Advies van de Raad van State
Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën
Advies Afdeling advisering Raad van State
Nummer: 2009D43841, datum: 2009-09-15, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: H.D. Tjeenk Willink, vicepresident van de Raad van State ()
Onderdeel van zaak 2009Z16164:
- Indiener: W.J. Bos, minister van Financiën
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Financiën
- 2009-09-10 14:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2009-09-15 15:15: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2009-09-16 10:15: Algemene politieke beschouwingen (1e termijn Kamer) (Plenair debat (overig)), TK
- 2009-09-17 10:15: Algemene politieke beschouwingen (rest) (Plenair debat (overig)), TK
- 2009-09-22 17:00: Miljoenennota 2010 en de Macro Economische Verkenning (MEV) 2010 van het Centraal Planbureau (Inbreng feitelijke vragen), vaste commissie voor Financiën
- 2009-09-29 16:30: Algemene financiële beschouwingen (miljoenennota 2010, begroting Nationale Schuld IXA, Financiën IXB en BTW compensatiefonds G) (1e termijn Kamer) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2009-09-30 11:00: Algemene financiële beschouwingen (miljoenennota 2010, begroting Nationale Schuld IXA, Financiën IXB en BTW compensatiefonds G) (rest) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2010-10-28 14:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
No.W06.09.0260/III 's-Gravenhage, 7 september 2009 Bij Kabinetsmissive van 2 september 2009, no.09.002189, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Financiën, bij de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt de concept-Miljoenennota 2010, met bijlagen. I. Inleiding De Miljoenennota 2010 (hierna: MJN) laat zien dat ons land, en daarmee regering en Staten-Generaal, voor een ongekend zware opgave staat. Vrijwel alle economieën in de wereld zijn in de greep geraakt van de financiële crisis, die inmiddels is gevolgd door een zware recessie. Deze economische crisis raakt velen in de samenleving; zij kan leiden tot spanningen en tot druk op de sociale samenhang in ons land. De overheidsfinanciën raken ernstig uit balans. De gevolgen worden steeds duidelijker zichtbaar: eerst voor de financiële sector, vervolgens voor de productieve sector en de groei van de economie (rond 9% krimp over 2009 en 2010), daarna voor de arbeidsmarkt (de werkloosheid zal volgend jaar naar verwachting oplopen tot rond de 8% van de beroepsbevolking) en ten slotte voor de overheid: het begrotingsoverschot van 0,7% in 2008 slaat om in een tekort van 6,3% in 2010 en de staatsschuld neemt toe van 45% BBP in 2008 tot 66% in 2010. Voor de middellange termijn blijkt uit de MJN dat zelfs als de economische groei terugkeert naar het groeipad waaraan we vóór de crisis gewend waren geraakt (circa 2%), bij ongewijzigd beleid het financieringstekort ten opzichte van 2010 nauwelijks verbetert en de staatsschuld verder toeneemt, met zo'n €30 mrd. per jaar. In tijden van crisis komt het aan op de kracht van democratie en rechtsstaat. Die kracht wordt bepaald door het vermogen van allen die in de politiek verantwoordelijkheid dragen om de problemen die er zijn adequaat te benoemen en geloofwaardige en rechtvaardige keuzes te maken. Vervolgens wordt zij bepaald door de bereidheid van burgers de gevolgen van deze keuzes te aanvaarden, ook als men daar zelf direct door wordt getroffen, of er niet onmiddellijk beter van wordt. De MJN zegt daarover terecht dat 'burgers alleen maar bereid zijn hun bijdrage te leveren als ze daartegenover een overheid kunnen verwachten die de lusten en lasten eerlijk verdeelt, talent de ruimte biedt en beschermt wat kwetsbaar is.' Daarbij dringt zich in volle scherpte de vraag op wat de overheid de komende jaren zelf aan voorzieningen kan garanderen en voor welke categorieën burgers, en wat voortaan tot de verantwoordelijkheid van burgers en maatschappelijke organisaties gerekend dient te worden. Tegelijkertijd is daarmee ook de vraag aan de orde wat wezenlijk tot de verantwoordelijkheid van de overheid behoort, en niet of niet alleen (meer) aan private partijen kan worden overgelaten. De MJN spreekt in dit verband van een fundamentele en ambitieuze heroverweging, met 2020 als perspectief: 'Wie wil werken aan een Nederland dat er in 2020 slimmer, schoner, sterker, solide en solidair voorstaat, moet al de komende jaren ingrijpende keuzes durven maken en verreikende beslissingen durven nemen zonder dat vitale belangen daarbij in de knel komen'. Dit vereist moeilijke keuzes, die niet anders dan politieke keuzes kunnen zijn. Uit de MJN blijkt overeenstemming in het kabinet over een aantal investeringen voor de langere termijn. Ook daardoor valt op, dat de besluitvorming over de uitgangspunten en criteria voor het duurzaam in balans brengen van de overheidsfinanciën wordt doorgeschoven naar het voorjaar van 2010. Dit bevordert niet het besef van urgentie van de ingrijpende en ook pijnlijke aanpassingen die moeten plaatsvinden. Dat besef van urgentie is een belangrijke voorwaarde voor het draagvlak dat nodig is voor de aanvaarding van deze aanpassingen, en voor een goede uitvoering ervan. Overigens bevat de MJN verschillende signalen. Er kan daardoor twijfel ontstaan over de vraag of het kabinet wel al werkelijk heeft besloten uiterlijk voorjaar 2010, bij de begrotingsvoorbereiding 2011, tot nadere besluitvorming te komen. Hierover mag geen enkel misverstand bestaan, op straffe van ondermijning van de geloofwaardigheid en de effectiviteit van het voorgenomen herstelbeleid. II. "Een geloofwaardig pad naar herstel" 1. De noodzaak van financiële dijkbewaking Vorig najaar heeft het kabinet op zeer omvangrijke schaal directe financiële steun moeten verlenen aan enkele Nederlandse banken en andere financiële instellingen die zonder deze steun dreigden om te vallen. Er zijn omvangrijke garanties verstrekt aan financiële instellingen. Over de noodzaak van deze interventies bestaat brede overeenstemming. Er was sprake van “financiële dijkbewaking”: het kunnen blijven functioneren van de zogenoemde “systeembanken” werd en wordt breed beschouwd als een collectief belang dat beschermd dient te worden. Analyses van de crisis in de jaren dertig, toen wel op grote schaal banken failliet gingen, tonen aan dat door de beleidsreactie toen de crisis werd verdiept en herstel werd bemoeilijkt. De Staat heeft door deze steunoperatie aanzienlijke financiële risico's op zich genomen, op een moment dat de financiële sector de risico's zelf niet meer kon dragen. Weliswaar staan tegenover de aangegane verplichtingen bezittingen, dividenden en renteopbrengsten, en zal bij verkoop van de deelnemingen en afbetalingen van leningen de staatsschuld dalen, dit neemt niet weg dat de volle omvang van de risico's en de kans op eventuele verwezenlijking ervan nauwelijks zijn te overzien. De MJN bevat de verwachting dat het beëindigen van de financiële transacties die de overheid is aangegaan om banken te steunen een afname van de staatsschuld van circa 8% tot gevolg zal hebben. Zo'n afname is echter allerminst zeker. Ook de mate waarin en het moment waarop de interventies beëindigd kunnen worden, zijn vooralsnog onzeker. Structurele gevolgen voor de overheidsfinanciën kunnen niet worden uitgesloten. De crisis heeft onvolkomenheden in het toezicht op financiële instellingen aan het licht gebracht die vragen om een reactie van de overheid. Bij het formuleren van die reactie zullen de publieke functie van banken en de publieke belangen die zijn verbonden aan het goed functioneren van de financiële sector centraal moeten staan. Banken hebben ook de functie van openbare nutsvoorziening. Daarom dient het goed vervullen van deze functie gewaarborgd te zijn. Ten slotte moet – zoals ook in de Kabinetsvisie toekomst financiële sector wordt onderkend – het vertrouwen van burgers in de financiële sector worden herwonnen. Daartoe heeft allereerst de sector zelf stappen te zetten op het terrein van de beheersing van risico's, van corporate governance en van het beloningsbeleid. Maar ook de overheid dient op dit terrein de noodzakelijke stappen af te dwingen. In elk geval moet worden voorkomen dat financiële instellingen in de toekomst hun risico's wederom afwentelen op de overheid: "privatising gains, socialising losses". Die risico's rusten dan uiteindelijk immers op de burger, die daarvan de dupe wordt. Dit past niet bij een houding van schatplichtigheid tegenover de samenleving die van elke instelling in de financiële sector verwacht en verlangd mag worden. Vertrouwen van de burger in het herstelbeleid en maatschappelijke aanvaarding van dat beleid worden mede bepaald door de mate waarin voor de burger zichtbaar wordt dat omstandigheden en praktijken in de financiële sector die in hoge mate aan de huidige crisis ten grondslag liggen, effectief worden aangepakt. In dit kader dringt zich tevens de vraag op of de toezichthouders zelf tijdig voldoende inzicht hebben gekregen in aard en omvang van de ontwikkelingen en problemen op de financiële markten, die zich al in de loop van 2007 begonnen af te tekenen, en of zij voldoende mogelijkheden hadden daarop adequaat te reageren. Tevens is de vraag aan de orde of tijdig de informatie beschikbaar is gekomen waarover de Minister van Financiën, als politiek verantwoordelijke voor de stabiliteit van het financiële stelsel, diende te kunnen beschikken. De crisis dwingt ook op dit punt tot het leren van lessen. De Raad mist gerichte aandacht voor dit aspect in de MJN. Dit dient alsnog te gebeuren. 2. Begrotingsbeleid a. Ramingen en automatische stabilisatoren De zienswijze van het kabinet moest in een jaar tijd fors worden bijgesteld: vorig jaar werd er in de MJN nog van uitgegaan dat de kredietcrisis grotendeels aan Europa voorbij zou gaan, dit jaar wordt vermeld dat de open Nederlandse economie hard wordt geraakt. De MEV wijst ook voor de komende jaren op grote onzekerheden in de voorspellingen van economische groei. De ervaringen van het afgelopen jaar manen tot voorzichtigheid en behoedzaamheid in het gebruiken van prognoses bij het formuleren van beleid. Het kabinet kiest er voor de "automatische stabilisatoren" onverkort te laten werken. Daarmee wordt de economische teruggang beperkt, maar het gevolg is ook dat in de komende jaren forse begrotingstekorten ontstaan. Doel van de automatische stabilisatoren is rust in de besluitvorming te brengen: er behoeft budgettair niet gereageerd te worden op effecten van conjunctuurbewegingen op overheidsuitgaven en –inkomsten. Grosso modo moeten in deze benadering positieve en negatieve fluctuaties als gevolg van conjunctuurbewegingen elkaar opheffen. De praktijk laat echter zien dat er een - asymmetrische - voorkeur bestaat voor één kant van de werking van de automatische stabilisatoren, namelijk die in situaties van economische tegenwind. Zo is er brede steun om de stabilisatoren volop te laten werken in een uitzonderlijke economische situatie als de huidige, waarbij een financieringstekort van meer dan 6% wordt geaccepteerd. Daar tegenover had dan wel moeten staan dat in economisch voorspoedige jaren symmetrische overschotten werden aangelegd. Anders dan de aanvaarding van tekorten in mindere jaren, is de bereidheid tot het aanleggen van buffers in goede tijden echter niet verzekerd. Daardoor dreigt het stelsel van automatische stabilisatoren – hoe nuttig dit bij normale conjunctuurbewegingen op zichzelf ook is – slechts te leiden tot automatische aanvaarding van tekorten in slechtere jaren. Dit blijkt ook uit het overzicht in de MJN van het begrotingssaldo door de jaren heen. In de afgelopen jaren is het, ondanks positieve groeicijfers, slechts enkele keren gelukt om tot een overschot te komen, terwijl die overschotten ook nog van zeer bescheiden omvang waren. Op die wijze leiden tegenvallende groeicijfers, bij ongewijzigd beleid, al snel tot het oplopen van het tekort. Dat geldt thans temeer doordat de crisis zeer langdurige of zelfs structurele gevolgen kan hebben. De prognose van de overheidstekorten bij ongewijzigd beleid laat zelfs bij een zeer positief groeiscenario in 2015 nog grote tekorten zien. Nu de ervaring heeft geleerd dat compenserende overschotten in goede tijden niet verzekerd zijn, rijst de vraag in hoeverre het verantwoord is, met een beroep op de werking van het stelsel van de automatische stabilisatoren, in slechte tijden tekorten te laten ontstaan die een veelvoud zijn van de overschotten die in enkele jaren in periodes van hoogconjunctuur daadwerkelijk zijn gerealiseerd. Dat geldt temeer bij een trendbreuk in de ontwikkeling van de economie waarvan thans sprake lijkt te zijn. Van automatische compensatie is dan geen sprake. De Raad vreest dat de automatische stabilisatoren weliswaar op korte termijn voorkomen dat het begrotingsbeleid de economische neergang negatief beïnvloedt, maar op middellange termijn een stabiliserende functie zullen missen. b. houdbare overheidsfinanciën en de opwaartse dynamiek van de staatsschuld Zoals de MJN signaleert, zullen ingrijpende maatregelen nodig zijn om de overheidsfinanciën op middellange termijn weer op orde te krijgen. De MJN stelt in dit verband dat, naast zorgvuldigheid, ook haast geboden is met het treffen van maatregelen gericht op herstel van houdbare overheidsfinanciën. Dat maakt het, zo vermeldt de MEV, des te noodzakelijker om nu al plannen te maken die op termijn leiden tot een structureel herstel van de overheidsfinanciën; uitstel van de opstelling van die plannen en van de politieke besluitvorming daarover leidt tot onzekerheid, en daarmee tot een slechter investeringsklimaat. Te lang wachten met het treffen van maatregelen, of het treffen van ontoereikende maatregelen, zo voegt de Raad daaraan toe, draagt bovendien het reële gevaar in zich dat de staatsschuld een eigen opwaartse dynamiek gaat vertonen. Dan dreigen de beleidskeuzes voor alles te worden bepaald en begrensd door steeds omvangrijker rentebetalingen over de staatsschuld. Daardoor neemt de beheersbaarheid van deze schuld verder af, met als gevolg dat productieve overheidsuitgaven steeds meer verdrongen gaan worden. Het kabinet maakt in de MJN het tijdstip waarop wordt begonnen met het nemen van maatregelen geheel afhankelijk van het moment waarop de economische groei zich herstelt. De MJN stelt echter ook zelf de vraag “Wat als de recessie langer aanhoudt?”. Het antwoord daarop is, zo leidt de Raad uit de MJN af, dat dan het stimuleringsbeleid ook in 2011 wordt voortgezet. Dat getuigt naar het oordeel van de Raad echter van onvoldoende besef van het reële gevaar van een opwaartse dynamiek van de staatsschuld. Ook bij de – zeer optimistische – aanname van een economische groei voor de komende jaren van 3% (en bij ongewijzigd beleid) zal het tekort weliswaar verbeteren, maar desalniettemin in 2015 nog circa 2% bedragen. Bij een economische groei die vergelijkbaar is met de groei van vóór de crisis (2%), verbetert het jaarlijkse tekort nauwelijks (in 2015 circa 5%) en neemt de staatsschuld jaarlijks met €30 mrd. toe. Bij een voorzichtige aanname van een economische groei van 1% loopt het jaarlijkse tekort op richting 8% BBP in 2015. De Raad wijst er wat betreft de houdbaarheid van de overheidsfinanciën voorts op dat het kabinet al vóór de gebeurtenissen van het afgelopen jaar voor de opgave stond de zogenoemde vergrijzingslast op te vangen (die werd geschat op structureel 3% BBP). Bij de aanvang van deze kabinetsperiode werd beoogd een derde van de totale toekomstige vergrijzingslast op te vangen door middel van een overschot op het structurele overheidssaldo van 1% BBP in 2011. De MJN signaleert wel dat de houdbaarheidsopgave als gevolg van de vergrijzing nog wordt vergroot door de gevolgen van de crisis. De MJN biedt evenwel geen inzicht in de extra omvang van deze opgave. De Raad adviseert daarin alsnog te voorzien. De MJN bevat de aankondiging dat een zogenoemde heroverwegingsoperatie zal worden gestart, die in het tweede kwartaal van 2010 zal moeten zijn afgerond. Gelet op de hierboven vermelde overwegingen is het van het grootste belang dat uiterlijk met ingang van het begrotingsjaar 2011 een duidelijk begin wordt gemaakt met de uitvoering van maatregelen tot herstel van het evenwicht in de overheidsfinanciën. De heroverwegingsrapporten dienen komend voorjaar, zo mogelijk al in het eerste kwartaal, op een zodanig tijdstip gereed te zijn dat besluitvorming daarover, inclusief de tijd die is gemoeid met wetgeving, in 2011 effect kan hebben. Dit is temeer van belang omdat uitblijven van besluitvorming over een pad naar herstel op langere termijn ook de effectiviteit van het ingezette stimuleringsbeleid voor 2009 en 2010 (en mogelijk langer) kan ondermijnen. De MJN wijst in dit verband terecht op het gevaar dat bij gebrek aan reëel uitzicht op houdbare overheidsfinanciën de burger vooral zal blijven sparen in plaats van besteden, uit vrees voor toekomstige belastingverhogingen dan wel beëindiging van overheidsvoorzieningen. In deze zin zijn de omvangrijke bestedingsimpulsen alleen dan effectief en verantwoord, wanneer tegelijkertijd duidelijk wordt gemaakt hoe en wanneer de sterk oplopende tekorten zullen worden weggewerkt. Het ene doen en het andere nalaten, acht de Raad risicovol. c. Europa en Stabiliteits- en Groeipact De aanpak van de crisis vergt internationale coördinatie. De G20 heeft een belangrijke rol gespeeld bij het tot stand komen van een gecoördineerde aanpak. Meer in het bijzonder is de Europese samenwerking voor Nederland van betekenis. Verreweg de meeste EMU-landen overschrijden thans in ruime mate de in het Stabiliteits- en Groeipact afgesproken budgettaire grens van -3% BBP. De uit het lood geslagen publieke financiën in de verschillende EMU-landen kunnen, wanneer niet tijdig wordt gezorgd voor herstel, een ernstig gevaar in zich bergen voor de stabiliteit van de EMU. Het Stabiliteits- en Groeipact biedt enige flexibiliteit ten aanzien van de omvang waarmee en de periode waarin buitensporige tekorten teniet gedaan moeten worden. Dat neemt echter niet weg dat het voor Nederland van groot belang is om ook in Europees verband tot een geloofwaardig pad naar herstel te komen. Europese afspraken die de stabiliteit van de economische en monetaire unie dienen te waarborgen, kunnen en mogen niet alleen gelden bij mooi weer. De Raad gaat er dan ook van uit dat dit de inzet van het Nederlandse kabinet zal zijn. De MJN meldt weliswaar dat het Stabiliteits- en Groeipact dit najaar in Europees verband onderwerp van bespreking zal zijn, maar geeft geen inzicht in het belang voor Nederland van begrotingsdiscipline in de EMU-landen, noch in de Nederlandse inzet in de discussie over het pact. Voor het Nederlandse kabinet is er intussen geen aanleiding zijn inzet voor de nationale begroting op te hangen aan de uitkomst van de discussie over een al dan niet aangepast Stabiliteits- en Groeipact. Ook wanneer het niet lukt om met de EMU-partners tot geloofwaardige afspraken te komen, zal ons land de maatregelen moeten nemen die moeten verzekeren dat noodzakelijke productieve overheidsuitgaven niet verdrongen gaan worden door oplopende rentebetalingen en schuldaflossing. Dat sommige andere lidstaten zich in een nog (veel) ongunstiger positie bevinden, doet niet af aan dit belang van eigen inspanningen, niet in de laatste plaats om eventuele verdere tegenvallers voor Nederland op te kunnen vangen in geval van ongunstige ontwikkelingen in andere lidstaten. d. Conclusie De vraag rijst of het verantwoord is om, met een beroep op de werking van het stelsel van de automatische stabilisatoren, in economisch slechte tijden zoals nu tekorten te laten ontstaan in een orde van grootte die niet in verhouding staat tot de overschotten die in goede tijden zijn gerealiseerd. De Raad heeft gewezen op de opwaartse dynamiek van de staatsschuld, die het gevaar in zich draagt dat deze steeds minder beheersbaar zal gaan worden. In dat verband geeft de Raad in overweging de heroverwegingsrapporten komend voorjaar, zo mogelijk in het eerste kwartaal van 2010, op een zodanig tijdstip gereed te laten zijn dat besluitvorming daarover, inclusief de tijd die is gemoeid met wetgeving, al effect kan hebben uiterlijk met ingang van 2011. De Raad mist verder aandacht voor de inzet van de regering dit najaar in de discussie over het Stabiliteits- en Groeipact. De Raad adviseert in de MJN op deze punten in te gaan. III. Ten slotte Onontkoombaar is dat de nationale verarming die zich aftekent in 2009, en ook voor 2010 en in de jaren daarna, binnen afzienbare tijd doorwerkt in zowel de collectieve als de private bestedingen. De omvang van de problematiek brengt mee dat de gevolgen voor de burger ingrijpend zullen zijn: ook de collectieve bestedingen worden uiteindelijk door de burger betaald. Veel burgers worden echter nog niet in volle hevigheid met de gevolgen van de crisis geconfronteerd; de ontwikkeling van de koopkracht over de jaren 2008-2010 is nog positief. Daardoor is maatschappelijk draagvlak voor ingrijpende maatregelen zeker nog niet vanzelfsprekend, laat staan gewaarborgd. Naarmate de wereldeconomie zich herstelt, zal het steeds moeilijker worden voor deze maatregelen een toereikend maatschappelijk draagvlak te creëren. Evenmin lijkt het besef dat grote ingrepen noodzakelijk zijn al ten volle te zijn doorgedrongen tot werkgevers- en werknemersorganisaties, althans als men de agenda ziet zoals die thans aan de verschillende vergadertafels wordt besproken. De omvang van de problematiek is van dien aard dat het niet (langer) gaat om uitruil van mogelijke maatregelen. Het is niet de ene maatregel of de andere, er kan er geen meer gemist worden. Het besef van de ernst van de situatie zal verder in de samenleving moeten doordringen. Vervolgens zal het kabinet bij de noodzakelijke ingrepen moeten komen tot een evenwichtige verdeling van lusten en lasten: tussen ouderen en jongeren, tussen hen die werk hebben en zij die dat niet hebben, tussen hogere en lagere inkomens. Daartoe is nodig een fundamentele bezinning op (en een herijking van) de verhouding overheid – markt – samenleving en op de betekenis van de verhouding tussen algemeen en privaat belang. De crisis dwingt tot het helder bepalen van wat in de toekomst tot de verantwoordelijkheid en de zorg van de burgers zelf zal moeten behoren omdat het niet (langer) tot die van de overheid gerekend kan worden, maar ook wat tot de verantwoordelijkheid van de overheid moet behoren omdat het niet (alleen) aan private partijen kan worden overgelaten. Juist ook daarom is de inhoudelijke deskundigheid binnen de overheid van vitaal belang. In dit verband wordt in de MJN opgemerkt dat de verslechtering van de overheidsfinanciën dwingt tot het maken van duidelijke keuzes. Daartoe wordt de reeds genoemde heroverwegingsoperatie opgezet. Gezien de problematiek zal, zo stelt de MJN, het aanpassingsbeleid niet lukken door her en der wat procenten van begrotingen af te schaven: de heroverweging zal fundamenteler en ambitieuzer moeten zijn. Daarin schuilt, zo vervolgt het kabinet, echter ook de kans voor herontwerp, de kans om vastzittende debatten los te trekken, de kans om de verkokering te doorbreken. Wat betreft de opzet van de heroverwegingsoperatie wordt voor elk onderwerp een verplichte besparingsvariant ontwikkeld van 20%. De Raad acht een nieuwe verkenning van heroverwegingsmogelijkheden zinvol indien daarmee beleidskeuzes onder ogen worden gezien die nog niet eerder verkend zijn. De noodzakelijke aanpassing van collectieve uitgaven en inkomsten gaat echter een ambtelijke exercitie te boven. De Raad heeft in de MJN aanwijzingen gemist, in aanvulling op het Aanvullend Beleidsakkoord van maart jongstleden, over de uitgangspunten die aan de heroverweging richting kunnen en moeten geven. Het fundamentele en in essentie politieke karakter van deze heroverweging kan immers niet ontlopen worden. Voorkomen moet worden dat de 20%-opgave verwordt tot toepassing van de bekende kaasschaafmethode. Dan staat slechts de omvang van uitgaven ter discussie en niet de fundamentele politieke vraag naar de ratio achter bepaalde uitgaven. De politieke keuzen waarvan de investeringsambities van het kabinet blijk geven, vormen een duidelijk contrast met het ontbreken van aanwijzingen voor de wijze waarop daadwerkelijk inhoud en uitvoering zal worden gegeven aan de ambitie om ook te komen tot duurzaam houdbare overheidsfinanciën. De opgave waar Nederland voor staat, geldt voor ieder die verantwoordelijkheid draagt in ons staatkundig en maatschappelijk bestel. In dat licht is het niet verantwoord dat de discussie door wie ook wordt geblokkeerd met opvattingen over onaantastbaarheid van uitgaven of inkomsten. Daarvoor is de opgave te omvangrijk, en zijn de financiële en maatschappelijke gevolgen van het uitblijven van een aanzienlijke aanpassing van de collectieve uitgaven èn inkomsten te ernstig. De Raad van State geeft U in overweging de Miljoenennota 2010 te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat aan het vorenstaande aandacht zal zijn geschonken. De Vice-President van de Raad van State, In een terugblik beschrijft het Centraal Planbureau (CPB) de feiten en omstandigheden die tot de crisis hebben geleid als een "explosief mengsel van macro-economische onevenwichtigheden en een reguleringskader voor financiële markten dat geen gelijke tred heeft gehouden met financiële innovaties." Centraal Economisch Plan 2009. CPB, Macro Economische Verkenning 2010 (MEV), Hoofdstuk 1, paragraaf 2. MEV, tabel 1.1. Hoofdstuk 1, paragraaf 2. Hoofdstuk 1, paragraaf 2. Hoofdstuk 1, paragraaf 3. Hoofdstuk 1, paragraaf 3, "De crisis biedt ook kansen". De Raad wijst op de volgende zinnen in hoofdstuk 1 van de MJN. Na een uiteenzetting over de in het Aanvullend Beleidsakkoord van maart 2009 aangekondigde maatregelen wordt opgemerkt: "Inmiddels weten we dat dit niet genoeg zal zijn". Even daarboven: "Een eventueel nog te formuleren hogere ambitie (dan het financieringstekort met tenminste 0,5% per jaar terug brengen) is afhankelijk van de ontwikkeling van de economie, de stand van de overheidsfinanciën op middellange termijn en afspraken met de Europese Commissie". En onder punt 6 inzake de Brede Heroverwegingen die in gang worden gezet: "Het kabinet zal dit waar mogelijk betrekken bij de begrotingsvoorbereiding 2011/2012". Het Aanvullend Beleidsakkoord van maart 2009 spreekt van de noodzaak te komen tot een "geloofwaardig pad naar herstel", gelet op de fors opgelopen staatsschuld. Tabel 4.7 in de MJN brengt een en ander nader in beeld. Hoofdstuk 3, paragraaf 3. Hoofdstuk 2, paragraaf 3. Hoofdstuk 3, paragraaf 4. De Raad heeft in dit verband kennis genomen van het rapport van de commissie-de Larosière, de Turner-review en de Kabinetsvisie toekomst financiële sector (Kamerstukken II 2008/09, 32 013, nr. 1). Kamerstukken II 2008/09, 32 013, nr. 1. Zie in dat verband de afspraken tussen de Minister van Financiën en de financiële sector over duurzaam en gematigd beloningsbeleid, alsmede het rapport 'naar herstel van vertrouwen' van de Adviescommissie Toekomst Banken. CPB, OECD en IMF spraken eerder vorig jaar al van ongewoon grote onzekerheden en risico's voor de ontwikkeling van de wereldeconomie. De vraag is gerechtvaardigd waarom in de beleidsreactie toen toch zo weinig aandacht bestond voor deze risico's. MEV, hoofdstuk 3, paragraaf 1. Het kabinet is bij zijn aantreden in 2007 op basis van de toen bestaande inzichten uitgegaan van een structurele economische groei van gemiddeld 2% per jaar. Toen is tevens een marge van behoedzaamheid in de raming, die daarvoor nog werd aangehouden, geschrapt. Met automatische stabilisatie wordt bedoeld dat conjuncturele tegenvallers op de begroting geen reden zijn voor lastenverzwaringen of bezuinigingen op de uitgaven, conjuncturele meevallers zijn, spiegelbeeldig, geen reden voor uitgavenverhogingen. In het Stabiliteits- en Groeipact, alsook in het Coalitieakkoord is echter wel voorzien in grenswaarden: bij tekorten die een bepaalde grens overschrijden, vindt nadere besluitvorming plaats, omdat er bij grote tekorten minder vanzelfsprekend van mag worden uitgegaan dat deze door even grote overschotten gecompenseerd zullen gaan worden. Figuur 2.4. Dat de staatsschuld als percentage van het BBP sterk afnam, kwam door de toename van het BBP (noemereffect), niet door het creëren van overschotten. Figuur 3.13. Zie hoofdstuk 1, paragraaf 2, van de MJN: "met de arbeidsmarkt en de schatkist komt het na de crisis niet vanzelf goed …". Hoofdstuk 1, paragraaf 3. MEV, hoofdstuk 1, paragraaf 2. Zie box 2.1 en hoofdstuk 4, paragraaf 2.2 waarin scenario's zijn beschreven voor vanaf 2011 te voeren beleid, afhankelijk van de economische groei vanaf 2011. Hoofdstuk 4, paragraaf 2.2. Het streven om tot 0,5% verbetering te komen vanaf 2011 doet daaraan niets af. De Raad heeft in dit verband kennis genomen van het in hoofdstuk 1, paragraaf 2, en hoofdstuk 4, paragraaf 2.2 vermelde voornemen om te komen tot een Wet tekortreductie Rijk en medeoverheden. De Raad zal hierover te zijner tijd afzonderlijk advies uitbrengen. Figuur 3.13. Hoofdstuk 4, paragraaf 2.3. In hoofdstuk 3, paragraaf 3 wordt erop gewezen dat effectief stimuleren alleen mogelijk is wanneer ook rekening wordt gehouden met de lange termijn soliditeit van de overheidsfinanciën. Zie ook box 3.5. Slechts Cyprus, Luxemburg en Finland blijven (net) binnen de marge van - 3%. Een aantal lidstaten kent zeer grote tekorten, waaronder Ierland (16%) en het Verenigd Koninkrijk (12%) (MJN figuur 4.4). Hoofdstuk 4, paragraaf 2.2. De Raad heeft hiervoor reeds gewezen op het gevaar van een opwaartse dynamiek van een hoge staatsschuld. SCP COB Kwartaalbericht, 2009/2, 30 juli 2009. Een groot aantal maatregelen zal nodig zijn om de opgave van ten minste 3%BBP – de opgave vóór de crisis, deze is als gevolg van de crisis nog gegroeid – te kunnen opvangen. Hoofdstuk 1, paragraaf 3. Bijlage 6. Hoofdstuk 1, paragraaf 3. De Raad wijst op vele rapporten van de studiegroep begrotingsruimte van de afgelopen jaren, alsmede op het rapport-Gerritse van februari 2009, waarin al vele beleidsopties zijn geïnventariseerd tot aanpassing van uitgaven en inkomsten van de overheid. Hoofdstuk 1, paragraaf 3. PAGE 2 AAN DE KONINGIN ........................................................................ ...........