32037 NR Wijziging van de Wet werk en bijstand, de Algemene Ouderdomswet en de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in verband met de overheveling van de uitvoering van de aanvullende bijstand voor personen van 65 jaar en ouder van de gemeenten naar de Sociale verzekeringsbank en het aanbrengen van enkele andere aanpassingen in de Algemene Ouderdomswet en tot wijziging van enkele sociale verzekeringswetten in verband met de gelijkstelling binnen de sociale zekerheid van voormalige pleeg- en stiefkinderen met eigen kinderen
Wijziging van de Wet werk en bijstand, de Algemene Ouderdomswet en de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in verband met de overheveling van de uitvoering van de aanvullende bijstand voor personen van 65 jaar en ouder van de gemeenten naar de Sociale verzekeringsbank en het aanbrengen van enkele andere aanpassingen in de Algemene Ouderdomswet en tot wijziging van enkele sociale verzekeringswetten in verband met de gelijkstelling binnen de sociale zekerheid van voormalige pleeg- en stiefkinderen met eigen kinderen
Nader rapport
Nummer: 2009D39461, datum: 2009-08-27, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J. Klijnsma, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Ooit PvdA kamerlid)
Onderdeel van zaak 2009Z15225:
- Indiener: J. Klijnsma, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- Medeindiener: G. ter Horst, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
- Volgcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2008-2010)
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2009-09-01 15:05: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2009-09-03 13:30: Aanvang middagvergadering: regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2009-09-08 16:00: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2009-09-30 14:00: Wijziging van de Wet werk en bijstand, de Algemene Ouderdomswet en de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (32037) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2009-10-13 16:30: Procedures en brieven (Procedurevergadering), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2009-11-02 18:00: Wetsvoorstel 32037 (18.00-20.00 uur) en wetsvoorstel 31927 (20.15-23.00 uur) (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
- 2009-11-05 14:05: Aanvang middagvergadering: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (🔗 origineel)
DOCPROPERTY kDatum \* MERGEFORMAT Datum 24 AUGUSTUS 2009 DOCPROPERTY iDatum \@ "d MMMM yyyy" DOCPROPERTY kOnderwerp \* MERGEFORMAT Betreft DOCPROPERTY iOnderwerp \* MERGEFORMAT Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Wet Werk en Bijstand , de Algemene Ouderdomswet en de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in verband met de overheveling van de uitvoering van de aanvullende bijstand voor personen van 65 jaar of ouder van de gemeenten naar de Sociale verzekeringsbank en het aanbrengen van enkele andere aanpassingen in de Algemene Ouderdomswet en tot wijziging van enkele sociale verzekeringswetten in verband met de gelijkstelling binnen de sociale zekerheid van voormalige pleeg- en stiefkinderen met eigen kinderen. Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 29 mei 2009, nr. 09.001450, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 3 juli 2009, nr. W12.09.0166/III, bied ik U hierbij aan. De Raad van State beziet het wetsvoorstel dat leidt tot de overheveling van de uitvoering van de aanvullende bijstand voor personen van 65 jaar of ouder (WWB65+) van de gemeenten naar de Sociale verzekeringsbank (SVB) en enkele andere aanpassingen in de Algemene Ouderdomswet en tot wijziging van enkele sociale verzekeringswetten in verband met de gelijkstelling binnen de sociale zekerheid van voormalige pleeg- en stiefkinderen met eigen kinderen. De opmerkingen van de Raad hebben betrekking op het gedeelte van het wetsvoorstel dat ziet op de overheveling van de uitvoering van de aanvullende bijstand naar de SVB. De opmerkingen van de Raad van State richten zich op twee onderwerpen, namelijk het verplichtend karakter van de overdracht van de uitvoering van de aanvullende bijstand gemeenten naar de Sociale Verzekeringsbank en de één-loket functie. Beide onderwerpen zullen hierna worden besproken. Nadere overweging naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad heeft er niet toe geleid, dat de essentie van het wetsvoorstel is gewijzigd. Wel is de memorie van toelichting op voornoemde punten aangevuld. 1. Verplichtend karakter van de overdracht De Raad van State geeft in haar advies aan er niet van overtuigd te zijn dat het wenselijk en noodzakelijk is om alle gemeenten te verplichten de uitvoering van de WWB 65+ aan de SVB over te dragen. De Raad van State geeft daarbij aan dat het onderbrengen van de uitvoering van de WWB 65+ bij de SVB een breuk is met het decentrale stelsel dat gekozen is met de invoering van de WWB. Het kabinet beseft zich dat uitvoering van de aanvullende bijstand door de SVB niet overeenkomt met het uitgangspunt dat de WWB decentraal wordt uitgevoerd. Het kabinet acht het bestrijden van niet-gebruik van minimumvoorzieningen belangrijk. Het mag niet zo zijn dat burgers geen aanspraak maken op voorzieningen waar zij recht op hebben als gevolg van de wijze waarop de uitvoering is ingericht. In de situatie, waarin de SVB de aanvullende bijstand in mandaat uitvoert blijkt dat uitvoering door de SVB een goed middel is om het niet-gebruik van aanvullende bijstand tegen te gaan. Het kabinet heeft derhalve besloten de uitvoering bij de SVB onder te brengen. Uitvoering door de SVB komt tegemoet aan de voornaamste factoren die ervoor zorgen dat mensen geen gebruik maken van de aanvullende bijstand: onwetendheid en schaamtegevoel. Onwetendheid Uitvoering door de SVB zorgt ervoor dat meer mensen weten dat zij mogelijk recht hebben op aanvullende bijstand naast hun onvolledige AOW-pensioen. De SVB heeft namelijk een volledig overzicht van de groep AOW'ers met een onvolledige uitkering, hierdoor kan de SVB deze groep gericht benaderen. De aanvraag voor de aanvullende bijstand loopt mee in het aanvraagproces voor het AOW-pensioen. Wanneer de SVB vaststelt dat iemand een gekort AOW-penisoen zal krijgen, ontvangt deze persoon informatie over het aanvragen van aanvullende bijstand en een aanvraagformulier. Op deze manier worden alle mogelijke rechthebbenden benaderd en kunnen zij direct een aanvraag doen. De cliënt ontvangt daarna zijn WWB-uitkering tegelijkertijd met zijn AOW-uitkering. Deze werkwijze is de beste garantie om het niet-gebruik te bestrijden. Gemeenten zullen kunnen beschikken over gegevens van de personen die van de SVB aanvullende bijstand ontvangen. Gemeenten kunnen die gegevens gebruiken om proactief armoedebeleid te voeren voor deze doelgroep. Omdat de SVB meer mensen bereikt voor de aanvullende bijstand, worden gemeenten in staat gesteld, ook het niet-gebruik van bijzondere bijstand en gemeentelijke minimaregelingen voor deze doelgroep terug te dringen. Schaamtegevoel Uit het onderzoek van de IWI ‘rechten verzilveren’ uit 2008 blijkt dat zowel gemeenten en de SVB aangeven dat mensen uit schaamte geen beroep doen op aanvullende bijstand. Uit ditzelfde onderzoek komt naar voren dat ouderen de WWB-uitkering minder ervaren als 'handje ophouden' en meer als ‘aanvullend pensioen’ wanneer de SVB de uitvoering doet. In tegenstelling tot de meeste gemeenten handelt de SVB veel schriftelijk en telefonisch af waardoor de cliënt zich niet aan een (bijstands)loket hoeft te melden, dit maakt de drempel om een aanvraag te doen lager. De Raad van State geeft aan dat sinds 2004 gemeenten vrijwillig de uitvoering van de WWB 65+ in mandaat kunnen overdragen aan de SVB. De Raad van State stelt dat in de toelichting onvoldoende aandacht wordt gegeven aan de redenen die gemeenten kunnen hebben om niet te mandateren. Redenen die gemeenten ondermeer noemen zijn dat de kosten die de SVB rekent te hoog zijn en dat gemeenten zelf al actief beleid voeren op het terugdringen van niet gebruik van minimaregelingen. De toelichting is op dit punt aangevuld. Voorts geeft de Raad van State aan dat niet is aangegeven waarom het kabinet het niet zinvol acht om hernieuwde pogingen te doen om gemeenten ertoe over te halen de uitvoering over te dragen. Van de kant van het kabinet is tijdens het Algemeen Overleg met de Tweede Kamer op 17 januari 2008 aangekondigd gemeenten aan te zullen sporen de uitvoering van de aanvullende bijstand te mandateren aan de SVB en aan de hand van de situatie in de zomer van 2008 te zullen bezien of voldoende voortgang is geboekt. Dankzij verschillende activiteiten nam het aantal mandaterende gemeenten destijds weliswaar toe maar een verdere substantiële groei van het aantal door de SVB uitgekeerde aanvullende bijstandsuitkeringen was gezien het tempo waarin gemeenten zich melden voor vrijwillige mandatering op dat moment niet meer te verwachten. Daarbij constateerde het kabinet dat de SVB op dat moment voor ruim de helft van de ouderen de aanvullende bijstand verzorgde en dat dit positief uitpakte voor zowel het gebruik van aanvullende bijstand als andere minimaregelingen. Vanuit de wens van het kabinet om het niet gebruik van aanvullende bijstand en andere minimaregelingen terug te dringen, heeft het kabinet besloten de gehele uitvoering van de aanvullende bijstand bij de SVB te beleggen. In deze keuze speelt mee dat gemeenten en SVB de mandateringsrelatie op onderdelen niet passend vinden. Zij noemen het knelpunt dat de SVB de uitvoering heeft, terwijl de gemeente verantwoordelijk blijft. Dit leidt tot een complex systeem van verantwoording door de SVB aan elke gemeente afzonderlijk. Wanneer de uitvoering volledig bij de SVB ligt speelt dit probleem niet meer. De Raad van State geeft aan dat uit het onderzoek van de IWI kennelijk blijkt dat er voor gemeenten goede redenen kunnen bestaan de uitvoering niet aan de SVB over te dragen, zonder dat daarbij bij voorbaat ernstig afbreuk wordt gedaan aan de wens van de regering om niet gebruik van de WWB 65+ terug te dringen. In het verlengde hiervan vraagt de Raad van State of er niet minder vergaande instrumenten ingezet kunnen worden om gemeenten te faciliteren het niet-gebruik terug te dringen. Het probleem van het terugdringen van niet gebruik is dat opgespoord moet worden wie er recht op aanvullende bijstand heeft, maar nog geen aanvraag heeft gedaan. Dit vraagt goed inzicht in wie tot de doelgroep behoort en inzicht in de financiële situatie van deze mensen. Een dergelijk inzicht bestaat op dit moment bij gemeenten echter niet. De IWI geeft in haar onderzoek aan dat dit gebrek aan informatie ondervangen zou kunnen worden door een bestandskoppeling van gegevens die de SVB via het Inlichtingenbureau (IB) verstrekt aan gemeenten en de gegevens van de Belastingdienst over inkomsten en vermogen. Gemeenten kunnen dan achterhalen wie recht heeft op WWB65+ en eventueel ook hulp aanbieden bij het aanvragen daarvan. Gemeenten geven echter aan dat deze werkwijze kostbaar is en doelgroep die de gemeente op deze manier in kaart kan krijgen niet voldoende toegesneden is. Tot de groep behoren namelijk ook personen die voldoende (pensioen)inkomen of vermogen hebben en daardoor geen recht hebben op aanvullende bijstand. Daarnaast is nog van belang dat deze actie continu herhaald zou moeten worden wil zij effectief zijn. Immers er komen steeds mensen met gekorte AOW en mogelijk recht op aanvullende bijstand bij. Wanneer de uitvoering van de WWB 65+ daarentegen bij de SVB ligt loopt de aanvraagprocedure van de WWB 65+ gewoon mee in de aanvraagprocedure van de AOW. Op deze manier wordt gewaarborgd dat alle potentieel rechthebbenden benaderd worden. In combinatie met het feit dat mensen aangeven het prettig vinden om op dit onderwerp door de SVB aangesproken te worden, zal dit leiden tot een afname van het niet gebruik. Gezien de hiervoor genoemde factoren is het kabinet van mening dat er een dragende motivering is om de uitvoering van de aanvullende bijstand over te hevelen naar de SVB. Het belang van een eenvoudige doelgerichte uitvoering bij het terugdringen van niet gebruik van minimaregelingen moet zwaarder wegen dan het voorkomen van een breuk met de decentrale wijze van uitvoering van de WWB. 2. Eén-loket Zoals de Raad van State terecht stelt zal de bijzondere bijstand een taak voor de gemeenten blijven. De Raad van State wijst erop dat voor zowel de algemene bijstand als voor de bijzondere bijstand in beginsel wordt uitgegaan van de gezinssituatie. De duale structuur die ontstaat door dit wetsvoorstel heeft volgens de Raad van State tot gevolg dat in de gevallen waarop een recht op algemene bijstand en een recht op bijzondere bijstand bestaat, zowel de gemeente als de SVB zich een oordeel zullen moeten vormen over de gezinssituatie. De Raad van State vraagt zich af hoe deze duale uitvoering zich verhoudt tot het uitgangspunt van het wetsvoorstel te komen tot één-loket. Het doel van het wetsvoorstel is te komen tot één-loket voor het basisinkomen van 65-plussers. In de huidige situatie is er, afgezien van de situatie waarin de SVB in mandaat de aanvullende bijstand uitvoert, sprake van twee gescheiden loketten waartoe burgers zich moesten wenden. Voor het AOW-pensioen moet men zich wenden tot de SVB en voor een eventuele aanvulling vanuit de algemene bijstand moet men zich wenden tot de woongemeente. Deze wijze van uitvoering leidt tot aanzienlijk niet-gebruik van de aanvullende bijstand. Het SCP ging in haar berekening uit van een niet-gebruik van 70% ( rapport ‘Geld op de plank, niet-gebruik van inkomensvoorzieningen, SCP 2007). Een later onderzoek van de SVB komt weliswaar op een lager niet-gebruik percentage van 20%, maar gezien de zeer kwetsbare groep ouderen waarover we het hier hebben, is dat nog steeds hoog. Het kabinet heeft zich daarom ten doel gesteld dit niet-gebruik sterk terug te dringen. Het gezamenlijk uitvoeren van het AOW-pensioen en de aanvullende bijstand is daarbij de belangrijkste maatregel. Op deze manier ontstaat er één-loket voor het inkomen tot minimumniveau voor 65-plussers, namelijk de SVB. Naast het basisinkomen kunnen burgers in bepaalde gevallen aanspraak maken op bijzondere bijstand. Gemeenten zijn voor de uitvoering van de bijzondere bijstand verantwoordelijk. Dit blijft ook zo en daar is om een aantal redenen voor gekozen. In de eerste plaats heeft het verstrekken van bijzondere bijstand vaak een meer incidenteel karakter, afhankelijk van het zich voordoen van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan. Het maatwerkkarakter van de bijzondere bijstand brengt met zich mee dat gemeenten, als bestuursorgaan dat het dichtst bij de burgers staat, voor de bijzondere bijstand eigen beleid voeren dat afgestemd is op de lokale situatie en dat daardoor van gemeente tot gemeente kan verschillen. In de tweede plaats stelt bijzondere bijstand samen met andere gemeentelijke minimaregelingen gemeenten in staat gericht armoedebeleid te voeren. Het is daarom van belang dat de bijzondere bijstand bij de gemeenten blijft. Bij de aanvullende algemene bijstand zijn er geen verschillen in wat burgers krijgen van hun gemeente. Immers de aanvullende bijstand vult in alle gemeenten het onvolledige AOW-pensioen aan tot het sociaal minimum. Deze gelijkvormigheid en het ontbreken van re-integratieverplichtingen voor deze doelgroep maakt het goed mogelijk de regeling centraal uit te voeren. Voorts ondersteunt de uitvoering van de aanvullende bijstand door de SVB het gemeentelijke armoedebeleid. Zoals reeds eerder is aangegeven zorgt de uitvoering door de SVB ervoor dat gemeenten beter in staat zijn om 65-plussers met een inkomen onder of op het sociaal minimum proactief te benaderen voor bijzondere bijstand en gemeentelijke minimaregelingen. Daarbij is goed te vermelden dat de SVB de cliënt bij toekenning van de WWB65+ wijst op de mogelijkheid om minimaregelingen aan te vragen bij de gemeente. Oordeel gezinssituatie De Raad van State geeft aan dat door de duale uitvoering van de WWB zowel de gemeenten (bijzondere bijstand) als de SVB (WWB 65+) zich een oordeel moet vormen over de gezinssituatie. Ingevolge artikel 9 van de wet SUWI zijn gemeenten en SVB ook nu al verplicht om samen te werken met betrekking tot de uitvoering van de WWB. Hierbij hoort dat men onderling gebruik maakt van de aanwezige persoons- en inkomensgegevens van burgers. Ook om te voorkomen dat gegevens twee keer worden uitgevraagd. Gemeenten en SVB maken dus voor het oordeel over de gezinssituatie gebruik van dezelfde gegevens en toetsen die aan dezelfde wettelijke regel. Hoewel er bij elke toetsing van een feitencomplex aan een wettelijke regel interpretatieverschillen kunnen ontstaan, gaan wij ervan uit dat SVB en gemeenten in het overgrote merendeel van de gevallen tot eenzelfde oordeel zullen komen. In het uitzonderlijke geval dat er sprake mocht zijn van een verschillend oordeel is het aan SVB en gemeente om in gemeen overleg tot een gezamenlijk oordeel te komen. De Raad van State geeft aan dat gemeenten blijvend gecompenseerd dienen te blijven in het Gemeentefonds voor uitgaven in verband met de bijzondere bijstand. Het Kabinet deelt de mening van de Raad van State. De uitname uit het gemeentefonds heeft alléén betrekking heeft op de uitvoeringskosten van de aanvullende bijstand en dus niet op de bijzondere bijstand. 3. De genoemde redactionele kanttekening is in het wetsvoorstel verwerkt. Verder zijn enkele artikelen aangepast aan inmiddels tot stand gekomen wetgeving. Voorts is aan het wetsvoorstel overgangsrecht toegevoegd voor de gelijkstelling binnen de sociale zekerheid van voormalige pleeg- en stiefkinderen aan eigen kinderen. Door de wetswijziging wordt voorkomen dat een alleenstaande ouder als de ongehuwde partner in een gezamenlijke huishouding met zijn meerderjarig geworden voormalig pleeg- of stiefkind wordt gezien. Voor de toeslag in de AOW was in het wetsvoorstel voorzien in overgangsrecht om te voorkomen, dat mensen er als gevolg van deze wetswijziging op achteruit gaan. Omdat ook in TW, WWB, IOAW, IOAZ en WWIK voor de hoogte van de uitkering rekening wordt gehouden met de omvang van een huishouden en de wetswijziging voor bestaande situaties dan ook nadelig kan uitpakken, is er voor deze wetten ook voorzien in overgangsrecht vergelijkbaar met dat dat reeds in de AOW was geregeld. Ik moge U, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma PAGE 5 DOCPROPERTY kPagina \* MERGEFORMAT Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 2 DOCPROPERTY kPaginaVan \* MERGEFORMAT van NUMPAGES \* MERGEFORMAT 5 Aan de Koningin DOCPROPERTY kPagina \* MERGEFORMAT Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 1 DOCPROPERTY kPaginaVan \* MERGEFORMAT van NUMPAGES \* MERGEFORMAT 5 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Postbus 90801 2509 LV Den Haag Anna van Hannoverstraat 4 T 070 333 44 44 F 070 333 40 33 www.szw.nl DOCPROPERTY kOnsKenmerk \* MERGEFORMAT Onze referentie DOCPROPERTY iOnskenmerk \* MERGEFORMAT IVV/OOG/2009/15650 IF DOCPROPERTY i2eGeledingTxt \* MERGEFORMAT = "" "" DOCPROPERTY i2eGeledingTxt \* MERGEFORMAT i2eGeledingTxt IF DOCPROPERTY i2eGeledingTxt \* MERGEFORMAT = "" "" " " IF DOCPROPERTY i3eGeledingTxt \* MERGEFORMAT = "" "" DOCPROPERTY i3eGeledingTxt \* MERGEFORMAT i3eGeledingtxt DOCPROPERTY kDatum \* MERGEFORMAT Datum DOCPROPERTY iDatum \@ "d MMMM yyyy" DOCPROPERTY kOnsKenmerk \* MERGEFORMAT Onze referentie DOCPROPERTY iOnskenmerk \* MERGEFORMAT IVV/OOG/2009/15650