31996 NR Regels ten aanzien van zorg en dwang voor personen met een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap (Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten)
Regels ten aanzien van zorg en dwang voor personen met een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap (Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten)
Nader rapport
Nummer: 2009D33563, datum: 2009-06-30, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: M. Bussemaker, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (Ooit PvdA kamerlid)
Onderdeel van zaak 2009Z12872:
- Indiener: M. Bussemaker, staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2009-07-01 10:15: Procedurevergadering VWS (Procedurevergadering), vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2009-07-02 12:15: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2009-09-01 15:05: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2009-09-03 14:00: Inbreng verslag Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten 31996 (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2010-03-04 12:15: Extra procedurevergadering VWS (Procedurevergadering), vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2010-03-11 15:25: Stemmingen (Stemmingen), TK
- 2011-05-25 13:50: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2012-01-25 18:55: Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (31996) (eerste termijn Kamer) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2012-05-24 13:30: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2012-05-30 10:15: Procedurevergadering (o.a. controversieel verklaring) (Procedurevergadering), vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2012-07-04 10:15: Procedurevergadering (Procedurevergadering), vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2013-09-04 10:15: Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (31996) (eerste termijn Kamer) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2013-09-04 19:00: Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (31996) (antwoord regering eerste termijn) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2013-09-05 20:00: Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (31996) (re- en dupliek) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2013-09-10 17:00: Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten (31 996) dupliek (antwoord regering in tweede termijn) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2013-09-19 14:45: Aanvang middagvergadering: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
Nader rapport inzake het voorstel van wet, houdende regels ten aanzien van zorg en dwang voor personen met een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap (Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten) Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 1 augustus 2008, no. 08.002291, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 12 december 2008, nr. W13.08.0353/l, bied ik U hierbij aan. 1. Het advies van de Raad is overgenomen en de memorie van toelichting is op dit punt aangepast. Er is in de paragraaf waarin de voorgeschiedenis is beschreven, meer ingegaan op de analyse-kant. Daarnaast wil ik er graag op wijzen, dat in de beide kabinetsstandpunten op de tweede evaluatie van de Wet bopz en het rapport van de Algemene Rekenkamer, waar de toelichting naar verwijst, de analyse van de knelpunten reeds is onderschreven. 2. Ad i Om ook een criterium te geven voor de toepasselijkheid van het onderhavige wetsvoorstel in gevallen dat iemand blijkt geeft van bereidheid tot opname (en dus vrijwillig verblijft) is de definitie van ‘cliënt’ naar aanleiding van deze opmerking van de Raad aangescherpt. Het moet gaan om een persoon van wie in een indicatiebesluit is aangegeven dat door een ter zake deskundig arts is vastgesteld dat hij lijdt aan een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke beperking. In gevallen waarin geen indicatiebesluit is afgegeven, bijvoorbeeld omdat het gaat om particuliere zorg, dient anderszins uit een verklaring van een ter zake deskundige arts te blijken dat van zo’n aandoening of beperking sprake is. Alleen in die gevallen kan de Wet zorg en dwang van toepassing zijn, en kan een zorgaanbieder alleen onvrijwillige zorg toepassen indien is voldaan aan alle criteria en procedures van dit wetsvoorstel. Ad ii De Raad meent dat de verhouding tussen het onderhavige voorstel en de Wet bopz niet duidelijk is. De opneming werd geregardeerd door de Wet bopz, maar vervolgens was de interne rechtspositie van de Wet zorg en dwang van toepassing. De reeds in het wetsvoorstel opgenomen schakelbepaling bood blijkbaar niet de gewenste duidelijkheid. Om die reden heb ik ervoor gekozen niet te werken met andere ‘ingewikkelde’ schakelbepalingen, maar de procedure voor gedwongen opneming over te hevelen naar het onderhavige wetsvoorstel. Op die manier ontstaat een integraal wetsvoorstel, waarmee tevens tegemoet gekomen wordt aan de wens van vrijwel alle veldpartijen die over het voorstel zijn geconsulteerd. Bij het vormgeven van de verschillende procedures voor opneming is gekeken naar de wijze waarop het systeem van de Wet bopz functioneerde in de zorg voor mensen met dementie of een verstandelijke beperking. Daaruit kwam naar voren dat er in de uitvoering weliswaar het een en ander verbeterd kan worden, maar dat de hoofdlijnen van het systeem goed voldoen. Daarom zijn die hoofdlijnen in het onderhavige wetsvoorstel overgenomen, zij het dat het onderhavige wetsvoorstel meer is toegespitst op de zorg voor mensen met dementie of een verstandelijke beperking. Bovendien is er aandacht besteed aan de leesbaarheid van de nieuwe artikelen. 2a. De Raad merkt op dat de beoordeling op grond van artikel 22 kan leiden tot niet-vrijwillige opname en vrijheidsbeperkende maatregelen en daarom verricht dient te worden door een onafhankelijke instantie zoals de rechter. Allereerst merk ik op dat er juridisch geen verschil is tussen het oude artikel 60 van de Wet bopz en het voorgestelde artikel 22 (inmiddels artikel 16). Beide bepalingen leiden ertoe dat er een niet-vrijwillige opname (dit is iets anders dan een onvrijwillige opneming) plaatsvindt. In beide gevallen wordt de beoordeling over de noodzaak van deze opname gedaan door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Weliswaar wordt in het nieuwe artikel 16 een ander criterium gebruikt, het ernstig nadeel-criterium, in plaats van het gevaarscriterium uit de Wet bopz, maar bij dit criterium staat hetzelfde voor ogen als met het gevaarscriterium met betrekking tot de andere doelgroep. In de praktijk bleek echter dat voor deze specifieke doelgroep het gevaarscriterium onvoldoende duidelijk maakte in welke gevallen iemand niet-vrijwillig opgenomen kon worden en in welke gevallen niet. Gebleken is dat ‘gevaar’, dat meer extern gericht is, in de zorg voor mensen met dementie of een verstandelijke beperking vaak werd ingevuld als levensgevaar en daardoor soms te lang werd gewacht met niet-vrijwillige opname. Een thuiswonende, dementerende oudere die in de winter zonder jas ’s nachts over straat dwaalde, werd bijvoorbeeld door veel hulpverleners niet geacht onder het gevaarscriterium te vallen. Dat werd pas anders indien vlak voor het huis een drukke verkeersweg liep. Bij iemand met een verstandelijke beperking die zichzelf regelmatig verwondde, werd alleen resoluut ingegrepen indien de wond dreigde te ontsteken. In andere gevallen twijfelden de verzorgenden of een polsband mocht worden gebruikt. Om buiten elke twijfel te stellen dat ook deze gevallen onder het bereik van het onderhavige wetsvoorstel vallen, is in casu gekozen voor het ‘ernstig nadeelcriterium’. Het ernstig nadeelcriterium is qua terminologie beter op de doelgroep afgestemd en sluit beter aan bij die gevallen waarin voor psychogeriatrische of verstandelijk beperkte cliënten ingrijpen nodig is. Dat heeft te maken met het feit dat het, in tegenstelling tot de geestelijke gezondheidszorg, gaat om mensen over het algemeen wilsonbekwaam zijn en niet kunnen overzien wat de gevolgen van hun gedrag of handelen op langere termijn zijn. Zij hebben de regie over hun eigen leven verloren, of kunnen hun sociale context onvoldoende begrijpen. Met ‘ernstig nadeel’ wordt beoogd dat er daadwerkelijk wordt ingegrepen in die gevallen waar dat, gezien het nadeel dat zij kunnen oplopen, noodzakelijk is. Ik onderschrijf volledig dat de beoordeling van een niet-vrijwillige opneming moet worden uitgevoerd door een onafhankelijke instantie. Het CIZ is daartoe in mijn ogen het meest geschikte orgaan; immers, ook bij de indicatiestelling op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) staat de onafhankelijkheid voorop. Daarnaast heeft het CIZ, juist doordat hij ook de AWBZ-indicatie afgeeft, een goed beeld van de zorgbehoefte van een cliënt. De vraag of een cliënt in een ernstig nadelige situatie kan komen als gevolg van zijn psychogeriatrische aandoening of verstandelijke beperking, kan dan ook het beste door het CIZ worden beantwoord. De Raad merkt verder terecht op dat de beoordeling of iemand opgenomen moet worden moet voldoen aan deskundigheidseisen die bij of krachtens de wet zijn gesteld. De beoordeling of een cliënt die zich niet verzet, maar ook geen toestemming geeft, opgenomen dient te worden, wordt gemaakt door hetzelfde indicatieorgaan dat de indicatie ingevolge de AWBZ stelt, het CIZ. De toets van het CIZ waarbij wordt nagegaan of verblijf van de cliënt op grond van de AWBZ is geïndiceerd moet echter onderscheiden worden van de toets of iemand opgenomen moet worden omdat hij een ernstig nadeel als gevolg van de aandoening of beperking dat niet anders dan door opname kan worden afgewend. Bij de AWBZ-toets gaat het om het vaststellen van een afdwingbare aanspraak om zorg. Bij de in dit artikel geregelde toets gaat het er om vast te stellen dat iemand voldoet aan de criteria die de wet stelt voor opname en verblijf in gevallen dat de cliënt niet van de bereidheid daartoe heeft doen blijken en dat dit verblijf gerechtvaardigd is. Nu dit rechtstreeks kan leiden tot vrijheidsontneming, ben ik het met de Raad eens dat het wenselijk is om, uit het oogpunt van rechtszekerheid, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur deskundigheidseisen te stellen aan het indicatieorgaan met betrekking tot de beoordeling of iemand in een instelling opgenomen dient te worden of dient te verblijven. In mijn brief Zeker van zorg, nu en straks (Kamerstukken II 2007-2008, 30597, nr 15) heb ik reeds aangegeven dat ik, conform het advies van de SER, de indicatiestelling en de positie van het CIZ als indicatieorgaan wil gaan voorzien van een stevige wettelijke en publieke verankering. Die wettelijke verankering ziet daarbij niet alleen op de rol die het CIZ speelt in het kader van de AWBZ, maar ook op de taak die het CIZ krijgt bij de niet-vrijwillige en onvrijwillige opneming op grond van dit wetsvoorstel. Daarnaast zal het Zorgindicatiebesluit, waarin regels worden gesteld over de AWBZ- beoordeling door het CIZ, worden uitgebreid met specifieke regels over de beoordeling van de niet-vrijwillige opneming. Hiertoe is een basis opgenomen in artikel 16, vierde lid van het wetsvoorstel. In paragraaf 7.1 van het algemeen deel van de toelichting wordt nader ingegaan op dit voornemen. 2b. Paragraaf 7.1 van het algemeen deel van de toelichting is aangevuld met betrekking tot de consequentie van het gebruik van de mogelijkheid tot verzet. Ook in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 16 wordt ingegaan op dit onderwerp. Is er sprake van verzet, dan is het CIZ niet bevoegd een besluit op basis van dit wetsvoorstel af te geven en is een rechterlijke machtiging, eveneens op grond van dit wetsvoorstel, noodzakelijk. Uiteraard geldt dat ook indien de cliënt het achteraf niet eens is met het besluit van het CIZ; dat kan worden aangemerkt als verzet waarbij eveneens toegang tot de rechter openstaat. Die zal in het kader van de gedwongen opnemingsprocedure moeten beoordelen of de cliënt alsnog in een instelling moet worden opgenomen ofwel, indien de cliënt al in een instelling verblijft, of het verblijf onvrijwillig moet worden voortgezet. Teneinde dat te verduidelijken is een voorziening getroffen in artikel 17 dat bepaalt dat ook in die gevallen alsnog een rechterlijke machtiging moet worden aangevraagd. Ook bij de implementatie van het wetsvoorstel zal aan deze materie aandacht worden geschonken. De Raad heeft terecht opgemerkt dat de procedure voor de behandeling van de aanvraag, wie een aanvraag kunnen indienen en hoelang een beslissing tot opname en verblijf geldig is, op wettelijk niveau geregeld moet worden. Het wetsvoorstel en de toelichting zijn dan ook op dit punt aangevuld. Er is een aantal artikelen ingevoegd, waarin geregeld wordt wie een aanvraag tot opname en verblijf kan indienen, hoe en bij wie de aanvraag ingediend moet worden, binnen welke termijn een besluit moet worden genomen, dat in het besluit tot opname en verblijf de geldigheidsduur van het besluit vermeld moet worden, dat het onvrijwillige verblijf verlengd kan worden, dat men verzet kan plegen tegen de opname en het verblijf, wat de consequentie daarvan is en wanneer het besluit tot opname en verblijf komt te vervallen. 3. Zoals de Raad terecht opmerkt kunnen personen zich ook inkopen in een particuliere accommodatie die zorg als omschreven in de AWBZ verleent, zonder dat hier een indicatiebesluit aan ter grondslag ligt. Dit gebeurt in het geval van ouderen vaak voordat zij een psychogeriatrische aandoening hebben. Pas op het moment dat bij deze personen een psychogeriatrische aandoening wordt geconstateerd, worden zij cliënt in de zin van het onderhavige wetsvoorstel. De onderhavige wet biedt dus ook rechtsbescherming aan deze cliënten in particuliere accommodaties. De bewuste regeling strekt zich echter verder uit dan de particuliere verzorgings- of verpleeghuizen. Ook pgb-initiatieven, of de situatie waarin een zorgaanbieder als onderaannemer optreedt, kunnen worden gezien als particulier initiatief, maar zijn niet altijd gefinancierd met private middelen. Aan al deze cliënten kan uitsluitend onvrijwillige zorg worden verleend indien de particuliere zorgaanbieder zich houdt aan alle zorgvuldigheidseisen van dit wetsvoorstel. Dit is het rechtstreekse gevolg van het feit dat de wet ziet op de aard van de zorg, zoals deze is omschreven bij of krachtens de AWBZ. Door de gekozen definitie van cliënt is uitgesloten dat personen zonder een dergelijke diagnose onder het onderhavige wetsvoorstel vallen. Overigens hoeft het feit dat het onderhavige wetsvoorstel van toepassing is op deze particuliere accommodaties niet te betekenen dat zij ook verplicht zijn onvrijwillige zorg te verlenen. Er zullen zorgaanbieders zijn die zich heel duidelijk positioneren als instelling waar geen onvrijwillige zorg wordt verleend. Cliënten of hun vertegenwoordiger kunnen daar welbewust voor kiezen. 4. Ik ben het met de Raad eens dat het begrip verzet in de zorg voor deze bijzondere doelgroepen soms lastig te duiden is. Toch blijkt uit de praktijk van de zorg dat dat makkelijker gaat indien verzorgenden en begeleiders het gedrag van een cliënt ter discussie willen stellen; willen bespreken met collega’s. Richtlijnen of protocollen kunnen daarbij helpen. Een deelgebied waar dat zeker het geval is, betreft de definiëring van de verantwoordelijkheden in de besluitvorming. Niet alleen dit wetsvoorstel, maar ook de handreikingen zoals die door de verschillende branche-organisaties zijn ontwikkeld voor het toepassen van vrijheidsbeperkingen, geven daar invulling aan. Omdat verzet zich kan voordoen op allerlei dimensies van zorg, van behandeling of de dagelijkse verzorging tot het aanbod van activiteiten en de structurering van de dag, en verzet daarnaast vaak volstrekt individueel gekleurd is, is het opstellen van algemeen geldende richtlijnen of protocollen een moeilijke opgave. Voor wat betreft situaties waarin de cliënt niet meer instemt met de zorgverlening, is het wetsvoorstel aangevuld met een bepaling die stelt van een cliënt die zich zodanig verzet tegen verschillende onderdelen van de zorgverlening dat het leveren van cliëntgerichte zorg feitelijk onmogelijk is, voortzetting van het verblijf geacht wordt onvrijwiilig te zijn. Hierdoor is ook in deze gevallen een rechterlijke machtiging vereist. 5a. De Raad heeft terecht opgemerkt dat de toelichting bij artikel 7 in het artikelsgewijze deel van de toelichting inconsistent is. Hoewel in artikel 7 duidelijk het uitgangspunt is neergelegd dat een zorgplan, dat uiterlijk zes weken na aanvang van de zorgverlening moet zijn opgesteld, in beginsel geen onvrijwillige zorg bevat, kan het toch voorkomen dat dat het geval is. Als voorbeeld kan worden genoemd een cliënt met een lichte verstandelijke beperking die zich verzet tegen opneming en verblijf. Om ervan verzekerd te zijn dat het feit dat de voordeur is afgesloten omdat deze cliënt anders wegloopt en er voor hem of zijn omgeving ernstig nadeel dreigt, zo snel mogelijk terug te vinden is in het zorgplan, is in artikel 12 bepaald dat de periode waarin buiten het zorgplan om onvrijwillige zorg wordt verleend, uiterlijk twee weken kan bedragen. In die gevallen zal het zorgplan dus sneller dan na zes weken op papier moeten staan én zal het zorgplan toch onvrijwillige zorg bevatten. De toelichting is overeenkomstig het hiervoren geschrevene aangepast. In artikel 7, eerste lid, is de zinsnede “in beginsel” toegevoegd. 5b. De Raad heeft opgemerkt dat toelichting bij de artikelen 7 en 8 in het artikelsgewijze deel van de toelichting niet duidelijk de verhouding schetst tussen de mogelijkheid om het zorgplan vast te stellen zonder instemming van de cliënt of zijn vertegenwoordiger enerzijds en de verzekering in artikel 7, derde lid, dat het zorgplan geen onvrijwillige zorg bevat anderzijds. De toelichting is op dit punt aangepast. Inderdaad laten de bewuste bepalingen de mogelijkheid open dat het zorgplan wordt vastgesteld zonder dat instemming van de cliënt of zijn vertegenwoordiger is verkregen. In dat geval betreft het zorgverlening waarmee de cliënt of zijn vertegenwoordiger niet heeft ingestemd, en dat is, krachtens de definitie van artikel 2, onvrijwillige zorg. Ook in dat geval is er dus geen sprake van een ‘blanco’ zorgplan. De zorg kan worden verleend, maar daarvoor zal dan wel voor ieder onderdeel moeten worden getoetst aan de criteria van artikel 8. Bovendien kan de cliënt of zijn vertegenwoordiger een klacht indienen tegen de onvrijwillige zorgverlening. Het moge duidelijk zijn dat dit een bijzonder onwenselijke situatie is, en het de voorkeur verdient om op zoveel mogelijk onderdelen toch de instemming van de cliënt of – indien hij wilsonbekwaam is – zijn vertegenwoordiger te verkrijgen. Het feit dat aan artikel 7, eerste lid, is toegevoegd dat het zorgplan ‘in beginsel’ geen onvrijwillige zorg bevat, geeft enerzijds wel onomwonden het uitgangspunt van de regeling aan, maar laat anderzijds de ruimte voor de hierboven beschreven uitzonderingssituatie. 5c. De verplichting tot het organiseren van een bespreking met de cliënt over de verschillende aspecten van de zorgverlening en het opstellen van een zorgplan is ook neergelegd in het Besluit zorgplanbespreking AWBZ-zorg. Omdat het hier om bijzonder kwetsbare groepen gaat, is ervoor gekozen om in ieder geval de plicht een zorgplan te maken ook uitdrukkelijk op wetsniveau te regelen. Uiteraard betreft het hier geen ander zorgplan dan bedoeld in het Besluit zorgplanbespreking AWBZ-zorg en ook het overleg met de cliënt kan prima worden ingevuld door de in dat besluit genoemde bespreking met de cliënt. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is het wetsvoorstel zo aangepast dat de bepalingen omtrent dit onderwerp grotendeels overeenkomen met de bepalingen in het Besluit zorgplanbespreking AWBZ-zorg. Grotendeels, omdat in afwijking van het Besluit zorgplanbespreking AWBZ-zorg in artikel 6, tweede lid, van het wetsvoorstel de zorgverantwoordelijke specifiek aangewezen als degene die namens de zorgaanbieder zorg draagt voor het opstellen, vaststellen, uitvoeren, evalueren en zonodig periodiek aanpassen van het zorgplan. Hij is ook degene die voorafgaand aan het opstellen van het zorgplan de bespreking met de cliënt, bedoeld in artikel 7 van het wetsvoorstel, dient te organiseren. Daarvoor is gekozen, omdat het toepassen van onvrijwillige zorg vraagt om specifiekere regels. 6. De opmerkingen van de Raad zijn overgenomen. Bij nader inzien ben ik van mening dat de kring van personen die als vertegenwoordiger van de cliënt kunnen optreden in het kader van het onderhavige wetsvoorstel en die in het kader van de Wet bopz en het Besluit zorgplanbespreking AWBZ-zorg dezelfde moeten zijn. Het wetsvoorstel en de toelichting zijn dan ook in die zin aangepast. Verder is het, zoals de Raad voorstelde, uitgesloten dat de cliënt een medewerker van de accommodatie waar de cliënt verblijft als vertegenwoordiger aan te wijzen. 7a. De Raad is terecht van oordeel dat het niet juist zou zijn om mantelzorgers onder verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder onvrijwillige zorg te laten verlenen. De zorgaanbieder kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor handelingen van iemand die geen professionele kwaliteiten heeft en waar hij geen zeggenschap over heeft. Onvrijwillige zorg aan thuiswonende cliënten mag daarom alleen worden verleend door een professionele hulpverlener. In de toelichting is in paragraaf 3.2 reeds met zoveel woorden weergegeven dat het wetsvoorstel alleen betrekking heeft op professioneel verleende zorg en dat situaties in de privesfeer, waarbij een mantelzorger vrijheidsbeperkingen toepast op degene voor wie hij zorgt, niet vallen onder het wetsvoorstel. Ook in de toelichting op artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van het artikelsgewijze deel van de toelichting, wordt weergegeven dat een belangrijk element in de omschrijving van het begrip zorgaanbieder is dat het moet gaan om beroepsmatig of bedrijfsmatig verleende zorg, dat mantelzorgers hiermee buiten het begrip zorgaanbieder vallen en dat het wetsvoorstel niet ziet op zorg verleend door mantelzorgers. Het toezicht door een mantelzorger waar in paragraaf 3.3 van de toelichting over wordt gesproken, betreft dan ook niet toezicht als vorm van onvrijwillige zorg. Het gaat niet om toezicht waar de cliënt geen weet van heeft of waartegen hij zich verzet, bedoeld om het doen en laten van de cliënt te controleren. In die paragraaf gaat het om ‘het toezien op’; om het extra letten op een persoon die in zijn bewegingsvrijheid wordt beperkt. Het zou immers onverantwoord zijn om iemand in een dergelijke situatie aan zijn lot over te laten. Deze vorm van toezicht vraagt niet om zorghandelingen, maar om een extra paar ogen. In sommige gevallen zal het mogelijk zijn dit gedeeltelijk met de mantelzorger vorm te geven. Daaronder valt uitdrukkelijk niet de situatie waarin een cliënt zich verzet tegen een vorm van onvrijwillige zorg; daarvoor is in alle gevallen professioneel toezicht vereist. Het voorgaande laat natuurlijk onverlet dat de zorgaanbieder, in het kader van zijn plicht verantwoorde zorg te verlenen, ook in de hierboven beschreven situatie dat een mantelzorger een deel van het toezicht op zich neemt, eindverantwoordelijk blijft - en daarmee ook aansprakelijk - voor de wijze waarop onvrijwillige zorg wordt verleend. Dit stelt bijzondere eisen aan het inschattingsvermogen van de zorgaanbieder wat betreft inzicht en draagkracht van de mantelzorger. De extra zorgvuldigheidseisen voor de thuissituatie, die ik toezegde in mijn brief van 26 maart 2008 (Kamerstukken II 2007-2008, 24 170, nr. 83), heb ik in het wetsvoorstel verwerkt in de artikelen 10 en 11, waarin wordt bepaald dat een zorgverlener slechts een vorm van onvrijwillige zorg mag verlenen indien op verantwoorde wijze is voorzien in toezicht tijdens de toepassing ervan. Daarmee is het uitgesloten dat iemand thuis in zijn vrijheid wordt beperkt, en vervolgens aan zijn lot wordt overgelaten. Bovendien stelt de toelichting expliciet dat indien er sprake is van verzet bij de cliënt tegen de toepassing van een maatregel die de bewegingsvrijheid beperkt, het toezicht in handen van de professionele zorgverlener hoort te liggen. Daarmee kom ik tegemoet aan mijn toezegging. 7b. De ambtenaren van de IGZ zijn belast met het toezicht op de naleving van deze wet. Zij beschikken daarbij over de bevoegdheden van hoofdstuk 5 van de Awb. Omdat het in het kader van toezicht ook nodig kan zijn dat patiënten in hun thuissituatie of in hun woonruimte in een zorginstelling worden bezocht, is daarnaast afzonderlijk in artikel 49 bepaald dat de IGZ ook een woning zonder toestemming van de bewoner kan binnentreden. De Raad heeft terecht opgemerkt dat de voorgestelde regeling afwijkt van die in de Kwaliteitswet zorginstellingen. Dat is te verklaren uit het feit dat door middel van deze wet alleen toezicht wordt gehouden op instellingen en niet op thuissituaties. Het onderhavige wetsvoorstel is echter niet locatiegebonden en ziet op de doelgroep (psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten) binnen elke woonsituatie. De voorgestelde regeling wijkt hiermee niet af van de huidige toezichtsregeling in de Wet bopz en de regeling daarvoor in de Gezondheidswet. Ook hier heeft de inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid ingevolge artikel 63, tweede lid, van de Wet bopz en had de inspecteur op basis van artikel 39 van de Gezondheidswet, de bevoegdheid om een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner, voor zover dit redelijkerwijs in het kader van hun toezichtstaak noodzakelijk is. De bepaling in de Wet bopz is opgenomen bij wijziging van 6 november 1997, Stb. 1997, 510 en hing samen met de wijziging van de Gezondheidswet met betrekking tot de reorganisatie van het Staatstoezicht op de volksgezondheid. Bij deze reorganisatie werd de Gezondheidswet zodanig gewijzigd, dat hierin alleen nog de taken van het Staatstoezicht op de volksgezondheid worden geregeld. De bevoegdheden van het Staatstoezicht op de volksgezondheid zou voortaan in de specifieke wetten op het terrein van de volksgezondheid moeten worden geregeld. Hierbij werd als uitgangspunt gehanteerd dat in beginsel geen verandering zou worden aangebracht in het bevoegdhedenpakket van de toezichthouders. Artikel 39 van de Gezondheidswet gaf voorheen de bevoegdheid tot het betreden van alle plaatsen in het kader van hun taakuitoefening en daarmee dus ook de bevoegdheid tot het binnentreden van woningen tegen de wil van de bewoner. Overeenkomstig het uitgangspunt is deze bevoegdheid overgenomen in artikel 63 van de Wet bopz. Er is dan ook naar mijn mening geen sprake van een uitbreiding van de huidige bevoegdheid van de IGZ op dit vlak, zoals de Raad stelt. Met het onderscheid dat de Raad maakt tussen woningen die deel uitmaken van een instelling en woningen die geen deel uitmaken van een instelling gaat de Raad eraan voorbij dat er geen principieel verschil in tussen deze beiden. Het advies van de Raad om het voorgestelde artikel 24, tweede lid, aan te passen, wordt dan ook niet gevolgd. 8. De opmerkingen van de Raad zijn overgenomen. Er bestaat een aantal ziekten en aandoeningen die in dezelfde mate gedragsproblemen of regieverlies kunnen veroorzaken en kunnen leiden tot ernstig nadeel als het geval is bij een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke beperking. Het is wenselijk om personen die een dergelijke ziekte of aandoening hebben en die vaak in dezelfde instellingen verpleegd zullen worden, of waarvoor dezelfde behandeling nodig is, onder de werking en daarmee de rechtsbescherming van de onderhavige wet te brengen. Om dit mogelijk te maken is een delegatiebepaling opgenomen, waardoor het mogelijk is om bij algemene maatregel van bestuur dergelijke ziekten en aandoeningen aan te wijzen. De Raad merkt terecht op dat de opgenomen bepaling, doordat er geen nadere criteria worden genoemd waaraan de ziekte of aandoening moet voldoen wil deze aangewezen worden, te ruim is. De bepaling is daarom zodanig gewijzigd dat in artikel 1, zesde lid, de voorwaarden genoemd worden waaraan een ziekte of aandoening moet voldoen, wil deze voor de werking van de wet gelijk gesteld worden met een psychogeriatrische aandoening of een verstandelijke handicap. Het moet dan gaan om een ziekte of een aandoening die gedragsproblemen of regieverlies kan veroorzaken, wat kan leiden tot ernstig nadeel en waarvan de gevolgen en de benodigde zorg voor de cliënt vergelijkbaar zijn met de gevolgen van en de zorg voor een cliënt met een psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap. Invullling van de betreffende algemene maatregel van bestuur zal uiteraard in nauw overleg met de betrokken beroepsgroepen en cliëntenorganisaties gebeuren. 9a. De opmerkingen van de Raad zijn overgenomen. Met betrekking tot het klachtrecht, was in het onderhavige wetsvoorstel zoals dat was voorgelegd aan de Raad aangesloten bij de regeling zoals deze nu is opgenomen in de Wet bopz. Ook op grond van artikel 41 van de Wet bopz is het alleen mogelijk om schriftelijk een klacht in te dienen. Bij nader inzien is het echter wenselijker om de eis dat een klacht schriftelijk moet worden ingediend te laten vallen. Het voorgestelde artikel 17 - het huidige artikel 45 - van het wetsvoorstel is daarom aangepast in de zin dat dit vormvoorschrift is komen te vervallen. Het wetsvoorstel is hiermee in lijn gebracht met hetgeen geregeld met betrekking tot de indiening van klachten in de Wet klachtrecht cliënten zorgsector. 9b. De opmerkingen van de Raad zijn overgenomen. Met betrekking tot de mogelijke beslissingen van de rechter, te weten onbevoegdverklaring van de rechtbank, niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek of de klacht, ongegrondverklaring van de klacht, of gegrondverklaring van de klacht, en de mogelijkheid voor de rechter om bij gegrondverklaring van de klacht de zorgverantwoordelijke op te dragen binnen een bepaalde termijn een nieuwe beslissing te nemen, was aangesloten bij de regeling zoals deze nu is opgenomen in de Wet bopz. Ook hier heeft de rechter niet de bevoegdheid om zelf in de zaak te voorzien, terwijl het klachtrecht ook daar ziet op de toepassing van de vrijheidsbeperkende maatregelen. Dit neemt niet weg dat de Raad terecht constateert dat het effect van een vrijheidsbeperkende maatregel in zijn effect vrijheidsontneming met zich kan brengen. Besloten is daarom, in overeenstemming met het advies van de Raad, de rechter ook de bevoegheid toe te kennen om bij een gegrondverklaring van de klacht, zelf in de zaak te voorzien. 10a. De opmerkingen van de Raad zijn overgenomen. Met betrekking tot de regels omtrent het patiëntendossier wordt voor wat betreft de bewaartermijn in principe aangesloten bij de algemene regels die hiervoor zijn gegeven in Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (Ook wel genoemd: De Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst, de Wgbo). Echter, het cliëntendossier omvat meer stukken dan het medisch dossier als bedoeld in artikel 454, eerste lid van de Wgbo, zoals een afschrift van de rechterlijke machtiging of aantekening van het feit dat onvrijwillige zorg wordt toegepast. Voor deze stukken, die verband houden met onvrijwillige opname of het verlenen van onvrijwillige zorg, is een bewaartermijn voorgeschreven van vijf jaar, te rekenen vanaf het tijdstip dat de zorgverlening is beëindigd. Reden hiervoor is tweeledig. De psychogeriatrische cliënten waar het onderhavige wetsvoorstel op ziet, zitten in de eindfase van hun leven. Het overgrote deel van deze groep zal slechts een korte tijd in de accommodatie verblijven en daar ook sterven. Met dit in gedachten is het voor deze groep niet noodzakelijk de bewaartermijn van 15 jaren aan te houden. De groep cliënten met een verstandelijke beperking, waar het onderhavige wetsvoorstel eveneens op ziet, zullen daarentegen vaak wel langere tijd in de accommodatie verblijven. Gedurende deze tijd is het, in verband met de continuïteit van de zorgverlening, relevant om middels het cliëntendossier inzage te hebben in de zorggeschiedenis van een cliënt. Hij of zij verblijft daar immers vaak langer dan de begeleiders op de groep. De gekozen bewaartermijn voorziet ook in die situaties. Gedurende vijf jaren na beëindiging van de zorgverlening bestaat er voor cliënt of vertegenwoordiger nog de mogelijkheid om onderdelen van het cliëntendossier op te vragen, bijvoorbeeld ten behoeve van het indienen van een klacht. Naast de reeds in artikel 13 genoemde bescheiden, dienen in het cliëntendossier tevens de gegevens in de zin van artikel 454, eerste en tweede lid, van de Wgbo in het cliëntendossier moeten worden opgenomen. Hierdoor wordt bereikt dat voor de zorgverleners van elke patiënt een volledig overzicht bestaat van de voor de verzorging relevante gegevens. 10b. De opmerkingen van de Raad zijn overgenomen. De Raad merkt terecht op dat voor de vertrekking van patiëntengegevens aan derden gedetailleerde regels zijn gesteld in de artikel 457 en 458 van de Wgbo. Met het onderhavige wetsvoorstel is niet beoogd op dit punt af te wijken van deze regels. Het vijfde lid van artikel 13 is daarom geschrapt. 11. De opmerkingen van de Raad zijn overgenomen. De bevoegdheidstoekenning aan de Inspectie om cliëntendossiers in te zien voor zover dat voor de vervulling van haar taak noodzakelijk is, is, zoals de Raad terecht opmerkt, ontleend aan het voorstel van Wet tot uitbreiding van de bestuurlijke handhavingsinstrumenten in de wetgeving op het gebied van de de volksgezondheid (Kamerstukken II 2007/08, 31 122, nr. 2). Inmiddels is bij nota van wijziging (Kamerstukken II 2007/08, 31 122, nr. 20) aan dat wetsvoorstel een bepaling toegevoegd waaruit blijkt dat voor de ambtenaren van de Inspectie een afgeleide geheimhoudingsplicht met betrekking tot de gegevens van het cliëntendossier geldt. Het onderhavige wetsvoorstel en de toelichting zijn op gelijke wijze aangevuld. 12. De opmerkingen van de Raad zijn overgenomen. In de artikelen 10 en 11 worden de voorwaarden geschetst waaronder de zorgverlener onvrijwillige zorg kan verlenen aan een cliënt. Artikel 10, vijfde lid, (artikel 14 in het wetsvoorstel zoals dat was voorgelegd aan de Raad) biedt vervolgens de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur, met het oog op een zorgvuldige verlening van onvrijwillige zorg, regels te stellen over de wijze waarop deze onvrijwillige zorg, indien voldaan wordt aan de voorwaarden, moet worden verleend. Ook de niet-naleving van deze krachtens artikel 10, vijfde lid gestelde voorschriften werd in het wetsvoorstel zoals dat was voorgelegd aan de Raad als strafbaar feit gekwalificeerd. Bij nader inzien is niet-naleving van dit artikel echter niet als een zodanig zware overtreding aan te merken dat dit strafrechtelijke handhaving rechtvaardigt. Overtreding van artikel 10, vijfde lid, zal daarom ingevolge het wetsvoorstel zoals het nu luidt niet strafrechtelijk maar bestuursrechtelijk worden gehandhaafd. 13. Aan de redactionele kanttekeningen van de Raad is grotendeels gevolg gegeven. Daarbij wil ik vermelden dat ik er bewust voor heb gekozen om de citeertitel van het wetsvoorstel te handhaven, omdat deze titel bij uitstek aangeeft waar het wetsvoorstel over gaat: primair staat de zorg centraal. In een aantal gevallen kan daarbij ook dwang worden uitgeoefend, in dit wetsvoorstel via het begrip ‘onvrijwillige zorg’ nader ingevuld. Dwang kan echter nooit een vanzelfsprekend onderdeel van de zorg zijn. Om het uitzonderlijke en ingrijpende karakter hiervan te benadrukken, wordt in de citeertitel het woord ‘dwang’ daarom gehandhaafd. Het woord dekt zowel de situatie waarin iemand niet meer kan instemmen maar zich ook niet (kan) verzet(ten) (niet-vrijwillige zorg) als de situatie waarin iemand zich wel expliciet verzet (onvrijwillige zorg). Het voorstel van de Raad aangaande artikel 2, tweede en derde lid is eveneens niet overgenomen omdat hierdoor de geneeskundige behandeling in het kader van de Zorgverzekeringswet die een cliënt in de zin van deze wet zou kunnen ondergaan, buiten de reikwijdte van het wetsvoorstel kwam te vallen. Het is echter mijn bedoeling om dwang die wordt toegepast tijdens dergelijke geneeskundige behandelingen buiten accommodaties in de zin van de wet ook onder de reikwijdte te brengen zodat kwetsbare cliënten ook daar rechtsbescherming genieten. Derhalve is de formulering van het artikel gelijk gebleven. Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mw. dr. J. Bussemaker Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 2 van NUMPAGES \* MERGEFORMAT 11 bmkDirectie Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 1 van NUMPAGES \* MERGEFORMAT 11 Kenmerk DWJZ/SWW-2940275 Den Haag, 29 juni 2009