32015 NR Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Wet op de jeugdzorg en de Pleegkinderenwet in verband met herziening van de maatregelen van kinderbescherming
Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Wet op de jeugdzorg en de Pleegkinderenwet in verband met herziening van de maatregelen van kinderbescherming
Nader rapport
Nummer: 2009D37080, datum: 2009-07-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie ()
- Mede ondertekenaar: A. Rouvoet, minister voor Jeugd en Gezin (Ooit ChristenUnie kamerlid)
Onderdeel van zaak 2009Z14251:
- Indiener: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie
- Medeindiener: A. Rouvoet, minister voor Jeugd en Gezin
- Volgcommissie: vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2009-09-01 15:05: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2009-09-09 14:30: Procedurevergadering Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2009-10-29 14:00: Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Wet op de jeugdzorg en de Pleegkinderenwet in verband met herziening van de maatregelen van kinderbescherming (32015) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2010-03-02 15:30: Extra procedurevergadering commissie Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2010-03-10 16:00: Procedurevergadering commissie Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2010-09-15 14:30: Procedurevergadering commissie Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2010-09-30 14:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2011-02-02 19:00: Herziening maatregelen kinderbescherming (32015) (1e termijn Kamer) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2011-02-08 18:30: Herziening maatregelen kinderbescherming (32015) (antw 1e termijn) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2011-02-09 14:35: Herziening maatregelen kinderbescherming (32015) (re- en dupliek) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2011-03-15 15:15: Stemmingen (incl. schriftelijke stemming over de voordracht voor een lid van de Algemene Rekenkamer en voordrachten voor leden van de Hoge Raad) (Stemmingen), TK
Preview document (š origineel)
Datum 14 juli 2009 Onderwerp Nader rapport inzake het voorstel van Wet tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Wet op de jeugdzorg en de Pleegkinderenwet in verband met herziening van de maatregelen van kinderbescherming Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 1 augustus 2008, nr. 08.002289, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 23 oktober 2008, nr. W03.08.0362/II, bied ik U hierbij aan. 1 en 2. Doelmatigheid van de ondertoezichtstelling en de uitvoering van de ondertoezichtstelling en van de voogdij na gezagsbeĆ«indiging De Raad constateert terecht dat de doeltreffendheid van de huidige ondertoezichtstelling moet toenemen voordat de reikwijdte van de ondertoezichtstelling en de verruiming van de mogelijkheden tot gezagsbeĆ«indiging kunnen worden uitgebreid. Het gaat hierbij onder meer om de verhoging van de professionaliteit van de gezinsvoogdij en het verbeteren van de afstemming tussen de gezinsvoogdij en het zorgaanbod. Een belangrijk aspect hierbij is de beschikbare jeugdzorg, omdat zorg op maat moet kunnen worden geboden. Zolang de doeltreffendheid van de ondertoezichtstelling niet is verbeterd, adviseert de Raad af te zien van ingrijpende aanpassingen van de kinderbeschermingsmaatregelen en het wetsvoorstel te beperken tot meer technische veranderingen. De verbetering van de doeltreffendheid van de ondertoezichtstelling heeft de volle aandacht van het kabinet. Ten eerste wordt de nieuwe werkwijze voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling (Deltamethode) landelijk ingevoerd. Voordat dit wetsvoorstel tot wet is verheven en in werking kan treden (beoogde datum is 1 januari 2011), zal deze invoering zijn voltooid, inclusief de verlaging van de caseload. Ook zal dan de training van de gezinsvoogdijwerkers in de Deltamethode zijn afgerond. Daarnaast wordt momenteel hard gewerkt aan het wegwerken van de wachtlijsten in de jeugdzorg. Er komt een nieuwe financieringssystematiek voor de provinciaal gefinancierde jeugdzorg, die de provincies en de grootstedelijke regioās (hierna: provincies) beter in staat stelt om op een structurele manier de wachtlijsten te beheersen. De nieuwe financieringssystematiek voor de provinciale jeugdzorg houdt in dat het budget dat provincies van de Minister voor Jeugd en Gezin ontvangen voor deze jeugdzorg, wordt gebaseerd op de vraag naar jeugdzorg in het jaar waar de financiering betrekking op heeft. Dat betekent dat er voldoende budget beschikbaar komt om ook de vraag van de wachtenden op jeugdzorg mee te nemen. Jaarlijks zal een onafhankelijke derde (de Commissie Financiering Jeugdzorg, hierna: de CFJ) advies uitbrengen over het benodigde budget voor het komende jaar. Aangezien de CFJ voor het eerst advies uitbrengt over het budget voor 2010, heeft de Minister voor Jeugd en Gezin met de provincies afspraken gemaakt over het budget voor de provinciale jeugdzorg voor 2009. Deze zijn gekoppeld aan prestatieafspraken die erop zijn gericht dat de wachtlijsten voor kinderen die langer dan 9 weken wachten, eind 2009 zijn weggewerkt. Provincies zullen voor de bestaande wachtlijst (stand 1 januari 2008) de eerst aangewezen zorg uit het indicatiebesluit realiseren. Daarnaast kan met het beschikbaar gestelde budget een autonome groei van het totaal aantal gebruikers van jeugdzorg (8,4% in 2009) worden opgevangen. Daarbij zullen provincies een efficiencyslag maken en voorzien in structureel 3% (circa 2850 cliĆ«nten) meer gebruikers van zorg binnen hetzelfde budget. Alleen indien de groei van de vraag naar jeugdzorg groter is dan berekend, is er aanleiding voor de Minister voor Jeugd en Gezin om met de provincies te bespreken hoe dit kan worden opgevangen. Voor het structureel aanpakken van de wachtlijsten jeugdzorg en Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMKās) en het opvangen van de verwachte groei in de jeugdzorg en bij de AMKās in de provincies en de grootstedelijke regioās is een bedrag van ruim ā¬ 100 mln. (2008 en 2009) beschikbaar. De provincies hebben zich gecommitteerd om in het kader van de bovengenoemde prestatieafspraken uit eigen middelen een bedrag van vergelijkbare omvang te leveren. Omdat beide trajecten zullen zijn afgerond op de beoogde datum van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel, is het de verwachting dat op dat moment tevens de doeltreffendheid van de ondertoezichtstelling voldoende zal zijn verbeterd. Om echter zeker te stellen dat een verantwoorde invoering van de wet mogelijk is, zal voor de beoogde datum van inwerkingtreding een onderzoek naar de stand van zaken van de in gang gezette verbeteringen worden uitgevoerd. Op dit moment worden de vorderingen in de invoering van de nieuwe werkwijze voor de uitvoering van ondertoezichtstellingen periodiek gevolgd door de stuurgroep Beter Beschermd. Daarnaast is er een implementatiewerkgroep onder voorzitterschap van een kinderrechter waarin nu reeds de implementatie van de voorgestelde wijzigingen van de kinderbeschermingsmaatregelen wordt voorbereid. In de implementatiewerkgroep hebben alle uitvoeringsorganisaties zitting. Op deze wijze wordt in een vroeg stadium duidelijk tegen welke problemen de organisaties aanlopen en welke ondersteuning, bijvoorbeeld in de vorm van trainingen, de organisaties nodig hebben. Uiteraard zullen ook de ervaringen van de implementatiewerkgroep worden meegenomen in het onderzoek. 3. Het belang van het kind en de positie van de ouders Op de grond van de ondertoezichtstelling zal worden ingegaan onder 5. Deze grond is naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad aangepast. De zinsnede āonbedreigd opgroeienā is vervallen. De memorie van toelichting is overeenkomstig het door de Raad gegeven advies aangevuld met een visie op wat in redelijkheid van ouders in de opvoeding kan worden verwacht en wanneer ingrijpen door de overheid gerechtvaardigd is. Voor de duidelijkheid is deze visie ook hieronder opgenomen. Het doel van de jeugdbescherming is te waarborgen dat de minderjarige opgroeit in een opvoedings- en leefsituatie waarin hij zich op een gezonde en evenwichtige wijze kan ontwikkelen. Het gaat daarbij om alle aspecten van de ontwikkeling van een kind tot volwassene: de fysieke, psychische, emotionele en morele. De ouders zijn als eersten verantwoordelijk om de voorwaarden te scheppen voor een optimale ontwikkeling van hun kinderen. Naast deze vrijheid van ouders om hun kinderen te verzorgen en op te voeden naar eigen inzicht staat de plicht van de overheid om kinderen te beschermen tegen aantasting van hun lichamelijke en geestelijke integriteit, waaronder kindermishandeling. Zo bepaalt artikel 19 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) dat de overheid alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen en maatregelen op sociaal en opvoedkundig gebied neemt om het kind te beschermen tegen alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld, letsel of misbruik, lichamelijke of geestelijke verwaarlozing of nalatige behandeling, mishandeling of exploitatie, met inbegrip van seksueel misbruik, terwijl het kind onder de hoede is van de ouder(s), wettige voogd(en) of iemand anders die de zorg voor het kind heeft. Het is belangrijk om tussen de vrijheid van ouders en de verantwoordelijkheid van de overheid de juiste balans te vinden. Hierbij gaat het uiteraard ook om de rechten van de kinderen zelf, namelijk het recht op lichamelijke en geestelijke integriteit, zoals bijvoorbeeld vastgelegd in de artikelen 3 (verbod op vernederende behandeling) en 8 (recht op privĆ©-leven) van het EVRM. Wat belangrijk is voor de ontwikkeling van een minderjarige of wanneer de overheid moet ingrijpen, is niet voor eens en altijd te benoemen en vast te leggen. Indien een kind wordt mishandeld of verwaarloosd is het duidelijk dat een kind zich niet op een gezonde en evenwichtige wijze kan ontwikkelen en ā als de ouders niet hun verantwoordelijkheid (kunnen) nemen ā de overheid het kind dient te beschermen. Afwezigheid van kindermishandeling, inclusief verwaarlozing, is dan ook een randvoorwaarde voor iedere opvoedingssituatie. Andere criteria zijn relevant maar de invulling daarvan is ten dele tijd-, cultuur- en plaatsgebonden. Te denken valt hierbij aan de kwaliteit van de opvoedingsvaardigheden van de ouders of de mate van aandacht die de ouders aan hun kinderen (moeten) geven. Opvattingen over wat een opvoeding is die voldoet aan wat maatschappelijk aanvaardbaar is, zijn steeds in ontwikkeling. De nadruk die nu wordt gelegd op het belang van continuĆÆteit in de opvoeding is hiervan een voorbeeld. Kinderen hebben, willen zij zich zonder beschadigingen kunnen ontplooien, een opvoedingssituatie zonder vermijdbare bedreigingen nodig. Het is de taak van hun ouders de voorwaarden te scheppen voor de ontwikkeling van het kind. Als de ouders daarbij problemen ondervinden, kunnen zij voor hulp en ondersteuning een beroep doen op de jeugdzorg. Kinderen kunnen doorgaans een stootje hebben, en vaak kunnen andere factoren belemmeringen compenseren, maar wanneer de omvang van de belemmeringen of het aantal daarvan te groot wordt, lijdt hun ontwikkeling schade. Het gaat dan bijvoorbeeld om situaties waarin het kind zelf een handicap heeft die op zichzelf, maar zeker ook in combinatie met risicofactoren in de opvoedingssituatie, zijn ontwikkeling bedreigt. Het kan ook gaan om opvoeders die niet voldoende opvoedingsvaardigheden bezitten of voor het kind een onveilige of beschadigende opvoedingssituatie scheppen. Gewoonlijk is er sprake van congruentie tussen het recht van de ouders om hun kinderen te verzorgen en op te voeden, en het recht van het kind op een adequate opvoedingssituatie. Als de opvoedings- en leefsituatie echter de ontwikkeling van kinderen bedreigt en er een spanning ontstaat tussen de rechten van ouders en die van kinderen, dient de overheid de ouders ā waar nodig met toepassing van de dwang van een kinderbeschermingsmaatregel ā te helpen deze voorwaarden te vervullen. 4. Ondertoezichtstelling voor kinderen met ārelatief lichte problemenā of een lichte maatregel Het wetsvoorstel geeft uitvoering aan de volgende passage uit het Coalitieakkoord: āKinderen uit gezinnen met problemen moeten sneller onder toezicht kunnen worden gesteld. Wetgeving zal aan de Kamer worden voorgelegd waarmee de kinderrechter in een fase voordat sprake is van ernstige bedreiging van de ontwikkeling van het kind, een lichtere maatregel zoals verplichte opvoedingsondersteuning kan opleggenā (p. 29). Hoewel ter uitvoering van deze passage is overwogen een gerichte (lichte) maatregel te creĆ«ren zoals de Raad adviseert, is om een aantal redenen hiervoor niet gekozen. Door het creĆ«ren van een nieuwe lichte maatregel zou er binnen de gedwongen hulpverlening een extra mogelijkheid ontstaan om in te grijpen in het gezin. Een extra mogelijkheid is niet noodzakelijk omdat een breed geschakeerd aanbod van niet-vrijblijvende vrijwillige hulpverlening zich op gemeentelijk niveau ontwikkelt en waarin de Centra voor Jeugd en Gezin een belangrijke rol kunnen gaan spelen. Vanuit deze vrijwillige hulpverlening kan ook met enige 'volhardendheid' opvoedingsondersteuning worden aangeboden. Indien dit niet lukt, biedt de ondertoezichtstelling vervolgens een goed kader om opvoedingsondersteuning dwingend op te leggen. Daarbij komt dat een nieuwe maatregel onnodige bureaucratie met zich mee zal brengen zowel bij het opleggen van de maatregel als tijdens de uitvoering van die maatregel. In het wetsvoorstel Centra voor Jeugd en Gezin en regierol gemeenten in de jeugdketen, dat onlangs bij de Tweede kamer is ingediend, krijgt de gemeente enerzijds de plicht om een Centrum voor Jeugd en Gezin te organiseren en anderzijds krijgt de gemeente de regierol over de samenwerking in de jeugdketen. De gemeente dient er voor te zorgen dat alle betrokken instanties met elkaar samenwerken. Een verplicht onderdeel van de te maken samenwerkingsafspraken betreft de coƶrdinatie van de zorg, de functie die de afstemming van alle hulp en zorg aan een gezin of kind regelt. Het is essentieel dat altijd duidelijk is welke instantie of professional verantwoordelijk is voor die integrale ondersteuning. Hiermee wordt bevorderd dat een kind of gezin, zo mogelijk in een vroeg stadium, op vrijwillige basis alle hulp krijgt die nodig is, waardoor in een later stadium minder behoefte zal bestaan aan gedwongen hupverlening. Om het beoogde doel te bereiken is het dus niet nodig een nieuwe maatregel te creĆ«ren. Een belangrijke overweging om geen nieuwe maatregel te creĆ«ren is voorts dat het aanwijzen van instanties voor het voorbereiden Ć©n uitvoeren van een aanvullende kinderbeschermingsmaatregel nieuwe afstemmingsproblemen met zich mee zal brengen en de daarmee gepaard gaande onnodige bureaucratie. Er zijn immers nieuwe afspraken nodig over afstemming en overdracht van zaken tussen de diverse instanties. Niet alleen het opleggen van de nieuwe maatregel zou nieuwe afstemmingsproblemen binnen de jeugdzorg met zich meebrengen maar ook de uitvoering van de maatregel zelf, omdat de problematiek dynamisch is. Dat wil zeggen dat de problematiek zich vaak snel kan ontwikkelen tot hetzij een situatie waarin een ondertoezichtstelling noodzakelijk is, hetzij een situatie waarin geen hulp meer nodig is. Doordat de instelling die de maatregel uitvoert contact heeft met het gezin over de gedwongen opvoedingsondersteuning, is het de verwachting dat uit die contacten regelmatig zal blijken dat er ook andere hulp nodig is, bijvoorbeeld specifiek voor het kind. Indien de ouders hun kind die hulp onthouden, kan de instelling dit vervolgens niet afdwingen. De opdracht is immers beperkt tot het verlenen van gedwongen opvoedingsondersteuning aan de ouders. De aangewezen instelling zal in deze gevallen genoodzaakt zijn, bij de raad (opnieuw) een zorgmelding te doen met het verzoek een onderzoek in te stellen naar de noodzaak van een zwaardere maatregel. Om onnodige bureaucratie te voorkomen, dient de instelling de ruimte te hebben om zich aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden. Dit kan binnen het kader van de ondertoezichtstelling maar nu juist niet met een maatregel die beperkt is tot een specifiek hulpaanbod. Naast de vraag welke toegevoegde waarde een nieuwe lichte maatregel zou kunnen hebben en welke voordelen een nieuwe maatregel voor de praktijk zou kunnen hebben, is ook de vraag gesteld of de ondertoezichtstelling niet āte zwaarā is voor relatief lichte problemen. Het gaat dan in het bijzonder om de mogelijkheid om aan de kinderrechter een machtiging uithuisplaatsing te vragen. Deze mogelijkheid zou dan voor kinderen met relatief lichte problemen wellicht moeten worden uitgesloten, omdat een uithuisplaatsing voor deze groep een te zwaar middel is. De Raad wijst hier terecht ook op. Hoewel ik uitdrukkelijk onderschrijf dat uithuisplaatsing in deze gevallen normaal gesproken niet aangewezen is, zie ik geen aanleiding in bepaalde gevallen de mogelijkheid om een machtiging te verzoeken in de wet uit te sluiten. Een machtiging uithuisplaatsing is geen vast onderdeel van een ondertoezichtstelling en behoort dit ook niet te zijn. Voor een machtiging uithuisplaatsing is een afzonderlijk rechterlijk oordeel nodig en deze rechterlijke beoordeling biedt voldoende waarborg tegen te snel of willekeurig handelen door het bureau jeugdzorg. Een machtiging kan immers slechts worden afgegeven door de kinderrechter indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot het onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke toestand (artikel 265b). Bij relatief lichte problemen is deze voorwaarde niet vervuld en is er derhalve geen grond om de machtiging af te geven. Voorts geldt ook hier dat de beperking om in bepaalde gevallen geen machtiging te mogen verzoeken, kan leiden tot onnodige bureaucratie. Mochten gewijzigde omstandigheden immers nopen tot een uithuisplaatsing terwijl het bureau jeugdzorg niet de bevoegdheid heeft een machtiging daartoe te vragen zal eerst een traject moeten worden ingezet om wel de bevoegdheid te krijgen. 5. De grond voor ots a. āOnbedreigd opgroeienā De gronden van de ondertoezichtstelling (artikel 255) en de gezagsbeĆ«indigende maatregel (artikelen 266 en 327) zijn overeenkomstig het advies van de Raad aangepast. De zinsnede āonbedreigd opgroeienā is vervallen. In de gronden is nu steeds opgenomen dat het gaat om een minderjarige die zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. De redactie van artikel 241 lid 2 is niet aangepast, omdat dit artikel is beperkt tot situaties waarin sprake is van een gezagsvacuĆ¼m (niemand oefent het gezag over het kind uit). In een schorsing in het gezag omdat een medische behandeling noodzakelijk is, voorziet artikel 268 lid 1 onder b. b. āKindgerichtheidā Een belangrijk verschil met de huidige gronden is dat het belang van het kind bij stabiliteit en continuĆÆteit in zijn opvoedingssituatie een element vormt van de gronden van de ondertoezichtstelling en gezagsbeĆ«indigende maatregel. Deze toevoeging brengt met zich mee dat de beoordeling of een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk is, zich niet alleen richt op de vraag of een minderjarige in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en passende zorg wordt aanvaard, maar tevens op de vraag of de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een, gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige, aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding kunnen dragen. Door het belang van het kind op stabiliteit en continuĆÆteit in zijn opvoedingssituatie een centrale plaats te geven, staan de belangen van het kind meer centraal dan in de huidige wetgeving het geval is. De nieuwe formulering maakt het beter mogelijk te kiezen voor de maatregel die het meest aansluit bij de omstandigheden waarin de minderjarige zich bevindt. Voorts kan gewezen worden op de nieuwe formulering van de gezagsbeĆ«indigende maatregel. In de formulering van de gronden van de ontheffing (ouder is ongeschikt of onmachtig) en de ontzetting (verwijtbaar gedrag) staat het āgedragā van de ouders centraal. De voorgestelde grond van de gezagsbeĆ«indigende maatregel is meer geformuleerd vanuit het belang van het kind. c. Niet of onvoldoende accepteren van de aangewezen zorg De formulering van artikel 255 lid 1 is overeenkomstig het advies van de Raad aangepast. Verduidelijkt is dat het gaat om de acceptatie van zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige. 6. Fuikwerking van de ots en beĆ«indiging van het gezag Het wetsvoorstel stelt op de voet van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) het recht van het kind op een gezonde en evenwichtige ontwikkeling en groei naar zelfstandigheid centraal. Stabiliteit en continuĆÆteit vormen hiervan een onderdeel (zie ook hiervoor, 5 onder b). De voorstellen die worden gedaan, beogen een aantal geconstateerde knelpunten in de kinderbeschermingswetgeving weg te nemen opdat kinderen beter beschermd zullen worden tegen ouders die er onvoldoende in slagen om het recht op een gezonde en evenwichtige ontwikkeling en groei naar zelfstandigheid van hun kind te realiseren. De voorstellen die worden gedaan ten aanzien van de gronden vormen, zoals de Raad aangeeft, ten dele een codificatie van de praktijk (Hoge Raad, 4 april 2008, NJ 2008, 506). Hoewel het risico van de zogenoemde fuikwerking op dit moment ook bestaat, wordt dit risico wellicht versterkt doordat stabiliteit en continuĆÆteit in de opvoeding na inwerkingtreding van het wetsvoorstel een element gaat vormen van de grond van de ondertoezichtstelling en gezagsbeĆ«indigende maatregel. Het is belangrijk om fuikwerking te voorkomen en daarom dienen bij iedere maatregel steeds weer alle omstandigheden van het geval in samenhang te worden beoordeeld. Naast een goede beoordeling is ook het volgende van belang. Indien gedurende de uitvoering van een ondertoezichtstelling het op een gegeven moment duidelijk is dat de ouders nimmer zelf de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding voor hun kind op zich kunnen nemen, dienen de inspanningen van de gezinsvoogdijwerker erop gericht te zijn acceptatie bij de ouders van die situatie te bevorderen. Dit kan immers een eventuele gezagsbeĆ«indiging voorkomen, omdat bij volledige acceptatie van de situatie door de ouders de hulpverlening in vrijwillig kader kan worden voortgezet. De ondertoezichtstelling leidt in dit geval niet onvermijdelijk tot een gezagsbeĆ«indiging. Overeenkomstig het advies van de Raad is dit in de memorie van toelichting verduidelijkt (paragraaf 5.3). 7. Bevordering van de gezinsband Aan artikel 262 is een derde lid toegevoegd waarin is bepaald dat de stichting de gezinsband tussen de met het gezag belaste ouders of ouder en de minderjarige bevordert. Deze bepaling (artikel 257 lid 3 (oud)) was vervallen, omdat in een paar situaties deze bepaling mede aanleiding heeft gegeven te lang door te gaan met het bevorderen van de gezinsband terwijl de belangen van het kind hierdoor geschaad werden. Dit neemt niet weg dat het bevorderen van de gezinsband een belangrijk element vormt van de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Een ondertoezichtstelling is erop gericht door het verlenen van hulp en steun de bedreigingen voor de ontwikkeling van het kind weg te nemen en de ouders in staat te stellen zoveel mogelijk de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van hun kinderen te laten dragen. Om dit ook in de wet tot uitdrukking te brengen, is het lid weer toegevoegd. De memorie van toelichting is dienovereenkomstig aangevuld (artikel 262). 8. Geschillenregeling De geschillenregeling is niet opnieuw in het wetsvoorstel opgenomen. De geschillenregeling was reeds uit het voorontwerp geschrapt, omdat hierdoor de scheiding van uitvoering en rechterlijke macht in gevaar zou kunnen komen. De kinderrechter mag niet op de stoel van de uitvoering gaan zitten en door de geschillenregeling zou hij hiertoe kunnen worden gedwongen, omdat hij in een geschillenprocedure een beslissing neemt die haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De Raad voor de Rechtspraak en Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak hadden hiertoe ook uitdrukkelijk geadviseerd. Een andere reden om de geschillenregeling niet op te nemen, is dat in een separaat wetsvoorstel de verbetering van de rechtspositie van pleegouders reeds nader zal worden vormgegeven. De verbetering van de rechtspositie van pleegouders was immers een belangrijke reden de geschillenregeling in het wetsvoorstel op te nemen. Het ontwerp-wetsvoorstel is op 26 maart 2009 door de Minister voor Jeugd en Gezin ter consultatie aangeboden. Het wetsvoorstel verbetering rechtspositie pleegouders brengt onder meer verbetering in de medezeggenschap van pleegouders door pleegouderraden in te stellen, waardoor pleegouders zich ten opzichte van de zorgaanbieders die pleegzorg bieden, kunnen laten vertegenwoordigen. Aan deze pleegouderraden worden medezeggenschapsbevoegdheden toegekend. Ook wordt in de wet een vorm van geschillenbehandeling opgenomen. Bij mogelijke geschillen over medezeggenschap tussen pleegouderraden en zorgaanbieders die pleegzorg bieden, kan een vertrouwenscommissie bemiddelen en eventueel bindende uitspraken doen ter beslechting van een geschil. Voor individuele pleegouders geldt dat zij een beroep kunnen doen op het klachtrecht. Andere voorstellen zijn dat een voogdijplan, gezinsvoogdijplan of jeugdreclasseringsplan niet eerder mag worden vastgesteld dan nadat over dit plan met de pleegouders overleg heeft plaatsgevonden. Daarnaast krijgen de pleegouders een instemmingsrecht met betrekking tot het vaststellen van het hulpverleningsplan, voor zover het gaat om de omschrijving van hun rol in het hulpverleningsplan. Ook kunnen zij een vertrouwenspersoon inschakelen bij vragen of problemen met de zorgaanbieder die pleegzorg biedt. 9. Bekrachtiging schriftelijke aanwijzing; versterking met dwangmiddel Indien de ouders weigeren de aanwijzing na te leven, zijn er op dit moment weinig mogelijkheden om dit te sanctioneren. Een uithuisplaatsing wordt vaak als een te zwaar middel gezien als reactie op het niet naleven van de aanwijzing. Om deze reden wordt de schriftelijke aanwijzing op dit moment slechts beperkt ingezet. Om het bureau jeugdzorg meer mogelijkheden te bieden naleving te bevorderen, is de figuur van de bekrachtiging geĆÆntroduceerd met de mogelijkheid tot het opleggen van dwangmiddelen. Bekrachtiging zal door het gezag van de kinderrechter een stimulans voor de ouders of het kind vormen om de schriftelijke aanwijzing alsnog na te leven. Daarnaast kan de bekrachtiging worden gezien als een āextra waarschuwingā voor de ouders. Mocht immers deze beschikking van de kinderrechter niet worden uitgevoerd en vergt het belang van het kind dat dit wel gebeurt dan kan deze weigering aanleiding zijn om nadere stappen te ondernemen. Zo kan het aanleiding zijn het kind alsnog uit huis te plaatsen. De kinderrechter beoordeelt de verzochte bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing. Dit betekent dat de kinderrechter de bekrachtiging ook kan afwijzen indien hij de aanwijzing bijvoorbeeld in strijd acht met het internationale of nationale recht. De Raad wijst hier terecht op. Ook blijft het mogelijk dat het bureau jeugdzorg de kinderrechter kan verzoeken bij niet nakoming van een schriftelijke aanwijzing de met gezag belaste ouder een door de wet toegelaten dwangmiddel op te leggen tenzij het belang van het kind zich tegen oplegging hiervan verzet. De reden om de mogelijkheid tot sanctionering te handhaven, is om de nu soms moeilijk afdwingbare schriftelijke aanwijzing (nog) meer tanden te geven. Het is een afzonderlijke beslissing van de kinderrechter waardoor het oneigenlijk opleggen van dwangmiddelen wordt voorkomen. De memorie van toelichting is conform aangevuld. 10. Artikel 253r Het advies van de Raad is gevolgd. Het tweede lid van artikel 253r is genuanceerd en het derde lid is geschrapt. 11. Artikel 53, derde lid, van de Wet op de jeugdzorg Gedurende het implementatietraject zal aandacht worden besteed aan de wijze waarop beroepsbeoefenaren ondersteund kunnen worden in het aan hen toegekende spreekrecht. 12. Redactionele kanttekeningen De redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft, zijn gevolgd behoudens het vierde punt. Hoewel opmerking van de Raad correct is, het is niet mogelijk een meervoud en een enkelvoud met elkaar verbinden en dan maar 1 werkwoord gebruiken, is de wettekst niet aangepast. Het is geen ongebruikelijke formulering in Boek 1. 13. Overig Bevoegdheid burgemeester Naar aanleiding van de door de Raad van State verstrekte voorlichting heeft het kabinet gekozen voor een versterking van de positie van de burgemeester binnen het huidige stelsel. Het kabinet wil de burgemeester via de raad voor de kinderbescherming toegang geven tot de kinderrechter om opvoedingsondersteuning af te kunnen dwingen in situaties waarin dat voor de ontwikkeling van het kind noodzakelijk is en ondersteuning niet op vrijwillige basis wordt aanvaard (Kamerstukken II 2008/09, 28 684, nr.190). Het voorstel hiertoe is opgenomen in artikel 255 lid 4. Ik moge U, mede namens de Minister voor Jeugd en Gezin, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden. De Minister van Justitie, Terzijde merk ik op dat gedwongen opvoedingsondersteuning op grond van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) niet door de burgemeester kan worden opgelegd . Het ligt voor de hand dat de raad voor de kinderbescherming de maatregel zou verzoeken, omdat hij hiertoe het beste geĆ«quipeerd is en het verzoeken van de maatregel en de uitvoering hiervan niet in Ć©Ć©n hand behoort te liggen. Artikel I, onderdeel E, in artikel 253 r, eerste lid: de zin loopt grammaticaal niet correct door het gebruik van "ouder" (enkelvoud) en "uitoefenen" (meervoud). Ook in het voorgestelde tweede lid en in het voorgestelde artikel 255 doet zich dit voor. IF REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT = " " " " " REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT Test " Datum 14 juli 2009 REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 9 van SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT 9 Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken Directie Wetgeving sector Privaatrecht Schedeldoekshaven 100 2511 EX Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.justitie.nl Contactpersoon mw. mr. J. Kok Raadadviseur T 070 370 7423 F 070 370 7084 Ons kenmerk 5610761/09/6 IF SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT 9 > 1"Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 1 van SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT 9 " " " Pagina 1 van 9 Aan de Koningin