32021 NR Wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Wet op de rechterlijke indeling, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enkele andere wetten naar aanleiding van de evaluatie van de modernisering van de rechterlijke organisatie en in verband met de regeling van het klachtrecht inzake gedragingen van rechterlijke ambtenaren (Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie)
Wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Wet op de rechterlijke indeling, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enkele andere wetten naar aanleiding van de evaluatie van de modernisering van de rechterlijke organisatie en in verband met de regeling van het klachtrecht inzake gedragingen van rechterlijke ambtenaren (Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie)
Nader rapport
Nummer: 2009D36989, datum: 2009-07-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie ()
Onderdeel van zaak 2009Z14264:
- Indiener: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2009-09-01 15:05: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2009-09-09 14:30: Procedurevergadering Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2009-10-15 14:00: Wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Wet op de rechterlijke indeling, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enkele andere wetten naar aanleiding van de evaluatie van de modernisering van de rechterlijke organisatie en in verband met de regeling van het klachtrecht inzake gedragingen van rechterlijke ambtenaren (Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie) (32021) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2009-12-16 14:30: Procedurevergadering Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2010-02-03 14:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2010-03-02 15:30: Extra procedurevergadering commissie Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2010-03-10 16:00: Procedurevergadering commissie Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2010-05-17 13:00: Wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Wet op de rechterlijke indeling, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enkele andere wetten naar aanleiding van de evaluatie van de modernisering van de rechterlijke organisatie en in verband met de regeling van het klachtrecht inzake gedragingen van rechterlijke ambtenaren (Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie) (32021) (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2010-05-19 13:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2010-05-20 21:15: Einde vergadering: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
Datum 6 juli 2009 Onderwerp Nader rapport inzake het voorstel van wet Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 19 maart 2009, nr. 09.000765, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 20 mei 2009, nr. W03.09.0079/II, bied ik U hierbij aan. 1. Het door de Raad verwoorde uitgangspunt dat de relatieve competentie bij wet wordt geregeld, wordt door mij onderschreven. Om die reden is het inderdaad de bedoeling dat de algemene maatregel van bestuur waarin eventueel als tussenstap de relatieve competentie wordt gewijzigd, een tijdelijk karakter draagt. Het advies van de Raad om in de wet uitdrukkelijk de maximale geldingsduur te bepalen van deze algemene maatregel van bestuur is gevolgd. De maximale geldingsduur is gesteld op twee jaar (zie voorgestelde artikelen 108a en 268a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, 2, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, 8:7, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, 27, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en 62b van de Wet op de rechterlijke organisatie). 2. Terecht constateert de Raad dat in het wetsvoorstel alsnog het voorstel van de evaluatiecommissie is gevolgd om de competentiegrens van de kantonrechter in één keer op te trekken van € 5.000 naar € 25.000, zulks in afwijking van het kabinetsstandpunt, waarin nog een stapsgewijze verhoging in het vooruitzicht werd gesteld. Het daarna gevolgde advies van de Adviescommissie verbreding kantonrechtspraak en differentiatie werkstromen om alsnog het voorstel van de evaluatiecommissie te volgen, gaf reden om in het wetsvoorstel deze keuze te maken. Gevolg gevend aan het advies van de Raad van State zijn de onderdelen 5.1 en 5.2 van het algemeen deel van de memorie van toelichting aangevuld met nadere uiteenzettingen over de effecten van de voorgestelde verhoging en de motieven voor de verhoging van de competentiegrens in één keer. 3. Inderdaad bevat het wetsvoorstel ook een definitieve voorziening voor de behandeling van klachten over gedragingen van anderen dan rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, te weten de categorie van gerechtsambtenaren, gerechtsauditeurs, buitengriffiers en rechterlijke ambtenaren in opleiding en de categorie van niet-rechterlijke leden van de bijzondere kamers van de rechtbanken en gerechtshoven, leden van verschillende tuchtrechtelijke colleges en leden van de Commissie gelijke behandeling. Anders echter dan de Raad lijkt te veronderstellen, blijft de Nationale ombudsman bevoegd tot behandeling van klachten over functionarissen die behoren tot de eerstgenoemde categorie (zie voorgesteld artikel 26, zevende lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie). Daarmee wordt dus geen wijziging aangebracht ten opzichte van de huidige regeling die is opgenomen in artikel XIII, vierde lid, van de Wet organisatie en bestuur gerechten. De enige wijziging is dat deze regeling wordt overgeheveld naar de Wet op de rechterlijke organisatie zelf. Ook het klachtrecht terzake van de hierboven als tweede categorie genoemde functionarissen blijft ongewijzigd. Hiervoor geldt thans reeds dat de klachtprocedure terzake van gedragingen van rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast van overeenkomstige toepassing is (zie artikel XIII, derde lid, van de Wet organisatie en bestuur gerechten en artikel 3 van hoofdstuk 15 van de Aanpassingswet modernisering rechtelijke organisatie). Hiermee bleef de vóór de inwerkingtreding van de Wet organisatie en bestuur gerechten en de Aanpassingswet modernisering rechterlijke organisatie bestaande voorziening gehandhaafd en dit blijft nu dus definitief zo. De enige wijziging is dat de desbetreffende regelingen worden overgeheveld naar de verschillende artikelen in de Wet op de rechterlijke organisatie die gewijd zijn aan de bijzondere kamers van de rechtbanken en gerechtshoven en naar de desbetreffende materiewetten. In de memorie van toelichting voor de regeling van het klachtrecht terzake van gedragingen van de hier genoemde functionarissen is aangesloten bij het nader rapport over het op 27 oktober 2005 door de Raad van State uitgebrachte advies inzake het ontwerp van Wet extern klachtrecht rechterlijke organisatie. Daarin wees de Raad de aanvankelijk door het toenmalige kabinet beoogde regeling van het klachtrecht af, omdat dit voorstel, gelet op de in artikel 116, vierde lid, van de Grondwet neergelegde waarborg, op gespannen voet stond met de constitutioneel gewaarborgde rechterlijke onafhankelijkheid. Dit betrof echter slechts de rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast. Ter voorkoming van misverstand is onderdeel 8 van de memorie van toelichting duidelijkheidshalve ingedeeld in twee afzonderlijke subonderdelen en is de passage in onderdeel 8.2, die de andere functionarissen dan rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast betreft, uitgebreid. 4. Los van het advies van de Raad van State is het wetsvoorstel op één punt aangevuld. Dit betreft de aanvullende bevoegdheden van de Minister van Justitie met betrekking tot de bevoegdheid van de Raad voor de rechtspraak om nevenlocaties aan te wijzen. Het wetsvoorstel voorzag reeds in de mogelijkheid om beslissingen van de Raad voor de rechtspraak ter zake op voordracht van de minister te vernietigen. Een omissie was echter dat de minister geen mogelijkheden had om - vanzelfsprekend eveneens als ultimum remedium - bij “stilzitten” van de Raad voor de rechtspraak in corrigerende zin op te treden. Met het oog daarop is nu in het wetsvoorstel een aanvulling opgenomen van de aanwijzingsbevoegdheid van de minister jegens de Raad voor de rechtspraak in artikel 93 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Deze aanvulling houdt in dat de minister ter zake van de uitoefening door de Raad van de bevoegdheid om nevenlocaties aan te wijzen, algemene en bijzondere aanwijzingen kan geven als dit noodzakelijk is in het belang van een goede toegankelijkheid van de rechtspraak (zie artikel I, onderdeel BB, van het wetsvoorstel en de toelichting daarop in onderdeel 3 van het algemeen deel van de memorie van toelichting). Voorts zijn de bedragen van de griffierechten in artikel V aangepast, aangezien bij de oorspronkelijke berekening abusievelijk niet was uitgegegaan van de ingangsdatum 1 januari 2011 Tenslotte is de memorie van toelichting geactualiseerd, onder andere naar aanleiding van de brief van 9 april 2009 en het daarover gehouden algemeen overleg op 16 april 2009 inzake de herziening van de gerechtelijke kaart (Kamerstukken II 2008/09, 29 279, nrs. 90 en 91). Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden. IF REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT = " " " " " REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT Test " Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken Directie Wetgeving Sector Staats- en bestuursrecht Datum 6 juli 2009 REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 2 van SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT 3 Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken Directie Wetgeving Sector Staats- en bestuursrecht Schedeldoekshaven 100 2511 EX Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.justitie.nl Contactpersoon T.C. Borman T 070 370 66 39 F 070 370 79 10 t.c.borman@minjus.nl Registratienummer 5607766/09/6 IF SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT 3 > 1"Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 1 van SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT 3 " " " Pagina 1 van 3 Aan de Koningin