[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32019 (R1886) NR Regeling van de inrichting, de organisatie, het gezag en het beheer van de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de onderlinge samenwerking tussen de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba)

Regeling van de inrichting, de organisatie, het gezag en het beheer van de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de onderlinge samenwerking tussen de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba)

Nader rapport

Nummer: 2009D37060, datum: 2009-07-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2009Z14262:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Datum

6 juli 2009

Onderwerp

Nader rapport inzake het voorstel van rijkswet houdende regeling van de
inrichting, de organisatie en het beheer van de politie van Curaçao,
van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de onderlinge
samenwerking tussen de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van
Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Rijkswet politie van Curaçao, van Sint
Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba)





Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 12 maart
2009, nr. 09.000639, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State van het
Koninkrijk zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van rijkswet
rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 29 april
2009, nr. W03.09.0057/II/K, bied ik U hierbij aan.

De Raad geeft U in overweging het voorstel van rijkswet te zenden aan de
Tweede Kamer der Staten-Generaal en aan de Staten van de Nederlandse
Antillen nadat met het advies van de Raad rekening is gehouden. Op grond
van artikel 15, eerste lid, van het Statuut dient het voorstel ook aan
de Staten van Aruba te worden gezonden. 

De opmerkingen van de Raad van State van het Koninkrijk worden hieronder
besproken. Daarbij worden de volgorde en nummering van het advies van de
Raad aangehouden.

Samenwerking

a. De bij de Raad gerezen vraag of personeel dat via de
gemeenschappelijke voorziening politie beschikbaar wordt gesteld aan het
korps van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en
Saba ook afkomstig kan zijn van een politiekorps van het Europese deel
van Nederland, kan bevestigend worden beantwoord. Elk van de landen kan
personeel beschikbaar stellen zonder dat wettelijke eisen worden gesteld
aan de herkomst van dat personeel. In de memorie van toelichting is dit
verduidelijkt. Over aantallen en kwaliteit van het ter beschikking te
stellen personeel maken de landen onderling afspraken die worden
opgenomen in het jaarplan.

b. De veronderstelling dat het voorstel van rijkswet niet van toepassing
is op Aruba is juist. Dit betekent ook dat de gemeenschappelijke
voorziening politie geen voorziening van Aruba is. De betrokken landen
zijn bereid met Aruba samen te werken bij de bestrijding van
criminaliteit. Op welke wijze deze samenwerking in de toekomst gestalte
zal krijgen, gaat het bestek van dit voorstel te buiten. Op geen enkele
wijze sluit het voorstel uit dat het recherchesamenwerkingsteam op Aruba
blijft bestaan.

c. De gemeenschappelijke voorziening politie heeft geen personeel in
dienst zoals nadrukkelijk is aangegeven in de memorie van toelichting
(algemeen deel van de toelichting, onder 5). Omdat hierover bij de Raad
toch vragen zijn gerezen is voor alle duidelijkheid in het voorstel het
begrip “ambtenaren van politie van de gemeenschappelijke voorziening
politie” vervangen door “ambtenaren van politie die beschikbaar
worden gesteld door middel van de gemeenschappelijke voorziening
politie”. De directeur gemeenschappelijke voorziening politie is
verantwoordelijk voor de kwaliteit van al het personeel dat beschikbaar
wordt gesteld via de gemeenschappelijke voorziening politie ongeacht de
herkomst van dat personeel.

d. Terecht veronderstelt de Raad dat het voorstel niet beoogt een
inbreuk te maken op het budgetrecht van de Staten van Curaçao en van
Sint Maarten respectievelijk de Staten-Generaal. Er is een directe
relatie tussen de begroting van de gemeenschappelijke voorziening
politie en de landsbegrotingen. Elk van de landen zal ten laste van de
eigen begroting de financiële middelen beschikbaar moeten stellen voor
de gemeenschappelijke voorziening politie overeenkomstig de over de
verdeling van de kosten gemaakte afspraken tussen de landen. Vergelijk
in dit opzicht ook de Kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba
(artikel 13 van de Rijkswet Kustwacht voor de Nederlandse Antillen en
Aruba) waarvan de begroting wordt vastgesteld door de raad van ministers
van het Koninkrijk en elk van de landen een bijdrage levert ten laste
van de eigen begroting. 

Om geen misverstand te laten bestaan over het feit dat de landen de
kosten van de gemeenschappelijke voorziening politie dragen, is in het
derde lid van artikel 33 de relatie met de landsbegrotingen tot
uitdrukking gebracht door te bepalen dat de landen gezamenlijk ieder ten
laste van de eigen begroting de financiële middelen bijdragen ten
behoeve van de gemeenschappelijke voorziening politie. Het is aan de
verantwoordelijke ministers om hun begroting te verdedigen en te
verantwoorden in het parlement van hun land. De parlementen kunnen hun
budgetrecht volledig uitoefenen. Zo nodig zal een minister in overleg
met de andere landen moeten treden als zijn begrotingsvoorstel wordt
geamendeerd. 

2. Verhouding tot de andere rijkswetten

a. Rijkswet Kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba

De aanbeveling van de Raad om in algemene zin te bepalen dat het
voorstel niet van toepassing zal zijn op de Kustwacht voor de
Nederlandse Antillen en Aruba is niet opgevolgd. De Rijkswet Kustwacht
voor de Nederlandse Antillen en Aruba regelt de door Nederland, de
Nederlandse Antillen en Aruba ingestelde Kustwacht. Voor zover
voornoemde rijkswet de uitoefening van politietaken regelt is ze een lex
specialis ten opzichte van de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint
Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. In de Rijkswet Kustwacht
voor de Nederlandse Antillen en Aruba zijn onder andere de taken van de
Kustwacht, het gezag over de Kustwacht en de vaststelling van beleid en
begroting van de Kustwacht geregeld. Een afbakeningsbepaling in het
voorstel van rijkswet die deze aangelegenheden voor (uitsluitend) de
politie(korpsen) van de landen regelt, is overbodig. Bovendien kan een
dergelijke bepaling de vraag oproepen of het dan nog mogelijk is
personeel van de Kustwacht aan te stellen als buitengewoon agent van
politie, zoals nu gebeurt met door Nederland beschikbaar gesteld
personeel. De mogelijkheid buitengewone agenten van politie aan te
stellen is immers geregeld in het voorstel van rijkswet. De enige
afbakeningsbepaling die voor de Kustwacht is opgenomen in het voorstel
(artikel 10, derde lid) houdt verband met de aanstelling van (een deel
van) het personeel van de Kustwacht als buitengewoon agent van politie.
Voor de Kustwacht is op grond van de Rijkswet Kustwacht voor de
Nederlandse Antillen en Aruba een ambtsinstructie vastgesteld. Het is
niet de bedoeling dat tevens de ambtsinstructie voor de politie van
toepassing is, zoals bij andere buitengewone agenten van politie wel het
geval is. 

Het voorstel beoogt geen verandering te brengen in de taakafbakening
tussen de politie van de landen en de Kustwacht van de Nederlandse
Antillen en Aruba. De taken van de Kustwacht, onder andere politietaken
op het water en het daarboven gelegen luchtruim, zijn omschreven in de
Rijkswet Kustwacht. De taken van de politie in het onderhavige voorstel.


b. Rijkswet openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van
Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Het voorstel van rijkswet openbare ministeries van Curaçao, van Sint
Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Rijkswet OM) regelt dat
ambtenaren van de rijksrecherche op verzoek van de procureur-generaal
ondersteuning kunnen verlenen bij kort gezegd integriteitsonderzoeken
(artikel 35). Op grond van de Rijkswet OM beschikken ambtenaren van de
rijksrecherche die bijstand verlenen bij dergelijke onderzoeken over de
bevoegdheid van politieambtenaren van de landen. Het onderhavige
voorstel van rijkswet regelt voor elk van de landen de landsrecherche
die is belast met dergelijke onderzoeken. Genoemde bepaling uit de
Rijkswet OM moet worden gezien als een aanvulling op de bepaling in de
Rijkswet politie. Ze regelt niet hetzelfde maar iets anders, namelijk de
mogelijke inzet van de rijksrecherche overeenkomstig de daarover in de
Slotverklaring gemaakte afspraken, terwijl de Rijkswet politie de
landsdiensten regelt die met dergelijk onderzoek zijn belast. Er is geen
dringende reden artikel 35 uit de Rijkswet OM over te hevelen naar het
voorstel van rijkswet. 

3. Onderlinge regeling, door elk land afzonderlijk vast te stellen

a. Het voorschrift onderlinge regels vast te stellen ter uitvoering van
diverse bepalingen in het voorstel en deze te implementeren in
landsbesluiten, houdende algemene maatregelen, respectievelijk algemene
maatregelen van bestuur, verbindt de regeringen van de betrokken landen
ten opzichte van elkaar. Niet nakoming van deze verplichting betekent
dat een inbreuk wordt gemaakt op een verplichting uit een rijkswet. 

Het voorschrift de onderlinge regelingen vast te stellen bij
landsbesluit, houdende algemene maatregelen, of algemene maatregel van
bestuur is opgenomen omdat onderlinge regelingen, gebaseerd op artikel
38, eerste lid, burgers niet kunnen binden. De memorie van toelichting
is in deze zin aangevuld. 

De rijkswetgever is krachtens het onderhavige voorstel van
consensusrijkswet bevoegd de regeringen van de landen op deze wijze te
binden, dit gebeurt op basis van overeenstemming tussen de landen. Dit
laat onverlet dat landsregelgeving die afwijkt van wat is overeengekomen
in de onderlinge regelingen rechtsgeldig tot stand kan worden gebracht.
Dat geldt ook voor wijzigingen van de landsregelgeving waardoor
afwijkingen met de onderlinge regelingen ontstaan. In die zin is er geen
sprake van een beperking van de bevoegdheden van de landsregelgever. De
Koninkrijksregering kan echter ingrijpen op grond van artikel 50 van het
Statuut indien sprake is van een wetgevende maatregel die in strijd is
met een rijkswet. Er is overigens geen reden aan te nemen dat deze
gevallen zich zullen voordoen. Het voorstel en de onderlinge regelingen
zijn gebaseerd op consensus.

De landsregelgeving waarbij de onderlinge regeling wordt vastgesteld, is
gebaseerd op de desbetreffende bepaling van de rijkswet. Bijzondere
aandacht vraagt de Raad in dit verband voor de ambtsinstructie ter
uitvoering van de artikelen 12 en 13. Het voorstel van rijkswet bevat de
hoofdelementen voor het gebruik van geweld en vrijheidsbeperkende
middelen in artikel 13, eerste lid. Het landsbesluit, houdende algemene
maatregelen, respectievelijk de algemene maatregel van bestuur waarbij
de ambtsinstructie wordt vastgesteld, wordt evenals de onderlinge
regeling op grond van de artikel 14 van het voorstel vastgesteld ter
uitvoering van de artikelen 12 en 13.  Daarmee is voor alle landen
voldaan aan het vereiste in Grondwet en Staatsregelingen dat een
mogelijke beperking van de grondrechten bij of krachtens wet in formele
zin plaatsvindt. In het voorstel is beter tot uitdrukking gebracht dat
ook de landsbesluiten en de algemene maatregel van bestuur ter
uitvoering van de artikelen 12 en 13 van het voorstel worden getroffen. 

b. Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad is ervoor gekozen het
intern klachtrecht voor de ambtenaren van politie die beschikbaar worden
gesteld door middel van de gemeenschappelijke voorziening politie anders
te regelen. Zoals is aangegeven, is de ambtenaar die door middel van de
gemeenschappelijke voorziening politie beschikbaar wordt gesteld
werkzaam bij een korps van een van de landen. Elk van de landen stelt
regels voor de behandeling van klachten over gedragingen van ambtenaren
van politie van het politiekorps (artikel 43). De regels in het
desbetreffende land zijn ook van toepassing op de ambtenaren die
beschikbaar zijn gesteld aan het korps van dat land. Dit voorkomt dat
voor de burgers verschillende regels van toepassing zijn. De directeur
gemeenschappelijke voorziening politie, verantwoordelijk voor de
kwaliteit van de ambtenaren die beschikbaar worden gesteld, heeft de
mogelijkheid om over een klacht tegen een zodanige ambtenaar advies uit
te brengen aan degene die in het korps is belast met het beslissen op de
klacht. 

4. Gezag en beheer

a en b. Gelet op de bijzondere situatie en de kleinschaligheid is de
bestuurlijke verantwoordelijkheid voor het politiekorps van Bonaire,
Sint Eustatius en Saba op onderdelen anders vormgegeven dan in het
Europese deel van Nederland. Een bijzonder punt van aandacht is de
samenhang in het korps dat voor drie openbare lichamen werkzaam zal zijn
die ver uit elkaar liggen. Die samenhang zal vooral in praktijk moeten
worden vormgegeven. Een wettelijk instrumentarium kan daaraan maar
beperkt bijdragen. Die bijdrage wordt geleverd door onder andere de
regeling van één korpschef, een éénhoofdig beheer en het voorschrift
van één jaarplan. De korpschef zal leiding moeten geven aan het gehele
korps en al haar onderdelen, ongeacht de vraag waar de politietaken
worden uitgeoefend. Hij is verantwoordelijk voor een goede inzet van het
korps in elk van de openbare lichamen. Daar kan en zal hij door het
bevoegd gezag op worden aangesproken. Het beheer van het korps van
Bonaire, Sint Eustatius en Saba is in handen van de Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Momenteel wordt overwogen of
en hoe het korpsbeheerderschap gemandateerd zou moeten worden. In de
memorie van toelichting is dit aangegeven. 

Het advies van de Raad in het onderhavige voorstel nog twee overleggen
voor te schrijven bovenop de reeds bestaande overlegverplichtingen
(artikelen 19, 30, 36 en 48), is niet gevolgd. Aan het in artikel 19
voorgeschreven overleg nemen de gezaghebbers deel. In de tekst is tot
uitdrukking gebracht dat dit overleg plaatsvindt met de drie
gezaghebbers gezamenlijk. De verdere betrokkenheid van de gezaghebbers
bij het beheer van de politie wordt, in aanvulling op de Rijkswet
politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en
Saba, nader geregeld in het voorstel van Wet politie, brandweerzorg,
rampenbestrijding en crisisbeheersing BES.  

Terecht vraagt de Raad aandacht voor de democratische inbedding van de
politie. De betrokkenheid van de eilandsraden bij de totstandkoming van
het jaarstukken is in dit opzicht belangrijk. Dit wordt geregeld in de
Wet politie, brandweerzorg, rampenbestrijding en crisisbeheersing BES. 

c. De bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de politie is voor Curaçao
en Sint Maarten geregeld overeenkomstig de huidige Antilliaanse
regeling. De spreiding van verantwoordelijkheden over meerdere
bestuurslagen zoals in Nederland, is niet mogelijk omdat de toekomstige
landen maar één bestuurslaag hebben. Het voorstel om het beheer bij de
gouverneur te leggen is niet gevolgd omdat dat de regeling compliceert
terwijl het geen oplossing biedt voor hetgeen de Raad als probleem ziet.
Voor de beheertaak van de Gouverneur zal immers toch ministeriële
verantwoordelijkheid moeten worden gedragen. Het zal dan naar de aard
van de taak bezien, de Minister van Justitie zijn die verantwoordelijk
is. Daarenboven is de Gouverneur niet ingericht op de taak van
korpsbeheerder. Het beheer onderbrengen bij een ander lid van het
kabinet van Curaçao of Sint Maarten ligt niet voor de hand, omdat geen
van de andere leden van die kabinetten direct betrokken is bij de
uitoefening van politietaken. Dit is anders dan in Nederland waar de
verantwoordelijkheid voor openbare orde enerzijds en justitie anderzijds
is ondergebracht bij twee verschillende ministers. Er is geen aanleiding
dit model voor te schrijven voor elk van de landen van het Koninkrijk. 

d. De Raad constateert terecht dat de omschrijving van de beheertaak in
de voorgestelde artikelen 31 en 47 afwijkt van die in de Politiewet
1993. Zij sluit echter aan bij de omschrijving in de Politieregeling
1999. De in het Caribische deel van het Koninkrijk bekende omschrijving
zal daarom geen verwarring wekken. 

e. Naar aanleiding van het advies van de Raad is de regeling voor het
geven van aanwijzingen in artikel 48, tweede lid, aangepast. Bepaald is
dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
aanwijzingen die verband houden met de strafrechtelijke handhaving van
de rechtsorde of vervulling van taken ten dienste van de justitie geeft
in overeenstemming met de Minister van Justitie. 

5. Binnentreden in woningen

Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad is bepaald dat indien de
bevoegdheid tot het betreden van plaatsen, het binnentreden van een
plaats in gebruik als woonverblijf betreft, de artikelen over
binnentreden in woningen uit de Wetboeken van Strafvordering van de
landen van overeenkomstige toepassing zijn. Hierin is bepaald onder
welke voorwaarden woningen zonder toestemming van de bewoner kunnen
worden betreden. Onder andere is voorzien in het vereiste van
legitimatie en mededeling van het doel van het binnentreden en is
geregeld dat van het binnentreden een verslag wordt opgemaakt dat aan de
bewoner wordt uitgereikt of gezonden. Wat Bonaire, Sint Eustatius en
Saba betreft, is aldus voldaan aan de vereisten in het tweede en derde
lid van artikel 12 van de Grondwet. Voor Curaçao en Sint Maarten is
aldus voldaan aan de eisen die naar het zich laat aanzien in de
Staatsregelingen zullen worden gesteld aan het binnentreden in woningen.

6. Uitwisseling van politiegegevens

a en b. Het voorstel van rijkswet voorziet in de uitwisseling van
politiegegevens tussen de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van
Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Tevens voorziet het voorstel in de
uitwisseling van politiegegevens tussen de politie van het Europese deel
van het Koninkrijk en de politie van Curaçao en van de politie van Sint
Maarten. Artikel 39 van het voorstel biedt de basis voor uitwisseling
van politiegegevens, maar elk van de landen doet dat in overeenstemming
met de eigen daarvoor geldende regels. 

Het advies van de Raad tot aanpassing van de Wet politiegegevens is niet
overgenomen. In de Wet politiegegevens is reeds voorzien in de
mogelijkheid tot verstrekking van politiegegevens aan andere landen. Op
grond van artikel 17, derde lid, van de wet kunnen politiegegevens
worden verstrekt aan autoriteiten in een ander land die zijn belast met
de uitvoering van de politietaak voor zover dit noodzakelijk is voor de
goede uitvoering van de politietaak in Nederland of de politietaak in
het desbetreffende land. Dit is nader geregeld in het Besluit
politiegegevens (artikel 5:1 BPG). Vereist is dat bij de ontvangende
instantie voldoende waarborgen aanwezig zijn voor een juist gebruik van
de verstrekte gegevens en voor de bescherming van de persoonlijke
levenssfeer (art. 17, vijfde lid, WPG). Zoals hierboven aan de orde is
gekomen, geldt dit vereiste onverkort voor de uitwisseling van
politiegegevens aan de politie van Curaçao en van Sint Maarten.
Aanvullend zullen Nederland, Curaçao en Sint Maarten nadere afspraken
maken, in de vorm van een onderlinge regeling, over de onderlinge
uitwisseling van politiegegevens. De onderlinge regeling zal verplichten
tot het treffen van maatregelen die ertoe moeten leiden dat uitwisseling
van gegevens tussen de politie van de landen feitelijk mogelijk is
(beheerbepalingen) en een behoorlijk niveau van gegevensbescherming is
gegarandeerd (privacybescherming). In de memorie van toelichting is de
relatie tussen artikel 39, eerste lid, de onderlinge regeling en de
nationale voorschriften met betrekking tot politiegegevens nader
toegelicht.

Wat Bonaire, Sint Eustatius en Saba betreft zullen in het voorstel van
Wet politie, brandweerzorg, rampenbestrijding en crisisbeheersing BES
bepalingen worden opgenomen over gegevensverwerking en gegevensbeheer.
Het advies van de Raad om dit wetsvoorstel in de memorie van toelichting
te noemen is overgenomen. Met de bepalingen over politiegegevens in
genoemd wetsvoorstel zal wat Bonaire, Sint Eustatius en Saba betreft
voldaan worden aan de afspraken in de onderlinge regeling over
gegevensbescherming. De Wet politiegegevens zal niet van toepassing zijn
op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Aanpassing van die wet in de
Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zoals
de Raad adviseert, is daarom niet aan de orde. 

7. Overgangsrecht

a. De tekst van artikel 53 (in het gewijzigde voorstel artikel 54)
behoeft geen aanpassing. Dit voorstel zal immers in werking treden op
het moment dat het Statuut in werking treedt en de nieuwe landen
ontstaan. De regeringen van de nieuwe landen moeten ervoor zorgen dat
genoemde regelingen in werking treden. Dat ze dat uitsluitend kunnen
doen omdat de bestuurscolleges van de eilandgebieden Curaçao en Sint
Maarten de landsbesluiten hebben voorbereid op grond van een
overgangsbepaling in het gewijzigde Statuut, doet daaraan niet af. 

Uitgangspunt is dat elk van de eilandgebieden zelf de nodige maatregelen
treft ter voorbereiding van de landsstatus. De overgangsbepalingen in
het Statuut voorzien niet in de mogelijkheid dat het Land Nederlandse
Antillen dat voor de eilandgebieden doet. De landen van het Koninkrijk
kunnen de eilandgebieden natuurlijk wel bijstaan. 

b. Conform het advies van de Raad zijn de grondslagbepalingen voor de
uitvoeringsregels die getroffen moeten worden op grond van artikel 10,
vierde lid, en artikel 14, tweede lid, toegevoegd aan artikel 53. Ook
deze regelingen moeten tot stand zijn gebracht op de ingangsdatum van de
staatkundige hervormingen. 

8. Redactionele kanttekeningen

De redactionele kanttekeningen van de Raad zijn verwerkt met
uitzondering van 

- het voorstel de omschrijving van ambtenaar van politie over te brengen
naar artikel 1 (vierde gedachtestreepje). Vastgehouden is aan de
systematiek van de Politiewet 1993 en de Politieregeling 1999. 

- het voorstel het tweede tot en met vierde lid van artikel 11 toe te
voegen na artikel 38 (zesde gedachtestreepje). Artikel 11, tweede tot en
met vierde lid, ziet niet op de samenwerking tussen de politie van de
landen maar op militaire bijstand aan het korps van Bonaire, Sint
Eustatius en Saba. Het ligt daarom niet voor de hand de bepalingen te
verplaatsen naar het hoofdstuk over samenwerking tussen de politie van
de landen zoals de Raad voorstelt. 

- het voorstel artikel 39, vijfde lid, op te nemen in het vierde lid
(elfde gedachtestreepje). Aanleiding voor twee afzonderlijke bepalingen
is dat hierdoor eenvoudig kan worden geregeld dat de uitwisseling van
politiegegevens tussen het Europese deel van Nederland en Curaçao
eerder of juist later in werking kan treden dan de uitwisseling tussen
het Europese deel van Nederland en Sint Maarten. Hieraan bestaat
behoefte omdat het ene land eerder dan het andere in een afdoende niveau
van gegevensbescherming kan hebben voorzien. 

9. Overige aanpassingen

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt nog enkele andere aanpassingen in
het voorstel aan te brengen. Het betreft de volgende aanpassingen.

In artikel 10 is toegevoegd dat elk van de landen bij landsbesluit,
houdende algemene maatregelen, respectievelijk bij algemene maatregel
van bestuur de taken van buitengewone agenten van politie kan regelen.
Dit voorkomt dat de landen hiertoe zelf een basis in een
landsverordening of wet moeten opnemen of de regelingen op het niveau
van een wet in formele zin moeten treffen. 

In artikel 32, eerste lid, is duidelijker aangegeven voor 15 maart van
welk jaar het ontwerpjaarplan moet worden opgesteld, namelijk 15 maart
van het aan het begrotingsjaar voorafgaande jaar.  

In artikel 57 is de inwerkingtreding gekoppeld aan inwerkingtreding van
de artikelen I en II van de rijkswet tot wijziging van het Statuut. Dit
houdt verband met de gefaseerde inwerkingtreding van het Statuut. 

Toegevoegd is een bepaling waarbij wordt geregeld door welke Nederlandse
minister de voordracht voor een algemene maatregel van bestuur wordt
gedaan waarbij een onderlinge regeling wordt vastgesteld. Dit is
uitsluitend relevant voor Nederland.

Ik moge U, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel
van rijkswet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede
Kamer der Staten-Generaal, de Staten van de Nederlandse Antillen en de
Staten van Aruba te zenden.

De Minister van Justitie, 

  IF   REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT     = " " "

" "

  REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT  Test  

"   

 

Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en
Vreemdelingenzaken

Directie Wetgeving

Sector staats- en bestuursrecht

Datum

6 juli 2009

Ons kenmerk

5607852/09/6

  REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT    	Pagina   PAGE \*
MERGEFORMAT  2  van   SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT  8  



Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en
Vreemdelingenzaken

Directie Wetgeving

Sector staats- en bestuursrecht

Schedeldoekshaven 100

2511 EX  Den Haag

Postbus 20301

2500 EH  Den Haag

www.justitie.nl

Contactpersoon

mr. drs. A.G. van Dijk

coördinerend raadadviseur

T	070 3706021

a.g.van.dijk@minjus.nl

Ons kenmerk

5609838/09/6

Bijlagen

4

Bij beantwoording de datum en ons kenmerk vermelden.

Wilt u slechts één zaak in uw brief behandelen.

 	  IF   SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT  8 > 1"Pagina   PAGE \* MERGEFORMAT
 1  van   SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT  8  " " "  Pagina 1 van 8   



> Retouradres Postbus 20301 2500 EH  Den Haag

de Koningin