[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Verzoek hoorzitting arbeidsmarkt en scholing

Brief lid / fractie

Nummer: 2009D28024, datum: 2009-06-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2009Z10630:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Parlementaire hoorzitting arbeidsmarkt en scholing

Aanleiding

Op de huidige arbeidsmarkt die steeds dynamischer en flexibeler wordt,
neemt het belang van scholing voor werknemers en zelfstandigen toe.
Kennis en vaardigheden verouderen door snelle technologische
ontwikkelingen eerder dan voorheen. Door te investeren in scholing van
werkenden en innovatie kunnen we als Nederland onze concurrentiepositie
versterken. Dit betekent dat werkenden gedurende hun loopbaan hun
‘inzetbaarheid’ steeds verder moeten ontwikkelen, zodat zij ook op
latere leeftijd perspectief hebben op de arbeidsmarkt. Om- en
bijscholing zijn ook van belang voor mensen die – zoals in de huidige
economische neergang – hun baan verliezen en bij een andere werkgever
of in een andere sector aan de slag willen gaan. Niet in de laatste
plaats is scholing van belang voor de mensen die moeilijk aansluiting
vinden bij de arbeidsmarkt. Een groot deel van de voortijdig
schoolverlaters en werklozen beschikt niet over een startkwalificatie.

Hoewel in het kader van de Lissabonagenda een stevige scholingsambitie
is afgesproken, blijkt scholing in de praktijk nog steeds geen
vanzelfsprekende prioriteit te zijn. SER-kroonlid en OU-voorzitter Theo
Bovens heeft al een aantal malen gewezen op deze kloof tussen de mooie
woorden over scholing en de praktijk. Hij waarschuwt voor een ‘leven
lang leuteren over leven lang leren’. Bovens stelt dat de behoefte aan
kennisvermeerdering en scholing in tijden van crisis eerder toe dan
afneemt, maar dat massieve actie uitblijft.

Verkenning

Uit diverse studies blijkt dat scholing van werkenden bijdraagt aan een
hogere productiviteit, meer innovatie en een lagere kans op
werkloosheid. Verder blijkt dat oudere werknemers die tijdens hun
loopbaan scholing hebben gekregen en van baan zijn gewisseld beter
functioneren en langer ‘meegaan’ (WRR, 2007, p. 111). In haar
middellange termijnadvies (2006) bepleitte de SER een omslag van de
verzorgingsstaat naar een activerende participatiemaatschappij. Hiervoor
is het consequent onderhouden en volledig benutten van menselijk
kapitaal vereist, aldus de SER. Ook het advies van de Commissie
Arbeidsparticipatie (de Commissie-Bakker) legt veel nadruk op het belang
van vergroting van de inzetbaarheid van mensen, waarbij scholing een
belangrijk instrument vormt. Scholing biedt daarnaast perspectief op
werk en inkomen en is daarmee een belangrijk fundament onder de sociale
zekerheid.

In het kabinetsbeleid nemen scholing en het bevorderen van
‘employability’ een belangrijke plaats in. De praktijk blijft echter
achter bij alle goede intenties. Nederland voldoet wel aan de in
Lissabon gestelde norm aan ‘leven lang leren’, maar het doel dat ons
land zelf heeft gesteld, is nog lang niet bereikt. Uit een snelle
verkenning van rapporten en berichten over de deelname aan postinitieel
onderwijs komt het volgende beeld naar voren:

Volgens het CBS (2008) volgden in 2006 1,3 miljoen deelnemers een
opleiding of cursus in het postinitieel onderwijs. Dit is een stijging
ten opzichte van de 1,1 miljoen deelnemers in 1995, maar een daling
vergeleken de 1,5 miljoen deelnemers in 2003. De afname tussen 2003 en
2006 geldt over de hele linie, ongeacht de soort opleiding of specifieke
kenmerken van de deelnemers. Alleen de werkloze beroepsbevolking volgde
in 2006 relatief iets vaker een postinitiële opleiding dan in 2003.

Bij een leven lang leren geldt over het algemeen: hoe ouder de
Nederlander, hoe lager de deelname aan opleidingen en cursussen. Zo
volgde in 2006 ruim 20 procent van de 15- tot 30-jarigen een
postinitiële opleiding, maar lag de deelname van de 30- tot 35-jarigen
rond 17 procent en van de 35- tot 45-jarigen rond de 15 procent. Bij de
60- tot 65-jarigen neemt het percentage verder af tot 4,6.

Het aantal uren dat gemiddeld aan postinitieel onderwijs wordt besteed
ligt onder het internationaal gemiddelde (OECD, 2007). Ouderen tussen de
55-65 jaar participeren relatief minder in scholing dan in omliggende
landen, en bovendien is de scholing van kortere duur. De landen die
hoger dan Nederland scoren zijn de Scandinavische landen, het Verenigd
Koninkrijk en de niet-EU-landen Zwitserland en IJsland. Landen in onze
regio, zoals Duitsland, België en Frankrijk doen het een stuk slechter.

Nederland trekt relatief veel geld uit voor scholing van werklozen en
met werkloosheid bedreigden, maar de participatie van deze groep in
scholing is relatief laag (WRR, 2007). 

Uit een recente doorlichting van CAO’s (ministerie SZW, 2008) blijkt
dat vrijwel alle CAO’s afspraken kennen over scholing, scholingsverlof
en/of (in iets mindere mate) motiverend beloningsbeleid om inzetbaarheid
te realiseren. De scholingsafspraken zijn echter vooral functiegericht;
slechts 20 van de onderzochte CAO’s (van toepassing op 12% van de
werknemers) heeft ook afspraken over algemene scholing. In 26 van de
onderzochte CAO’s (van toepassing op 30% van de werknemers) komen
afspraken voor over Erkenning van Verworven Competenties (EVC). In 57
CAO’s is voor de werknemer een recht en/of een plicht tot scholing
opgenomen.

Uit dezelfde doorlichting blijkt dat slechts in 44 van de 115
onderzochte CAO’s (geldend voor 38% van de werknemers) afspraken staan
met als strekking bij organisatorische veranderingen werkloosheid te
voorkomen door middel van werk-naar-werk trajecten. In 16 CAO’s gaat
het om een algemene afspraak zonder dat daar een instrument bij genoemd
wordt. In 52 CAO’s (47% van de werknemers) zijn afspraken
aangetroffen, waarin employability-instrumenten specifiek worden ingezet
voor speciale doelgroepen. Hierbij gaat het vooral om werknemers van een
bepaalde leeftijd (vaak ouderen, soms ook jongeren) en werkzoekenden die
onvoldoende gekwalificeerd zijn. 

Als het gaat om de financiering van scholing spelen sectorale
O&O-fondsen een belangrijke rol. Het is echter niet transparant welke
bijdrage deze fondsen leveren aan het realiseren van de Nederlandse
scholingsambitie. Ook is er bij de fondsen nog nauwelijks aandacht voor
intersectorale mobiliteit. Bovendien bestaan er verschillen in de
toegang tot scholingsfaciliteiten: deeltijd- en flexwerkers en
zelfstandigen hebben minder of geen toegang tot bedrijfsscholing en
O&O-fondsen.

Vragen

Wij constateren dat de kloof die Bovens signaleert tussen de mooie
woorden over scholing en de praktijk er ook daadwerkelijk is, en wil
daarom een parlementaire hoorzitting organiseren met de volgende vragen:

klopt het dat de aandacht voor scholing van werkenden in Nederland
achterblijft bij de inzet in andere landen, en hoe komt dit? Wat kunnen
we leren van de aanpak van andere landen?

wat doen werkgevers en werknemers om ‘employability’ te stimuleren
en welke rol spelen sectorale O&O-fondsen daarbij?

via welke instrumenten faciliteert/stimuleert de overheid scholing door
werkgevers en werknemers en wat is hiervan de effectiviteit?

welke extra prikkels voor werkgevers en werknemers zijn nodig om de
employability van werknemers in Nederland te verbeteren?

Voor de hoorzitting moeten wetenschappers, werkgeversorganisaties,
vakbonden, O&O-fondsen, scholingsinstellingen (ROC’s, OU) en andere
betrokkenen worden uitgenodigd.

Eddy van Hijum (CDA) en Roos Vermeij (PvdA)