32019 (R1886) NR Regeling van de inrichting, de organisatie, het gezag en het beheer van de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de onderlinge samenwerking tussen de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba)
Regeling van de inrichting, de organisatie, het gezag en het beheer van de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de onderlinge samenwerking tussen de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba)
Nader rapport
Nummer: 2009D37060, datum: 2009-07-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie ()
- Mede ondertekenaar: A.Th.B. Bijleveld-Schouten, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (Ooit CDA kamerlid)
Onderdeel van zaak 2009Z14262:
- Indiener: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie
- Medeindiener: G. ter Horst, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Medeindiener: A.Th.B. Bijleveld-Schouten, staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Volgcommissie: vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken
- 2009-09-01 15:05: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2009-09-30 13:00: Procedurevergadering NAAZ (Procedurevergadering), vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken
- 2009-11-16 14:00: Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken
- 2010-01-27 13:00: Procedurevergadering NAAZ (Procedurevergadering), vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken
- 2010-03-02 16:00: Extra procedurevergadering commissie NAAZ (Procedurevergadering), vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken
- 2010-03-10 13:00: Procedurevergadering NAAZ (Procedurevergadering), vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken
- 2010-03-31 14:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2010-03-31 14:00: Rondetafelgesprek Politie/Justitie/Openbaar Ministerie Nederlandse Antillen (Rondetafelgesprek), vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken
- 2010-04-09 11:00: Staatkundige vernieuwing van het Koninkrijk (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken
- 2010-04-12 10:00: Staatkundige vernieuwing van het koninkrijk (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken
- 2010-04-14 10:15: Wetsvoorstellen staatkundige vernieuwing (32 017 t/m 32 020, 32 026, 32 041, 32 178, 32 179, 32 186, 32 213) (plenaire afronding) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2010-04-15 15:15: Stemmingen (over de wetsvoorstellen inzake de staatkundige vernieuwing van het Koninkrijk) (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
Datum 6 juli 2009 Onderwerp Nader rapport inzake het voorstel van rijkswet houdende regeling van de inrichting, de organisatie en het beheer van de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba en de onderlinge samenwerking tussen de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba) Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 12 maart 2009, nr. 09.000639, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State van het Koninkrijk zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van rijkswet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 29 april 2009, nr. W03.09.0057/II/K, bied ik U hierbij aan. De Raad geeft U in overweging het voorstel van rijkswet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal en aan de Staten van de Nederlandse Antillen nadat met het advies van de Raad rekening is gehouden. Op grond van artikel 15, eerste lid, van het Statuut dient het voorstel ook aan de Staten van Aruba te worden gezonden. De opmerkingen van de Raad van State van het Koninkrijk worden hieronder besproken. Daarbij worden de volgorde en nummering van het advies van de Raad aangehouden. Samenwerking a. De bij de Raad gerezen vraag of personeel dat via de gemeenschappelijke voorziening politie beschikbaar wordt gesteld aan het korps van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba ook afkomstig kan zijn van een politiekorps van het Europese deel van Nederland, kan bevestigend worden beantwoord. Elk van de landen kan personeel beschikbaar stellen zonder dat wettelijke eisen worden gesteld aan de herkomst van dat personeel. In de memorie van toelichting is dit verduidelijkt. Over aantallen en kwaliteit van het ter beschikking te stellen personeel maken de landen onderling afspraken die worden opgenomen in het jaarplan. b. De veronderstelling dat het voorstel van rijkswet niet van toepassing is op Aruba is juist. Dit betekent ook dat de gemeenschappelijke voorziening politie geen voorziening van Aruba is. De betrokken landen zijn bereid met Aruba samen te werken bij de bestrijding van criminaliteit. Op welke wijze deze samenwerking in de toekomst gestalte zal krijgen, gaat het bestek van dit voorstel te buiten. Op geen enkele wijze sluit het voorstel uit dat het recherchesamenwerkingsteam op Aruba blijft bestaan. c. De gemeenschappelijke voorziening politie heeft geen personeel in dienst zoals nadrukkelijk is aangegeven in de memorie van toelichting (algemeen deel van de toelichting, onder 5). Omdat hierover bij de Raad toch vragen zijn gerezen is voor alle duidelijkheid in het voorstel het begrip “ambtenaren van politie van de gemeenschappelijke voorziening politie” vervangen door “ambtenaren van politie die beschikbaar worden gesteld door middel van de gemeenschappelijke voorziening politie”. De directeur gemeenschappelijke voorziening politie is verantwoordelijk voor de kwaliteit van al het personeel dat beschikbaar wordt gesteld via de gemeenschappelijke voorziening politie ongeacht de herkomst van dat personeel. d. Terecht veronderstelt de Raad dat het voorstel niet beoogt een inbreuk te maken op het budgetrecht van de Staten van Curaçao en van Sint Maarten respectievelijk de Staten-Generaal. Er is een directe relatie tussen de begroting van de gemeenschappelijke voorziening politie en de landsbegrotingen. Elk van de landen zal ten laste van de eigen begroting de financiële middelen beschikbaar moeten stellen voor de gemeenschappelijke voorziening politie overeenkomstig de over de verdeling van de kosten gemaakte afspraken tussen de landen. Vergelijk in dit opzicht ook de Kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba (artikel 13 van de Rijkswet Kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba) waarvan de begroting wordt vastgesteld door de raad van ministers van het Koninkrijk en elk van de landen een bijdrage levert ten laste van de eigen begroting. Om geen misverstand te laten bestaan over het feit dat de landen de kosten van de gemeenschappelijke voorziening politie dragen, is in het derde lid van artikel 33 de relatie met de landsbegrotingen tot uitdrukking gebracht door te bepalen dat de landen gezamenlijk ieder ten laste van de eigen begroting de financiële middelen bijdragen ten behoeve van de gemeenschappelijke voorziening politie. Het is aan de verantwoordelijke ministers om hun begroting te verdedigen en te verantwoorden in het parlement van hun land. De parlementen kunnen hun budgetrecht volledig uitoefenen. Zo nodig zal een minister in overleg met de andere landen moeten treden als zijn begrotingsvoorstel wordt geamendeerd. 2. Verhouding tot de andere rijkswetten a. Rijkswet Kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba De aanbeveling van de Raad om in algemene zin te bepalen dat het voorstel niet van toepassing zal zijn op de Kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba is niet opgevolgd. De Rijkswet Kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba regelt de door Nederland, de Nederlandse Antillen en Aruba ingestelde Kustwacht. Voor zover voornoemde rijkswet de uitoefening van politietaken regelt is ze een lex specialis ten opzichte van de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. In de Rijkswet Kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba zijn onder andere de taken van de Kustwacht, het gezag over de Kustwacht en de vaststelling van beleid en begroting van de Kustwacht geregeld. Een afbakeningsbepaling in het voorstel van rijkswet die deze aangelegenheden voor (uitsluitend) de politie(korpsen) van de landen regelt, is overbodig. Bovendien kan een dergelijke bepaling de vraag oproepen of het dan nog mogelijk is personeel van de Kustwacht aan te stellen als buitengewoon agent van politie, zoals nu gebeurt met door Nederland beschikbaar gesteld personeel. De mogelijkheid buitengewone agenten van politie aan te stellen is immers geregeld in het voorstel van rijkswet. De enige afbakeningsbepaling die voor de Kustwacht is opgenomen in het voorstel (artikel 10, derde lid) houdt verband met de aanstelling van (een deel van) het personeel van de Kustwacht als buitengewoon agent van politie. Voor de Kustwacht is op grond van de Rijkswet Kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba een ambtsinstructie vastgesteld. Het is niet de bedoeling dat tevens de ambtsinstructie voor de politie van toepassing is, zoals bij andere buitengewone agenten van politie wel het geval is. Het voorstel beoogt geen verandering te brengen in de taakafbakening tussen de politie van de landen en de Kustwacht van de Nederlandse Antillen en Aruba. De taken van de Kustwacht, onder andere politietaken op het water en het daarboven gelegen luchtruim, zijn omschreven in de Rijkswet Kustwacht. De taken van de politie in het onderhavige voorstel. b. Rijkswet openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba Het voorstel van rijkswet openbare ministeries van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Rijkswet OM) regelt dat ambtenaren van de rijksrecherche op verzoek van de procureur-generaal ondersteuning kunnen verlenen bij kort gezegd integriteitsonderzoeken (artikel 35). Op grond van de Rijkswet OM beschikken ambtenaren van de rijksrecherche die bijstand verlenen bij dergelijke onderzoeken over de bevoegdheid van politieambtenaren van de landen. Het onderhavige voorstel van rijkswet regelt voor elk van de landen de landsrecherche die is belast met dergelijke onderzoeken. Genoemde bepaling uit de Rijkswet OM moet worden gezien als een aanvulling op de bepaling in de Rijkswet politie. Ze regelt niet hetzelfde maar iets anders, namelijk de mogelijke inzet van de rijksrecherche overeenkomstig de daarover in de Slotverklaring gemaakte afspraken, terwijl de Rijkswet politie de landsdiensten regelt die met dergelijk onderzoek zijn belast. Er is geen dringende reden artikel 35 uit de Rijkswet OM over te hevelen naar het voorstel van rijkswet. 3. Onderlinge regeling, door elk land afzonderlijk vast te stellen a. Het voorschrift onderlinge regels vast te stellen ter uitvoering van diverse bepalingen in het voorstel en deze te implementeren in landsbesluiten, houdende algemene maatregelen, respectievelijk algemene maatregelen van bestuur, verbindt de regeringen van de betrokken landen ten opzichte van elkaar. Niet nakoming van deze verplichting betekent dat een inbreuk wordt gemaakt op een verplichting uit een rijkswet. Het voorschrift de onderlinge regelingen vast te stellen bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, of algemene maatregel van bestuur is opgenomen omdat onderlinge regelingen, gebaseerd op artikel 38, eerste lid, burgers niet kunnen binden. De memorie van toelichting is in deze zin aangevuld. De rijkswetgever is krachtens het onderhavige voorstel van consensusrijkswet bevoegd de regeringen van de landen op deze wijze te binden, dit gebeurt op basis van overeenstemming tussen de landen. Dit laat onverlet dat landsregelgeving die afwijkt van wat is overeengekomen in de onderlinge regelingen rechtsgeldig tot stand kan worden gebracht. Dat geldt ook voor wijzigingen van de landsregelgeving waardoor afwijkingen met de onderlinge regelingen ontstaan. In die zin is er geen sprake van een beperking van de bevoegdheden van de landsregelgever. De Koninkrijksregering kan echter ingrijpen op grond van artikel 50 van het Statuut indien sprake is van een wetgevende maatregel die in strijd is met een rijkswet. Er is overigens geen reden aan te nemen dat deze gevallen zich zullen voordoen. Het voorstel en de onderlinge regelingen zijn gebaseerd op consensus. De landsregelgeving waarbij de onderlinge regeling wordt vastgesteld, is gebaseerd op de desbetreffende bepaling van de rijkswet. Bijzondere aandacht vraagt de Raad in dit verband voor de ambtsinstructie ter uitvoering van de artikelen 12 en 13. Het voorstel van rijkswet bevat de hoofdelementen voor het gebruik van geweld en vrijheidsbeperkende middelen in artikel 13, eerste lid. Het landsbesluit, houdende algemene maatregelen, respectievelijk de algemene maatregel van bestuur waarbij de ambtsinstructie wordt vastgesteld, wordt evenals de onderlinge regeling op grond van de artikel 14 van het voorstel vastgesteld ter uitvoering van de artikelen 12 en 13. Daarmee is voor alle landen voldaan aan het vereiste in Grondwet en Staatsregelingen dat een mogelijke beperking van de grondrechten bij of krachtens wet in formele zin plaatsvindt. In het voorstel is beter tot uitdrukking gebracht dat ook de landsbesluiten en de algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de artikelen 12 en 13 van het voorstel worden getroffen. b. Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad is ervoor gekozen het intern klachtrecht voor de ambtenaren van politie die beschikbaar worden gesteld door middel van de gemeenschappelijke voorziening politie anders te regelen. Zoals is aangegeven, is de ambtenaar die door middel van de gemeenschappelijke voorziening politie beschikbaar wordt gesteld werkzaam bij een korps van een van de landen. Elk van de landen stelt regels voor de behandeling van klachten over gedragingen van ambtenaren van politie van het politiekorps (artikel 43). De regels in het desbetreffende land zijn ook van toepassing op de ambtenaren die beschikbaar zijn gesteld aan het korps van dat land. Dit voorkomt dat voor de burgers verschillende regels van toepassing zijn. De directeur gemeenschappelijke voorziening politie, verantwoordelijk voor de kwaliteit van de ambtenaren die beschikbaar worden gesteld, heeft de mogelijkheid om over een klacht tegen een zodanige ambtenaar advies uit te brengen aan degene die in het korps is belast met het beslissen op de klacht. 4. Gezag en beheer a en b. Gelet op de bijzondere situatie en de kleinschaligheid is de bestuurlijke verantwoordelijkheid voor het politiekorps van Bonaire, Sint Eustatius en Saba op onderdelen anders vormgegeven dan in het Europese deel van Nederland. Een bijzonder punt van aandacht is de samenhang in het korps dat voor drie openbare lichamen werkzaam zal zijn die ver uit elkaar liggen. Die samenhang zal vooral in praktijk moeten worden vormgegeven. Een wettelijk instrumentarium kan daaraan maar beperkt bijdragen. Die bijdrage wordt geleverd door onder andere de regeling van één korpschef, een éénhoofdig beheer en het voorschrift van één jaarplan. De korpschef zal leiding moeten geven aan het gehele korps en al haar onderdelen, ongeacht de vraag waar de politietaken worden uitgeoefend. Hij is verantwoordelijk voor een goede inzet van het korps in elk van de openbare lichamen. Daar kan en zal hij door het bevoegd gezag op worden aangesproken. Het beheer van het korps van Bonaire, Sint Eustatius en Saba is in handen van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Momenteel wordt overwogen of en hoe het korpsbeheerderschap gemandateerd zou moeten worden. In de memorie van toelichting is dit aangegeven. Het advies van de Raad in het onderhavige voorstel nog twee overleggen voor te schrijven bovenop de reeds bestaande overlegverplichtingen (artikelen 19, 30, 36 en 48), is niet gevolgd. Aan het in artikel 19 voorgeschreven overleg nemen de gezaghebbers deel. In de tekst is tot uitdrukking gebracht dat dit overleg plaatsvindt met de drie gezaghebbers gezamenlijk. De verdere betrokkenheid van de gezaghebbers bij het beheer van de politie wordt, in aanvulling op de Rijkswet politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, nader geregeld in het voorstel van Wet politie, brandweerzorg, rampenbestrijding en crisisbeheersing BES. Terecht vraagt de Raad aandacht voor de democratische inbedding van de politie. De betrokkenheid van de eilandsraden bij de totstandkoming van het jaarstukken is in dit opzicht belangrijk. Dit wordt geregeld in de Wet politie, brandweerzorg, rampenbestrijding en crisisbeheersing BES. c. De bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de politie is voor Curaçao en Sint Maarten geregeld overeenkomstig de huidige Antilliaanse regeling. De spreiding van verantwoordelijkheden over meerdere bestuurslagen zoals in Nederland, is niet mogelijk omdat de toekomstige landen maar één bestuurslaag hebben. Het voorstel om het beheer bij de gouverneur te leggen is niet gevolgd omdat dat de regeling compliceert terwijl het geen oplossing biedt voor hetgeen de Raad als probleem ziet. Voor de beheertaak van de Gouverneur zal immers toch ministeriële verantwoordelijkheid moeten worden gedragen. Het zal dan naar de aard van de taak bezien, de Minister van Justitie zijn die verantwoordelijk is. Daarenboven is de Gouverneur niet ingericht op de taak van korpsbeheerder. Het beheer onderbrengen bij een ander lid van het kabinet van Curaçao of Sint Maarten ligt niet voor de hand, omdat geen van de andere leden van die kabinetten direct betrokken is bij de uitoefening van politietaken. Dit is anders dan in Nederland waar de verantwoordelijkheid voor openbare orde enerzijds en justitie anderzijds is ondergebracht bij twee verschillende ministers. Er is geen aanleiding dit model voor te schrijven voor elk van de landen van het Koninkrijk. d. De Raad constateert terecht dat de omschrijving van de beheertaak in de voorgestelde artikelen 31 en 47 afwijkt van die in de Politiewet 1993. Zij sluit echter aan bij de omschrijving in de Politieregeling 1999. De in het Caribische deel van het Koninkrijk bekende omschrijving zal daarom geen verwarring wekken. e. Naar aanleiding van het advies van de Raad is de regeling voor het geven van aanwijzingen in artikel 48, tweede lid, aangepast. Bepaald is dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aanwijzingen die verband houden met de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde of vervulling van taken ten dienste van de justitie geeft in overeenstemming met de Minister van Justitie. 5. Binnentreden in woningen Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad is bepaald dat indien de bevoegdheid tot het betreden van plaatsen, het binnentreden van een plaats in gebruik als woonverblijf betreft, de artikelen over binnentreden in woningen uit de Wetboeken van Strafvordering van de landen van overeenkomstige toepassing zijn. Hierin is bepaald onder welke voorwaarden woningen zonder toestemming van de bewoner kunnen worden betreden. Onder andere is voorzien in het vereiste van legitimatie en mededeling van het doel van het binnentreden en is geregeld dat van het binnentreden een verslag wordt opgemaakt dat aan de bewoner wordt uitgereikt of gezonden. Wat Bonaire, Sint Eustatius en Saba betreft, is aldus voldaan aan de vereisten in het tweede en derde lid van artikel 12 van de Grondwet. Voor Curaçao en Sint Maarten is aldus voldaan aan de eisen die naar het zich laat aanzien in de Staatsregelingen zullen worden gesteld aan het binnentreden in woningen. 6. Uitwisseling van politiegegevens a en b. Het voorstel van rijkswet voorziet in de uitwisseling van politiegegevens tussen de politie van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Tevens voorziet het voorstel in de uitwisseling van politiegegevens tussen de politie van het Europese deel van het Koninkrijk en de politie van Curaçao en van de politie van Sint Maarten. Artikel 39 van het voorstel biedt de basis voor uitwisseling van politiegegevens, maar elk van de landen doet dat in overeenstemming met de eigen daarvoor geldende regels. Het advies van de Raad tot aanpassing van de Wet politiegegevens is niet overgenomen. In de Wet politiegegevens is reeds voorzien in de mogelijkheid tot verstrekking van politiegegevens aan andere landen. Op grond van artikel 17, derde lid, van de wet kunnen politiegegevens worden verstrekt aan autoriteiten in een ander land die zijn belast met de uitvoering van de politietaak voor zover dit noodzakelijk is voor de goede uitvoering van de politietaak in Nederland of de politietaak in het desbetreffende land. Dit is nader geregeld in het Besluit politiegegevens (artikel 5:1 BPG). Vereist is dat bij de ontvangende instantie voldoende waarborgen aanwezig zijn voor een juist gebruik van de verstrekte gegevens en voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer (art. 17, vijfde lid, WPG). Zoals hierboven aan de orde is gekomen, geldt dit vereiste onverkort voor de uitwisseling van politiegegevens aan de politie van Curaçao en van Sint Maarten. Aanvullend zullen Nederland, Curaçao en Sint Maarten nadere afspraken maken, in de vorm van een onderlinge regeling, over de onderlinge uitwisseling van politiegegevens. De onderlinge regeling zal verplichten tot het treffen van maatregelen die ertoe moeten leiden dat uitwisseling van gegevens tussen de politie van de landen feitelijk mogelijk is (beheerbepalingen) en een behoorlijk niveau van gegevensbescherming is gegarandeerd (privacybescherming). In de memorie van toelichting is de relatie tussen artikel 39, eerste lid, de onderlinge regeling en de nationale voorschriften met betrekking tot politiegegevens nader toegelicht. Wat Bonaire, Sint Eustatius en Saba betreft zullen in het voorstel van Wet politie, brandweerzorg, rampenbestrijding en crisisbeheersing BES bepalingen worden opgenomen over gegevensverwerking en gegevensbeheer. Het advies van de Raad om dit wetsvoorstel in de memorie van toelichting te noemen is overgenomen. Met de bepalingen over politiegegevens in genoemd wetsvoorstel zal wat Bonaire, Sint Eustatius en Saba betreft voldaan worden aan de afspraken in de onderlinge regeling over gegevensbescherming. De Wet politiegegevens zal niet van toepassing zijn op Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Aanpassing van die wet in de Aanpassingswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, zoals de Raad adviseert, is daarom niet aan de orde. 7. Overgangsrecht a. De tekst van artikel 53 (in het gewijzigde voorstel artikel 54) behoeft geen aanpassing. Dit voorstel zal immers in werking treden op het moment dat het Statuut in werking treedt en de nieuwe landen ontstaan. De regeringen van de nieuwe landen moeten ervoor zorgen dat genoemde regelingen in werking treden. Dat ze dat uitsluitend kunnen doen omdat de bestuurscolleges van de eilandgebieden Curaçao en Sint Maarten de landsbesluiten hebben voorbereid op grond van een overgangsbepaling in het gewijzigde Statuut, doet daaraan niet af. Uitgangspunt is dat elk van de eilandgebieden zelf de nodige maatregelen treft ter voorbereiding van de landsstatus. De overgangsbepalingen in het Statuut voorzien niet in de mogelijkheid dat het Land Nederlandse Antillen dat voor de eilandgebieden doet. De landen van het Koninkrijk kunnen de eilandgebieden natuurlijk wel bijstaan. b. Conform het advies van de Raad zijn de grondslagbepalingen voor de uitvoeringsregels die getroffen moeten worden op grond van artikel 10, vierde lid, en artikel 14, tweede lid, toegevoegd aan artikel 53. Ook deze regelingen moeten tot stand zijn gebracht op de ingangsdatum van de staatkundige hervormingen. 8. Redactionele kanttekeningen De redactionele kanttekeningen van de Raad zijn verwerkt met uitzondering van - het voorstel de omschrijving van ambtenaar van politie over te brengen naar artikel 1 (vierde gedachtestreepje). Vastgehouden is aan de systematiek van de Politiewet 1993 en de Politieregeling 1999. - het voorstel het tweede tot en met vierde lid van artikel 11 toe te voegen na artikel 38 (zesde gedachtestreepje). Artikel 11, tweede tot en met vierde lid, ziet niet op de samenwerking tussen de politie van de landen maar op militaire bijstand aan het korps van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Het ligt daarom niet voor de hand de bepalingen te verplaatsen naar het hoofdstuk over samenwerking tussen de politie van de landen zoals de Raad voorstelt. - het voorstel artikel 39, vijfde lid, op te nemen in het vierde lid (elfde gedachtestreepje). Aanleiding voor twee afzonderlijke bepalingen is dat hierdoor eenvoudig kan worden geregeld dat de uitwisseling van politiegegevens tussen het Europese deel van Nederland en Curaçao eerder of juist later in werking kan treden dan de uitwisseling tussen het Europese deel van Nederland en Sint Maarten. Hieraan bestaat behoefte omdat het ene land eerder dan het andere in een afdoende niveau van gegevensbescherming kan hebben voorzien. 9. Overige aanpassingen Van de gelegenheid is gebruik gemaakt nog enkele andere aanpassingen in het voorstel aan te brengen. Het betreft de volgende aanpassingen. In artikel 10 is toegevoegd dat elk van de landen bij landsbesluit, houdende algemene maatregelen, respectievelijk bij algemene maatregel van bestuur de taken van buitengewone agenten van politie kan regelen. Dit voorkomt dat de landen hiertoe zelf een basis in een landsverordening of wet moeten opnemen of de regelingen op het niveau van een wet in formele zin moeten treffen. In artikel 32, eerste lid, is duidelijker aangegeven voor 15 maart van welk jaar het ontwerpjaarplan moet worden opgesteld, namelijk 15 maart van het aan het begrotingsjaar voorafgaande jaar. In artikel 57 is de inwerkingtreding gekoppeld aan inwerkingtreding van de artikelen I en II van de rijkswet tot wijziging van het Statuut. Dit houdt verband met de gefaseerde inwerkingtreding van het Statuut. Toegevoegd is een bepaling waarbij wordt geregeld door welke Nederlandse minister de voordracht voor een algemene maatregel van bestuur wordt gedaan waarbij een onderlinge regeling wordt vastgesteld. Dit is uitsluitend relevant voor Nederland. Ik moge U, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van rijkswet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de Staten van de Nederlandse Antillen en de Staten van Aruba te zenden. De Minister van Justitie, IF REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT = " " " " " REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT Test " Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken Directie Wetgeving Sector staats- en bestuursrecht Datum 6 juli 2009 Ons kenmerk 5607852/09/6 REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 2 van SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT 8 Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken Directie Wetgeving Sector staats- en bestuursrecht Schedeldoekshaven 100 2511 EX Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.justitie.nl Contactpersoon mr. drs. A.G. van Dijk coördinerend raadadviseur T 070 3706021 a.g.van.dijk@minjus.nl Ons kenmerk 5609838/09/6 Bijlagen 4 Bij beantwoording de datum en ons kenmerk vermelden. Wilt u slechts één zaak in uw brief behandelen. IF SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT 8 > 1"Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 1 van SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT 8 " " " Pagina 1 van 8 > Retouradres Postbus 20301 2500 EH Den Haag de Koningin