32038 NR Wijziging van het Burgerlijk Wetboek en enkele andere wetten in verband met lastenverlichting voor burgers en bedrijfsleven
Wijziging van het Burgerlijk Wetboek en enkele andere wetten in verband met lastenverlichting voor burgers en bedrijfsleven
Nader rapport
Nummer: 2009D39616, datum: 2009-08-27, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie ()
Onderdeel van zaak 2009Z15227:
- Indiener: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2009-09-01 15:05: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2009-09-03 13:30: Aanvang middagvergadering: regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2009-09-09 14:30: Procedurevergadering Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2009-10-29 14:00: Wijziging van het Burgerlijk Wetboek en enkele andere wetten in verband met lastenverlichting voor burgers en bedrijfsleven (32038) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2010-01-20 14:30: Procedurevergadering commissie Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2010-01-21 14:40: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2010-02-11 10:15: Hamerstuk: Wijz. BW i.v.m. lastenverlichting voor burgers en bedrijfsleven (32 038) (Hamerstukken), TK
Preview document (🔗 origineel)
Datum 17 augustus 2009 Onderwerp Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en enkele andere wetten in verband met lastenverlichting voor burgers en bedrijfsleven Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 5 juni 2009, nr. 09.001532, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 20 juli 2009, nr. W03.09.0174/II, bied ik U hierbij aan. 1. Vereiste aangetekende brief in artikel 7:942 van het Burgerlijk Wetboek In artikel 7:942 BW komt de noodzaaak om een lopende verjaringstermijn iedere zes maanden te stuiten te vervallen en wordt de eis voor verzekeraars om de aanspraak op uitkering per aangetekende brief af te wijzen geschrapt. De Raad merkt bij dit voorstel op dat geen rekening is gehouden met de belangen van verzekerden. Deze opmerking lijkt niet geheel terecht. De eis van een aangetekende brief en de verjaringstermijn van zes maanden hangen nauw met elkaar samen. Bij een zo korte termijn is niet denkbeeldig dat de verzekerde niet ervan op de hoogte is dat hij verjaring zo tijdig dient te stuiten. De verzekerde heeft er dan belang bij dat hem dit onontkoombaar en op indringende wijze duidelijk wordt gemaakt. Bij een verlenging van de verjaringstermijn tot drie jaar is die noodzaak afwezig. In de toelichting is erop gewezen dat de kritiek vanuit de praktijk op de huidige regeling is dat die noodzaakt tot herhaalde stuitingen (iedere zes maanden), en dat dit als knellend wordt ervaren. Voor verzekerden en hun rechtshulpverleners is het bewerkelijk en kostbaar om de verjaring iedere zes maanden door een schriftelijke aanmaning of mededeling opnieuw te stuiten. Het laten vervallen van de eis van een aangetekende brief benadeelt verzekerden dan ook niet. Uit een recente uitspraak van rechtbank Rotterdam (LJN: BJ3286, 294325 / HA ZA 07-2643) blijkt ook dat het onwenselijk is dat de verzekerde ‘er steeds op bedacht dient te zijn dat de verjaringstermijn slechts zes maanden bedraagt en dat deze steeds opnieuw binnen die termijn op correcte wijze dient te worden gestuit’. De Raad merkt voorts op dat hij het vanuit het oogpunt van consistentie wenselijk acht dat artikel 7:942 BW niet afwijkt van artikel 10, vijfde lid, van de WAM. Een dringende reden om de eis van een aangetekende brief te stellen acht ik niet aanwezig. In artikel 10 WAM kan de eis van een aangetekende brief niet geschrapt worden, omdat deze gebaseerd is op de Benelux-overeenkomst. 2. Vergunningplicht voor prijsvragen met substantiële prijzen Naar het oordeel van de Raad legt de toelichting geen relatie met het mogelijke gevolg van het schrappen van de vergunningplicht dat een veelheid van prijsvragen zal kunnen worden gerealiseerd. Ook wordt niet ingegaan op de relatie met de doelstellingen van het kansspelbeleid: het door middel van reguleren en beheersen van kansspelen tegengaan van kansspelverslaving, illegaliteit en criminaliteit en het beschermen van de consument. Van een dwingende reden voor handhaving van dit vergunningstelsel is niet gebleken. Er is geen sprake van misbruik bij het organiseren van prijsvragen en er zijn geen aanwijzingen dat dit zich bij het schrappen van de vergunningplicht zal voordoen. De ervaring leert dat prijsvragen doorgaans alleen ter promotie van producten of diensten worden gehouden. Mede vanwege het veel aantrekkelijker prijzengeld bij de gedragscode promotionele kansspelen, worden sinds 1 januari 2006 in de praktijk prijsvragen vooral onder dat regime aangeboden. Voor de voorgestelde wijziging is voor elk vergunningstelsel bekeken of er, rekening houdend met de doelstellingen van het kansspelbeleid en de te beschermen belangen, mogelijkheden waren voor lastenverlichting. De VNG en een aantal gemeenten hebben in dat kader verzocht de eis van de vergunning te laten vervallen, omdat deze als onnodige last wordt beschouwd. Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad is de memorie van toelichting in deze zin verduidelijkt. 3. Samenloopbepaling De Raad merkt op dat de samenloopbepaling in artikel VII niet het model volgt zoals gegeven in artikel 171b van de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar). Dit model is niet gevolgd omdat er tussen het onderhavige voorstel en voorstel van Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade geen tekstuele afhankelijkheid bestaat. Beide wetsvoorstellen wijzigen verschillende onderdelen van artikel 7:942 BW. Bovendien zou het overnemen van één van de modellen in artikel 171b van de Ar ertoe leiden dat er geen rekening wordt gehouden met de situatie dat het onderhavige voorstel als eerste in werking treedt. De opmerking van de Raad dat in dat geval artikel 7:942 BW onbedoeld geen drie maar vier leden zal hebben, berust op een misverstand. 4. Actal De Raad merkt op dat uit de toelichting niet blijkt dat of en zo ja op welke wijze rekening is gehouden met het advies van Actal van 29 mei 2009. Naar aanleiding van de opmerking van de Raad is in de toelichting aandacht besteed aan dit advies. Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden. De Minister van Justitie, IF REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT = " " " " " REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT Test " Datum 17 augustus 2009 REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 2 van SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT 2 Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken Directie Wetgeving sector Wetgevingskwaliteitsbeleid Schedeldoekshaven 100 2511 EX Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.justitie.nl Contactpersoon Sinem Bulut Wetgevingsjurist T 070 370 6048 F 070 370 7529 Pauline Verhaak Wetgevingsjurist T 070 370 7862 F 070 370 7529 Ons kenmerk 5614136/09/6 IF SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT 2 > 1"Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 1 van SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT 2 " " " Pagina 1 van 2 Aan de Koningin