31968 NR Aanpassing van een aantal wetten aan de Wet veiligheidsregio’s en enkele wijzigingen in de Wet veiligheidsregio’s (Aanpassingswet veiligheidsregio’s)
Aanpassing van een aantal wetten aan de Wet veiligheidsregio’s en enkele wijzigingen in de Wet veiligheidsregio’s (Aanpassingswet veiligheidsregio’s)
Nader rapport
Nummer: 2009D27903, datum: 2009-06-05, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: G. ter Horst, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Onderdeel van zaak 2009Z10597:
- Indiener: G. ter Horst, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2008-2010)
- 2009-06-09 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2009-06-11 10:30: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2008-2010)
- 2009-06-30 14:00: Aanpassingswet veiligheidsregio’s (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2008-2010)
- 2009-09-17 09:30: Procedurevergadering BZK (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2008-2010)
- 2009-10-01 10:30: Procedurevergadering BZK (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2008-2010)
- 2009-10-08 12:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2009-12-17 10:00: Procedurevergadering BZK (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2008-2010)
- 2010-01-27 19:00: Aanpassingswet veiligheidsregio’s (31 968) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2010-02-02 15:15: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 8 juli 2008, nr. 08.002031, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd, 23 oktober 2008, nr. W04.08.0253/I, bied ik U hierbij aan. De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met de opmerkingen van de Raad rekening zal zijn gehouden. 1. Afstemming van crisiswetten op de Wet veiligheidsregio’s Ten tijde van de voorbereiding van onderhavig wetsvoorstel was de bundel ‘Crisis en recht’ nog niet beschikbaar. Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad heeft de doorlichting van de in de bundel ‘Crisis en recht’ opgenomen wetten, alsnog plaatsgevonden. De betreffende wetten zijn onderzocht op de volgende kenmerken: Is er sprake van een bevoegdheid ten behoeve van de rampenbestrijding en crisisbeheersing waarbij een vorm van decentraal bestuur betrokken is? Is er sprake van een planvoorschrift of een ander wettelijk voorschrift dat (deels) betrekking heeft op de voorbereiding op rampenbestrijding en crisisbeheersing? Het onderzoek heeft een aantal uiteenlopende wettelijke bepalingen opgeleverd, waarvan is bezien of aanpassing wenselijk is in verband met de invoering van de Wet veiligheidsregio’s. Daarbij is tevens rekening gehouden met het verminderen van de bestuurlijke drukte. Planvormen Bij de doorlichting zijn de volgende sectorale planvormen naar voren gekomen die (deels) relevant zijn voor de rampenbestrijding en crisisbeheersing binnen de veiligheidsregio: het havenveiligheidsplan van de havenautoriteit, genoemd in artikel 11b van de Havenbeveiligingswet; het calamiteitenplan voor waterstaatswerken, genoemd in artikel 69 van de Waterstaatswet 1900 en artikel 5.24 van de Waterwet; het beveiligingsplan voor luchtvaartterreinen, genoemd in artikel 37e van de Luchtvaartwet; en de besluiten tot het vaststellen van een gevaarlijke stoffenroute door provincies en gemeenten, genoemd in de artikelen 16 en 18 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. Vanwege de coördinerende rol van de voorzitter van de veiligheidsregio bij de rampenbestrijding en crisisbeheersing ben ik met de Raad van mening dat het noodzakelijk is de afstemming met de veiligheidsregio bij het vaststellen van de plannen van andere crisispartners nader te regelen. Daarom is dit wetsvoorstel aangevuld met bepalingen die ertoe strekken het bestuur van de veiligheidsregio in de gelegenheid te stellen zienswijzen kenbaar te maken voorafgaand aan de vaststelling van de bovengenoemde plannen of besluiten. De Raad geeft ten aanzien van het calamiteitenplan voor waterstaatswerken en het havenveiligheidsplan in overweging om het bestuur van de veiligheidsregio te belasten met de planvorming dan wel met de goedkeuring daarvan (de punten 5 en 6 van het advies). Deze aanbevelingen van de Raad zijn niet opgevolgd, omdat het stelsel van de Wet veiligheidsregio’s niet meebrengt dat alle planvorming tot de verantwoordelijkheid van het bestuur van de veiligheidsregio gaat behoren. De sector die zelf verantwoordelijk is voor het uitvoeren van een plan, behoort ook de verantwoordelijkheid te dragen voor het opstellen van dat plan. Bovendien bevat een aantal van de genoemde planvoorschriften bepalingen die slechts ten dele relevant zijn voor de rampenbestrijding en crisisbeheersing. Zo bevatten bijvoorbeeld het havenveiligheidsplan en het beveiligingsplan voor luchtvaartterreinen, naast regels over procedures bij een incident waarbij sprake kan zijn van een ramp of crisis, vooral regels over de beveiliging in normale omstandigheden. Bestuurlijke drukte Ten aanzien van de bepalingen waarvoor in het onderhavige wetsvoorstel een wijziging van de bevoegdheid wordt voorgesteld, is nagegaan of het mogelijk is de bestuurlijke drukte te verminderen, dan wel te voorkomen dat deze toeneemt. Hierbij onderschrijf ik het uitgangspunt van de Raad, dat wanneer een bestaande bevoegdheid wordt neergelegd bij een nieuw orgaan, overwogen moet worden die bevoegdheid weg te nemen bij het orgaan dat deze bevoegdheid tot dan toe had. Het wetsvoorstel bevat in totaal tien wijzigingen, waarbij de bevoegdhedenstructuur wordt gewijzigd. In vijf van die wijzigingen gaat het om opschaling van de bevoegdheden van de burgemeester naar de voorzitter van de veiligheidsregio bij een bovenlokale ramp of crisis. In die gevallen blijft de burgemeester die bevoegdheid uitoefenen bij de bestrijding van een lokale ramp of crisis. Bij een bovenlokale ramp of crisis is uitsluitend de voorzitter van de veiligheidsregio bevoegd tot de uitoefening van die bevoegdheden. Deze wijzigingen worden voorgesteld voor de Havenbeveiligingswet (artikel XVI), de Wet bestrijding ongevallen Noordzee (artikel XXII), de Wet op de strandvonderij (artikel XXIII), de Wet openbare manifestaties (artikel XI) en de Wet publieke gezondheid (artikel XXXVI). In het verlengde van deze wijzigingen ligt de voorgestelde wijziging van artikel 17.2 van de Wet milieubeheer (artikel XIV). Vanwege de rol van de voorzitter van de veiligheidsregio bij een bovenlokale ramp of crisis moet een milieu-incident met bovengemeentelijke gevolgen aan hem worden gemeld en niet langer aan de commissaris van de Koning. De voorgestelde wijziging van artikel 23 van de Scheepvaartverkeerswet (artikel XVIII) bevat een vermindering van de bestuurlijke drukte. De huidige procedure, waarbij het verzoek om bijstand van de burgemeester via de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uiteindelijk door de Minister van Verkeer en Waterstaat wordt overgebracht aan de Gemeenschappelijke Nautische Autoriteit, is onnodig omslachtig. Thans wordt voorgesteld dat de voorzitter van de veiligheidsregio een verzoek om bijstand aan de Gemeenschappelijke Nautische Autoriteit rechtstreeks tot de Minister van V&W kan richten. Met de voorgestelde wijzigingen voor de artikelen 69, vijfde en zesde lid, en 72, vierde lid, van de Waterstaatswet 1900 (artikel XX) en de artikelen 5.24, derde lid, en 5.25, vierde lid, van de Waterwet (artikel XXI) wordt de bestuurlijke drukte verminderd, doordat de afstemming van het calamiteitenplan alleen hoeft plaats te vinden met de besturen van de veiligheidsregio’s en niet meer door de besturen van de regionale brandweer en de colleges van burgemeester en wethouders. Eveneens wordt voorgesteld de evaluatie van een veiligheidsincident bij waterstaatswerken uitsluitend aan het bestuur van de veiligheidsregio te zenden. De aanpassing van bevoegdheden in relatie tot de bestuurlijke drukte in de Kernenergiewet (artikel XIII) wordt besproken onder punt 3b. Repressief optreden Bij dit onderwerp is beoordeeld of de wettelijke bepaling leidt tot afstemmingsproblemen met het eenhoofdig bovenlokaal gezag van de voorzitter van de veiligheidsregio. Hierbij is afgewogen in hoeverre de betreffende bevoegdheid interfereert met de bevoegdheden van de voorzitter van de veiligheidsregio in geval van een bovenlokale ramp of crisis. Met name de samenhang met de openbare ordebevoegdheden is daarbij van belang. Naar aanleiding van de doorlichting zijn twee wijzigingen met betrekking tot het repressief optreden aan het wetsvoorstel toegevoegd. Voor de artikelen 5 tot en met 9 van de Wet openbare manifestaties wordt voorgesteld dat deze bevoegdheden van de burgemeester in geval van een bovenlokale ramp of crisis overgaan naar de voorzitter van de veiligheidsregio. Omdat het hier gaat om openbare ordebevoegdheden worden deze bepalingen toegevoegd aan de opsomming in artikel 39, eerste lid van de Wet veiligheidsregio’s (artikel XI). De eerder genoemde wijziging van artikel 17.2, derde lid, onder c, van de Wet milieubeheer (artikel XIV) houdt eveneens verband met de afstemming bij het repressief optreden. 2. Crisis en opschaling De Raad constateert terecht dat het in bepaalde situaties nodig kan zijn dat op nationaal niveau wordt bepaald dat er, mogelijk in verschillende gebieden, een bovenlokale crisis is en dat de crisisbevoegdheden in die gebieden tegelijkertijd moeten worden opgeschaald naar het niveau van de veiligheidsregio’s. Als daarin niet wordt voorzien, kunnen er situaties ontstaan waarbij niet helder is wie welke bevoegdheden heeft. Artikel 42 van de wet veiligheidsregio’s bepaalt dat de commissaris van de Koning, in zijn hoedanigheid van rijksorgaan, de bevoegdheid heeft om de voorzitter van de veiligheidsregio ten tijde van een ramp of crisis van meer dan regionale betekenis een aanwijzing te geven aan de betrokken voorzitters van de veiligheidsregio’s. Langs deze weg kan er in voorkomende gevallen worden voorzien dat de opschaling van crisisbevoegdheden in die veiligheidsregio’s tegelijkertijd plaatsvindt. Hiermee wordt materieel hetzelfde bereikt als met de procedurele regeling die de Raad voorstelt. De oplossing met toepassing van artikel 42 van de Wet veiligheidsregio’s geniet naar mijn oordeel de voorkeur, omdat de opschaling naar de voorzitter van de veiligheidsregio ziet op de overgang van openbare ordebevoegdheden. Dat is een zaak die naar zijn aard in de algemene bestuurlijke kolom thuishoort en derhalve onder verantwoordelijkheid van de Minister van BZK dient te geschieden, al dan niet na overleg met of op verzoek van de minister op wiens beleidsterrein de crisis plaatsvindt. In onderhavig wetsvoorstel worden slechts enkele technische aanpassingen van het staatsnoodrecht voorgesteld. Ik zie, evenals de Raad, de noodzaak het staatsnoodrecht meer inhoudelijk en integraal te herzien, mede in het licht van de vernieuwde bevoegdhedenstructuur van de Wet veiligheidsregio’s. Een dergelijke herziening van het staatsnoodrecht is echter te omvangrijk om in deze Aanpassingswet te regelen, te meer omdat daarbij mogelijke wijzigingen in de bevoegdhedenstructuur op nationaal niveau moeten worden betrokken. Zodra daarover meer duidelijkheid bestaat, zal de herziening van de noodwetgeving ter hand worden genomen. 3. Kernenergiewet a. De bestrijding van een kernongeval is in de Kernenergiewet op twee niveaus belegd: bij een ongeval met een categorie B-object is er een lokale aanpak; bij een ongeval met een categorie A-object is er een centrale / nationale aanpak. De Raad constateert terecht dat een ongeval met een categorie B-object bovenlokale betekenis kan hebben, waardoor opschaling noodzakelijk kan zijn. In dat geval vindt de bestrijding van een ongeval met een categorie B-object plaats op de wijze van de bestrijding van een ongeval met een A-object, dat wil zeggen op nationaal niveau (artikel 42, eerste lid, van de Kernenergiewet). Opschaling naar het niveau van de veiligheidsregio acht ik in dat geval niet wenselijk bij de bestrijding van kernongevallen, omdat er dan een extra bestuurlijke laag wordt toegevoegd. Wel heeft de voorzitter van de veiligheidsregio een taak bij de handhaving van de openbare orde en veiligheid bij een kernongeval met bovenlokale gevolgen. Dit komt onder andere tot uiting in de voorgestelde wijziging van artikel 49, eerste en tweede lid, van de Kernenergiewet, waarin de voorzitter van de veiligheidsregio wordt opgedragen mee te werken aan de uitvoering van de maatregelen die de minister treft bij een kernongeval. De rol van de voorzitter van de veiligheidsregio bij een kernongeval wordt beschreven in de toelichting bij artikel XIII, onderdeel G. b. Ten aanzien van artikel 42 van de Kernenergiewet is aan het advies van de Raad gevolg gegeven door de overlegverplichting met de commissaris van de Koning te schrappen. Door de invoeging van het bestuur van de veiligheidsregio in artikel 41 van de Kernenergiewet en van de voorzitter van de veiligheidsregio in artikel 42 van de Kernenergiewet, ontstond een situatie waarin 4 bestuurslagen betrokken waren bij een ongeval met een B-object met meer dan lokale betekenis. Nu de rol van de provincie in de koude fase is overgenomen door het bestuur van de veiligheidsregio, en de voorzitter van de veiligheidregio in de warme fase over de bevoegdheden van de burgemeester beschikt op grond van artikel 39 van de Wet veiligheidsregio’s, is het overleg met de commissaris van de Koning niet langer noodzakelijk. Ten aanzien van de kennisgeving in artikel 49, tweede lid, van de Kernenergiewet daarentegen blijft het van belang dat de commissaris, gelet op diens verantwoordelijkheden met betrekking tot het milieu en het waterbeheer, op de hoogte wordt gehouden van de maatregelen die de minister treft. Ook kan zijn medewerking van belang zijn voor de uitvoering van de maatregelen van de minister. 4. Wet inzake de luchtverontreiniging De bevoegdheden van de commissaris van de Koning om maatregelen te treffen bij ernstige luchtverontreiniging moeten worden gezien in het brede kader van de taken van het provinciebestuur op het terrein van het milieubeheer. Met de introductie van het eenhoofdig gezag in de Wet veiligheidsregio’s wordt niet beoogd alle crisisbevoegdheden op verschillende beleidsterreinen ten tijde van een bovenlokale ramp of crisis over te dragen aan de voorzitter van de veiligheidsregio. Dat blijft beperkt tot de crisisbevoegdheden die aan de burgemeester zijn toevertrouwd, omdat de burgemeester tevens over de openbare ordebevoegdheden beschikt. In een dergelijk geval is het zaak dat de crisisbevoegdheid en de openbare ordebevoegdheden in één hand blijven. Dat is in het onderhavige geval niet aan de orde. Het advies van de Raad om deze bevoegdheden over te dragen aan de voorzitter van de veiligheidsregio is daarom niet opgevolgd. De voorgestelde aanpassingen van de artikelen 44 en 49 van de Wet inzake de luchtverontreiniging komen te vervallen. Bij nadere bestudering is gebleken dat artikel 84 van die wet de voorzitter van de veiligheidsregio reeds de bevoegdheid geeft om een verzoek tot het treffen van maatregelen in te dienen bij de commissaris van de Koning. 5. Havenbeveiligingswet In de Havenbeveiligingswet is de burgemeester aangewezen als havenautoriteit. Een belangrijk onderdeel van zijn taak is het (doen) opstellen van een havenveiligheidsbeoordeling en, wanneer nodig, een havenveiligheidsplan (artikelen 11a en 11b van de Havenbeveiligingswet). Het havenveiligheidsplan bevat eisen met betrekking tot de maritieme veiligheid en regelt voor een groot deel de beveiliging van de haven. Het plan gaat ten dele over de procedures in geval van een incident waarbij sprake kan zijn van een ramp of crisis. Hierbij moet onder andere worden gedacht aan terroristische aanslagen die een ramp tot gevolg hebben. De Havenbeveiligingswet kent twee planvormen. Het beveiligingsplan voor een havenfaciliteit, waarvoor de burgemeester een certificaat ter goedkeuring afgeeft en het havenveiligheidsplan dat de burgemeester moet opstellen en goedkeuring behoeft van de Minister van Verkeer en Waterstaat. De taken van de burgemeester ten aanzien van deze planvormen hangen nauw samen met zijn taken en bevoegdheden als havenautoriteit, en hebben daarmee in belangrijke mate een sectorale inbedding. Er is alleen al daarom geen aanleiding om deze taken bij het bestuur van de veiligheidsregio’s te beleggen. Op grond van de EG-verordening en de EG-richtlijn moet de havenautoriteit worden belast met deze taken. Wanneer de taken van de burgemeester met betrekking tot de planvormen in de Havenbeveiligingswet over zouden gaan naar de veiligheidsregio, zou dat moeten gelden voor alle taken en bevoegdheden van de havenautoriteit. Dat is onwenselijk. Wel heeft het havenveiligheidsplan en de daaraan voorafgaande risicobeoordeling zodanige raakvlakken met de rampenbestrijding en crisisbeheersing dat er aanleiding is om de afstemming met de veiligheidsregio te regelen. De havenveiligheidsbeoordeling kan informatie bevatten die relevant is voor het risicoprofiel en crisisplan van de veiligheidsregio. Daarom wordt in artikel 11a voorgesteld dat de havenveiligheidsbeoordeling wordt toegezonden aan het bestuur van de veiligheidsregio. Tevens is het van belang dat het havenveiligheidsplan goed op het crisisplan wordt afgestemd. Daarvoor wordt in artikel 11b van de Havenbeveiligingswet een afstemmingsverplichting voorgesteld. 6. Waterstaatswet 1900 De waterbeheerder is verantwoordelijk voor de waterstaatswerken, ook in situaties waarin er sprake is van een calamiteit. Er is daarom geen aanleiding om het opstellen van het calamiteitenplan, genoemd in artikel 69 van de Waterstaatswet 1900 vanwege de introductie van de veiligheidsregio’s over te dragen aan het bestuur van de veiligheidsregio. De toezichthoudende taak op het waterbeheer ligt, met uitzondering van de rijkswateren, primair bij de provincies. Dat geldt voor het toezicht op de planvorming, maar ook voor het feitelijke beheer en het daadwerkelijk optreden bij een calamiteit. De provincie kan besluiten tot het instellen of opheffen van waterschappen dan wel het toedelen van beheerstaken. Vanuit het sectorale perspectief gezien is het daarom allerminst voor de hand liggend, het toezicht op de planvorming bij de veiligheidsregio neer te leggen. Bovendien zou het toezicht worden versnipperd, omdat er vaak meerdere veiligheidsregio’s bij binnen één een waterschap zijn gelegen. Het advies van de Raad is daarom niet opgevolgd. Belangrijk is wel dat de afstemming met de veiligheidsregio’s voldoende is gewaarborgd. Dit is reeds geregeld in artikel 69, tweede, vijfde en zesde lid, van de waterstaatswet 1900. Deze bepalingen worden in het voorstel in overeenstemming gebracht met de Wet veiligheidsregio’s. 7. Wet ambulancezorg De opmerking van de Raad betreffende het opnemen van beleidsuitgangspunten in een algemene maatregel van bestuur betreft de systematiek van vergunningsverlening in de Wet ambulancezorg. Deze opmerking valt buiten het kader van dit wetsvoorstel, waarin de afstemming van de Wet ambulancezorg op de systematiek van de Wet veiligheidsregio’s wordt geregeld. Nadere aanpassing van de systematiek van de Wet ambulancezorg is niet aan de orde. De Raad typeert de procedure voor het vaststellen van de eisen voor de Regionale ambulancevoorziening als complex. Vanwege de systematiek van de Wet ambulancezorg en de Wet veiligheidsregio’s is deze complexe procedure echter noodzakelijk om de onderscheiden verantwoordelijkheden van de verschillende partners te waarborgen ten aanzien van de samenwerking in de meldkamer. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is aangevuld met een nadere uitwerking van de verschillende verantwoordelijkheden van de regionale ambulancevoorziening, het bestuur van de veiligheidsregio, de politie, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De memorie van toelichting is tevens aangevuld met een bespreking en beoordeling van de alternatieven. 8. Redactionele kanttekeningen De in de bijlage opgenomen kanttekeningen van louter redactionele aard hebben in vrijwel alle gevallen tot aanpassing geleid, zij het soms licht afwijkend van het alternatief dat door de Raad van State in overweging werd gegeven; de uitzonderingen worden hieronder toegelicht. Ten aanzien de Wet rechtspositionele voorzieningen rampbestrijders ( artikel VIII) wordt het gebruik van de termen “zwaar ongeval” en “dat ongeval” gehandhaafd, omdat dezelfde terminologie wordt gebruikt in de verdragen met het Koninkrijk België en de Bondsrepubliek Duitsland (Respectievelijk Trb. 1984, 155 en Trb. 1988, 95). Aan deze verdragen wordt gerefereerd in artikel 1, onderdeel b, onderdelen 3° en 4°, van de Wet rechtspositionele voorzieningen rampbestrijders. Ten aanzien van de Belemmeringenwet Landsverdediging, de Vorderingswet en de Noodwet arbeidsvoorziening (artikelen XII, XXV en XXIX) geldt dat in dit wetsvoorstel uitsluitend de rechtstreekse verwijzingen naar de Wet rampen en zware ongevallen zijn vervangen door een verwijzing naar de vervangende artikelen in de Wet veiligheidregio’s. Overige aanpassingen zullen plaatsvinden bij de modernisering van de noodwetgeving (zie slot van het tweede punt van dit nader rapport). De door de Raad voorgestelde aanvulling van artikel 49c van de Kernenergiewet (artikel XIII) wordt achterwege gelaten, aangezien uitsluitend de burgemeester verantwoordelijk is bij ongevallen met categorie B-objecten (zie punt 3a). Artikel 7, derde lid, van de Wet ambulancevervoer (artikel XXXIII) komt niet te vervallen. Het bestuur van de veiligheidsregio neemt, als de Wet veiligheidsregio’s en de Wet ambulancezorg beide in werking zijn getreden, de plaats in van het bestuur van het openbaar lichaam, bedoeld in artikel 4 van de Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen. De Raad stelt terecht dat de Wet veiligheidsregio’s niet langer het bestuur van de veiligheidsregio de bevoegdheid geeft om regels over het ambulancevervoer te stellen. Dit is om de reden dat het bestuur van de veiligheidsregio, zonder meer het bevoegd gezag is van het ambulancegedeelte van de meldkamer. Hoewel om die reden, strikt genomen, artikel 7, derde lid, geschrapt zou kunnen worden, meen ik dat het vanwege de duidelijkheid, de voorkeur verdient het artikellid –in een gewijzigde redactie- te behouden. Dat komt dan te luiden: Bij de in het eerste lid bedoelde beslissing worden de aanwijzingen van het bestuur van de veiligheidsregio in acht genomen. Artikel XXVI, onderdeel C, is op deze wijze aangepast. De opmerking van de Raad om artikel XXVII, onderdeel E, te schrappen wordt niet overgenomen. In de voorgestelde wijziging wordt artikel 18 van de Wet ambulancezorg geschrapt, dat een wijziging van de Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen (Wet ghor) bevat. Op het moment dat het onderhavige wetsvoorstel kracht van wet krijgt en in werking treedt, treedt ook de Wet veiligheidsregio’s in werking en wordt de Wet ghor ingetrokken. De Wet ghor kan dan niet meer via artikel 18 van de Wet ambulancezorg gewijzigd worden. Dat artikel is dan overbodig. 9. Overige wijzigingen Tot slot zijn er nog enkele wijzigingen die niet voortvloeien uit het advies van de Raad van State. De wijziging van artikel 16, tweede lid, van de Politiewet 1993 (artikel VI) voorziet erin dat de Minister van BZK, in een situatie als bedoeld in artikel 39 van de Wet veiligheidsregio’s, aanwijzingen kan geven aan de voorzitter van de veiligheidsregio’s ten aanzien van de in dat artikel genoemde politietaak. In de Wet veiligheidsregio’s (artikel XI) worden diverse wijzigingen voorgesteld: de wijziging van de artikelen 1 en 32, hangen samen met een duidelijkere wijze van definiëren van het begrip GHOR; de wijziging van de artikelen 18, 66 (zie onderdeel G, onder 1), 69 en 71 betreft het herstellen van terminologische inconsistenties; de wijziging van artikel 50 betreft het herstellen van een verkeerde verwijzing; in artikel 55, vijfde lid vervalt de grondslag voor het stellen van nadere regels over de specifieke uitkering voor de kosten voortvloeiende uit het opsporen en ruimen van explosieven uit de Tweede Wereldoorlog in verband met een gewijzigde financieringsstructuur via het gemeentefonds; aan artikel 66, tweede lid, wordt onderdeel d toegevoegd en een nieuw artikel 66a wordt opgenomen waarin de wettelijke taak van het NIFV wordt uitgebreid met de huidige taken van de Landelijke Faciliteit Rampenbestrijding, vooruitlopend op de wettelijke regeling van een ondersteuningsorganisatie Fysieke Veiligheid; de wijziging in artikel 70 hangt samen met het toevoegen van onderdeel d aan het tweede lid van artikel 66; in artikel 78, zesde lid, wordt een verwijzing naar artikel 42 opgenomen; de bijlage wordt gewijzigd in verband met de herindeling van de gemeenten Alkemade, Jacobswoude, Bennebroek en Bloemendaal. In de artikelen 39, 40, 43 en 44 van de Wet publieke gezondheid (artikel XXXVI) worden enkele verschrijvingen hersteld. De artikelen XXXIVa, XXXIVb en XXXIVc bevatten bepalingen van overgangsrecht in verband met de overdracht van taken naar het NIFV zoals voorzien in de artikelen 66 en 66a. In artikel XXXVII zijn enkele om te hangen algemene maatregelen van bestuur en regelingen toegevoegd. Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten- Generaal te zenden. DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES, Mevrouw dr. G. ter Horst In het nader rapport wordt de nummering van het gewijzigde wetsvoorstel gehanteerd. Voor artikelen van het voorstel voor een Wet veiligheidsregio’s wordt verwezen naar het vernummerde wetsvoorstel, zoals dat aanhangig is gemaakt bij de Eerste Kamer (Kamerstukken I 2008/09, 31 117, nr. A). DOCPROPERTY Datum_kop \* MERGEFORMAT Datum DOCPROPERTY Datum \* MERGEFORMAT 2 juni 2009 DOCPROPERTY Kenmerk_kop \* MERGEFORMAT Kenmerk DOCPROPERTY Kenmerk \* MERGEFORMAT 2009-0000299616 DOCPROPERTY Rubricering \* MERGEFORMAT DOCPROPERTY Rubricering \* MERGEFORMAT Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 2 van NUMPAGES \* MERGEFORMAT 10 DOCPROPERTY Directie \* MERGEFORMAT Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving DOCPROPERTY Onderdeel \* MERGEFORMAT Afdeling Wetgeving Veiligheid en Openbaar Bestuur DOCPROPERTY Bezoekadres \* MERGEFORMAT Schedeldoekshaven 200 2511 EZ Den Haag DOCPROPERTY Postadres \* MERGEFORMAT Postbus 20011 2500 EA Den Haag DOCPROPERTY InternetAdres \* MERGEFORMAT www.minbzk.nl DOCPROPERTY Contactpersoon_kop \* MERGEFORMAT Contactpersoon DOCPROPERTY CPNaam \* MERGEFORMAT L. Buist DOCPROPERTY T_kop \* MERGEFORMAT T DOCPROPERTY CPTel \* MERGEFORMAT 070-4268834 DOCPROPERTY CPEmail \* MERGEFORMAT laurens.buist@minbzk.nl DOCPROPERTY Kenmerk_kop \* MERGEFORMAT Kenmerk DOCPROPERTY Kenmerk \* MERGEFORMAT 2009-0000299616 DOCPROPERTY UwKenmerk_kop \* MERGEFORMAT DOCPROPERTY UwKenmerk \* MERGEFORMAT DOCPROPERTY Bijlagen_kop \* MERGEFORMAT Bijlagen DOCPROPERTY AantalBijl \* MERGEFORMAT 3 DOCPROPERTY Retouradres_kop \* MERGEFORMAT > Retouradres DOCPROPERTY Retouradres \* MERGEFORMAT Postbus 20011 2500 EA Den Haag DOCPROPERTY Rubricering \* MERGEFORMAT DOCPROPERTY Aan \* MERGEFORMAT De Koningin DOCPROPERTY Datum_kop \* MERGEFORMAT Datum DOCPROPERTY Datum \* MERGEFORMAT 2 juni 2009 DOCPROPERTY Onderwerp_kop \* MERGEFORMAT Betreft DOCPROPERTY Onderwerp \* MERGEFORMAT Nader rapport inzake het voorstel van wet houdende aanpassing van een aantal wetten aan de Wet veiligheidsregio's en enkele wijzigingen in de Wet veiligheidsregio's (Aanpassingswet veiligheidsregio's) DOCPROPERTY Rubricering \* MERGEFORMAT Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 1 van NUMPAGES \* MERGEFORMAT 10