[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Aan vaste commissies - Indienen van onderzoeksvoorstellen voor de Toekomst- en onderzoeksagenda van de Kamer 2010

Brief commissie

Nummer: 2009D47198, datum: 2009-10-01, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 2

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2009Z17839:

Onderdeel van zaak 2009Z20126:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)








Aan de voorzitters van de vaste commissies





	i.a.a. de commissiegriffiers







Plaats en Datum	Den Haag,	  1 oktober 2009

Betreft	Opstellen onderzoek- en toekomstagenda van de Kamer 

Ons kenmerk	2009Z17839 / 2009D47198

Uw kenmerk

	Uw brief van

	In afschrift aan

	Bijlagen

	



	Geachte voorzitters,

De Kamer heeft op 1 oktober 2009 bij hamerslag besloten over een eigen
onderzoek- en toekomstagenda (Brief Presidium 31845, nr. 9 -
bijgevoegd). 

De procedure bepaalt dat de voorbereiding voor de onderzoek- en
toekomstagenda 2010 per 1 oktober 2009 begint in de commissies. De
commissie voor de Rijksuitgaven stelt voor twee weken extra te nemen
voor de voorbereiding in de commissies. Dit betekent dat iedere
commissie die een onderzoek in 2010 wenst uiterlijk 12 november 2009 een
onderbouwd voorstel indient bij de griffier van de commissie voor de
Rijksuitgaven. 

Gezien het politieke karakter van de keuze van onderwerpen kan van
ambtelijke zijde geen voorstel worden gedaan en/of worden onderbouwd. 

Commissies kunnen één gemotiveerd voorstel voor een
uitvoeringsonderzoek ex post of een toekomstonderzoek indienen bij de
commissie voor de Rijksuitgaven. Het gaat om onderwerpen die niet reeds
op de onderzoeksagenda van de regering of van andere organen, zoals de
Algemene Rekenkamer en adviesraden staan, of recent hebben gestaan en
waarvoor wordt gemotiveerd waarom parlementair onderzoek noodzakelijk
wordt geacht (meerwaarde heeft). 

De commissie voor de Rijksuitgaven toetst de commissievoorstellen
marginaal aan de hand van de vastgestelde criteria en stelt een
voordracht op aan de Kamer voor maximaal drie onderzoeken. De Kamer
besluit in december 2009 over de onderwerpen voor de onderzoek- en
toekomstagenda 2010.

Ik verzoek u bovenstaand voorstel in uw commissie te bespreken.

Met vriendelijke groet,

Ch.B. Aptroot

Voorzitter van de commissie voor de Rijksuitgaven

Bijlage bij de brief van 1 oktober 2009 van de voorzitter van de
commissie voor de Rijksuitgaven over de eigen onderzoek- en
toekomstagenda van de Tweede Kamer

Kamerstuk 31 845, nr. 9 Parlementaire zelfreflectie 2007 – 2009

Brief van het Presidium d.d. 25 september 2009 over een eigen toekomst-
en onderzoeksagenda van de Kamer

Tijdens de behandeling van de Raming 2010 heeft de Voorzitter naar
aanleiding van de behandeling van het rapport van de stuurgroep
Parlementaire zelfreflectie, “Vertrouwen en zelfvertrouwen”,
toegezegd dat het Presidium vóór Prinsjesdag 2009 een
uitvoeringsvoorstel aan de Kamer zal presenteren, met name met
betrekking tot de aanbeveling van de stuurgroep om vorm te geven aan een
eigen toekomst- en onderzoeksagenda van de Kamer. Onderstaand voorstel
strekt tot nakoming van die toezegging. 

Een eigen toekomst- en onderzoeksagenda van de Kamer

Nu de aanbevelingen van de stuurgroep door de Kamer zijn overgenomen, is
het de bedoeling dat de Kamer jaarlijks bepaalt op welke terreinen zij
een uitvoeringsonderzoek ex post of een toekomstonderzoek wil uitvoeren.
Jaarlijks kunnen ten hoogste drie van deze onderzoeken worden
uitgevoerd. Deze limiet vloeit voort uit capaciteits- en budgettaire
overwegingen, hetgeen tijdens de parlementaire behandeling ook als
zodanig is herkend. 

Een uitvoeringsonderzoek ex post is een onderzoek naar de
uitvoeringspraktijk van bestaande regelgeving en heeft het karakter van
een beleidsevaluatie. Een toekomstonderzoek is een onderzoek naar
ontwikkelingen die zich op een bepaald beleidsterrein kunnen afspelen.
Het zijn totaal verschillende typen van onderzoek, maar maken deel uit
van de eigen onderzoeksagenda van de Kamer. 

Deze onderzoeksagenda bestaat dus uit uitvoeringsonderzoeken ex post en
toekomstonderzoeken en  moet  dus worden onderscheiden van
uitvoeringsonderzoeken ex ante en van de parlementaire onderzoeken die
opkomen op grond van actuele ontwikkelingen.

De uitvoeringsonderzoeken ex ante kan men ook uitvoeringstoetsen op
aanhangige wetsvoorstellen, noemen. Daarbij stelt de commissie die het
wetsvoorstel moet behandelen vragen over de uitvoerbaarheid: kan het
veld er praktisch mee uit de voeten, zijn er voldoende middelen
voorhanden voor de invoering en uitvoering? Deze uitvoeringstoetsen, die
in het rapport “Vertrouwen en zelfvertrouuwen eveneens worden bepleit,
kunnen plaatsvinden binnen het kader van het reguliere voorbereidend
onderzoek van een wetsvoorstel. Door middel van hoorzittingen met het
veld kan de commissie een antwoord trachten te krijgen op de vragen. Het
is ook denkbaar dat een onafhankelijke instantie in opdracht van de
Kamer een onderzoek instelt naar en een oordeel velt over de
uitvoerbaarheid. Het spreekt voor zich dat het dan moet gaan om een
substantiële en ingrijpende wijziging van bestaande regelgeving. 

De parlementaire onderzoeken die opkomen op grond van actuele
ontwikkelingen laten zich niet vooraf in een onderzoeksagenda opnemen.
Zij vinden immers niet volgens plan plaats, maar omdat zich in de
praktijk vragen aan de Kamer opdringen over een incident, een beslissing
van de regering, een plotseling opkomend uitvoeringsprobleem enz. 

Voor elk parlementair onderzoek, of het nu voortkomt uit de eigen
onderzoeksagenda of uit actuele ontwikkelingen of anderszins, geldt dat
de zogenoemde Regeling parlementair en extern onderzoek van toepassing
is. Deze regeling gaat onder andere uit van een nauwe betrokkenheid van
Kamerleden bij elke fase van het onderzoek. De ervaring heeft namelijk
geleerd, dat intensieve betrokkenheid van Kamerleden een belangrijke
succesfactor is om een dergelijk onderzoek ook echt ‘impact’ te
laten hebben. 

Voor zowel uitvoeringsonderzoeken ex post als toekomstonderzoeken geldt
dat zij, om deel te kunnen uitmaken van de onderzoeksagenda van de
Kamer, aan een aantal criteria zullen moeten voldoen, namelijk:  

het onderwerp is maatschappelijk en politiek relevant en heeft een
zekere mate van urgentie;  

indien het onderwerp van onderzoek al op de onderzoeksagenda van de
regering of van andere organen, zoals de Algemene Rekenkamer en
adviesraden, staat of recent heeft gestaan, wordt nadrukkelijk
gemotiveerd waarom parlementair onderzoek noodzakelijk wordt geacht
(meerwaarde heeft); 

zij moeten binnen een jaar uitvoerbaar zijn, inclusief de behandeling
van de resultaten in de Kamer. (Dit éénjaarscriterium moet voorkomen
dat er op enig moment sprake is van een té grote samenloop van
onderzoeken. Mocht een onderzoek op de eigen onderzoeksagenda komen,
waarvan min of meer vaststaat dat het langer dan één jaar in beslag
zal nemen, dan zal dat onderzoek dus ook meerjarig op de agenda moeten
worden geplaatst). 

De keuze van de onderwerpen

Het is het meest voor de hand liggend om de selectie van onderzoeken
(ofwel het vaststellen van de onderzoeksagenda van de Kamer) in het
najaar te laten plaatsvinden, zodat de feitelijke uitvoering in de loop
van het daaropvolgende begrotingsjaar kan plaatsvinden. Dit is niet
alleen in financieel-administratief opzicht efficiënt, maar,
belangrijker nog, het sluit ook aan bij het moment in de Kamer waarop
uitdrukkelijk bij majeure uitvoeringsvraagstukken en de toekomst wordt
stilgestaan, namelijk tijdens de Algemene beschouwingen en de
begrotingsbehandelingen. 

Stap 0

De fracties dragen vóór 1 oktober (voor het eerst in 2009) onderwerpen
aan bij de vaste commissies. Gelet op het politieke karakter van de
keuze van onderwerpen kan niet verwacht worden dat van ambtelijke zijde
voorstellen worden gedaan en/of worden onderbouwd. Het is zaak dat de
fracties zich ervan vergewissen dat hun voorstellen voldoen  aan de
eerdergenoemde criteria. 

Stap 1

Daartoe bij brief uitgenodigd door de commissie voor de Rijksuitgaven,
waarin de achtergrond en de te volgen procedure wordt toegelicht, doen
de vaste commissies uit de Kamer vóór 1 november (voor het eerst in
2009) één gemotiveerd voorstel voor een uitvoeringsonderzoek ex post
of een toekomstonderzoek aan de commissie voor de Rijksuitgaven.
Uitsluitend voorstellen die in de commissie steun van een meerderheid
krijgen, kunnen naar de commissie voor de Rijksuitgaven worden gestuurd.


Deze commissie is het meest geschikt om een voorselectie toe te passen,
zodat niet in een plenair Kamerdebat alle argumenten pro en contra enig
voorstel gewikt en gewogen hoeven te worden. De commissie heeft immers
ervaring met het begeleiden van onderzoeksvoorstellen (grote projecten,
verzoekonderzoeken van de Algemene Rekenkamer). Overwogen kan worden om
deze rol van de commissie ook in haar naam tot uiting te laten komen
(commissie voor de Rijksuitgaven en Onderzoeken).   

Stap 2

De commissie voor de Rijksuitgaven toetst marginaal aan de hand van de 
bovengenoemde criteria. Uiteindelijk doet zij de Kamer vóór 1 december
een voorstel voor de onderzoeksagenda van het daaropvolgende jaar (voor
het eerst de onderzoeksagenda 2010), bestaande uit ten hoogste drie
onderzoeken. Daarbij wordt een overzicht van alle ontvangen voorstellen
gegeven. 

Stap 3

De Kamer neemt vóór het Kerstreces (voor het eerst vóór 1 januari
2010) een beginselbeslissing door het voorstel geheel of deels en al dan
niet gewijzigd goed te keuren.   

Stap 4

De drie vaste commissies waarvan het voorstel in beginsel is
gehonoreerd, leggen vóór 1 maart (voor het eerst vóór 1 maart 2010)
zo nauwkeurig mogelijk uitgewerkte voorstellen aan de Kamer voor, met
tussenkomst van het Presidium, overeenkomstig de eerdergenoemde Regeling
parlementair en extern onderzoek.  

Het is denkbaar dat tijdens de Algemene beschouwingen in september bij
motie al voorstellen worden gedaan. Deze worden dan ter kennis gebracht
van de commissie voor de Rijksuitgaven en maken per definitie deel uit
van de (nog op te stellen) onderzoeksagenda. Uiteindelijk beslist de
Kamer in december zelf of het voorgestelde onderzoek zal worden
uitgevoerd of niet. 

Er zou verwarring kunnen ontstaan tussen de selectie van onderwerpen
voor de onderzoeksagenda van de Kamer en de selectie van de onderwerpen
waaraan in het kader van het verantwoordingsdebat over het voorgaande
jaar speciale aandacht wordt gevraagd. Dit is een reden temeer om de
commissie voor de Rijksuitgaven een coördinerende rol toe te kennen. 

Personele en financiële gevolgen  

In de voorstellen van het Presidium aan de Kamer is reeds helder over
het voetlicht gebracht, dat de implementatie van voorstellen van de
parlementaire zelfreflectie personele en financiële gevolgen heeft.
Geraamd wordt dat hiervoor een budget van € 1,5 mln. structureel nodig
is. Bij de behandeling van de Raming heeft de Kamer hierover nog geen
besluit genomen.

Het personele en financiële beslag van de onderzoeken die op de
onderzoeksagenda prijken zal steeds vooraf duidelijk moeten zijn. Het
benodigde budget per onderzoek zal onder andere afhangen van de omvang
van het onderwerp, de mate van complexiteit en de vereiste
deskundigheid. De noodzakelijke middelen zullen dus van onderzoek tot
onderzoek verschillen; doch helder is dat, indien aan de orde, de
betreffende onderzoeken gefinancierd kunnen worden. Daartoe wordt budget
vrijgemaakt waaruit tot € 1,5 mln, kan worden geput, mocht dit nodig
zijn. Het Presidium wordt geïnformeerd over de uitputting van dit
budget. 

Zoals kort voor het zomerreces aan u is toegezegd, ontvangt u binnenkort
een voorstel voor de financiële dekking van de uitvoering van de
besluiten die over het rapport Vertrouwen en Zelfvertrouwen zijn
genomen. Daarbij kan op voorhand worden opgemerkt dat tot nu toe jaar in
jaar uit het budget van onderzoek bij lange na niet volledig wordt
benut. Overigens wordt voor ex-ante- en vergelijkbare onderzoeken, zoals
de huidige naar de oorzaken van de kredietcrisis, exogene financiering
beschikbaar gesteld. 

Naast de financiële randvoorwaarden zijn er ook personele gevolgen.

Vast staat dat altijd interne personele capaciteit nodig zal zijn, zelfs
bij een volledig uitbesteed onderzoek. Want in dat geval zal er immers
begeleiding van de onderzoekers nodig zijn door een klankbordgroep van
de Kamerleden, ondersteund door medewerkers van de DCO’s en BOR.

Vast staat ook dat inzet van interne capaciteit, zelfs indien er
financiële middelen zijn om vervangend personeel aan te trekken, tot
fricties in de dienstverlening aanleiding zal geven. Immers, het
gelijktijdig ondersteunen vanuit de interne staf van een aantal
tijdelijke onderzoekscommissies op grond van de onderzoeksagenda naast
ad hoc parlementaire onderzoekscommissies doet een grote aanslag op het
aanwezige potentieel. Reeds in de huidige situatie wordt door DCO’s en
BOR een aanzienlijk beroep gedaan op tijdelijke medewerkers, detachanten
en trainees. Bij een verdere uitbreiding hiervan kan de huidige
kwaliteit en continuïteit van de dienstverlening niet gegarandeerd
worden. Een en ander zal zich dan ook uiten in verminderde
dienstverlening op andere fronten (bijv. de levering van
wetgevingsrapporten, de begeleiding van werkbezoeken, de levering van
notities, verificaties en begeleiding van andere onderzoeken).

Deze doorwerking zal omvangrijker en dus voelbaarder zijn naarmate er
minder middelen voor vervanging beschikbaar zijn. De DCO’s en het BOR
willen de kwaliteit van de huidige dienstverlening, die door de
commissies zeer gewaardeerd wordt, graag continueren. Mede vanwege de
doorstroomsnelheid binnen de fractieondersteuning is een stabiele
aanwezigheid van kennis en kunde van groot belang. Zoals boven echter al
opgemerkt, zullen zelfs extra financiële middelen niet kunnen voorkomen
dat door de introductie van een eigen toekomst- en onderzoeksagenda van
de Kamer ook díe kennis en kunde verspreid worden, meer dan tot nu toe
het geval is. Zolang hier oog voor is en ruimte om deze consequenties op
te vangen biedt het ook kansen voor het verder verbeteren van de
inhoudelijke ondersteuning vanuit beide diensten.

 

Zo gauw de Kamer haar onderzoeksagenda voor het lopende jaar heeft
vastgesteld (stap 4, zie boven) kunnen DCO’s en BOR meer exact
aangeven welke gevolgen een en ander heeft voor de reguliere
ondersteuning die zij leveren. Uiteraard zullen beide diensten hier in
hun jaarplannen voor 2010 – noodzakelijkerwijs in wat globalere termen
– reeds op anticiperen. 

Relatie met andere voorstellen

De bovengenoemde financiële en personele consequenties van de toekomst-
en onderzoeksagenda moeten ook in een breder perspectief worden bezien.
De vanuit de parlementaire zelfreflectie aanbevolen intensief
voorbereide hoorzittingen in het kader van uitvoeringstoetsen zullen
eveneens een beslag leggen op de capaciteit van DCO’s en BOR. Indien
het onderzoeksvoorstel van een commissie door de Kamer op de
onderzoeksagenda van enig jaar is geplaatst, is het vrijwel uitgesloten
dat diezelfde commissie in datzelfde jaar ook nog een uitvoeringstoets
kan laten uitvoeren. Haar staf zal immers voor een belangrijk deel
belast zijn met de ondersteuning van de tijdelijke commissie.  

Evaluatie

Zoals al afgesproken met de Kamer tijdens de behandeling van het rapport
“Vertrouwen en zelfvertrouwen” zal de uitvoering van de
aanbevelingen worden gemonitord en jaarlijks bij de behandeling van de
Raming worden geëvalueerd. 

Zeker wat de (ontwikkeling en uitvoering van de) eigen onderzoeksagenda
betreft zal de behoefte aan en noodzaak van evaluatie groot zijn,
vanwege de impact op de organisatie van de Kamer, zowel politiek als qua
ondersteuning. 

Ten slotte

Indien zich een situatie voordoet waarbij drie (of meer) moties worden
ingediend en aangenomen bij de APB, zal, ter optimalisatie van een
efficiënt verloop, de procedure worden vereenvoudigd, in de zin dat de
Commissie voor de Rijksuitgaven bekijkt welke overige Commissies hierbij
betrokken zouden kunnen worden. Deze commissies zal vervolgens door de
cie RU worden gevraagd een onderzoeksvoorstel op te stellen. De
betreffende voorstellen zullen vervolgend, voorzien van een
onderzoeksvoorstel via de cie RU  aan het Presidium en vervolgens aan de
Kamer ter instemming worden voorgelegd.

 Kamerstukken 31 952  

 Kamerstuk 31 845 nr. 3

 Wellicht kunnen de Raad van State en/of andere adviesraden in dit kader
een functie vervullen. Het ligt mijns inziens op de weg van de Commissie
voor de Werkwijze om zich hierover nader te buigen

 Er zijn vier vormen van onderzoek:

a. parlementair onderzoek door een enquêtecommissie als bedoeld in de
Wet op de parlementaire enquête 2008 en hoofdstuk XII van het Reglement
van Orde,

b. parlementair onderzoek door een tijdelijke commissie als bedoeld in
artikel 18 van het Reglement van Orde,

c. extern onderzoek in opdracht van de Kamer uitgevoerd door derden en

d. extern onderzoek op verzoek van de Kamer uitgevoerd door derden.

 Kamerstuk 31 845 nr. 4, bladzijde 17

 Een tijdelijke commissie is het meest logisch “vehiculum” voor een
onderzoek, hoewel bij een toekomstonderzoek ook een themacommissie in
aanmerking komt. Het verschijnsel “werkgroep” moet zoveel mogelijk
worden teruggedrongen. Een tijdelijke commissie laat zich veel beter als
project benaderen en heeft van nature een groter committment van
Kamerleden, omdat zij formeel in de commissie benoemd worden. Het ligt
– gezien de gewenste betrokkenheid van de betreffende Kamercommissie
– voor de hand om de tijdelijke commissie samen te stellen uit leden
van de betreffende Kamercommissie.

 Een voorbeeld : de Kamer besluit tot de instelling van 3 tijdelijke
commissies, die elk gedurende 6 maanden een onderzoek uitvoeren. De
onderwerpen bevinden zich op de beleidsterreinen SZW, Verkeer en
Waterstaat en Justitie. De (adjunct)griffiers van deze commissies worden
aangewezen als griffier van deze commissies en worden daarvoor voor 60
procent van hun tijd vrijgesteld. Daarnaast worden ook 3 BOR-medewerkers
als onderzoekers toegevoegd aan de commissies, ieder voor 50 procent van
hun tijd. De Dienst informatievoorziening levert aan elke staf voor 40
procent vrijgesteld informatiespecialisten. Daarnaast worden 3
commissie-assistenten ieder voor de helft van hun tijd aan de commissies
toegevoegd. Het (interne) personele beslag van deze commissies is
derhalve 5.8 fte, waarbij ervan wordt uitgegaan dat medewerkers niet
voor 100 procent van hun tijd aan deze tijdelijke commissies worden
toegewezen. Deze veronderstelling overigens dat het steeds om slechts
deels vrijgestelde medewerkers zal gaan, is gewaagd.   Volledige externe
vervanging is weinig zinvol (saldo van inzetbaarheid minus inwerktijd is
nauwelijks positief). Vervanging vindt daarom slechts gedeeltelijk
plaats en wel door andere DCO- en BOR-medewerkers. De staven van de
commissies EZ, LNV en BZK leveren die vervangende krachten. Dan zullen
de 6 in dit voorbeeld genoemde commissies rond 1 maart van het
betreffende jaar worden geïnformeerd dat zij in mindere mate dan
voorheen zullen kunnen rekenen op wetgevingsrapporten, intensieve
voorbereidingen van hoorzittingen, verificaties enz.   

  



  DocProperty "Dienst"   



Betreft	Opstellen onderzoek- en toekomstagenda van de Kamer

Kenmerk	2009Z17839 / 2009D47198



	Vervolg Brief

	Bladzijde	  PAGE  2