[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32015 NR Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Wet op de jeugdzorg en de Pleegkinderenwet in verband met herziening van de maatregelen van kinderbescherming

Wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Wet op de jeugdzorg en de Pleegkinderenwet in verband met herziening van de maatregelen van kinderbescherming

Nader rapport

Nummer: 2009D37080, datum: 2009-07-18, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2009Z14251:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (šŸ”— origineel)


Datum

14 juli 2009

Onderwerp

Nader rapport inzake het voorstel van Wet tot wijziging van Boek 1 van
het Burgerlijk Wetboek, het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de
Wet op de jeugdzorg en de Pleegkinderenwet in verband met herziening van
de maatregelen van kinderbescherming





Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 1 augustus
2008, nr. 08.002289, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn
advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te
doen toekomen. Dit advies, gedateerd 23 oktober 2008, nr.
W03.08.0362/II, bied ik U hierbij aan.

1 en 2. Doelmatigheid van de ondertoezichtstelling en de uitvoering van
de ondertoezichtstelling en van de voogdij na gezagsbeƫindiging

De Raad constateert terecht dat de doeltreffendheid van de huidige
ondertoezichtstelling moet toenemen voordat de reikwijdte van de
ondertoezichtstelling en de verruiming van de mogelijkheden tot
gezagsbeƫindiging kunnen worden uitgebreid. Het gaat hierbij onder meer
om de verhoging van de professionaliteit van de gezinsvoogdij en het
verbeteren van de afstemming tussen de gezinsvoogdij en het zorgaanbod.
Een belangrijk aspect hierbij is de beschikbare jeugdzorg, omdat zorg op
maat moet kunnen worden geboden. Zolang de doeltreffendheid van de
ondertoezichtstelling niet is verbeterd, adviseert de Raad af te zien
van ingrijpende aanpassingen van de kinderbeschermingsmaatregelen en het
wetsvoorstel te beperken tot meer technische veranderingen.

De verbetering van de doeltreffendheid van de ondertoezichtstelling
heeft de volle aandacht van het kabinet. Ten eerste wordt de nieuwe
werkwijze voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling (Deltamethode)
landelijk ingevoerd. Voordat dit wetsvoorstel tot wet is verheven en in
werking kan treden (beoogde datum is 1 januari 2011), zal deze invoering
zijn voltooid, inclusief de verlaging van de caseload. Ook zal dan de
training van de gezinsvoogdijwerkers in de Deltamethode zijn afgerond.

Daarnaast wordt momenteel hard gewerkt aan het wegwerken van de
wachtlijsten in de jeugdzorg. Er komt een nieuwe
financieringssystematiek voor de provinciaal gefinancierde jeugdzorg,
die de provincies en de grootstedelijke regioā€™s (hierna: provincies)
beter in staat stelt om op een structurele manier de wachtlijsten te
beheersen. De nieuwe financieringssystematiek voor de provinciale
jeugdzorg houdt in dat het budget dat provincies van de Minister voor
Jeugd en Gezin ontvangen voor deze jeugdzorg, wordt gebaseerd op de
vraag naar jeugdzorg in het jaar waar de financiering betrekking op
heeft. Dat betekent dat er voldoende budget beschikbaar komt om ook de
vraag van de wachtenden op jeugdzorg mee te nemen.

Jaarlijks zal een onafhankelijke derde (de Commissie Financiering
Jeugdzorg, hierna: de CFJ) advies uitbrengen over het benodigde budget
voor het komende jaar. Aangezien de CFJ voor het eerst advies uitbrengt
over het budget voor 2010, heeft de Minister voor Jeugd en Gezin met de
provincies afspraken gemaakt over het budget voor de provinciale
jeugdzorg voor 2009. Deze zijn gekoppeld aan prestatieafspraken die erop
zijn gericht dat de wachtlijsten voor kinderen die langer dan 9 weken
wachten, eind 2009 zijn weggewerkt. Provincies zullen voor de bestaande
wachtlijst (stand 1 januari 2008) de eerst aangewezen zorg uit het
indicatiebesluit realiseren. Daarnaast kan met het beschikbaar gestelde
budget een autonome groei van het totaal aantal gebruikers van jeugdzorg
(8,4% in 2009) worden opgevangen. Daarbij zullen provincies een
efficiencyslag maken en voorzien in structureel 3% (circa 2850
cliƫnten) meer gebruikers van zorg binnen hetzelfde budget. Alleen
indien de groei van de vraag naar jeugdzorg groter is dan berekend, is
er aanleiding voor de Minister voor Jeugd en Gezin om met de provincies
te bespreken hoe dit kan worden opgevangen.

Voor het structureel aanpakken van de wachtlijsten jeugdzorg en Advies-
en Meldpunten Kindermishandeling (AMKā€™s) en het opvangen van de
verwachte groei in de jeugdzorg en bij de AMKā€™s in de provincies en de
grootstedelijke regioā€™s is een bedrag van ruim ā‚¬ 100 mln. (2008 en
2009) beschikbaar. De provincies hebben zich gecommitteerd om in het
kader van de bovengenoemde prestatieafspraken uit eigen middelen een
bedrag van vergelijkbare omvang te leveren.

Omdat beide trajecten zullen zijn afgerond op de beoogde datum van
inwerkingtreding van dit wetsvoorstel, is het de verwachting dat op dat
moment tevens de doeltreffendheid van de ondertoezichtstelling voldoende
zal zijn verbeterd. Om echter zeker te stellen dat een verantwoorde
invoering van de wet mogelijk is, zal voor de beoogde datum van
inwerkingtreding een onderzoek naar de stand van zaken van de in gang
gezette verbeteringen worden uitgevoerd. 

Op dit moment worden de vorderingen in de invoering van de nieuwe
werkwijze voor de uitvoering van ondertoezichtstellingen periodiek
gevolgd door de stuurgroep Beter Beschermd. Daarnaast is er een
implementatiewerkgroep onder voorzitterschap van een kinderrechter
waarin nu reeds de implementatie van de voorgestelde wijzigingen van de
kinderbeschermingsmaatregelen wordt voorbereid. In de
implementatiewerkgroep hebben alle uitvoeringsorganisaties zitting. Op
deze wijze wordt in een vroeg stadium duidelijk tegen welke problemen de
organisaties aanlopen en welke ondersteuning, bijvoorbeeld in de vorm
van trainingen, de organisaties nodig hebben. Uiteraard zullen ook de
ervaringen van de implementatiewerkgroep worden meegenomen in het
onderzoek.

3. Het belang van het kind en de positie van de ouders

Op de grond van de ondertoezichtstelling zal worden ingegaan onder 5.
Deze grond is naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad aangepast.
De zinsnede ā€˜onbedreigd opgroeienā€™ is vervallen. De memorie van
toelichting is overeenkomstig het door de Raad gegeven advies aangevuld
met een visie op wat in redelijkheid van ouders in de opvoeding kan
worden verwacht en wanneer ingrijpen door de overheid gerechtvaardigd
is. Voor de duidelijkheid is deze visie ook hieronder opgenomen.

Het doel van de jeugdbescherming is te waarborgen dat de minderjarige
opgroeit in een opvoedings- en leefsituatie waarin hij zich op een
gezonde en evenwichtige wijze kan ontwikkelen. Het gaat daarbij om alle
aspecten van de ontwikkeling van een kind tot volwassene: de fysieke,
psychische, emotionele en morele. De ouders zijn als eersten
verantwoordelijk om de voorwaarden te scheppen voor een optimale
ontwikkeling van hun kinderen. Naast deze vrijheid van ouders om hun
kinderen te verzorgen en op te voeden naar eigen inzicht staat de plicht
van de overheid om kinderen te beschermen tegen aantasting van hun
lichamelijke en geestelijke integriteit, waaronder kindermishandeling.
Zo bepaalt artikel 19 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind
(IVRK) dat de overheid alle passende wettelijke en bestuurlijke
maatregelen en maatregelen op sociaal en opvoedkundig gebied neemt om
het kind te beschermen tegen alle vormen van lichamelijk of geestelijk
geweld, letsel of misbruik, lichamelijke of geestelijke verwaarlozing of
nalatige behandeling, mishandeling of exploitatie, met inbegrip van
seksueel misbruik, terwijl het kind onder de hoede is van de ouder(s),
wettige voogd(en) of iemand anders die de zorg voor het kind heeft. Het
is belangrijk om tussen de vrijheid van ouders en de
verantwoordelijkheid van de overheid de juiste balans te vinden. Hierbij
gaat het uiteraard ook om de rechten van de kinderen zelf, namelijk het
recht op lichamelijke en geestelijke integriteit, zoals bijvoorbeeld
vastgelegd in de artikelen 3 (verbod op vernederende behandeling) en 8
(recht op privƩ-leven) van het EVRM. 

Wat belangrijk is voor de ontwikkeling van een minderjarige of wanneer
de overheid moet ingrijpen, is niet voor eens en altijd te benoemen en
vast te leggen. Indien een kind wordt mishandeld of verwaarloosd is het
duidelijk dat een kind zich niet op een gezonde en evenwichtige wijze
kan ontwikkelen en ā€“ als de ouders niet hun verantwoordelijkheid
(kunnen) nemen ā€“ de overheid het kind dient te beschermen. Afwezigheid
van kindermishandeling, inclusief verwaarlozing, is dan ook een
randvoorwaarde voor iedere opvoedingssituatie. Andere criteria zijn
relevant maar de invulling daarvan is ten dele tijd-, cultuur- en
plaatsgebonden. Te denken valt hierbij aan de kwaliteit van de
opvoedingsvaardigheden van de ouders of de mate van aandacht die de
ouders aan hun kinderen (moeten) geven. Opvattingen over wat een
opvoeding is die voldoet aan wat maatschappelijk aanvaardbaar is, zijn
steeds in ontwikkeling. De nadruk die nu wordt gelegd op het belang van
continuĆÆteit in de opvoeding is hiervan een voorbeeld.

Kinderen hebben, willen zij zich zonder beschadigingen kunnen
ontplooien, een opvoedingssituatie zonder vermijdbare bedreigingen
nodig. Het is de taak van hun ouders de voorwaarden te scheppen voor de
ontwikkeling van het kind. Als de ouders daarbij problemen ondervinden,
kunnen zij voor hulp en ondersteuning een beroep doen op de jeugdzorg.
Kinderen kunnen doorgaans een stootje hebben, en vaak kunnen andere
factoren belemmeringen compenseren, maar wanneer de omvang van de
belemmeringen of het aantal daarvan te groot wordt, lijdt hun
ontwikkeling schade. Het gaat dan bijvoorbeeld om situaties waarin het
kind zelf een handicap heeft die op zichzelf, maar zeker ook in
combinatie met risicofactoren in de opvoedingssituatie, zijn
ontwikkeling bedreigt. Het kan ook gaan om opvoeders die niet voldoende
opvoedingsvaardigheden bezitten of voor het kind een onveilige of
beschadigende opvoedingssituatie scheppen.

Gewoonlijk is er sprake van congruentie tussen het recht van de ouders
om hun kinderen te verzorgen en op te voeden, en het recht van het kind
op een adequate opvoedingssituatie. Als de opvoedings- en leefsituatie
echter de ontwikkeling van kinderen bedreigt en er een spanning ontstaat
tussen de rechten van ouders en die van kinderen, dient de overheid de
ouders ā€“ waar nodig met toepassing van de dwang van een
kinderbeschermingsmaatregel ā€“ te helpen deze voorwaarden te vervullen.

4. Ondertoezichtstelling voor kinderen met ā€˜relatief lichte
problemenā€™ of een lichte maatregel

Het wetsvoorstel geeft uitvoering aan de volgende passage uit het
Coalitieakkoord: ā€œKinderen uit gezinnen met problemen moeten sneller
onder toezicht kunnen worden gesteld. Wetgeving zal aan de Kamer worden
voorgelegd waarmee de kinderrechter in een fase voordat sprake is van
ernstige bedreiging van de ontwikkeling van het kind, een lichtere
maatregel zoals verplichte opvoedingsondersteuning kan opleggenā€ (p.
29). Hoewel ter uitvoering van deze passage is overwogen een gerichte
(lichte) maatregel te creƫren zoals de Raad adviseert, is om een aantal
redenen hiervoor niet gekozen. 

Door het creƫren van een nieuwe lichte maatregel zou er binnen de
gedwongen hulpverlening een extra mogelijkheid ontstaan om in te grijpen
in het gezin. Een extra mogelijkheid is niet noodzakelijk omdat een
breed geschakeerd aanbod van niet-vrijblijvende vrijwillige
hulpverlening zich op gemeentelijk niveau ontwikkelt en waarin de Centra
voor Jeugd en Gezin een belangrijke rol kunnen gaan spelen. Vanuit deze
vrijwillige hulpverlening kan ook met enige 'volhardendheid'
opvoedingsondersteuning worden aangeboden. Indien dit niet lukt, biedt
de ondertoezichtstelling vervolgens een goed kader om
opvoedingsondersteuning dwingend op te leggen. Daarbij komt dat een
nieuwe maatregel onnodige bureaucratie met zich mee zal brengen zowel
bij het opleggen van de maatregel als tijdens de uitvoering van die
maatregel.

In het wetsvoorstel Centra voor Jeugd en Gezin en regierol gemeenten in
de jeugdketen, dat onlangs bij de Tweede kamer is ingediend,  krijgt de
gemeente  enerzijds de plicht om een Centrum voor Jeugd en Gezin te
organiseren en anderzijds krijgt de gemeente de regierol over de
samenwerking in de jeugdketen. De gemeente dient er voor te zorgen dat
alle betrokken instanties met elkaar samenwerken. Een verplicht
onderdeel van de te maken samenwerkingsafspraken betreft de coƶrdinatie
van de zorg, de functie die de afstemming van alle hulp en zorg aan een
gezin of kind regelt. Het is essentieel dat altijd duidelijk is welke
instantie of professional verantwoordelijk is voor die integrale
ondersteuning.  Hiermee wordt bevorderd dat een kind of gezin, zo
mogelijk in een vroeg stadium, op vrijwillige basis alle hulp krijgt die
nodig is, waardoor in een later stadium minder behoefte zal bestaan aan
gedwongen hupverlening. Om het beoogde doel te bereiken is het dus niet
nodig een nieuwe maatregel te creƫren.

Een belangrijke overweging om geen nieuwe maatregel te creƫren is
voorts dat het aanwijzen van instanties voor het voorbereiden Ć©n
uitvoeren van een aanvullende kinderbeschermingsmaatregel nieuwe
afstemmingsproblemen met zich mee zal brengen en de daarmee gepaard
gaande onnodige bureaucratie. Er zijn immers nieuwe afspraken nodig over
afstemming en overdracht van zaken tussen de diverse instanties. Niet
alleen het opleggen van de nieuwe maatregel zou nieuwe
afstemmingsproblemen binnen de jeugdzorg met zich meebrengen maar ook de
uitvoering van de maatregel zelf, omdat de problematiek dynamisch is.
Dat wil zeggen dat de problematiek zich vaak snel kan ontwikkelen tot
hetzij een situatie waarin een ondertoezichtstelling noodzakelijk is,
hetzij een situatie waarin geen hulp meer nodig is. Doordat de
instelling die de maatregel uitvoert contact heeft met het gezin over de
gedwongen opvoedingsondersteuning, is het de verwachting dat uit die
contacten regelmatig zal blijken dat er ook andere hulp nodig is,
bijvoorbeeld specifiek voor het kind. Indien de ouders hun kind die hulp
onthouden, kan de instelling dit vervolgens niet afdwingen. De opdracht
is immers beperkt tot het verlenen van gedwongen opvoedingsondersteuning
aan de ouders. De aangewezen instelling zal in deze gevallen genoodzaakt
zijn, bij de raad (opnieuw) een zorgmelding te doen met het verzoek een
onderzoek in te stellen naar de noodzaak van een zwaardere maatregel. Om
onnodige bureaucratie te voorkomen, dient de instelling de ruimte te
hebben om zich aan te passen aan de gewijzigde omstandigheden. Dit kan
binnen het kader van de ondertoezichtstelling maar nu juist niet met een
maatregel die beperkt is tot een specifiek hulpaanbod.

Naast de vraag welke toegevoegde waarde een nieuwe lichte maatregel zou
kunnen hebben en welke voordelen een nieuwe maatregel voor de praktijk
zou kunnen hebben, is ook de vraag gesteld of de ondertoezichtstelling
niet ā€˜te zwaarā€™ is voor relatief lichte problemen. Het gaat dan in
het bijzonder om de mogelijkheid om aan de kinderrechter een machtiging
uithuisplaatsing te vragen. Deze mogelijkheid zou dan voor kinderen met
relatief lichte problemen wellicht moeten worden uitgesloten, omdat een
uithuisplaatsing voor deze groep een te zwaar middel is. De Raad wijst
hier terecht ook op.

Hoewel ik uitdrukkelijk onderschrijf dat uithuisplaatsing in deze
gevallen normaal gesproken niet aangewezen is, zie ik geen aanleiding in
bepaalde gevallen de mogelijkheid om een machtiging te verzoeken in de
wet uit te sluiten. Een machtiging uithuisplaatsing is geen vast
onderdeel van een ondertoezichtstelling en behoort dit ook niet te zijn.
Voor een machtiging uithuisplaatsing is een afzonderlijk rechterlijk
oordeel nodig en deze rechterlijke beoordeling biedt voldoende waarborg
tegen te snel of willekeurig handelen door het bureau jeugdzorg. Een
machtiging kan immers slechts worden afgegeven door de kinderrechter
indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding
van de minderjarige of tot het onderzoek van diens geestelijke of
lichamelijke toestand (artikel 265b). Bij relatief lichte problemen is
deze voorwaarde niet vervuld en is er derhalve geen grond om de
machtiging af te geven.

Voorts geldt ook hier dat de beperking om in bepaalde gevallen geen
machtiging te mogen verzoeken, kan leiden tot onnodige bureaucratie.
Mochten gewijzigde omstandigheden immers nopen tot een uithuisplaatsing
terwijl het bureau jeugdzorg niet de bevoegdheid heeft een machtiging
daartoe te vragen zal eerst een traject moeten worden ingezet om wel de
bevoegdheid te krijgen.

5. De grond voor ots

a. ā€œOnbedreigd opgroeienā€

De gronden van de ondertoezichtstelling (artikel 255) en de
gezagsbeƫindigende maatregel (artikelen 266 en 327) zijn overeenkomstig
het advies van de Raad aangepast. De zinsnede ā€˜onbedreigd opgroeienā€™
is vervallen. In de gronden is nu steeds opgenomen dat het gaat om een
minderjarige die zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling wordt
bedreigd. De redactie van artikel 241 lid 2 is niet aangepast, omdat dit
artikel is beperkt tot situaties waarin sprake is van een gezagsvacuĆ¼m
(niemand oefent het gezag over het kind uit). In een schorsing in het
gezag omdat een medische behandeling noodzakelijk is, voorziet artikel
268 lid 1 onder b.

b. ā€œKindgerichtheidā€

Een belangrijk verschil met de huidige gronden is dat het belang van het
kind bij stabiliteit en continuĆÆteit in zijn opvoedingssituatie een
element vormt van de gronden van de ondertoezichtstelling en
gezagsbeƫindigende maatregel. Deze toevoeging brengt met zich mee dat
de beoordeling of een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk is, zich
niet alleen richt op de vraag of een minderjarige in zijn ontwikkeling
wordt bedreigd en passende zorg wordt aanvaard, maar tevens op de vraag
of de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het
gezag uitoefenen binnen een, gelet op de persoon en de ontwikkeling van
de minderjarige, aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid
voor de verzorging en opvoeding kunnen dragen.

Door het belang van het kind op stabiliteit en continuĆÆteit in zijn
opvoedingssituatie een centrale plaats te geven, staan de belangen van
het kind meer centraal dan in de huidige wetgeving het geval is. De
nieuwe formulering maakt het beter mogelijk te kiezen voor de maatregel
die het meest aansluit bij de omstandigheden waarin de minderjarige zich
bevindt.

Voorts kan gewezen worden op de nieuwe formulering van de
gezagsbeƫindigende maatregel. In de formulering van de gronden van de
ontheffing (ouder is ongeschikt of onmachtig) en de ontzetting
(verwijtbaar gedrag) staat het ā€˜gedragā€™ van de ouders centraal. De
voorgestelde grond van de gezagsbeƫindigende maatregel is meer
geformuleerd vanuit het belang van het kind.

c. Niet of onvoldoende accepteren van de aangewezen zorg

De formulering van artikel 255 lid 1 is overeenkomstig het advies van de
Raad aangepast. Verduidelijkt is dat het gaat om de acceptatie van zorg
die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor
de minderjarige.

6. Fuikwerking van de ots en beƫindiging van het gezag

Het wetsvoorstel stelt op de voet van het Verdrag inzake de rechten van
het kind (IVRK) het recht van het kind op een gezonde en evenwichtige
ontwikkeling en groei naar zelfstandigheid centraal. Stabiliteit en
continuĆÆteit vormen hiervan een onderdeel (zie ook hiervoor, 5 onder
b). De voorstellen die worden gedaan, beogen een aantal geconstateerde
knelpunten in de kinderbeschermingswetgeving weg te nemen opdat kinderen
beter beschermd zullen worden tegen ouders die er onvoldoende in slagen
om het recht op een gezonde en evenwichtige ontwikkeling en groei naar
zelfstandigheid van hun kind te realiseren.

De voorstellen die worden gedaan ten aanzien van de gronden vormen,
zoals de Raad aangeeft, ten dele een codificatie van de praktijk (Hoge
Raad, 4 april 2008, NJ 2008, 506). Hoewel het risico van de zogenoemde
fuikwerking op dit moment ook bestaat, wordt dit risico wellicht
versterkt doordat stabiliteit en continuĆÆteit in de opvoeding na
inwerkingtreding van het wetsvoorstel een element gaat vormen van de
grond van de ondertoezichtstelling en gezagsbeƫindigende maatregel.

Het is belangrijk om fuikwerking te voorkomen en daarom dienen bij
iedere maatregel steeds weer alle omstandigheden van het geval in
samenhang te worden beoordeeld. Naast een goede beoordeling is ook het
volgende van belang. Indien gedurende de uitvoering van een
ondertoezichtstelling het op een gegeven moment duidelijk is dat de
ouders nimmer zelf de verantwoordelijkheid voor de verzorging en
opvoeding voor hun kind op zich kunnen nemen, dienen de inspanningen van
de gezinsvoogdijwerker erop gericht te zijn acceptatie bij de ouders van
die situatie te bevorderen. Dit kan immers een eventuele
gezagsbeƫindiging voorkomen, omdat bij volledige acceptatie van de
situatie door de ouders de hulpverlening in vrijwillig kader kan worden
voortgezet. De ondertoezichtstelling leidt in dit geval niet
onvermijdelijk tot een gezagsbeƫindiging.

Overeenkomstig het advies van de Raad is dit in de memorie van
toelichting verduidelijkt (paragraaf 5.3).

7. Bevordering van de gezinsband

Aan artikel 262 is een derde lid toegevoegd waarin is bepaald dat de
stichting de gezinsband tussen de met het gezag belaste ouders of ouder
en de minderjarige bevordert. Deze bepaling (artikel 257 lid 3 (oud))
was vervallen, omdat in een paar situaties deze bepaling mede aanleiding
heeft gegeven te lang door te gaan met het bevorderen van de gezinsband
terwijl de belangen van het kind hierdoor geschaad werden.

Dit neemt niet weg dat het bevorderen van de gezinsband een belangrijk
element vormt van de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Een
ondertoezichtstelling is erop gericht door het verlenen van hulp en
steun de bedreigingen voor de ontwikkeling van het kind weg te nemen en
de ouders in staat te stellen zoveel mogelijk de verantwoordelijkheid
voor de verzorging en opvoeding van hun kinderen te laten dragen. Om dit
ook in de wet tot uitdrukking te brengen, is het lid weer toegevoegd. De
memorie van toelichting is dienovereenkomstig aangevuld (artikel 262).

8. Geschillenregeling

De geschillenregeling is niet opnieuw in het wetsvoorstel opgenomen. De
geschillenregeling was reeds uit het voorontwerp geschrapt, omdat
hierdoor de scheiding van uitvoering en rechterlijke macht in gevaar zou
kunnen komen. De kinderrechter mag niet op de stoel van de uitvoering
gaan zitten en door de geschillenregeling zou hij hiertoe kunnen worden
gedwongen, omdat hij in een geschillenprocedure een beslissing neemt die
haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De Raad voor de
Rechtspraak en Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak hadden hiertoe
ook uitdrukkelijk geadviseerd.

Een andere reden om de geschillenregeling niet op te nemen, is dat in
een separaat wetsvoorstel de verbetering van de rechtspositie van
pleegouders reeds nader zal worden vormgegeven. De verbetering van de
rechtspositie van pleegouders was immers een belangrijke reden de
geschillenregeling in het wetsvoorstel op te nemen. Het
ontwerp-wetsvoorstel is op 26 maart 2009 door de Minister voor Jeugd en
Gezin ter consultatie aangeboden. 

Het wetsvoorstel verbetering rechtspositie pleegouders brengt onder meer
verbetering in de medezeggenschap van pleegouders door pleegouderraden
in te stellen, waardoor pleegouders zich ten opzichte van de
zorgaanbieders die pleegzorg bieden, kunnen laten vertegenwoordigen. Aan
deze pleegouderraden worden medezeggenschapsbevoegdheden toegekend. Ook
wordt in de wet een vorm van geschillenbehandeling opgenomen. Bij
mogelijke geschillen over medezeggenschap tussen pleegouderraden en
zorgaanbieders die pleegzorg bieden, kan een vertrouwenscommissie
bemiddelen en eventueel bindende uitspraken doen ter beslechting van een
geschil. Voor individuele pleegouders geldt dat zij een beroep kunnen
doen op het klachtrecht. Andere voorstellen zijn dat een voogdijplan,
gezinsvoogdijplan of jeugdreclasseringsplan niet eerder mag worden
vastgesteld dan nadat over dit plan met de pleegouders overleg heeft
plaatsgevonden. Daarnaast krijgen de pleegouders een instemmingsrecht
met betrekking tot het vaststellen van het hulpverleningsplan, voor
zover het gaat om de omschrijving van hun rol in het hulpverleningsplan.
Ook kunnen zij een vertrouwenspersoon inschakelen bij vragen of
problemen met de zorgaanbieder die pleegzorg biedt.

9. Bekrachtiging schriftelijke aanwijzing; versterking met dwangmiddel

Indien de ouders weigeren de aanwijzing na te leven, zijn er op dit
moment weinig mogelijkheden om dit te sanctioneren. Een uithuisplaatsing
wordt vaak als een te zwaar middel gezien als reactie op het niet
naleven van de aanwijzing. Om deze reden wordt de schriftelijke
aanwijzing op dit moment slechts beperkt ingezet. Om het bureau
jeugdzorg meer mogelijkheden te bieden naleving te bevorderen, is de
figuur van de bekrachtiging geĆÆntroduceerd met de mogelijkheid tot het
opleggen van dwangmiddelen. Bekrachtiging zal door het gezag van de
kinderrechter een stimulans voor de ouders of het kind vormen om de
schriftelijke aanwijzing alsnog na te leven. Daarnaast kan de
bekrachtiging worden gezien als een ā€˜extra waarschuwingā€™ voor de
ouders. Mocht immers deze beschikking van de kinderrechter niet worden
uitgevoerd en vergt het belang van het kind dat dit wel gebeurt dan kan
deze weigering aanleiding zijn om nadere stappen te ondernemen. Zo kan
het aanleiding zijn het kind alsnog uit huis te plaatsen.

De kinderrechter beoordeelt de verzochte bekrachtiging van de
schriftelijke aanwijzing. Dit betekent dat de kinderrechter de
bekrachtiging ook kan afwijzen indien hij de aanwijzing bijvoorbeeld in
strijd acht met het internationale of nationale recht. De Raad wijst
hier terecht op.

Ook blijft het mogelijk dat het bureau jeugdzorg de kinderrechter kan
verzoeken bij niet nakoming van een schriftelijke aanwijzing de met
gezag belaste ouder een door de wet toegelaten dwangmiddel op te leggen
tenzij het belang van het kind zich tegen oplegging hiervan verzet. De
reden om de mogelijkheid tot sanctionering te handhaven, is om de nu
soms moeilijk afdwingbare schriftelijke aanwijzing (nog) meer tanden te
geven. Het is een afzonderlijke beslissing van de kinderrechter waardoor
het oneigenlijk opleggen van dwangmiddelen wordt voorkomen.

De memorie van toelichting is conform aangevuld.

10. Artikel 253r

Het advies van de Raad is gevolgd. Het tweede lid van artikel 253r is
genuanceerd en het derde lid is geschrapt.

11. Artikel 53, derde lid, van de Wet op de jeugdzorg

Gedurende het implementatietraject zal aandacht worden besteed aan de
wijze waarop beroepsbeoefenaren ondersteund kunnen worden in het aan hen
toegekende spreekrecht.

12. Redactionele kanttekeningen

De redactionele kanttekeningen die de Raad in overweging geeft, zijn
gevolgd behoudens het vierde punt. Hoewel opmerking van de Raad correct
is, het is niet mogelijk een meervoud en een enkelvoud met elkaar
verbinden en dan maar 1 werkwoord gebruiken, is de wettekst niet
aangepast. Het is geen ongebruikelijke formulering in Boek 1.

13. Overig

Bevoegdheid burgemeester

Naar aanleiding van de door de Raad van State verstrekte voorlichting
heeft het kabinet gekozen voor een versterking van de positie van de
burgemeester binnen het huidige stelsel. Het kabinet wil de burgemeester
via de raad voor de kinderbescherming toegang geven tot de kinderrechter
om opvoedingsondersteuning af te kunnen dwingen in situaties waarin dat
voor de ontwikkeling van het kind noodzakelijk is en ondersteuning niet
op vrijwillige basis wordt aanvaard (Kamerstukken II 2008/09, 28 684,
nr.190). Het voorstel hiertoe is opgenomen in artikel 255 lid 4.

Ik moge U, mede namens de Minister voor Jeugd en Gezin, verzoeken het
hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie
van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Justitie,

 Terzijde merk ik op dat gedwongen opvoedingsondersteuning op grond van
het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de
fundamentele vrijheden (EVRM) niet door de burgemeester kan worden
opgelegd . Het ligt voor de hand dat de raad voor de kinderbescherming
de maatregel zou verzoeken, omdat hij hiertoe het beste geƫquipeerd is
en het verzoeken van de maatregel en de uitvoering hiervan niet in Ć©Ć©n
hand behoort te liggen.

 Artikel I, onderdeel E, in artikel 253 r, eerste lid: de zin loopt
grammaticaal niet correct door het gebruik van "ouder" (enkelvoud) en
"uitoefenen" (meervoud). Ook in het voorgestelde tweede lid en in het
voorgestelde artikel 255 doet zich dit voor.

  IF   REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT     = " " "

" "

  REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT  Test  

"   

 

Datum

14 juli 2009

  REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT    	Pagina   PAGE \*
MERGEFORMAT  9  van   SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT  9  



Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en
Vreemdelingenzaken

Directie Wetgeving

sector Privaatrecht

Schedeldoekshaven 100

2511 EX  Den Haag

Postbus 20301

2500 EH  Den Haag

www.justitie.nl

Contactpersoon

mw. mr. J. Kok

Raadadviseur

T	070 370 7423

F	070 370 7084

Ons kenmerk

5610761/09/6

 	  IF   SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT  9 > 1"Pagina   PAGE \* MERGEFORMAT
 1  van   SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT  9  " " "  Pagina 1 van 9   



Aan de Koningin