Aanpassing van een aantal wetten aan de Wet veiligheidsregio’s en enkele wijzigingen in de Wet veiligheidsregio’s (Aanpassingswet veiligheidsregio’s)
Aanpassing van een aantal wetten aan de Wet veiligheidsregio’s en enkele wijzigingen in de Wet veiligheidsregio’s (Aanpassingswet veiligheidsregio’s)
Advies Afdeling advisering Raad van State
Nummer: 2009D29161, datum: 2009-06-11, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: G. ter Horst, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Onderdeel van zaak 2009Z10597:
- Indiener: G. ter Horst, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2008-2010)
- 2009-06-09 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2009-06-11 10:30: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2008-2010)
- 2009-06-30 14:00: Aanpassingswet veiligheidsregio’s (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2008-2010)
- 2009-09-17 09:30: Procedurevergadering BZK (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2008-2010)
- 2009-10-01 10:30: Procedurevergadering BZK (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2008-2010)
- 2009-10-08 12:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2009-12-17 10:00: Procedurevergadering BZK (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2008-2010)
- 2010-01-27 19:00: Aanpassingswet veiligheidsregio’s (31 968) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2010-02-02 15:15: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
No.W04.08.0253/I 's-Gravenhage, 23 oktober 2008 Bij Kabinetsmissive van 8 juli 2008, no.08.002031, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot aanpassing van wetten aan de Wet veiligheidsregio's, met memorie van toelichting. Het voorstel strekt tot aanpassing van bestaande crisiswetgeving aan het voorstel van Wet veiligheidsregio’s (WVR), dat in behandeling is bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal. In de WVR worden veiligheidsregio’s ingesteld, waarin politie, brandweer en spoedeisende medische hulp samenwerken bij het bestrijden van bovenlokale rampen en het oplossen van bovenlokale crises. De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar maakt opmerkingen over de afstemming van crisiswetten op de Wet veiligheidsregio’s in het algemeen en in enkele bijzondere wetten. Hij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het voorstel wenselijk is. 1a. Afstemming van crisiswetten op de Wet veiligheidsregio’s In de WVR worden veiligheidsregio’s ingesteld, die territoriaal overeenkomen met de politieregio’s. Binnen deze regio’s gaan politie, brandweer en spoedeisende medische hulp samenwerken, op operationeel niveau aangestuurd vanuit een gemeenschappelijke meldkamer. De korpsbeheerder van het regionale politiekorps wordt voorzitter van de veiligheidsregio; met de andere burgemeesters vormt hij het bestuur van de regio. Bij een ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis heeft de voorzitter van de veiligheidsregio het opperbevel. Als voorbereiding daarop krijgt het bestuur van de veiligheidsregio belangrijke taken bij de planvorming rond rampen en crises. Nederland kent een groot aantal crisiswetten, dat op het terrein van vrijwel alle ministers ligt. Ieder soort crisis vergt een eigen aanpak. Bij een crisis berust de landelijke coördinatie meestal bij een of meer sectorministers; de veiligheidsregio’s vormen (een deel van) het uitvoerend apparaat op regionaal en plaatselijk niveau. Bij de parlementaire behandeling van de WVR merkte de regering op: “Wanneer een crisis zich bovenlokaal manifesteert, is het consequent om de betreffende [crisis]bevoegdheden ingevolge de sectorale wetten toe te kennen aan de voorzitter van de veiligheidsregio, die dan immers tevens beschikt over de benodigde bevoegdheden ter handhaving van de openbare orde. In de aanpassingswetgeving bij deze wet zal er in worden voorzien dat de betreffende burgemeesterlijke bevoegdheden ingevolge deze sectorwetten in het geval van een bovenlokale crisis overgaan naar de voorzitter van de veiligheidsregio […] Op basis van de inventarisatie van de crisiswetgeving wordt – gelet op het advies van de Raad van State – bezien welke wetgeving overigens in bovenstaande zin moet worden aangepast.” Het voorliggende wetsvoorstel lijkt, ook gelet op het opschrift, bedoeld te zijn om uitvoering te geven aan deze toezegging. De toegezegde inventarisatie van de crisiswetgeving is intussen uitgevoerd; de resultaten zijn neergelegd in het 221 bladzijden tellende rapport “Crisis en recht – Schema's bevoegdheden en verplichtingen tijdens crises”, opgesteld door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het is niet helemaal duidelijk of dit rapport is benut bij het opstellen van het wetsvoorstel. De toelichting maakt er geen melding van. Het rapport noemt 109 wetten en wetsvoorstellen die voorzien in crisisbevoegdheden. In het wetsvoorstel worden 27 wetten en wetsvoorstellen gewijzigd. In 22 gevallen gaat het om technische wijzigingen, zoals afstemming van terminologie of aanpassing van verwijzingen. In twee gevallen worden “zachte” bevoegdheden toegekend aan het bestuur of de voorzitter van de veiligheidsregio, zoals de bevoegdheid om te worden geraadpleegd door de commissaris van de Koning of de bevoegdheid om een verzoek bij hem in te dienen. De enige drie wetten waarin daadwerkelijk wordt voorzien in taken en bevoegdheden van de veiligheidsregio’s zijn de Havenbeveiligingswet, het voorstel van Wet publieke gezondheid en de Wet op de strandvonderij. Daarmee is niet gezegd dat alle andere 106 wetten en wetsvoorstellen, genoemd in “Crisis en recht”, alsnog gewijzigd zullen moeten worden; er kunnen redenen zijn om dat niet te doen, bijvoorbeeld omdat sommige crisiswetten niet voorzien in crisisbevoegdheden van lokale of regionale organen, maar op dat punt terugvallen op de Gemeentewet. Zoals blijkt uit het hiervoor weergegeven citaat onderkent ook de regering dat het van belang is de crisiswetten stelselmatig door te lichten om vast te stellen of afstemming op de WVR noodzakelijk is. De Raad adviseert, indien dit onderzoek nog niet heeft plaatsgevonden, het alsnog te doen, het wetsvoorstel waar nodig aan te vullen, en de resultaten van het onderzoek in de toelichting, of in een bijlage daarbij, op te nemen. b. De hiervoor bedoelde doorlichting zal, zo meent de Raad, in ieder geval betrekking kunnen hebben op drie onderwerpen, die nu worden besproken. Planvorming Het bestuur van de veiligheidsregio krijgt belangrijke taken bij de planvorming rond rampen en crises: het moet elke vier jaar een beleidsplan, een risicoprofiel en een crisisplan opstellen, voor categorieën inrichtingen, categorieën rampen en luchtvaartterreinen rampbestrijdingsplannen opstellen en een uniforme informatie- en communicatievoorziening inrichten. De planvorming wordt van het gemeentelijke naar het regionale niveau gebracht, omdat, zo stelde de regering, voor een multidisciplinaire voorbereiding en uitvoering van de rampbestrijding en crisisbeheersing regionale samenwerking noodzakelijk is. Uit de toelichting blijkt niet dat stelselmatig is nagegaan of er in afzonderlijke crisiswetten regelingen te vinden zijn voor de planvorming rond crises waarvan het wenselijk is die af te stemmen op de regels voor planvorming in de WVR. Dit onderwerp komt meer concreet aan de orde in de punten 5 en 6 van dit advies. Bestuurlijke drukte Bij de oprichting van veiligheidsregio’s zal voorkomen moeten worden dat er aan de bestaande organen eenvoudig een wordt toegevoegd: dat zal slechts leiden tot bestuurlijke drukte. In zijn advies over de WVR formuleerde de Raad als vuistregel: hoe ingewikkelder de situatie, des te groter het belang van een eenvoudige bevelsstructuur. De regering heeft deze vuistregel onderschreven. Meer concreet heeft de regering uitgesproken dat tijdens het operationele optreden het primaat komt te liggen bij de voorzitter van de veiligheidsregio; de rol van de provincie bij het operationele optreden wordt kleiner. Dit kan van belang zijn bij het doorlichten van de crisiswetgeving, en wel in alle fasen van het overheidsoptreden, niet slechts tijdens de repressie. Telkens wanneer een bestaande bevoegdheid wordt neergelegd bij een nieuw orgaan, zal overwogen moeten worden die bevoegdheid weg te halen bij het orgaan dat de bevoegdheid tot dan toe had. Dit is onder meer aan de orde in de punt 3b van dit advies. Repressief optreden In het stelsel van de WVR vindt bij een bovenlokale ramp of crisis opschaling plaats naar de voorzitter van de veiligheidsregio. Het lijkt voor de hand te liggen om dit stelsel in beginsel door te vertalen naar de bijzondere crisiswetten: indien de crisisbevoegdheden die in de verschillende crisiswetten worden geregeld van elkaar – of van die in de WVR – verschillen, zonder dat daar een bijzondere reden voor bestaat, kunnen er horizontale en verticale afstemmingsproblemen ontstaan. Het gaat er met name om dat de regionale leiding bij bovenlokale crises berust bij de voorzitter van de veiligheidsregio, en dat die leiding niet wordt gedeeld met de commissaris van de Koning of de burgemeester, zodat daadwerkelijk sprake is van eenhoofdige leiding. Dit speelt onder andere in de punten 3a en 4 van dit advies. Samenvattend adviseert de Raad, bij het hiervoor, onder a, besproken onderzoek in ieder geval aandacht te besteden aan de planvorming bij rampen en crises, de bestuurlijke drukte die zich bij rampenbestrijding en crisisbeheersing kan voordoen, en het voorkomen van afstemmingsproblemen bij het repressief optreden. 2. Crisis en opschaling Een onduidelijkheid in de WVR is, hoe bij een bovenlokale crisis besloten wordt tot opschaling van de burgemeester naar de voorzitter van de veiligheidsregio. Bij een lokale ramp of crisis blijft de openbare orde-taak bij het orgaan dat die taak onder normale omstandigheden ook uitoefent: de burgemeester. Heeft een ramp of crisis meer dan plaatselijke betekenis, dan dient deze taak bij uitsluiting te berusten bij de voorzitter van de veiligheidsregio. De beslissing om op te schalen lijkt in alle gevallen toe te komen aan de voorzitter zelf. Bij een bovenlokale ramp is dat een verstandige benadering, omdat een ramp vrijwel altijd kan worden bestreden door instanties binnen de regio – al dan niet met hulp vanuit een aangrenzende regio. Bij een bovenlokale crisis ligt de situatie anders. Bij zulke crises heeft doorgaans een minister doorzettingsmacht; de toepasselijke crisiswet voorziet daar dan in. In het stelsel van de WVR komen de openbare orde-taken van de burgemeester tijdens een bovenlokale crisis bij uitsluiting te liggen bij de voorzitter van de veiligheidsregio; het decentrale uitvoeringsapparaat dat de bevoegde crisisminister bijstaat, staat dus onder leiding van de voorzitter. Hier ontstaat echter bestuurlijke onduidelijkheid. De WVR hanteert een materieel crisisbegrip. Een crisis is “een situatie waarin een vitaal belang van de samenleving is aangetast of dreigt te worden aangetast”. Door deze materiële definitie is niet nauwkeurig omschreven welke crisiswetten en crisisbevoegdheden er zijn. De voorzitter van de veiligheidsregio bepaalt kennelijk zelf wanneer hem crisisbevoegdheden toekomen (en dientengevolge de burgemeesters in de regio hun crisisbevoegdheden verliezen). De situatie wordt onduidelijk wanneer de voorzitters van verschillende veiligheidsregio’s het besluit tot opschaling op verschillende momenten nemen; dat kan leiden tot chaos en verwarring, en onduidelijkheid over de rechtmatigheid van het overheidsoptreden. Het spreekt ook niet vanzelf dat, tijdens een crisis, alle 25 voorzitters van een veiligheidsregio tot opschaling overgaan. Sommige crises betreffen slechts een deel van het land. Bij, bij voorbeeld, wateroverlast in het gebied tussen de Maas en de Waal zal het niet snel nodig zijn dat de voorzitter van de veiligheidsregio Groningen de openbare orde-taak voor de hele regio op zich neemt. Ook zijn er crises die niet of nauwelijks gevolgen hoeven te hebben voor de openbare orde op lokaal of regionaal niveau. Onduidelijkheid kan eveneens ontstaan bij toepassing van het staatsnoodrecht. In de noodwetgeving wordt duidelijk geregeld welke organen onder welke voorwaarden en omstandigheden noodbevoegdheden kunnen uitoefenen. De verhouding van deze noodbevoegdheden tot het wetsbegrip “crisis” is niet direct duidelijk. Geen van de noodwetten of noodbepalingen, genoemd in de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden, wordt in het voorliggende wetsvoorstel gewijzigd. De veiligheidsregio krijgt hier dus geen rol toebedeeld. Is echter tevens sprake van een crisis, dan is de voorzitter van de veiligheidsregio op die grond wel, en zelfs exclusief, bevoegd. De Raad vraagt hier aandacht voor. Juist tijdens crises moet glashelder zijn wie wanneer waartoe bevoegd is, en welke organen tijdelijk niet bevoegd zijn. Dat is juist bij openbare orde-bevoegdheden, waarmee diep kan worden ingegrepen in de rechten en vrijheden van burgers, van wezenlijk belang. Deze onduidelijkheid kan worden voorkomen door, naast een materieel, ook een formeel en procedureel begrip “crisis” in te voeren. Dat zou er op neerkomen dat de minister die belast is met het bestrijden van een bepaald soort crisis altijd dient vast te stellen: dat er een crisis is, of er aanleiding is om openbare orde-taken op te schalen naar de voorzitter van de veiligheidsregio, zo ja, voor welke regio’s dat geldt, en op welk moment de opschaling ingaat. Daarbij zou bepaald kunnen worden dat de minister een crisis slechts afkondigt in overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, tenzij de vereiste spoed zich daartegen verzet. Deze procedure zou het beste kunnen worden geregeld in de WVR, die immers zal gelden als een algemene wet voor rampen en crises. Daarbij zou tevens bepaald moeten worden voor welke sectorale crisiswetten (en eventueel voor welke noodwetten) deze procedure zal gelden; dat zou bij voorbeeld kunnen in de vorm van een lijst in een bijlage aan het slot van de wet. Kernenergiewet 3a. In de Kernenergiewet zoals die in het voorliggende wetsvoorstel wordt gewijzigd, wordt niet voorzien in opschaling naar de voorzitter van de veiligheidsregio: bij ongevallen met categorie A-objecten is de minister verantwoordelijk; bij ongevallen met categorie B-objecten de burgemeester. Volgens de toelichting is hiervoor gekozen omdat een ongeval met een categorie B-object in beginsel van niet meer dan plaatselijke betekenis is. Deze stelling komt niet direct overtuigend over, omdat de Kernenergiewet wel degelijk voorziet in de mogelijkheid een ongeval met een categorie B-object op te schalen indien het ongeval “meer dan plaatselijke betekenis” heeft; de minister is dan bevoegd. De Raad adviseert te bezien of het wenselijk is het stelsel van de WVR – opschaling naar de veiligheidsregio – te volgen. b. In het stelsel van de Kernenergiewet zijn drie bestuursniveaus betrokken bij het bestrijden van ongevallen met categorie A-objecten: het rijk, de provincie en de gemeente. Met het wetsvoorstel krijgt ook het bestuur van de veiligheidsregio taken op dit punt. De minister zal informatie moeten verstrekken aan, en – zoveel mogelijk – overleg moeten voeren met, de commissaris van de Koning, de voorzitter van de veiligheidsregio en de burgemeester. Met vier bestuursniveaus zal, zo meent de Raad, de bestuurlijke drukte toenemen. Dat kan nadelige gevolgen hebben voor een effectief optreden, met name in de repressieve fase. Bovendien zal elk van de vier bestuursniveaus over toereikende ambtelijke deskundigheid moeten beschikken, omdat het anders zijn verantwoordelijkheid voor dit beleidsterrein niet kan waarmaken; dat is echter weinig doelmatig. De Raad adviseert deze bepaling te vereenvoudigen. 4. Wet inzake de luchtverontreiniging In het stelsel van de Wet inzake de luchtverontreiniging kan de commissaris van de Koning een inrichting doen sluiten of buiten werking stellen indien – kort gezegd – zeer ernstige luchtverontreiniging dreigt. Hij kan in buitengewone omstandigheden ook algemene voorschriften vaststellen. De burgemeester kan hem verzoeken om een van deze bevoegdheden te gebruiken. In het wetsvoorstel wordt geregeld dat ook de voorzitter van de veiligheidsregio zo’n verzoek kan doen “in geval van een ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis, of van een ernstige vrees voor het ontstaan daarvan”. Dit criterium komt nauwkeurig overeen met dat in artikel 33 WVR; daar houdt het echter in dat de openbare orde-taken bij uitsluiting komen te liggen bij de voorzitter van de veiligheidsregio. Aldus wordt de eenhoofdige leiding, zoals voorzien in de WVR, bij een luchtverontreinigingscrisis doorkruist door de commissaris van de Koning. De Raad adviseert op dit punt aan te sluiten bij het stelsel van de WVR. 5. Havenbeveiligingswet In het stelsel van de Havenbeveiligingswet is de burgemeester het verantwoordelijke orgaan voor de goedkeuring van het beveiligingsplan van een haven. De Havenbeveiligingswet wordt in het wetsvoorstel op enkele ondergeschikte punten aangepast, maar de rol van de burgemeester bij het beveiligingsplan verandert niet. In de opzet van de WVR behoort de planvorming rond rampen en crises in het algemeen – zoals het opstellen van een beleidsplan, een risicoprofiel en een crisisplan, en het opstellen van rampbestrijdingsplannen – tot de taken van het bestuur van de veiligheidsregio. De Raad geeft in overweging te bepalen dat het beveiligingsplan van de haven wordt goedgekeurd door het bestuur van de veiligheidsregio, zodat wordt aangesloten bij het stelsel van de WVR. 6. Waterstaatswet 1900 De Waterstaatswet 1900 legt de verantwoordelijkheid voor het opstellen van het calamiteitenplan, en voor het houden van oefeningen, bij de beheerder van elk waterstaatswerk; dat kunnen zijn de Minister van Verkeer en Waterstaat, gedeputeerde staten, het dagelijks bestuur van een waterschap of het college van burgemeester en wethouders. Gedeputeerde staten houden toezicht op de uitoefening van deze taak. Zoals opgemerkt behoort in het stelsel van de WVR de planvorming tot de taken van het bestuur van de veiligheidsregio. Dat geldt ook voor het vaststellen van een oefenbeleidsplan. De Raad geeft in overweging het bestuur van de veiligheidsregio te belasten met de planvorming in de Waterstaatswet 1900, of in ieder geval met de toezichthoudende taak die nu bij gedeputeerde staten berust. 7. Voorstel van wet ambulancezorg De regeling van de rampenbestrijding en de crisisbeheersing in de WVR hangt nauw samen met de ambulancezorg, onder meer omdat ambulancezorg zal worden verleend vanuit de meldkamer van de veiligheidsregio. Sinds de Raad over het voorstel van Wet ambulancezorg (WAZ) heeft geadviseerd, is er het een en ander in veranderd. Na inwerkingtreding van de WAZ, de WVR en het voorliggende wetsvoorstel zal de vergunningverlening voor ambulancezorg als volgt verlopen. Bij algemene maatregel van bestuur worden beleidsuitgangspunten voor de toetsing van vergunningaanvragen vastgesteld. Het bestuur van de veiligheidsregio, het regionale politiecollege en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in zijn hoedanigheid van korpsbeheerder van het Korps landelijke politiediensten sluiten een convenant. Waar het gaat om de meldkamerfunctie bevat het convenant in ieder geval afspraken over de locatie, het beleid en beheer, de financiën, de prestaties, de ondersteunende systemen en de samenwerking van politie met brandweer, geneeskundige hulpverlening en ambulancezorg in de meldkamer. Het bestuur van de veiligheidsregio stelt de eisen vast waaraan de Regionale Ambulancevoorziening met betrekking tot de meldkamer voor de ambulancezorg moet voldoen; die hebben betrekking op de locatie, het beleid en beheer, de financiën, de prestaties, de ondersteunende systemen, de voorbereiding op en het daadwerkelijk optreden bij ongevallen, rampen en crises en de samenwerking van ambulancezorg met brandweer, geneeskundige hulpverlening en politie in de meldkamer – een opsomming die grotendeels, maar niet helemaal, overeenkomt met die in het vorige gedachtestreepje. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport stelt bij ministeriële regeling de eisen vast waaraan de ambulancezorg moet voldoen. De eisen kunnen per regio verschillen. Voor zover deze eisen betrekking hebben op de meldkamer stelt hij deze vast overeenkomstig de eisen die de besturen van de veiligheidsregio’s hebben vastgesteld, zoals beschreven in het vorige gedachtestreepje. De vergunning wordt verleend door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het bestuur van de veiligheidsregio brengt daarbij een zwaarwegend advies uit. Deze procedure is niet alleen complex en, naar de Raad vreest, tijdrovend, maar ook bestuurlijk onhelder. De Raad wijst op twee aspecten. Ten eerste ligt het niet direct voor de hand om beleidsuitgangspunten vast te leggen in een algemene maatregel van bestuur. Een algemene maatregel van bestuur is immers niet een beleidsdocument maar bevat algemeen verbindende voorschriften. Ten tweede zijn de verantwoordelijkheden onhelder. Het bestuur van de veiligheidsregio zal zich bij het formuleren van eisen moeten houden aan het convenant (genoemd in het tweede streepje), dat deels dezelfde inhoud zal hebben; bij het vaststellen van de ministeriële regeling (vierde streepje) zal de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport die eisen, voor zover betrekking hebbend op de meldkamer weer moeten overnemen. Met dat al wordt onhelder welk bestuursorgaan waarvoor verantwoordelijk is. De Raad acht het aangewezen dit stelsel eenvoudiger en helderder vorm te geven. Hij adviseert in de toelichting in te gaan op de vraag hoe dat zou kunnen geschieden, en zo nodig het wetsvoorstel aan te passen. 8. Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het advies behorende bijlage. De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden. De Vice-President van de Raad van State,Bijlage bij het advies van de Raad van State betreffende no.W04.08.0253/I met redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft. In Artikel I, “Burgerlijk wetboek” vervangen door: Burgerlijk Wetboek. In Artikel II een wijziging opnemen van artikel 443 van het Wetboek van Strafrecht in verband met de bevoegdheid van de voorzitter van de veiligheidsregio om, bij een ramp of crisis van meer dan plaatselijke betekenis, op basis van artikel 176, eerste lid, van de Gemeentewet juncto artikel 33, eerste lid, van het voorstel van Wet veiligheidsregio’s, algemeen verbindende voorschriften vast te stellen. In Artikel II, voor “In artikel 1a…,” invoegen: Artikel III. In Artikel IV en Artikel VII, onderdeel A, onderdeel 1, “de artikelen 47 tot en met 49” telkens wijzigen in: “de artikelen 47 en 48”, aangezien artikel 49 is geschrapt (Kamerstukken II 2007/2008, 31 117, nr. 7, onderdeel CC – deze wijziging is overigens nog niet verwerkt in artikel 46, eerste lid, van het voorstel van Wet veiligheidsregio’s). In artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onderdelen 1º tot en met 4º van de Wet rechtspositionele voorzieningen rampbestrijders (Artikel VII, onderdeel A) de woorden “of een zwaar ongeval” en “en zware ongevallen” schrappen. In artikel 1, eerste lid, onderdeel c, onderdeel 2º, van de Wet rechtspositionele voorzieningen rampbestrijders (Artikel VII, onderdeel A, van het wetsvoorstel) verduidelijken wat wordt bedoeld met “een andere gezondheidsdienst als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s”. In artikel 3 van de Wet rechtspositionele voorzieningen rampbestrijders (dat deels wordt gewijzigd in Artikel VII, onderdeel B, van het wetsvoorstel) de zinsnede “of dat ongeval” vervangen door: of die crisis. Voorts in Artikel VII, onderdeel B, “wordt vervangen door” vervangen door: vervangen door. In artikel VIII de citeertitel van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen wijzigen in: Wet tegemoetkoming schade bij rampen. Bij de eerste drie wetten genoemd in Artikel XI en de wet genoemd in artikel XIV telkens het Staatsbladnummer vermelden (aanwijzing 87 van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar)). Artikel X als volgt redigeren: “In artikel 1, eerste lid, onderdeel a, van de Belemmeringenwet Landsverdediging wordt ‘de bestrijding van rampen en zware ongevallen in buitengewone omstandigheden als bedoeld in hoofdstuk V van de Wet rampen en zware ongevallen’ vervangen door: de bestrijding van rampen en crises in buitengewone omstandigheden als bedoeld in paragraaf 12 van de Wet veiligheidsregio’s.” De nieuwe tekst van artikel 41 van de Kernenergiewet (Artikel XI, onderdeel B) geheel uitschrijven. Artikel XI, onderdeel H, als volgt formuleren: “Artikel 49b wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid wordt ‘De burgemeester van de gemeente’ vervangen door: De voorzitter van de veiligheidsregio. 2. In het tweede en derde lid wordt “De burgemeester” telkens vervangen door: De voorzitter van de veiligheidsregio.” In Artikel XI van het wetsvoorstel artikel 49c van de Kernenergiewet aanvullen met het oog op de situatie dat de voorzitter van de veiligheidsregio, op basis van artikel 33, eerste lid, WVR juncto de artikelen 173 en 175 respectievelijk 176 van de Gemeentewet, bevelen of voorschriften geeft. In Artikel XVII, na “crisisplannen”, invoegen: “als bedoeld in artikel 14 van de Wet veiligheidsregio’s”. Voorts in de bestaande tekst van artikel 69, tweede lid, van de Waterstaatswet 1900 na “rampbestrijdingsplannen” invoegen: als bedoeld in artikel 15 van die wet. In artikel 23, tweede lid, van de Vorderingswet (gewijzigd in Artikel XX van het wetsvoorstel), de zinsnede “de bestrijding van rampen en zware ongevallen” wijzigen in: de rampenbestrijding. Voorts van de gelegenheid gebruik maken om in deze bepaling “Onze Minister van Binnenlandse Zaken” te wijzigen in: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. In artikel 50, eerste lid, onderdeel d, van de Noodwet Arbeidsvoorziening (gewijzigd in artikel XXII van het wetsvoorstel de zinsneden “de bestrijding van rampen en zware ongevallen” en “het bestrijden van een ramp of een zwaar ongeval” telkens wijzigen in: de rampenbestrijding. Artikel 7, derde lid, van de Wet ambulancevervoer (gewijzigd in Artikel XXVI, onderdeel C) schrappen, nu de WVR het bestuur van de veiligheidsregio geen bevoegdheid geeft om regels (of regelen) ten aanzien van de meldkamer vast te stellen. Artikel XXVII, onderdeel E, schrappen, aangezien de Wet geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen wel degelijk zal moeten worden afgestemd op de Wet ambulancezorg voor de duur dat deze wetten tegelijkertijd gelding hebben. In Artikel XXVIII, onderdeel A, “Regionale Ambulancevoorziening, bedoeld in artikel 1 van de Wet ambulancezorg” wijzigen in: “Regionale Ambulancevoorziening: de rechtspersoon, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Wet ambulancezorg.” In Artikel XXVIII, onderdeel B, “ambulancevervoerder” wijzigen in: ambulancevervoerders. In artikel 27 WVR de term “ambulancevervoerders” telkens wijzigen in: de Regionale Ambulancevoorziening. Artikel XXVIII, onderdeel C, onderdeel 2, als volgt formuleren: In het tweede lid wordt “het ambulancevervoer” vervangen door: de daadwerkelijke ambulancezorg. Artikel XXVIII, onderdeel C, onderdeel 7, als volgt formuleren: In het zesde lid (nieuw) wordt “ambulancevervoerders” vervangen door: Regionale Ambulancevoorzieningen. In Artikel XXVIII, onderdeel D, “ambulancevervoerder” wijzigen in: ambulancevervoerders. In de aanhef van Artikel XXVIII “Op het tijdstip dat” wijzigen in: Indien. Het artikel kan namelijk geen wijziging brengen in het – tot wet verheven en in werking getreden – voorstel van Wet veiligheidsregio’s op het tijdstip dat het voorstel van Wet ambulancezorg – na tot wet te zijn verheven – in werking treedt, tenzij de Wet ambulancezorg in werking treedt tegelijk met, of later dan, de Wet veiligheidsregio’s. Voorts “nadat” wijzingen in: na. Nu ervoor is gekozen om op diverse plaatsen in het voorstel van Wet publieke gezondheid (Artikel XXIX van het wetsvoorstel) naast de burgemeester de voorzitter van de veiligheidsregio te noemen, dit uit oogpunt van leesbaarheid eveneens doen in de artikelen 34, vierde lid, 47, 51, 54, 55 en 56 (genoemd in artikel 6, derde lid). Op diverse plaatsen in Artikel XXIX rekening houden met het feit dat de te vervangen zinsnede niet telkens luidt “de burgemeester” maar ook wel “De burgemeester”. In Artikel XXIX, onderdeel A, “als” vervangen door een komma. In artikel 32, derde lid, van de Wet publieke gezondheid (Artikel XXIX, onderdeel H) de voorzitter van de veiligheidsregio opnemen. In Artikel XXX van het wetsvoorstel een nieuwe wettelijke grondslag geven voor alle uitvoeringsregelingen, gebaseerd op de wetten die in artikel 59 van het voorstel van Wet veiligheidsregio’s worden ingetrokken; indien het de bedoeling is dat uitvoeringsregelingen vervallen, dat in de toelichting vermelden (aanwijzingen 227 en 243 Ar). Kamerstukken II 2006/07, 31 117, nr. 3, blz. 44. De Raad van State had in zijn advies over het voorstel van Wet veiligheidsregio’s gevraagd om een overzicht van de verschillende wettelijke grondslagen voor crisisoptreden door de onderscheiden vakministers (Kamerstukken II 2006/07, 31 117, nr. 4, punt 2b). Kamerstukken II 2007/08, 29 668, nr. 23, bijlage. Niet meegeteld zijn wetten die in het voorliggende wetsvoorstel worden ingetrokken. Opnieuw worden wetten die worden ingetrokken niet meegeteld. Wijziging van de Kernenergiewet en de Wet inzake de luchtverontreiniging (artikelen XI en XII). Artikelen XV, XXIX en XIX. Artikelen 12 tot en met 14 WVR. Artikel 15 WVR. Artikel 20 WVR. Kamerstukken II 2006/07, 31 117, nr. 3, blz. 18. In het schema van het rapport “Crisis en recht” is planvorming geen afzonderlijke rubriek. Het is echter een wezenlijk onderdeel van de rampenbestrijding en crisisbeheersing. Kamerstukken II 2006/07, 31 117, nr. 4, punt 3b. Kamerstukken II 2006/07, 31 117, nr. 3, blz. 13. Kamerstukken II 2006/07, 31 117, nr. 4, punt 2c. Artikel 33, eerste lid, WVR. In de nota naar aanleiding van het verslag bij de WVR merkt de regering op: “De voorzitter van de veiligheidsregio is, wanneer een ramp of crisis zich bovenlokaal voordoet of dreigt voor te doen, verantwoordelijk voor opschaling.” (Kamerstukken II 2007/08, 31 117, nr. 6, blz. 65). Artikel 1 WVR. De kredietcrisis die zich op dit moment voordoet vormt een illustratie. Deze crisis kan worden geduid als een crisis in de zin van artikel 1 van de WVR. De kredietcrisis kon tot nu toe echter worden opgelost zonder gebruikmaking van crisisbevoegdheden; wel had de regering de behoefte om zulke bevoegdheden te regelen voor gevallen waarin die wel nodig zouden zijn. Daartoe is de Wet op het financieel toezicht intussen gewijzigd (Stb. 2008, 394). Bijvoorbeeld bij een veiligheidsdreiging rond een vliegtuig in de lucht, of bij een crisis in de bankensector. Ook bij zulke crises kunnen echter openbare orde-problemen ontstaan: bij problemen rond een vliegtuig als het neerstort; bij een crisis in de bankensector als de klanten massaal hun spaartegoeden willen opnemen. Vanzelfsprekend zal de opschaling op een later tijdstip kunnen worden uitgebreid tot andere regio’s, als de feiten daartoe aanleiding geven. Sommige crisiswetten voorzien hierin (bij voorbeeld artikel 42 van de Kernenergiewet); het ligt voor de hand dit in zulke gevallen te uniformeren of althans te harmoniseren, om onnodige verschillen te voorkomen. Artikel 38 WVR bepaalt nu alleen dat de crisisminister de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties op de hoogte stelt als hij crisisbevoegdheden uitoefent. Artikel 40 van de Kernenergiewet. Het wetsvoorstel brengt geen wijziging in het tweede lid, tweede volzin, waarin de coördinerende rol van de burgemeester is geregeld. Toelichting op artikel XI, onderdeel A. Artikel 42, eerste lid, van de Kernenergiewet. Artikelen 42, eerste lid, en 49, tweede lid, van de Kernenergiewet zoals gewijzigd in het wetsvoorstel. Artikelen 43 en 48 van de Wet inzake de luchtverontreiniging. Artikelen 44 en 49 van de Wet inzake de luchtverontreiniging. Artikel XII, onderdelen A en B, van het wetsvoorstel. Artikelen 6 tot en met 11 van de Havenbeveiligingswet. Artikel XV van het wetsvoorstel. Artikelen 12 tot en met 14 WVR. Artikel 15 WVR. Artikelen 67 tot en met 71 van de Waterstaatswet 1900. Artikel 12, tweede lid, onderdeel d, WVR. Artikel 5, tweede lid, onderdeel b, zoals luidend in Kamerstukken I, 2005/06, 29 835, A. Artikel 17 WVR; artikel 29, vierde lid, WVR, zoals gewijzigd en vernummerd tot vijfde lid in Artikel XXVIII, onderdeel C, onderdeel 4, van het wetsvoorstel). Artikel 29, vierde lid, WVR, zoals gewijzigd in Artikel XXVIII, onderdeel C, onderdeel 4, van het wetsvoorstel. Artikel 4, eerste en derde lid, zoals gewijzigd in Artikel XXVII, onderdeel C, van het wetsvoorstel. Artikel 3 WAZ; artikel 5 WAZ zoals gewijzigd in Artikel XXVII, onderdeel D, van het wetsvoorstel. PAGE PAGE 2 AAN DE KONINGIN ........................................................................ ...........