[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32020 (R1887) NR Regeling van de instelling, taken en bevoegdheden van de Raad voor de rechtshandhaving van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Rijkswet Raad voor de rechtshandhaving)

Regeling van de instelling, taken en bevoegdheden van de Raad voor de rechtshandhaving van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Rijkswet Raad voor de rechtshandhaving)

Nader rapport

Nummer: 2009D37066, datum: 2009-07-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2009Z14263:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Datum

6 juli 2009

Onderwerp

Nader rapport inzake het voorstel van rijkswet tot regeling van de
instelling, taken en bevoegdheden van de Raad voor de rechtshandhaving
van Curaçao, van Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
(Rijkswet Raad voor de rechtshandhaving)





Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 12 maart
2009, nr. 09.000640, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State van het
Koninkrijk zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van rijkswet
rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 29 april
2009, nr. W03.09.0058/II/K, bied ik U hierbij aan.

De Raad geeft U in overweging het voorstel van rijkswet te zenden aan de
Tweede Kamer der Staten-Generaal en aan de Staten van de Nederlandse
Antillen, nadat met het advies van de Raad rekening zal zijn gehouden.
Gelet op artikel 15, eerste lid, van het Statuut van het Koninkrijk
dient het voorstel tevens te worden gezonden aan de Staten van Aruba.

De opmerkingen van de Raad van State van het Koninkrijk worden hieronder
besproken. Daarbij worden de volgorde en nummering van het advies van de
Raad aangehouden.

1. De in de Slotverklaring vermelde taakopdracht aan de Rvdr in relatie
tot de voorgestelde regeling

In onderdeel I, onder F, van de Slotverklaring is afgesproken dat een
Raad voor de rechtshandhaving (hierna: Rvdr) zal worden ingesteld, die
onder meer tot taak heeft de kwaliteit te bewaken van alle onderdelen
van de justitiële keten, met uitzondering van het Gemeenschappelijk Hof
van Justitie. Het voorstel voorziet erin de Rvdr in te stellen, conform
de afspraak in de Slotverklaring. Omwille van de duidelijkheid
specificeert het voorstel waartoe de taken van de Rvdr zich uitstrekken.
De opsomming in artikel 3, eerste lid, van de Rijkswet beperkt zich tot
de onderdelen van de justitiële keten die de landen gemeenschappelijk
hebben. Daarnaast hebben de landen de mogelijkheid het toezicht van de
Rvdr uit te breiden tot andere organisaties in de keten door deze bij
landsverordening of bij wet aan te wijzen. Met het bepaalde in artikel
3, eerste lid, is nadrukkelijk niet beoogd de taken van de Rvdr te
beperken tot een deel van de keten van rechtshandhaving. Paragraaf 3 van
het algemeen deel van de memorie van toelichting en de toelichting op
artikel 3 zijn op dit punt aangevuld.

De in artikel 3, eerste lid, onder a, genoemde organisaties zijn als
gezegd de onderdelen van de justitiële keten die de landen gemeen
hebben. Daarnaast kunnen er organisaties zijn die specifiek zijn voor
één van de landen, maar niet voorkomen in de andere landen. Een
voorbeeld daarvan is de jeugdzorg. Per land kan immers de toepasselijke
wet- en regelgeving verschillen. Zoals in het artikelsgewijs deel van de
toelichting al is opgemerkt, is de mogelijkheid tot uitbreiding van
belang voor de werkterreinen waarbij de verantwoordelijkheid van de
ministers in de onderscheiden landen op een verschillende wijze zijn
afgebakend van de verantwoordelijkheden van andere ministers.

Om tegemoet te komen aan het bezwaar van de Raad van State van het
Koninkrijk (hierna: de Raad) dat artikel 3, eerste lid, onderdeel c, te
onbepaald is, wordt in dat onderdeel verduidelijkt dat de aanwijzing van
andere organisaties alleen betrekking kan hebben op organisaties die
deel uitmaken van de justitiële keten. De toelichting op artikel 3
wordt conform het advies van de Raad in gelijke zin aangevuld.

2. De positie van de Rvdr ten opzichte van de inspectiediensten in de
landen

In de Slotverklaring is afgesproken dat de Rvdr een overkoepelende taak
heeft bij de inspectie van de gehele justitiële keten en de justitiële
samenwerking. De meerwaarde van de Rvdr daarbij is dat de inspectie zich
niet hoeft te beperken tot één organisatie, maar zich kan uitstrekken
over meerdere organisaties tegelijkertijd indien dit nodig is om een
goed beeld te krijgen van de effectiviteit, de kwaliteit van de
taakuitoefening en het beheer. Het uitgangspunt is dat de Rvdr bij haar
inspectietaken gebruik maakt van deskundigen, waaronder in ieder geval
begrepen zijn de toezichthouders die werkzaam zijn bij de ter zake
kundige inspectiediensten van de landen (artikel 18, eerste lid). In dat
geval zijn de ingeschakelde medewerkers werkzaam onder de
verantwoordelijkheid van de Rvdr. Ter verduidelijking is dit opgenomen
in een nieuw derde lid van artikel 29. Zij maken gebruik van de in
paragraaf 2 van hoofdstuk 4 van de rijkswet geregelde bevoegdheden van
de Rvdr. Uit artikel 18 van de Rvdr volgt derhalve reeds de plaats van
de Rvdr ten opzichte van inspectiediensten in de landen.

Voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba geldt dat de Inspectie Openbare
Orde en Veiligheid (IOOV), voor wat betreft de politie en de opleiding
van politie, en andere inspectiediensten geen zelfstandige
inspectiebevoegdheid hebben ten aanzien van de justitiële keten en de
justitiële samenwerking. Zij voeren inspectietaken uitsluitend onder
verantwoordelijkheid van de Rvdr uit. Ook in Curaçao en Sint Maarten
kan de Rvdr gebruik maken van andere inspectiediensten die dan werkzaam
zijn onder verantwoordelijkheid van de Rvdr.

Wel dient te worden voorzien in een afstemmingsregeling met de
Onderzoeksraad voor veiligheid, om te voorkomen dat taken en
bevoegdheden elkaar in de praktijk overlappen. De Onderzoeksraad heeft
op grond van de Rijkswet Onderzoeksraad voor veiligheid de bevoegdheid
onderzoek naar aanleiding van een brand, ramp of crisis. Dit onderzoek
kan zich in de praktijk mede uitstrekken tot de taakuitoefening door
organisaties in de justitiële keten, wanneer deze op enigerlei wijze
betrokken waren bij de gebeurtenis waarop het onderzoek betrekking
heeft. Voor de goede orde zij opgemerkt dat de Onderzoeksraad in
Curaçao en Sint Maarten uitsluitend op verzoek van de landen onderzoek
kan verrichten naar een voorval. Indien zich een voorval voordoet op
Bonaire, Sint Eustatius of Saba, heeft de Onderzoeksraad een
zelfstandige bevoegdheid om onderzoek te verrichten. Om overlapping
tussen onderzoeksbevoegdheden door de Rvdr en de Onderzoeksraad te
voorkomen, wordt in het voorstel de onderlinge verhouding tussen de Rvdr
en de Onderzoeksraad geregeld. Hiertoe wordt in een nieuw vijfde lid van
artikel 3 bepaald dat de Rvdr geen inspectie verricht, voor zover de
Onderzoeksraad voor veiligheid een onderzoek instelt. De memorie van
toelichting is dienovereenkomstig aangevuld. Overigens zal het zich in
de praktijk naar verwachting niet vaak voordoen dat deze
uitzonderingsbepaling van toepassing is. De Onderzoeksraad voert immers
onderzoeken uit naar aanleiding van een specifieke gebeurtenis, terwijl
de taken van de Rvdr nadrukkelijk betrekking hebben op algemene
inspectie. Omdat doorkruising van taken en bevoegdheden evenwel niet is
uit te sluiten, is een expliciete voorziening op dit punt wenselijk.

3. Inspectie door de Rvdr van de politie en het openbaar ministerie

Uit de Slotverklaring blijkt dat de landen belang hechten aan een
onafhankelijke inspectie die, naast andere bestaande mogelijkheden tot
het verkrijgen van inzicht in het functioneren van de organisaties in de
justitiële keten, belast is met onderzoek naar de taakuitoefening door
deze organisaties en het inwinnen van informatie daarover. De inspectie
door de Rvdr voorziet hierin. Zoals hierboven al is opgemerkt, heeft de
taakuitoefening van de Rvdr als meerwaarde dat de inspectie zich niet
beperkt tot afzonderlijke onderdelen binnen de justitiële keten, maar
juist de mogelijkheid biedt om de samenwerking tussen die onderdelen te
beoordelen en daarover te adviseren. Van deze keten maken het openbaar
ministerie en de politie deel uit. Daarenboven is de Rvdr belast met de
inspectie van de kwaliteit en de effectiviteit van de samenwerking op
justitieel terrein tussen de landen. De gezagsrelatie ten aanzien van de
politie en het openbaar ministerie staat er niet aan in de weg dat
inspecties door de Rvdr informatie opleveren die van belang kan zijn bij
het uitoefenen van controle en aansturing. Rapportages door de Rvdr
kunnen derhalve een zelfstandige of aanvullende grond vormen voor de
verantwoordelijke ministers om maatregelen te treffen, bijvoorbeeld door
het geven van aanwijzingen. Reeds hierom biedt de algemene
inspectiebevoegdheid van de Rvdr een wenselijke aanvulling op andere
mogelijkheden tot controle en aansturing. Ten overvloede zij opgemerkt
dat de Rvdr de mogelijkheid heeft om, indien een Minister stelselmatig
geen gevolg geeft aan de aanbevelingen van de Rvdr, daarvan mededeling
te doen aan het vertegenwoordigend orgaan van het betrokken land en de
raad van ministers van het Koninkrijk (artikel 32). Inspectierapporten
van de Rvdr worden bovendien in beginsel openbaar. Zij bieden daarmee
algemeen toegankelijke informatie over het functioneren van onderdelen
van de justitiële keten (artikel 31). Dit biedt de vertegenwoordigende
organen aanvullende mogelijkheden om de verantwoordelijke ministers te
controleren en hen zonodig aan te spreken op hun zorg voor de politie en
het openbaar ministerie.

Er is bij de Slotverklaring voor gekozen om ook het openbaar ministerie
onder het bereik van de algemene inspectie door de Rvdr te brengen.
Hiertegen bestaan ook geen principiële bezwaren, aangezien de inspectie
geen betrekking heeft op zaaksniveau (en dus niet ziet op individuele
dossiers van het openbaar ministerie), maar op algemene inspectie. Deze
inspectie is wel te onderscheiden van het rechterlijke toezicht op het
openbaar ministerie. De Rvdr zal bij haar toezicht rekening moeten
houden met de bijzondere positie van het openbaar ministerie.

4. Inspectie door de Rvdr van het gevangeniswezen

De Raad merkt terecht op dat de Rvdr in Curaçao, Sint Maarten en op
Bonaire, Sint Eustatius en Saba tevens wordt belast met de algemene
inspectie op penitentiaire inrichtingen voor volwassenen en jeugdigen,
de reclassering en de slachtofferzorg. Ook deze organisaties maken
onderdeel uit van de justitiële keten en zijn daarom betrokken in
artikel 3, eerste lid, van het voorstel. De toelichting is op dit punt
aangevuld. Voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba wordt voorzien in een
inspectie voor het gevangeniswezen die ook bestaat in het Europese deel
van Nederland. Ook hier geldt dat de inspectie voor het gevangeniswezen
geen zelfstandige inspectiebevoegdheid heeft, maar inspectietaken
uitsluitend uitvoert onder verantwoordelijkheid van de Rvdr.

De Raad adviseert in de toelichting aandacht te besteden aan het
functioneren van het gevangeniswezen en de detentieomstandigheden op de
Nederlandse Antillen. De Raad merkt terecht op dat binnen het gehele
Koninkrijk detentieomstandigheden ten minste moeten voldoen aan
internationale maatstaven voor de tenuitvoerlegging van
vrijheidsbeneming. De plicht om zorg te dragen voor minimale
detentieomstandigheden staat los van de taken van de Rvdr. De memorie
van toelichting is dan ook niet de plaats daarop nader in te gaan. Dit
laat onverlet dat de Rvdr wel de inspectie van het gevangeniswezen tot
taak heeft. Daartoe behoort ook het toezicht op de naleving van
(internationale) normen inzake detentieomstandigheden. Daarover zal de
Rvdr dus ook rapporteren. De inhoud van de rapportages kan onder
omstandigheden aanleiding zijn voor ingrijpen door de verantwoordelijke
bestuurders.

De detentieomstandigheden in de landen van het Koninkrijk hebben de
volle aandacht van de regering, mede in het licht van internationale
verplichtingen van het Koninkrijk. In dat verband kan onder meer worden
gewezen op de brief van de Minister van Justitie van 29 januari 2008 aan
de Tweede Kamer der Staten-Generaal, waarbij een rapport is aangeboden
van het Europees Comité inzake de voorkoming van folteringen en
onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen
(Kamerstukken II 2007/08, 24 587, nr. 245). In deze brief wordt ook
ingegaan op het gevangeniswezen en de politiecellen in de Nederlandse
Antillen en het treffen van maatregelen om geconstateerde problemen op
te lossen. Over de voortgang hiervan wordt periodiek gerapporteerd,
recentelijk door de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties bij brief van 17 april 2009 (Kamerstukken II
2009/09, 31 568, nr. 35).

5. De uitwerking van de bevoegdheidstoedeling tussen de
verantwoordelijke ministers in artikel 1 van het voorstel

Het oordeel van de Raad dat het voorgestelde artikel 1 ten aanzien van
de definiëring van de bevoegde minister(s) onvoldoende helder is, wordt
niet gedeeld. De in artikel 1, eerste lid, onderdelen e, f en g
gehanteerde definitie is noodzakelijk om recht te doen aan de toedeling
van bevoegdheden en verantwoordelijkheden in vooral Nederland, waar de
verantwoordelijkheid voor de politie is gespreid over twee ministers. De
bestaande verschillen in situatie per land laat welhaast geen andere
omschrijving toe. Het in de afzonderlijke artikelen bepalen welke
minister bevoegd is, of welke ministers bevoegd zijn en in welke
verhoudingen, biedt evenmin een oplossing aangezien in dat geval in tal
van artikelen telkens per land een bevoegdheidstoedeling beschreven zou
moeten worden. Dit zou leiden tot slecht leesbare bepalingen.

De begrippen “vrijheidsstraf’, “vrijheidsbeperkende straf”,
“vrijheidsbenemende maatregel” en “vrijheidsbeperkende
maatregel” waarnaar de Raad verwijst, worden alleen gebruikt in
artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de Rijkswet. Deze begrippen zijn
zodanig algemeen van aard en gebruik, dat zij als bekend mogen worden
verondersteld. Een afzonderlijke definitie van deze begrippen wordt
daarom niet noodzakelijk geacht.

6. De hoorplicht bij klachtadvisering door de Rvdr

Het advies van de Raad is overgenomen. Artikel 24 en de memorie van
toelichting zijn op dit punt aangepast.

7. Redactionele kanttekeningen

De redactionele kanttekeningen van de Raad zijn overgenomen.

8. Overige aanpassingen

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om enkele redactionele
verbeteringen aan te brengen en om enkele andere aanpassingen in het
voorstel en de memorie van toelichting door te voeren.

Organisaties die deel uitmaken van de justitiële keten verwerken
politiegegevens. Een nieuw vijfde lid van artikel 3 biedt de
mogelijkheid om de Rvdr bij landsverordening of bij wet te belasten met
het toezicht op de verwerking van deze gegevens. Voordeel van de
opgenomen mogelijkheid is dat de politie door aanwijzing van de Rvdr
niet wordt belast met een extra toezichthouder en dat elk van de landen
dezelfde reeds bestaande instantie als toezichthouder kan aanwijzen.

In artikel 13 zijn de woorden “Bij algemene maatregel van
rijksbestuur” vervangen door: Bij of krachtens algemene maatregel van
rijksbestuur. Hierdoor wordt het mogelijk om de rechtspositie van de
leden van de Rvdr (nader) te regelen bij lagere regelgeving. Dit biedt
de mogelijkheid om in de algemene maatregel van rijksbestuur te volstaan
met de hoofdlijnen van een rechtspositieregeling (bepalingen over de
bezoldiging, vergoeding van reis- en verblijfskosten en eventuele
toeslagen) van de leden van de Rvdr. Nadere regelgeving op lager niveau,
al dan niet per land, biedt ruimte voor de nodige flexibiliteit. Daarbij
geldt als uitgangspunt dat wordt gestreefd naar eenvormigheid.

Ik moge U, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel
van rijkswet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede
Kamer der Staten-Generaal, de Staten van de Nederlandse Antillen en de
Staten van Aruba te zenden.

De Minister van Justitie, 

  IF   REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT     = " " "

" "

  REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT  Test  

"   

 

Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en
Vreemdelingenzaken

Directie Wetgeving

Sector staats- en bestuursrecht

Datum

6 juli 2009

Ons kenmerk

5607853/09/6

  REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT    	Pagina   PAGE \*
MERGEFORMAT  2  van   SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT  3  



Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en
Vreemdelingenzaken

Directie Wetgeving

Sector staats- en bestuursrecht

Schedeldoekshaven 100

2511 EX  Den Haag

Postbus 20301

2500 EH  Den Haag

www.justitie.nl

Contactpersoon

mr. D.J. Hesemans

wetgevingsjurist

T	070 3707426

d.j.hesemans@minjus.nl

Ons kenmerk

5609978/09/6

Bijlagen

4

Bij beantwoording de datum en ons kenmerk vermelden.

Wilt u slechts één zaak in uw brief behandelen.

 	  IF   SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT  3 > 1"Pagina   PAGE \* MERGEFORMAT
 1  van   SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT  3  " " "  Pagina 1 van 3   



> Retouradres Postbus 20301 2500 EH  Den Haag

AAN DE KONINGIN