot de rijksoverheid,
benadrukt.

6. Onverenigbaarheid van lidmaatschap van eilandsraad en ambtenaarschap

De conclusie van de Raad dat de Rijksvertegenwoordiger in de
voorgestelde constructie zou komen te beslissen over de toelating van
leden van de eilandsraad deel ik niet. Indien de Rijksvertegenwoordiger
in een concreet geval namelijk geen ontheffing van de onverenigbaarheid
van het lidmaatschap van de eilandsraad met een ambtelijke functie zou
verlenen, is het allereerst aan betrokkene om een keuze te maken tussen
het lidmaatschap en zijn ambtelijke functie. De beslissing omtrent de
toelating is op grond van de Kieswet in alle gevallen aan de
eilandsraad, die slechts zal toetsen of sprake is van onverenigbare
betrekkingen.

Niettemin ben ik met de Raad van mening dat de gekozen constructie in
het licht van de bestuurlijke verhoudingen heroverweging verdient. Het
advies van de Raad heeft dan ook aanleiding gegeven om te kiezen voor
een andere constructie. Het wetsvoorstel bevat daartoe een bepaling dat
de eilandsraad bij eilandsverordening bepaalt welke ambtelijke functies
verenigbaar zijn met het lidmaatschap van de eilandsraad. Als hoofdregel
blijft dus gelden dat het lidmaatschap onverenigbaar is met een
ambtelijke functie. De eilandsverordening behoeft de goedkeuring van de
Rijksvertegenwoordiger. Door te bepalen dat de eilandsverordening voor
de kandidaatstelling voor de verkiezing van de leden van de eilandsraad
moet zijn vastgesteld, wordt voorkomen dat de eilandsraad op basis van
partijpolitieke overwegingen beslist welke ambtelijke functies
verenigbaar zijn met het lidmaatschap van de eilandsraad. 

7. Openbaarheid van eilandsraadsvergaderingen

De Raad merkt terecht op dat openbaarheid van de vergaderingen van
vertegenwoordigende organen wezenlijk is in een democratie. Op de
eilanden is het echter gebruikelijk dat de eilandsraad of
eilandsraadcommissies achter gesloten deuren vergaderen. In het belang
van de democratie is het wenselijk deze bestuurscultuur te veranderen.
Tijdens de besprekingen met de eilanden over de uitgangspunten van dit
wetsvoorstel is deze kwestie aan de orde geweest. Hierbij is ook
gesproken over het door de Raad genoemde alternatief: de eis van een
versterkte meerderheid voor het besluit om achter gesloten deuren te
vergaderen. In de huidige samenstelling van de eilandsraden van Sint
Eustatius en Saba (zetelverhouding coalitie - oppositie: 4-1) biedt dit
alternatief geen oplossing. Ook bij een versterkte meerderheid kan de
oppositie met slechts Ć©Ć©n zetel nimmer verhinderen dat achter gesloten
deuren wordt vergaderd. Het vetorecht van de voorzitter (de gezaghebber)
kan voorkomen dat de partij die de meerderheid van zetels in de
eilandsraad heeft, telkens kan bepalen dat achter gesloten deuren wordt
vergaderd.

De Raad wijst in dit verband nog op de andere rollen van de gezaghebber,
te weten het voorzitterschap, tevens lidmaatschap, van het
bestuurcollege en zijn eigenstandige positie, met name op het terrein
van de handhaving van de openbare orde en veiligheid. De stelling van de
Raad dat het voorzitterschap van de eilandsraad vooral een procedurele
rol is, onderschrijf ik niet. Het voorzitterschap van de eilandsraad is
ā€“ zeker in een dualistisch bestel ā€“ een wezenlijk deel van de
functie van gezaghebber en van betekenis voor het functioneren van het
eilandsbestuur. Overigens is de beslissing van de gezaghebber als
voorzitter van de eilandsraad om ā€“ in afwijking van de beslissing van
de eilandsraad ā€“ in het openbaar te vergaderen is naar mijn oordeel
passend in de bestuurlijke verhoudingen. De gezaghebber beschikt in dat
verband over ingrijpender bevoegdheden, zoals het ontnemen van het
spreekrecht en het uit de raadszaal doen verwijderen van een lid van de
eilandsraad.

8. Toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen

Artikel 108 van het wetsvoorstel, waar de bepaling waar de Raad op doelt
is opgenomen, komt overeen met artikel 81z van de Gemeentewet alwaar met
betrekking tot de instelling van een gezamenlijke ombudsman of
ombudscommissie eenzelfde formulering wordt gehanteerd. Ook in dat
artikel worden bepalingen van de Wet gemeenschappelijke regelingen
slechts van toepassing verklaard voor zover de aard van de aan de
ombudsman of ombudscommissie opgedragen taken zich daartegen niet
verzetten. 

Uitgangspunt voor de bestuurlijke inrichting van Bonaire, Sint Eustatius
en Saba als openbare lichamen is dat in principe de wettelijke
bepalingen van de Gemeentewet worden gevolgd, tenzij afwijken als gevolg
van Ć©Ć©n of meer van de bijzondere kenmerken van de eilanden aangewezen
is. Gelet op dit uitgangspunt is er naar mijn mening in het onderhavige
geval geen reden om van de tekst van de Gemeentewet af te wijken.

9. Werking van verdragen in de openbare lichamen

In het wetsvoorstel is in artikel 209, derde lid, bepaald dat een
minister de betrokken bestuurscolleges vooraf in de gelegenheid stelt
hun oordeel te geven over:

ingrijpende beleidsvoornemens, die uitsluitend op de openbare lichamen
betrekking hebben, en,

beleidsvoornemens ten aanzien van de openbare lichamen om op ingrijpende
wijze af te wijken van regelgeving die van toepassing is in het Europese
deel van Nederland.

Het voornemen van een minister om een verdrag te sluiten dat speciaal
zal gelden voor de openbare lichamen kan beschouwd worden als een
ingrijpend beleidsvoornemen bedoeld onder a. 

Naar aanleiding van het advies van de Raad is in de toelichting bij deze
bepaling verduidelijkt dat onder ā€œingrijpende beleidsvoornemensā€
tevens wordt verstaan: het voornemen om een verdrag te sluiten dat
speciaal zal gelden voor de openbare lichamen.

10. Redactionele kanttekeningen

De redactionele kanttekening van de Raad zijn grotendeels overgenomen,
met uitzondering van de volgende. 

De Raad adviseert om uit oogpunt van zelfstandige leesbaarheid van de
toelichting, de toelichting op de artikelen 155
(veiligheidsrisicogebieden), 156 (cameratoezicht), 158 (verordening
inzake bestuurlijke ophouding), 177 (sluiting van woningen) en 180
(bestuurlijke ophouding door gezaghebber) geheel uit te schrijven in
plaats van te verwijzen naar de parlementaire behandeling waarbij deze
artikelen in de Gemeentewet zijn ingevoegd. 

Evenals de Raad hecht ik waarde aan het uitgangspunt dat een memorie van
toelichting zoveel mogelijk zelfstandig leesbaar dient te zijn. Toch heb
ik gemeend het advies van te Raad in dit geval niet te volgen. De
artikelen waar de Raad op doelt zijn stuk voor stuk in de Gemeentewet
ingevoegd bij eigen afzonderlijke wetten, die eerst na een uitvoerige
parlementaire behandeling zijn aangenomen. De memories van toelichting
en de relevante parlementaire stukken zijn dermate omvangrijk dat
letterlijke weergave hiervan in de memorie van toelichting bij het
onderhavige wetsvoorstel niet in de rede ligt.

Weergave van een samenvatting van de parlementaire behandeling van de
desbetreffende wetten brengt het gevaar met zich mee dat bepaalde
nuances uit de parlementaire behandeling niet juist of niet compleet
worden weergeven. Nu het in alle gevallen bepalingen betreft ten aanzien
van de handhaving van de openbare orde waar mogelijk grondrechten van
burgers in het geding zijn, acht ik dit niet wenselijk. Ik geef er dan
ook de voorkeur aan om bij de artikelsgewijze toelichting te volstaan
met een algemene omschrijving van de desbetreffende bepaling en voor een
verdere toelichting te verwijzen naar de memorie van toelichting en de
overige parlementaire geschiedenis van de wet waarbij het desbetreffende
artikel in de Gemeentewet is ingevoegd.

Het advies van de Raad om een bepaling op te nemen die overeenkomt met
artikel 160, tweede en derde lid, van de Gemeentewet is niet
overgenomen. Een dergelijke bepaling is namelijk reeds opgenomen in
artikel 9 van het wetsvoorstel financiƫn openbare lichamen Bonaire,
Sint Eustatius en Saba.

11. Overige aanpassingen

Voorts is van de gelegenheid gebruik gemaakt enkele toevoegingen en
technische wijzigingen aan te brengen in het wetsvoorstel die verband
houden met wijzigingen van de Gemeentewet die voorzien zijn in het
voorstel voor de Aanpassingswet vierde tranche Awb (Kamerstukken I, 31
124, A) dat momenteel bij de Eerste Kamer aanhangig is. 

Ten slotte zijn bij deze gelegenheid enkele wijzigingen van redactionele
aard

aangebracht in het voorstel van wet en in de memorie van toelichting
zoals

die aan de Raad zijn voorgelegd. 

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en
de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal te zenden.

DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES,

drs. A.Th.B. Bijleveld-Schouten

 Kamerstukken II 2006/07, 30 800 IV, nr. 5, bijlage.





  DOCPROPERTY  Datum_kop  \* MERGEFORMAT  Datum 

  DOCPROPERTY  Datum  \* MERGEFORMAT  18 mei 2009 

  DOCPROPERTY  Kenmerk_kop  \* MERGEFORMAT  Kenmerk 

  DOCPROPERTY  Kenmerk  \* MERGEFORMAT  2009-0000212459 







  DOCPROPERTY  Rubricering  \* MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  Rubricering  \* MERGEFORMAT   	Pagina   PAGE   \*
MERGEFORMAT  2  van   NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  11 







  DOCPROPERTY  Directie  \* MERGEFORMAT  Constitutionele Zaken en
Wetgeving 

  DOCPROPERTY  Onderdeel  \* MERGEFORMAT  Wetgeving Staatsinrichting en
Grondrechten 

  DOCPROPERTY  Bezoekadres  \* MERGEFORMAT  Schedeldoekshaven 200

2511 EZ  Den Haag 

  DOCPROPERTY  Postadres  \* MERGEFORMAT  Postbus 20011

2500 EA  Den Haag 

  DOCPROPERTY  InternetAdres  \* MERGEFORMAT  www.minbzk.nl 

  DOCPROPERTY  Contactpersoon_kop  \* MERGEFORMAT  Contactpersoon 

  DOCPROPERTY  CPNaam  \* MERGEFORMAT  Wouter Peters  

  DOCPROPERTY  T_kop  \* MERGEFORMAT  T    DOCPROPERTY  CPTel  \*
MERGEFORMAT  0704266701 

  DOCPROPERTY  CPEmail  \* MERGEFORMAT   



  DOCPROPERTY  Kenmerk_kop  \* MERGEFORMAT  Kenmerk 

  DOCPROPERTY  Kenmerk  \* MERGEFORMAT  2009-0000212459 

  DOCPROPERTY  UwKenmerk_kop  \* MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  UwKenmerk  \* MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  Bijlagen_kop  \* MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  AantalBijl  \* MERGEFORMAT   







  DOCPROPERTY  Retouradres_kop  \* MERGEFORMAT  > Retouradres   
DOCPROPERTY  Retouradres  \* MERGEFORMAT  Postbus 20011 2500 EA  Den
Haag 

  DOCPROPERTY  Rubricering  \* MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  Aan  \* MERGEFORMAT  Aan de Koningin 



  DOCPROPERTY  Datum_kop  \* MERGEFORMAT  Datum 	  DOCPROPERTY  Datum 
\* MERGEFORMAT  18 mei 2009 

  DOCPROPERTY  Onderwerp_kop  \* MERGEFORMAT  Betreft 	  DOCPROPERTY 
Onderwerp  \* MERGEFORMAT  Nader rapport inzake het voorstel van wet
houdende regels met betrekking tot de openbare lichamen Bonaire, Sint
Eustatius en Saba 



  DOCPROPERTY  Rubricering  \* MERGEFORMAT   	Pagina   PAGE   \*
MERGEFORMAT  1  van   NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  11