[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32146 Adv RvSt Wijziging van de Wet participatiebudget en de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met een tijdelijke verlenging van de oormerking educatie en de bestedingsverplichting bij roc’s

Wijziging van de Wet participatiebudget en de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met een tijdelijke verlenging van de oormerking educatie en de bestedingsverplichting bij roc’s

Advies Afdeling advisering Raad van State

Nummer: 2009D47837, datum: 2009-09-23, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2009Z17096:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


No.W05.09.0348/I	's-Gravenhage, 16 september 2009

Bij Kabinetsmissive van 8 september 2009, no.09.002470, heeft Uwe
Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap, mevrouw J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart, mede namens
de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister
voor Wonen, Wijken en Integratie, bij de Raad van State ter overweging
aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet
participatiebudget en de Wet educatie en beroepsonderwijs in verband met
een tijdelijke verlenging van de oormerking educatie en de
bestedingsverplichting bij roc's, met memorie van toelichting.

Het voorstel wijzigt de Wet participatiebudget ten aanzien van de
oormerking van de budgetten beschikbaar voor educatie en de
bestedingsplicht bij regionale opleidingscentra (roc's). De oormerking
van deze budgetten zou per 1 januari 2010 vervallen, de bestedingsplicht
bij roc's zou per 1 januari 2011 vervallen. Het voorstel strekt ertoe de
invoering van beide maatregelen uit te stellen. Ingeval vóór de
aankondiging van het voorstel, op Prinsjesdag 2009, reeds contractuele
verplichtingen zijn aangegaan, laat het voorstel deze onverlet.  

De Raad van State onderschrijft de strekking van het wetsvoorstel, maar
maakt een aantal opmerkingen met betrekking tot het uitstel van de
ontschotting en de introductie van marktwerking. Hij is van oordeel dat
in verband daarmee aanpassing van het voorstel wenselijk is.

1.	Uitstel

Het tijdpad voor de ontschotting van het educatiebudget (vanaf 2010) en
het vervallen van de bestedingsplicht voor het educatiebudget (vanaf
2011) is neergelegd in artikel 14 van de Wet participatiebudget, die per
1 januari 2009 in werking is getreden. 

Als reden voor het uitstel wordt in de toelichting genoemd dat de druk
op de maatschappelijke functie en daarmee op de publiek bekostigde
instellingen voor beroepsonderwijs en educatie op dit moment zeer groot
is als gevolg van de crisis in combinatie met de invoering van een
nieuwe competentiegerichte kwalificatiestructuur. Ook het bestrijden van
het voortijdig schoolverlaten en het herplaatsen van uitvallers alsmede
de Wet investeren in jongeren doet een groot beroep op het stelsel van
beroepsonderwijs en educatie. Daarnaast heeft de nieuwe Wet inburgering
repercussies gehad voor de roc’s. Het kabinet heeft zich tevens
genoodzaakt gezien om per 1 januari 2011 een bezuiniging op het
educatieonderdeel van het participatiebudget door te voeren van
structureel € 35 mln. Al deze recente ontwikkelingen gekoppeld aan de
introductie van marktwerking in de volwasseneneducatie, die een grotere
onzekerheid tot gevolg heeft voor het binnenhalen van opdrachten voor
het verzorgen van educatietrajecten en het daarvoor benodigde personeel,
betekenen volgens de toelichting op dit moment een te groot risico voor
het publieke bestel. 

Het is de Raad uit de toelichting niet duidelijk in hoeverre over het
uitstel overleg met de meest betrokken partijen, waaronder de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten, heeft plaatsgehad. De Raad wijst er voorts op
dat het overgangsrecht er op is gericht duidelijkheid te geven over het
traject dat gevolgd zal worden om tot de door de Wet participatiebudget
geregelde situatie te komen, zodat betrokken partijen hun gedrag en
beleid daarop kunnen afstemmen. De Raad is daarom dan ook van oordeel
dat in het algemeen grote terughoudendheid dient te worden betracht bij
het wijzigen van bestaande regels van overgangsrecht. 

Tegen deze achtergrond merkt de Raad het volgende op. 

a.	Partijen hebben zich, afgaande op de wettelijke bepalingen, naar
verwacht mag worden voorbereid op het traject voor de ontschotting en
het vervallen van de bestedingsplicht en zullen in verband daarmee
mogelijk investeringen hebben gedaan. De relatief korte termijnen tussen
de inwerkingtreding van de Wet participatiebudget (1 januari 2009) en de
ontschotting (2010) en de introductie van marktwerking (2011)maakt het
waarschijnlijk dat partijen al ver gaande stappen zullen hebben gezet.
Te denken valt aan investeringen door marktpartijen om voldoende
voorbereid in te kunnen schrijven op aanbestedingsprocedures. Maar ook
roc's kunnen voorbereidingen hebben getroffen door het investeren in het
krijgen van opdrachten of juist het afstoten van activiteiten. Het door
de overheid uitstellen van de introductie van marktwerking kan hierdoor
schade voor verschillende partijen tot gevolg hebben. Uit de toelichting
blijkt niet of (de omvang van) deze problematiek onder ogen is gezien.  


De Raad adviseert alsnog op het vorenstaande in  te gaan. 

b.	In de toelichting wordt uitdrukkelijk vermeld dat het uitstel zal
duren tot 31 december 2012 en dat deze termijn alleen (bij amvb) kan
worden verlengd bij overmacht. In de wettekst is echter geregeld dat het
uitstel duurt tot een bij amvb te regelen datum. Gelet op hetgeen
hiervoor reeds is opgemerkt is duidelijkheid nodig over het tijdpad dat
zal worden gevolgd, zodat alle betrokken partijen hun gedrag en beleid
hierop kunnen afstemmen. 

De Raad adviseert in het voorstel duidelijke termijnen op te nemen voor
de ontschotting en het vervallen van de bestedingsplicht.  

2.	Reeds afgesloten contracten

Met de wijzigingen van (onder andere) artikel 14, eerste en tweede lid,
van de Wet participatiebudget wordt het uitstel van de ontschotting
(eerste lid) en van het vervallen van de bestedingsplicht (tweede lid)
geregeld. Het voorgestelde artikel 14, derde lid, voorziet in een
uitzondering hierop voor de situatie waarin partijen, afgaande op het
oorspronkelijk voorziene tijdpad, reeds contractuele verplichtingen zijn
aangegaan. Deze bepaling geeft de Raad aanleiding tot de volgende
opmerkingen.

a.	Het voorgestelde derde lid regelt uitsluitend een uitzondering op het
eerste lid (ontschotting) en niet op het tweede lid. Dit lijkt, gelet op
de strekking van deze bepaling en de toelichting daarop, niet de
bedoeling. 

De Raad adviseert artikel 14, derde lid, aldus aan te passen dat de
uitzondering van het derde lid zowel op het (gewijzigde) eerste als het
(gewijzigde) tweede lid slaat. 

 

b.	De bestedingsverplichting geldt niet voor zover reeds contractuele
verplichtingen zijn aangegaan voor de datum van aankondiging van het
voorstel. In de toelichting wordt gewezen op de toepasselijke
aanbestedingsprocedures, welke dan afgebroken zullen moeten worden. Op
zichzelf is juist, dat de aanbestedingsprocedures in elke fase daarvan
kunnen worden gestaakt, en dat zelfs een afgeronde
aanbestedingsprocedure nog niet de verplichting tot het sluiten van een
contract meebrengt. Dat neemt echter niet weg dat er zich situaties
kunnen voordoen waarin het afbreken van contractsbesprekingen met een
gegadigde tot een verplichting tot het vergoeden van schade kan leiden. 

De Raad adviseert het voorstel met inachtneming van het vorenstaande aan
te passen. 

3.	Voor redactionele kanttekeningen verwijst de Raad naar de bij het
advies behorende bijlage.

De Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden
aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande
rekening zal zijn gehouden.

De Vice-President van de Raad van State,Bijlage bij het advies van de
Raad van State betreffende no.W05.09.0348/I met redactionele
kanttekeningen die de Raad in overweging geeft.

In artikel I, onderdeel C, in het voorgestelde artikel 14, derde lid,
"ten aanzien hiervan contractuele verplichtingen" vervangen door:
contractuele verplichtingen. 

In artikel II, onderdeel B, in artikel 2.3.3. "tot een met ingang van
een bij algemene" vervangen door: tot een bij algemene. 

	Zie ook het advies over het voorstel voor de Reparatiewet gesloten
jeugdzorg (Kamerstukken II 2007/08, 31 373, nr. 4) en het advies over de
wijziging van de Algemene nabestaandenwet (Kamerstukken II 1997/98, 25
900, A, blz. 3).

	De artikelsgewijze toelichting gaat overigens van een andere fase uit
dan de wettekst, door niet aan te sluiten bij de contractuele
verplichting maar bij de bekendmaking van de gunning. Dat is strikt
genomen niet hetzelfde: niet uitgesloten is dat de aanbestedende dienst
onder omstandigheden ook na de gunning beslist om van contracteren af te
zien. 

 PAGE    

  PAGE  2 

 PAGE   I 

AAN DE KONINGIN

........................................................................
...........