Nader rapport
Wijziging van het Burgerlijk Wetboek (initiatiefrecht huurders)
Nader rapport
Nummer: 2009D35160, datum: 2009-07-06, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie ()
- Mede ondertekenaar: E.E. van der Laan, minister voor Wonen, Wijken en Integratie
Onderdeel van zaak 2009Z12652:
- Indiener: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie
- Medeindiener: E.E. van der Laan, minister voor Wonen, Wijken en Integratie
- Volgcommissie: vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2009-06-30 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2009-09-01 15:05: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2009-09-03 12:30: Procedurevergadering WWI (Procedurevergadering), algemene commissie voor Wonen, Wijken en Integratie (2008-2010)
- 2009-09-30 12:00: Wijziging van het Burgerlijk Wetboek (initiatiefrecht huurders) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), algemene commissie voor Wonen, Wijken en Integratie (2008-2010)
- 2010-03-04 13:00: Procedurevergadering WWI (Procedurevergadering), algemene commissie voor Wonen, Wijken en Integratie (2008-2010)
- 2010-03-11 15:25: Stemmingen (Stemmingen), TK
- 2010-09-30 13:00: Procedurevergadering WWI (Procedurevergadering), algemene commissie voor Wonen, Wijken en Integratie (2008-2010)
- 2010-11-11 11:00: Procedurevergadering commissie BiZa (Procedurevergadering), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
- 2010-12-16 12:00: Wijziging van het Burgerlijk Wetboek (initiatiefrecht huurders) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
Preview document (đ origineel)
Datum 23 juni 2009 Onderwerp Nader rapport inzake het voorstel van wet Wijziging van het Burgerlijk Wetboek (initiatiefrecht huurders) Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 1 december 2008, nr. 08.003422, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 12 februari 2009, nr. W03.08.0511/II, bied ik U hierbij aan. Het ontwerp geeft de Raad van State aanleiding tot het maken van een aantal inhoudelijke opmerkingen. Hieronder ga ik namens mijn ambtgenoot voor Wonen, Wijken en Integratie in op deze opmerkingen van de Raad, waarbij de indeling van het advies van de Raad wordt gevolgd. 1. Probleemstelling a. Anders dan de Raad van State veronderstelt, bestaat er wel degelijk een probleem, nu artikel 243 van Boek 7 van het BW een beperkt karakter heeft. Het huidige artikel 243 geeft de huurder het recht om slechts bepaalde energiebesparende maatregelen van de verhuurder te vragen, indien hij bereid is om hiervoor een huurverhoging te betalen die in redelijke verhouding staat tot de kosten die de verhuurder moet maken voor het aanbrengen van deze voorziening(en). De energiebesparende maatregelen die de huurder thans kan vragen, betreffen isolatie van buitenmuren, het dak of de vloer, het plaatsen van dubbel glas en de vervanging van een CV-ketel die ouder is dan 10 jaar door een ketel met minimaal 80% rendement (VR). De huurder heeft mitsdien niet de mogelijkheid om andere, al dan niet energiebesparende, voorzieningen die zijn woongenot vergroten op kosten van de verhuurder af te dwingen bij de rechter. Zo kan hij de verhuurder niet voorstellen om maatregelen terzake inbraakpreventie of ter vergroting van de veiligheid van zijn woning aan te (laten) brengen. Evenmin kan hij het doen plaatsen van een lift in zijn woning(complex) bij de verhuurder afdwingen. Ook overige moderniseringsmaatregelen (zoals het vernieuwen van sanitaire voorzieningen, radiatoren, de keuken, het dak of het renoveren van de voorgevel, het vervangen van houten door kunststofkozijnen of het verhogen danwel verlagen van het plafond) en waardevermeerderende maatregelen (zoals het aanbrengen van geluidwerende of brandwerende voorzieningen, de aanbouw van een balkon of dakkapel, het aanbrengen van een ventilatiesysteem of het vervangen van gaskachels door een centrale verwarmingsinstallatie) vallen niet onder het huidige initiatiefrecht van de huurder. Kortom, het huidige initiatiefrecht van de huurder is te beperkt van omvang en biedt de huurder onvoldoende mogelijkheden om invloed uit te oefenen op de verbetering van zijn woonsituatie. In de memorie van toelichting is op dit punt een passage toegevoegd. De huidige praktijk, waarin slechts een deel van de verhuurders bereid is om op vrijwillige basis een redelijk voorstel van de huurder tot woningverbetering te honoreren, biedt onvoldoende oplossing voor dit probleem. De in de praktijk bestaande regelingen voor initiatieven van huurders zijn zeer divers van aard. In de meeste gevallen betreft dit initiatiefrecht slechts een mogelijkheid om onderwerpen te agenderen voor het overleg met verhuurders of leidt het tot de mogelijkheid om gebruik te maken van een door de verhuurder aangeboden âkeuzepakketâ met voorgestelde maatregelen tot woningverbeteringen. De voorstellen die huurders in dit kader kunnen doen, zijn bovendien niet afdwingbaar. Ook ter zake van dit punt is in de memorie van toelichting een passage toegevoegd. b. Anders dan de Raad meent, omvat het huidige artikel 243 niet het hele renovatieterrein, zoals omschreven in artikel 220, lid 2, tweede zin, van Boek 7 van het BW, gelet op het beperkte karakter van het huidige initiatiefrecht van huurders, zoals onder a al uiteengezet. De artikelen 206 en 215 van Boek 7 van het BW bieden geen (aanvullend) alternatief voor de huurder ter zake van renovatie, aangezien artikel 206 niet op renovatie maar op onderhoud van de woning ziet en onder artikel 215 de huurder zelf de kosten dient te dragen voor het aanbrengen van voorzieningen in of aan de woning. Daarnaast maken deze bepalingen geen collectieve oplossing mogelijk waaraan meer huurders en de verhuurder samen gebonden zijn. 2. Reikwijdte voorstel De Raad van State merkt op dat het effect van het voorstel is dat de verhuurder een voorstel tot renovatie van de huurder niet zonder meer kan weigeren en dat aan de verhuurder de âbewijslastâ wordt opgelegd om aan te tonen dat het voorstel niet redelijk is. Naar aanleiding van deze opmerking heb ik de bepaling van artikel 243, tweede lid, aangevuld. In het tweede lid is nu opgenomen dat het voorstel van de huurder ten minste een omschrijving dient in te houden van de voorgestelde renovatiewerkzaamheden, een raming van de daarmee gemoeide kosten en een voorstel voor de door de huurder te betalen huurverhoging. De huurder dient met zijn voorstel zijn wensen voor renovatie inzichtelijk te maken, zodat het voor de verhuurder mogelijk is om te bepalen hetzij dat hij het voorstel redelijk acht en derhalve kan accepteren, hetzij dat hij het voorstel als niet redelijk afwijst, eventueel onder het doen van een tegenvoorstel. Het is aan de huurder om in een eventuele gerechtelijke procedure aannemelijk te maken dat zijn voorstel redelijk is. De verhuurder zal daartegen dan tegenbewijs kunnen leveren. Het wetsvoorstel en de memorie van toelichting zijn op dit punt aangepast. a. De Raad van State stelt dat een beroep op het Cebeon-onderzoek geen overtuigende motivering voor het voorstel vormt. Niet het Cebeon-rapport, maar het op 11 oktober 2005 uitgebrachte advies âVerbetering positie en zeggenschap huurderâ en de wijziging van de Wet op het overleg huurders en verhuurders zijn aanleiding geweest voor dit wetsvoorstel. De noodzaak van het voorstel is ingegeven door de wens de positie van huurders ten opzichte van de verhuurder te versterken en de grote verschillen in behandeling van huurders in de bestaande praktijk, in het bijzonder de niet gelijke behandeling van huurders van sociale en particuliere verhuurders, recht te trekken. Het Cebeon-onderzoek strekte ertoe om te onderzoeken of, en meer in het bijzonder onder welke voorwaarden, in de praktijk draagvlak is voor een algemeen initiatiefrecht van huurders. Het rapport is gebruikt om inzicht te krijgen in hetgeen er in de praktijk rond (voorstellen tot) renovatie speelt. Het onderzoek beoogde niet representatief te zijn in getalsmatige zin; in de toelichting spreek ik dan ook niet over de mening van alle verhuurders, maar over die van de ondervraagde of de geraadpleegde verhuurders. Het onderzoek beoogde vooral een overzicht te bieden van de mogelijke bezwaren die er tegen voorstellen tot renovatie van huurders bij verhuurders kunnen leven. Mijns inziens biedt het onderzoek een voldoende volledig overzicht van alle mogelijke bezwaren van zowel sociale als particuliere verhuurders. Met de uitkomsten van het onderzoek is in het wetsvoorstel rekening gehouden. In het wetsvoorstel wordt tegemoet gekomen aan alle door de diverse verhuurders genoemde redenen waardoor een voorstel tot renovatie niet redelijk kan zijn. Dat geldt ook voor de bezwaren die particuliere verhuurders (kunnen) hebben tegen voorstellen tot renovatie van huurders, zodat het wetsvoorstel geen gevolgen hoeft te hebben voor de beschikbaarheid van particuliere huurwoningen. De opmerkingen van de Raad van State op dit punt geven mij dan ook geen aanleiding het wetsvoorstel of de memorie van toelichting aan te passen. b. Anders dan de Raad meent, wijzigt de positie van de huurder ter zake van de in het huidige artikel 243 vermelde gevallen niet. De rechter kan onder de huidige bepaling van artikel 243 immers ook het voorstel van de huurder afwijzen, indien dit als niet redelijk kan worden aangemerkt. Dit volgt uit de bewoordingen van dit artikel. Onder het huidige recht is het derhalve mogelijk dat een rechter het voorstel van de huurder als niet redelijk afwijst in verband met bijvoorbeeld bouwkundige bezwaren, aantasting van de waarde van de woning, strijd met wettelijke voorschriften of financiĂ«le onmogelijkheden aan de zijde van de verhuurder. Deze bezwaren zullen zich echter niet vaak voordoen gelet op de aard van de voorzieningen die de huurder thans kan laten aanbrengen op kosten van de verhuurder. Nu het voorgestelde initiatiefrecht ziet op alle mogelijke renovatiemaatregelen voor de woning zal eerder sprake zijn van andere bezwaren die de redelijkheid aan het voorstel ontnemen, dan de bereidheid van de huurder tot het betalen van een redelijke huurverhoging. Om duidelijkheid te verschaffen aan welke bezwaren in dat geval gedacht dient te worden, is in het derde lid van het artikel een niet-limitatieve opsomming gegeven van bezwaren die een dusdanig gewicht kunnen hebben dat het voorstel daardoor niet als redelijk kan worden aangemerkt. Desalniettemin zal ook onder het voorliggende voorstel in de praktijk voor de in het huidige artikel 243 vermelde voorzieningen de nadruk op het bezwaar van artikel 243, derde lid, onder b, komen te liggen. Overige opmerkingen 3. Naar aanleiding van de opmerking van de Raad van State dat de formulering van artikel 243, derde lid, onder c voor wat betreft de term âvoorschrift van en afspraken met de overheidâ weinig houvast biedt, is de memorie van toelichting aangepast. Duidelijk is thans dat met âvoorschrift van de overheidâ gedoeld wordt op zowel algemeen verbindende voorschriften als op aan een beschikking te verbinden verplichtingen. Ook volgt thans uit de toelichting dat met afspraken van de overheid beoogd is te voorkomen dat een voorgestelde renovatie het gemeentebeleid kan doorkruisen. Indien de verhuurder in dat kader afspraken heeft gemaakt en een voorstel tot renovatie hiermee in strijd is, wordt dit voorstel niet redelijk geacht. 4. De Raad van State acht de bepaling in artikel 243, eerste en tweede lid, terzake de gebondenheid van een verhuurder aan het voorstel van de huurder niet gelukkig en stelt voor deze aan te passen aan de redactie van het huidige artikel 243. Deze suggestie van de Raad geeft mij aanleiding tot de volgende opmerkingen. In geval van handhaving van de huidige tekst van artikel 243, met dien verstande dat de huurder de rechter kan verzoeken de verhuurder te verplichten de renovatie op eigen kosten te verrichten, ontstaat een lacune in de wet. Het renovatievoorstel van de huurder betreft namelijk meer dan alleen een voorstel voor aan te brengen voorzieningen. Het bevat daarnaast ook een voorstel voor huurverhoging en eventuele bijkomende afspraken (zoals welke aannemer wordt ingeschakeld, welke vergunning dient te worden aangevraagd en wie dient hiervoor zorg te dragen, in welk tijdsbestek dient de renovatie plaats te vinden, de hoogte van een eenmalige bijdrage in de kosten door de huurder). Indien de rechter alleen kan bepalen dat de verhuurder verplicht is de renovatie uit te voeren op eigen kosten, volgt uit de beslissing van de rechter niet dat de huurder een andere huur verschuldigd is en kunnen evenmin eventuele andere afspraken opgelegd worden. Hiervoor kunnen derhalve geen executoriale titels verkregen worden. De voorgestelde bewoordingen in artikel 243, het eerste en tweede lid, alsook in het vierde lid, dat de verhuurder aan dit voorstel is respectievelijk niet is gebonden, maken duidelijk dat de rechter over het gehele voorstel kan oordelen en de vordering(en) geheel of voor een deel kan toewijzen. Gelet hierop zie ik geen aanleiding om het voorstel op dit punt te wijzigen zoals door de Raad wordt voorgestaan. Wel is in de toelichting duidelijker uitleg gegeven voor de keuze van de formulering van artikel 243, eerste, tweede en vierde lid, terzake de gebondenheid aan een redelijk voorstel bij rechterlijke toewijzing na een rechtsgeschil. Ik moge U mede namens mijn ambtgenoot voor Wonen, Wijken en Integratie verzoeken het hierbij gevoegde (gewijzigde) voorstel van wet en de (gewijzigde) memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden. De Minister van Justitie, IF REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT = " " " " " REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT Test " Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken Directie Wetgeving Sector privaatrecht Datum 23 juni 2009 Ons kenmerk 5603191/09/6 REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 4 van SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT 4 Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken Directie Wetgeving Sector privaatrecht Schedeldoekshaven 100 2511 EX Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.justitie.nl Contactpersoon Mw. mr. A.M.E. Giuliano Wetgevingsjurist T 070 370 7507 F 070 370 7932 Ons kenmerk 5603191/09/6 IF SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT 1 > 1"Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 1 van SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT 4 " " " Aan de Koningin