[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32021 NR Wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Wet op de rechterlijke indeling, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enkele andere wetten naar aanleiding van de evaluatie van de modernisering van de rechterlijke organisatie en in verband met de regeling van het klachtrecht inzake gedragingen van rechterlijke ambtenaren (Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie)

Wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Wet op de rechterlijke indeling, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en enkele andere wetten naar aanleiding van de evaluatie van de modernisering van de rechterlijke organisatie en in verband met de regeling van het klachtrecht inzake gedragingen van rechterlijke ambtenaren (Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie)

Nader rapport

Nummer: 2009D36989, datum: 2009-07-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2009Z14264:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Datum

6 juli 2009

Onderwerp

Nader rapport inzake het voorstel van wet Evaluatiewet modernisering
rechterlijke organisatie



Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 19 maart
2009, nr. 09.000765, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn
advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te
doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 20 mei 2009, nr. W03.09.0079/II, bied ik U hierbij
aan.

1. Het door de Raad verwoorde uitgangspunt dat de relatieve competentie
bij wet wordt geregeld, wordt door mij onderschreven. Om die reden is
het inderdaad de bedoeling dat de algemene maatregel van bestuur waarin
eventueel als tussenstap de relatieve competentie wordt gewijzigd, een
tijdelijk karakter draagt. Het advies van de Raad om in de wet
uitdrukkelijk de maximale geldingsduur te bepalen van deze algemene
maatregel van bestuur is gevolgd. De maximale geldingsduur is gesteld op
twee jaar (zie voorgestelde artikelen 108a en 268a van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering, 2, derde lid, van het Wetboek van
Strafvordering, 8:7, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, 27,
vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en 62b van de
Wet op de rechterlijke organisatie).

2. Terecht constateert de Raad dat in het wetsvoorstel alsnog het
voorstel van de evaluatiecommissie is gevolgd om de competentiegrens van
de kantonrechter in één keer op te trekken van € 5.000 naar €
25.000, zulks in afwijking van het kabinetsstandpunt, waarin nog een
stapsgewijze verhoging in het vooruitzicht werd gesteld. Het daarna
gevolgde advies van de Adviescommissie verbreding kantonrechtspraak en
differentiatie werkstromen om alsnog het voorstel van de
evaluatiecommissie te volgen, gaf reden om in het wetsvoorstel deze
keuze te maken. Gevolg gevend aan het advies van de Raad van State zijn
de onderdelen 5.1 en 5.2 van het algemeen deel van de memorie van
toelichting aangevuld met nadere uiteenzettingen over de effecten van de
voorgestelde verhoging en de motieven voor de verhoging van de
competentiegrens in één  keer.

3. Inderdaad bevat het wetsvoorstel ook een definitieve voorziening voor
de behandeling van klachten over gedragingen van anderen dan
rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, te weten de categorie
van gerechtsambtenaren, gerechtsauditeurs, buitengriffiers en
rechterlijke ambtenaren in opleiding en de categorie van
niet-rechterlijke leden van de bijzondere kamers van de rechtbanken en
gerechtshoven, leden van verschillende tuchtrechtelijke colleges en
leden van de Commissie gelijke behandeling. 

Anders echter dan de Raad lijkt te veronderstellen, blijft de Nationale
ombudsman bevoegd tot behandeling van klachten over functionarissen die
behoren tot de eerstgenoemde categorie (zie voorgesteld artikel 26,
zevende lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie). Daarmee wordt
dus geen wijziging aangebracht ten opzichte van de huidige regeling die
is opgenomen in artikel XIII, vierde lid, van de Wet organisatie en
bestuur gerechten. De enige wijziging is dat deze regeling wordt
overgeheveld naar de Wet op de rechterlijke organisatie zelf.

Ook het klachtrecht terzake van de hierboven als tweede categorie
genoemde functionarissen blijft ongewijzigd. Hiervoor geldt thans reeds
dat de klachtprocedure terzake van gedragingen van rechterlijke
ambtenaren met rechtspraak belast van overeenkomstige toepassing is (zie
artikel XIII, derde lid, van de Wet organisatie en bestuur gerechten en
artikel 3 van hoofdstuk 15 van de Aanpassingswet modernisering
rechtelijke organisatie). Hiermee bleef de vóór de inwerkingtreding
van de Wet organisatie en bestuur gerechten en de Aanpassingswet
modernisering rechterlijke organisatie bestaande voorziening gehandhaafd
en dit blijft nu dus definitief zo. De enige wijziging is dat de
desbetreffende regelingen worden overgeheveld naar de verschillende
artikelen in de Wet op de rechterlijke organisatie die gewijd zijn aan
de bijzondere kamers van de rechtbanken en gerechtshoven en naar de
desbetreffende materiewetten.

In de memorie van toelichting voor de regeling van het klachtrecht
terzake van gedragingen van de hier genoemde functionarissen is
aangesloten bij het nader rapport over het op 27 oktober 2005 door de
Raad van State uitgebrachte advies inzake het ontwerp van Wet extern
klachtrecht rechterlijke organisatie. Daarin wees de Raad de
aanvankelijk door het toenmalige kabinet beoogde regeling van het
klachtrecht af, omdat dit voorstel, gelet op de in artikel 116, vierde
lid, van de Grondwet neergelegde waarborg, op gespannen voet stond met
de constitutioneel gewaarborgde rechterlijke onafhankelijkheid. Dit
betrof echter slechts de rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast.
Ter voorkoming van misverstand is onderdeel 8 van de memorie van
toelichting duidelijkheidshalve ingedeeld in twee afzonderlijke
subonderdelen en is de passage in onderdeel 8.2, die de andere
functionarissen dan rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast
betreft, uitgebreid.

4. Los van het advies van de Raad van State is het wetsvoorstel op één
punt aangevuld. Dit betreft de aanvullende bevoegdheden van de Minister
van Justitie met betrekking tot de bevoegdheid van de Raad voor de
rechtspraak om nevenlocaties aan te wijzen. Het wetsvoorstel voorzag
reeds in de mogelijkheid om beslissingen van de Raad voor de rechtspraak
ter zake op voordracht van de minister te vernietigen. Een omissie was
echter dat de minister geen mogelijkheden had om -  vanzelfsprekend
eveneens als ultimum remedium - bij “stilzitten” van de Raad voor de
rechtspraak in corrigerende zin op te treden. Met het oog daarop is nu
in het wetsvoorstel een aanvulling opgenomen van de
aanwijzingsbevoegdheid van de minister jegens de Raad voor de
rechtspraak in artikel 93 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Deze aanvulling houdt in dat de minister ter zake van de uitoefening
door de Raad van de bevoegdheid om nevenlocaties aan te wijzen, algemene
en bijzondere aanwijzingen kan geven als dit noodzakelijk is in het
belang van een goede toegankelijkheid van de rechtspraak (zie artikel I,
onderdeel BB, van het wetsvoorstel en de toelichting daarop in onderdeel
3 van het algemeen deel van de memorie van toelichting).

Voorts zijn de bedragen van de griffierechten in artikel V aangepast,
aangezien bij de oorspronkelijke berekening abusievelijk niet was
uitgegegaan van de ingangsdatum 1 januari 2011

Tenslotte is de memorie van toelichting geactualiseerd, onder andere
naar aanleiding van de brief van 9 april 2009 en het daarover gehouden
algemeen overleg op 16 april 2009 inzake de herziening van de
gerechtelijke kaart (Kamerstukken II 2008/09, 29 279, nrs. 90 en 91).

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en
de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal te zenden.

  IF   REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT     = " " "

" "

  REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT  Test  

"   

 

Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en
Vreemdelingenzaken

Directie Wetgeving

Sector Staats- en bestuursrecht

Datum

6 juli 2009

  REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT    	Pagina   PAGE \*
MERGEFORMAT  2  van   SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT  3  



Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en
Vreemdelingenzaken

Directie Wetgeving

Sector Staats- en bestuursrecht

Schedeldoekshaven 100

2511 EX  Den Haag

Postbus 20301

2500 EH  Den Haag

www.justitie.nl

Contactpersoon

T.C. Borman

T	070 370 66 39

F	070 370 79 10

t.c.borman@minjus.nl

Registratienummer

5607766/09/6

 	  IF   SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT  3 > 1"Pagina   PAGE \* MERGEFORMAT
 1  van   SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT  3  " " "  Pagina 1 van 3   



Aan de Koningin