Verzoek hoorzitting arbeidsmarkt en scholing
Brief lid / fractie
Nummer: 2009D28024, datum: 2009-06-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: Y.J. van Hijum, Tweede Kamerlid (Ooit Nieuw Sociaal Contract kamerlid)
- Mede ondertekenaar: R.A. Vermeij, Tweede Kamerlid (Ooit PvdA kamerlid)
Onderdeel van zaak 2009Z10630:
- Indiener: Y.J. van Hijum, Tweede Kamerlid
- Medeindiener: R.A. Vermeij, Tweede Kamerlid
- Volgcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2009-06-09 16:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2009-06-23 16:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2009-06-30 16:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Preview document (đ origineel)
Parlementaire hoorzitting arbeidsmarkt en scholing Aanleiding Op de huidige arbeidsmarkt die steeds dynamischer en flexibeler wordt, neemt het belang van scholing voor werknemers en zelfstandigen toe. Kennis en vaardigheden verouderen door snelle technologische ontwikkelingen eerder dan voorheen. Door te investeren in scholing van werkenden en innovatie kunnen we als Nederland onze concurrentiepositie versterken. Dit betekent dat werkenden gedurende hun loopbaan hun âinzetbaarheidâ steeds verder moeten ontwikkelen, zodat zij ook op latere leeftijd perspectief hebben op de arbeidsmarkt. Om- en bijscholing zijn ook van belang voor mensen die â zoals in de huidige economische neergang â hun baan verliezen en bij een andere werkgever of in een andere sector aan de slag willen gaan. Niet in de laatste plaats is scholing van belang voor de mensen die moeilijk aansluiting vinden bij de arbeidsmarkt. Een groot deel van de voortijdig schoolverlaters en werklozen beschikt niet over een startkwalificatie. Hoewel in het kader van de Lissabonagenda een stevige scholingsambitie is afgesproken, blijkt scholing in de praktijk nog steeds geen vanzelfsprekende prioriteit te zijn. SER-kroonlid en OU-voorzitter Theo Bovens heeft al een aantal malen gewezen op deze kloof tussen de mooie woorden over scholing en de praktijk. Hij waarschuwt voor een âleven lang leuteren over leven lang lerenâ. Bovens stelt dat de behoefte aan kennisvermeerdering en scholing in tijden van crisis eerder toe dan afneemt, maar dat massieve actie uitblijft. Verkenning Uit diverse studies blijkt dat scholing van werkenden bijdraagt aan een hogere productiviteit, meer innovatie en een lagere kans op werkloosheid. Verder blijkt dat oudere werknemers die tijdens hun loopbaan scholing hebben gekregen en van baan zijn gewisseld beter functioneren en langer âmeegaanâ (WRR, 2007, p. 111). In haar middellange termijnadvies (2006) bepleitte de SER een omslag van de verzorgingsstaat naar een activerende participatiemaatschappij. Hiervoor is het consequent onderhouden en volledig benutten van menselijk kapitaal vereist, aldus de SER. Ook het advies van de Commissie Arbeidsparticipatie (de Commissie-Bakker) legt veel nadruk op het belang van vergroting van de inzetbaarheid van mensen, waarbij scholing een belangrijk instrument vormt. Scholing biedt daarnaast perspectief op werk en inkomen en is daarmee een belangrijk fundament onder de sociale zekerheid. In het kabinetsbeleid nemen scholing en het bevorderen van âemployabilityâ een belangrijke plaats in. De praktijk blijft echter achter bij alle goede intenties. Nederland voldoet wel aan de in Lissabon gestelde norm aan âleven lang lerenâ, maar het doel dat ons land zelf heeft gesteld, is nog lang niet bereikt. Uit een snelle verkenning van rapporten en berichten over de deelname aan postinitieel onderwijs komt het volgende beeld naar voren: Volgens het CBS (2008) volgden in 2006 1,3 miljoen deelnemers een opleiding of cursus in het postinitieel onderwijs. Dit is een stijging ten opzichte van de 1,1 miljoen deelnemers in 1995, maar een daling vergeleken de 1,5 miljoen deelnemers in 2003. De afname tussen 2003 en 2006 geldt over de hele linie, ongeacht de soort opleiding of specifieke kenmerken van de deelnemers. Alleen de werkloze beroepsbevolking volgde in 2006 relatief iets vaker een postinitiĂ«le opleiding dan in 2003. Bij een leven lang leren geldt over het algemeen: hoe ouder de Nederlander, hoe lager de deelname aan opleidingen en cursussen. Zo volgde in 2006 ruim 20 procent van de 15- tot 30-jarigen een postinitiĂ«le opleiding, maar lag de deelname van de 30- tot 35-jarigen rond 17 procent en van de 35- tot 45-jarigen rond de 15 procent. Bij de 60- tot 65-jarigen neemt het percentage verder af tot 4,6. Het aantal uren dat gemiddeld aan postinitieel onderwijs wordt besteed ligt onder het internationaal gemiddelde (OECD, 2007). Ouderen tussen de 55-65 jaar participeren relatief minder in scholing dan in omliggende landen, en bovendien is de scholing van kortere duur. De landen die hoger dan Nederland scoren zijn de Scandinavische landen, het Verenigd Koninkrijk en de niet-EU-landen Zwitserland en IJsland. Landen in onze regio, zoals Duitsland, BelgiĂ« en Frankrijk doen het een stuk slechter. Nederland trekt relatief veel geld uit voor scholing van werklozen en met werkloosheid bedreigden, maar de participatie van deze groep in scholing is relatief laag (WRR, 2007). Uit een recente doorlichting van CAOâs (ministerie SZW, 2008) blijkt dat vrijwel alle CAOâs afspraken kennen over scholing, scholingsverlof en/of (in iets mindere mate) motiverend beloningsbeleid om inzetbaarheid te realiseren. De scholingsafspraken zijn echter vooral functiegericht; slechts 20 van de onderzochte CAOâs (van toepassing op 12% van de werknemers) heeft ook afspraken over algemene scholing. In 26 van de onderzochte CAOâs (van toepassing op 30% van de werknemers) komen afspraken voor over Erkenning van Verworven Competenties (EVC). In 57 CAOâs is voor de werknemer een recht en/of een plicht tot scholing opgenomen. Uit dezelfde doorlichting blijkt dat slechts in 44 van de 115 onderzochte CAOâs (geldend voor 38% van de werknemers) afspraken staan met als strekking bij organisatorische veranderingen werkloosheid te voorkomen door middel van werk-naar-werk trajecten. In 16 CAOâs gaat het om een algemene afspraak zonder dat daar een instrument bij genoemd wordt. In 52 CAOâs (47% van de werknemers) zijn afspraken aangetroffen, waarin employability-instrumenten specifiek worden ingezet voor speciale doelgroepen. Hierbij gaat het vooral om werknemers van een bepaalde leeftijd (vaak ouderen, soms ook jongeren) en werkzoekenden die onvoldoende gekwalificeerd zijn. Als het gaat om de financiering van scholing spelen sectorale O&O-fondsen een belangrijke rol. Het is echter niet transparant welke bijdrage deze fondsen leveren aan het realiseren van de Nederlandse scholingsambitie. Ook is er bij de fondsen nog nauwelijks aandacht voor intersectorale mobiliteit. Bovendien bestaan er verschillen in de toegang tot scholingsfaciliteiten: deeltijd- en flexwerkers en zelfstandigen hebben minder of geen toegang tot bedrijfsscholing en O&O-fondsen. Vragen Wij constateren dat de kloof die Bovens signaleert tussen de mooie woorden over scholing en de praktijk er ook daadwerkelijk is, en wil daarom een parlementaire hoorzitting organiseren met de volgende vragen: klopt het dat de aandacht voor scholing van werkenden in Nederland achterblijft bij de inzet in andere landen, en hoe komt dit? Wat kunnen we leren van de aanpak van andere landen? wat doen werkgevers en werknemers om âemployabilityâ te stimuleren en welke rol spelen sectorale O&O-fondsen daarbij? via welke instrumenten faciliteert/stimuleert de overheid scholing door werkgevers en werknemers en wat is hiervan de effectiviteit? welke extra prikkels voor werkgevers en werknemers zijn nodig om de employability van werknemers in Nederland te verbeteren? Voor de hoorzitting moeten wetenschappers, werkgeversorganisaties, vakbonden, O&O-fondsen, scholingsinstellingen (ROCâs, OU) en andere betrokkenen worden uitgenodigd. Eddy van Hijum (CDA) en Roos Vermeij (PvdA)