[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Antwoorden op vragen 1e termijn Wet dieren (31 389)

Brief regering

Nummer: 2009D48262, datum: 2009-10-07, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.DOC), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2009Z18266:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bij deze doe ik u antwoorden toekomen op de vragen die gisteren door de
diverse Kamerfracties zijn gesteld tijdens het debat over een voorstel
voor een Wet dieren. Op een aantal onderwerpen zal ik mondeling ingaan
tijdens de voortzetting van het debat hedenmiddag.

Mevrouw Van Velzen merkt op dat het wetsvoorstel twee weken ter
consultatie is voorgelegd; dat is veel te weinig tijd. Een serieuze
consultatie is nodig.

Binnen de mogelijkheden van toen is naar mijn oordeel zo zorgvuldig
mogelijk geopereerd. Voor deze consultatie over het conceptwetsvoorstel
zijn overigens via Internet organisaties geraadpleegd. Daarnaast is de
gelegenheid geboden ook ik het kader van de voorbereidingen van de Nota
Dierenwelzijn en de Nationale agenda diergezondheid opmerkingen te
maken. Er dus ook naast die korte consultatieperiode in de zomer de
nodige gelegenheid geweest om op het wetsvoorstel te reageren. Hiervan
is evenwel bescheiden gebruik gemaakt.

Bij het opstellen van de uitvoeringsregels worden organisaties serieus
betrokken. Zo is hen gevraagd om suggesties tot verbetering, zijn er
oriënterende gesprekken gevoerd en is een consultatiedocument aan hen
toegezonden. Ontwerp-uitvoeringsregelingen zullen aan hen worden
voorgelegd om commentaar. 

Mevrouw Van Velzen en de heer Graus hebben gevraagd naar mijn reactie op
de dierenwelzijnswet van het CDON. 

In de schriftelijke stukken heb ik het voorstel van de CDON voor een
algemene dierenbeschermingswet kort van commentaar voorzien. Het
voorstel komt in belangrijke mate overeen met een streefbeeld waarop ook
mijn ambities zijn gebaseerd. Bijvoorbeeld noem ik: 

de intrinsieke waarde van het dier

respectvolle omgang met dieren

voortdurende aandacht voor verbetering van het dierenwelzijn, nationaal
en internationaal

basisnormen voor verzorging en huisvesting

nee-tenzij-beginsels

periodieke evaluatie

goede handhaving.

Het zijn onderwerpen die ook met het voorliggende wetsvoorstel worden
bestreken. Het voorstel van het CDON bevat dan ook belangrijke
uitgangspunten maar die zijn alle gericht tot de overheid zelf. Het zijn
vooral uitgangspunten voor het beleidsvorming. Er ontbreken afdwingbare
normen waar een ieder zich heeft te houden. Daarbij gaat het
wetsvoorstel, door de diergerichte benadering, voorbij aan de integrale
afweging van de verschillende belangen. Het wetsvoorstel waarover wij
vandaag spreken bevat handhaafbare normen en is het voertuig voor
verantwoorde zorgvuldige afweging van belangen. Daarnaast spreken we
vandaag ook over de brief van het CDON van 24 augustus 2009. In deze
brief geeft de CDON aan dat de exploitatie van dieren centraal staat. De
suggestie dat ik met de passage “het bevorderen van de afzet en de
kwaliteit van dierlijke producten” het produceren en gebruik van
dieren in dit wetsvoorstel centraal zou willen stellen is volstrekt
onjuist.

Mevrouw Van Velzen vraagt waarom er zoveel vrijblijvendheid in de wet
zit?

Het is een misverstand dat het wetsvoorstel vrijblijvend zou zijn. Het
is het juridisch bouwwerk op grond waarvan het beleid op de
verschillende onderwerpen wijze op effectieve wijze kan worden ingevoerd
en uitgevoerd. Dat beleid ligt vast in de bestaande normen, nationaal en
op EU-niveau, als ook in de Nota dierenwelzijn en de Nationale agenda
diergezondheid.

Mevrouw Van Velzen vraagt waarom de minister ervan overtuigd is dat het
bedrijfsleven zelf dopinggebruik zal terugdringen? 

Ik vind het dopingbeleid primair een verantwoordelijkheid van de
sportorganisaties, nationaal en internationaal.

Het wetsvoorstel Dieren bevat de mogelijkheid dopingsubstanties aan te
wijzen. Paarden behandeld met dergelijke middelen mogen niet aan
wedstrijden deelnemen. Het is verboden dergelijke substanties toe te
dienen. Van deze mogelijkheid tot aanwijzing van dopingsubstanties is
geen gebruik gemaakt, omdat er geen sprake is van dusdanige misstanden
dat overheidsingrijpen noodzakelijk is. 

Verder is dopinggebruik ook voor de sector zelf zeer schadelijk, dit
geeft de sector zelf een zwaarwegende reden om doping aan te pakken. Dit
is dan ook wat er gedaan wordt. 

Tevens ben ik van mening dat direct overheidstoezicht niet effectiever
zal zijn in het tegengaan van dopinggebruik in de paardensport dan de
huidige zelfregulering. Vooral omdat aanwijzen van specifieke
substanties te omzeilen zal zijn door gebruik van andere substanties die
niet zijn aangewezen. De nultolerantie in de zelfregulering van de
sportbonden is in dat opzicht effectiever. 

Overigens wordt de mogelijkheid tot aanwijzen van dopingsubstanties in
de nieuwe wet dieren gecontinueerd. 

Mevrouw Van Velzen vraagt of de minister kan bevestigen dat het
amendement Ormel is geschrapt en dat voortaan strengere regels m.b.t.
transportduur worden gesteld?

Het amendement Ormel is verwerkt in de GWWD. Met de inwerkingtreding van
de Wet Dieren zal de GWWD gelijktijdig worden ingetrokken waarmee het
amendement Ormel komt te vervallen. Op basis van EU regels kan indien
wenselijk worden gekozen voor een nationale extra.

Het nationaal gaan beperken van de transportduur zal geen effect hebben
daar nationale regels alleen op Nederlands grondgebied zullen gelden.
Het beperken van transportduur heeft alleen zin indien dit op Europees
niveau geregeld wordt. Ik pleit daarom in Europees verband voor het
beperken van het transport tot 8 uur in het kader van de herziening van
de transportverordening, aksmede voor GPS-regels en een Europese
databank.

De zorgplicht voor dieren geldt voor iedereen, behalve voor de overheid.
Mevrouw van Velzen vraagt of de minister deze omissie in de memorie van
toelichting kan aanpassen?

Artikel 1.4 regelt de algemene zorgplicht. Het artikel vindt zijn
oorsprong in de erkenning van de intrinsieke waarde van het dier,
artikel 1.3. Erkenning is een wilsuitdrukking door de overheid. De
erkenning van de intrinsieke waarde komt tot uitdrukking in het handelen
en in de besluitvorming van de overheid. Met die erkenning is de burger
als zodanig dus niet gebonden. Om die reden wordt met artikel 1.4 een
zorgplicht voorgesteld. Dat artikel geeft burgers een richtinggevend
handvat voor hun handelen jegens dieren. Dit is gebaseerd op het
hetzelfde uitgangspunt als voor de overheid geldt met de erkenning van
die intrinsieke waarde. De beide bepalingen zijn als het ware
gedeeltelijk elkaars spiegelbeeld. Dit neemt niet weg dat de zorgplicht
ook voor de overheid kan gelden. Bijvoorbeeld wanneer een dier door de
overheid in beslag is genomen, moet voldoende zorg in acht worden
genomen. 

Mevrouw Van Velzen vraagt of de minister het acceptabel vindt dat na een
diertransport (lange afstand) de dieren worden geslacht? Lange
afstandstransport van dieren is in allerlei opzichten zeer kwetsbaar.
Niet alleen uit oogpunt van dierenwelzijn en diergezondheid, maar ook de
publieke opinie hieromtrent.

Lange afstand transport van slachtdieren moet beperkt worden. Ik pleit
dan ook in Europees verband voor het beperken van het transport tot 8
uur in het kader van de herziening van de transportverordening.

Mevrouw Van Velzen vraagt of de minister bereid is de strafbaarheid van
aanwezigheid bij dierengevechten op europees niveau te bepleiten?

Met artikel 2.14 van het wetsvoorstel Dieren zal op nationaal niveau een
wettelijk verbod in werking treden om bij dierengevechten aanwezig te
zijn. In het EG-verdrag is geen expliciete grondslag opgenomen op grond
waarvan een vergelijkbaar verbod in Europese regelgeving zou kunnen
worden neergelegd. Ik ben van mening dat dit een onderwerp is dat op het
niveau van de lidstaten dient te worden geregeld. 

De heren Ormel en Van der Ham vragen of de minister kan aangeven hoe het
doden van gezelschapsdieren wordt gehandhaafd?

De Landelijke Inspectiedienst (LID) ziet toe op de naleving van de
regelgeving bij gezelschapsdieren. Daarbij wordt voornamelijk op basis
van meldingen gereageerd. Als een overtreding wordt geconstateerd maakt
de betreffende inspecteur een proces verbaal op. Het Openbaar Ministerie
(OM) draagt vervolgens zorg voor de afhandeling van dat proces verbaal.
Dat houdt in dat het om beslist of vervolging wordt ingesteld. De
rechter bepaalt uiteindelijk of een straf wordt opgelegd en de hoogte
van de straf.

De heer Ormel vraagt of de minister kan aangeven of dit wetsvoorstel zal
leiden tot wijziging van de wijze van handhaven of in aantallen
handhavers?

Het wetsvoorstel behandelt niet de wijze van handhaven of aantallen
handhavers. Bij deinvulling van de AMvB’s wordt ingezet op effectieve
handhaving. Beleidslijn hierbij is risicogebaseerd handhaven waar dat
mogelijk is. 

De heer Ormel stelt dat de verbouwing van een stal met als doel
antibioticavermindering niet moet worden gehinderd door regels rondom
bouw en milieu. Als dit zo is, vergt dit naar de mening van het CDA
aanpassing van deze regelgeving.

Wat ik wil, is goede huisvesting. Dit uit het oogpunt van dierenwelzijn,
maar natuurlijk ook diergezondheid. Daarom ben ik voorstander van ruimte
voor ondernemers voor innovatie en flexibiliteit als dit het welzijn
dieren – maar ook andere verbeteringen, zoals antibioticavermindering
– kan bevorderen. Maar vanzelfsprekend gelden voor de verbouwing van
stallen ook andere regels, rondom bouw en milieu. Hierop ziet het
bevoegd gezag toe. Dit gezag moet daarbij ook andere algemene belangen
waartoe die regels strekken in ogenschouw nemen. Er zijn overigens
voorbeelden van verbouwingen die hebben plaatsgevonden met onder meer
als doel antibioticavermindering. 

De heer Ormel vraagt of de minister kan aangeven of de verspreiding van
clostridium difficile al gemonitord wordt?

Clostridium difficile komt zowel bij mensen als bij dieren voor. Het is
niet bekend of de bacterie van dier op mens (of andersom) wordt
overgebracht. Humaan houdt het centrum infectieziektebestrijding een
vinger aan de pols en bespreekt de bevindingen met diverse experts in
Nederland en zij beoordelen of aanvullende maatregelen nodig zijn. 

Het centraal veterinair instituut heeft een onderzoek gestart om inzicht
te krijgen in het vóórkomen en de verspreiding van de bacterie bij
dieren. Daarbij wordt onder andere onderzocht of bij dieren dezelfde
varianten voorkomen als bij mensen.

De heer Ormel vraagt of de expertise van praktiserende dierenartsen
m.b.t. MKZ en KVP nog in voldoende mate aanwezig is? 

Ik ben van mening dat de benodigde expertise in voldoende mate aanwezig
is. Voor een goede bestrijding van een MKZ- of KVP-uitbraak moet de
expertise op dit vlak zowel bij praktiserende dierenartsen als op andere
plaatsen in voldoende mate aanwezig zijn. In eerste instantie is de VWA
voor de bestrijding van een uitbraak aan zet. De VWA heeft dierenartsen
in dienst die deskundig zijn op het gebied van deze dierziekten. De VWA
traint het personeel regelmatig om goed voorbereid te zijn. Ook de GD
houdt in opdracht van LNV expertise op dit gebied in stand. Ten aanzien
van praktiserende dierenartsen geldt dat er in de opleiding aandacht is
voor deze ziekten. Zodra bij een crisis praktiserende dierenartsen
ingezet moeten worden zal de VWA er voor zorgen dat deze dierenartsen
goed voorbereid en geĂŻnstrueerd worden voor het betreffende werk.
Daarnaast participeren in de groepen van deskundigen die mij voorzien
van veterinair advies tijdens een crisis ook praktiserende dierenartsen.

De heer Ormel vraagt op welke wijze de minister denkt in de nabije
toekomst overheidstaken zoals de monitoring van dierziekten en de
bewaking van dierenwelzijn te kunnen uitvoeren als de veterinaire
infrastructuur implodeert. Is de opleiding van dierenartsen niet te ver
doorgeschoten in specialisatie? IS de controle op dierenartsen die zich
niet aan de wet houden wel voldoende?  

Voor een goede veterinaire infrastructuur zijn er naast de praktiserende
dierenartsen ook andere partijen zoals het Centraal veterinair
instituut, de VWA, de GD en faculteit diergeneeskunde van BELANG. Ik heb
geen aanwijzingen dat de veterinaire infrastructuur op imploderen staat.
Ik onderschrijf het maatschappelijke belang van voldoende praktiserende
dierenartsen die in staat zijn hun werk te kunnen doen. Daarom heb ik de
raad voor dierenaangelegenheden om hun zienswijze gevraagd hoe de
positie van de dierenarts voor de uitvoering van zijn maatschappelijke
taak verbeterd kan worden. Mijn standpunt ten aanzien van dit advies zal
ik innemen als het onderzoek naar de ontkoppeling van voorschrijven en
verkopen van diergeneesmiddelen door de dierenarts is afgerond. Deze
twee zaken zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden. 

De opleiding van dierenartsen is niet te ver doorgeschoten in
specialisatie, dierenartsen die afstuderen zijn nog steeds algemeen
bevoegd. 

Voor controle op dierenartsen is er het veterinair tuchtrecht. De
klachtambtenaar kan op basis van onderzoek door de AID zaken aanhangig
maken. Dit is een goed systeem voor de regulering van een dergelijk
beroep. Onlangs zijn de boetes die de tuchtrechter kan geven verhoogd.
Daarnaast wordt het register voor dierenarsten verbeterd zodat straks
voor iedereen eenvoudig te achterhalen is of een dierenarts bevoegd is
of dat er een schorsing van kracht is. 

Mevrouw Thieme vraagt wat de onderliggende samenhang is tussen de Wet
dieren en de nota dierenwelzijn?

In de nota dierenwelzijn heb ik mijn dierenwelzijnsbeleid uiteengezet.
Daarover heb ik met uw Kamer uitvoerig gesproken. Het wetsvoorstel
dieren is het kader voor de regelgeving die daaruit voortvloeit. 

Mevrouw Thieme, de heer Van der Ham, mevrouw Snijder-Hazelhoff en de
heer Cramer vragen om meer inzicht op uitvoeringstraject. Welke AMvB’s
worden ingetrokken? Welke worden samengevoegd? Wil de Minister
werkschema’s voor de AMvB’s opstellen en regelmatig de Tweede Kamer
hierover informeren?

De inhoud van alle bestaande AMvB’s wordt in de uitvoeringsregelgeving
onder de Wet dieren gebracht. Daarmee worden bestaande AMvB’s
ingetrokken. Het gaat hierbij om AMvB’s die hangen onder de Kaderwet
diervoeders, de Diergeneesmiddelenwet, de Wet op de dierenbescherming en
de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde. Verder wordt een aantal
wetten gedeeltelijk ingetrokken, waardoor onderliggende regelgeving komt
te vervallen. Dit is het geval bij de Landbouwkwaliteitswet en de
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Hierbij moet worden opgemerkt
dat het Europese traject voor herziening van de
diergezondheidsregelgeving ertoe leidt dat die regels voorlopig onder de
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren worden gecontinueerd. Dat heeft
als gevolg dat grondslagen voor die regels in de Gezondheids en
welzijnswet voor dieren nu nog niet worden ingetrokken. 

De regelgeving wordt zoveel mogelijk doelgroepsgewijs gebundeld.
Hierdoor ontstaat een beperkt aantal nieuwe AMvB’s. De planning is
eind dit jaar de benodigde algemene maatregelen van bestuur in ontwerp
voor commentaar aan belanghebbenden toe te zenden. Het besluit dat de
regels bevat die zijn gericht op de bescherming van het welzijn van
dieren, zal daarna overeenkomstig artikel 10.10 van het wetsvoorstel in
ontwerp aan de Kamer worden toegezonden (voorhang).

Sommige regels die in voorbereiding zijn, passen overigens niet in het
tijdpad van de omzetting van de bestaande regels onder dit wetsvoorstel.
Dit is onder meer afhankelijk van de stand van de beleidsvoorbereiding
of de wens deze regels eerder dan het wetvoorstel in werking te laten
treden. Ik wijs bijvoorbeeld op de regels voor de huisvesting van dieren
in melkveehouderij en de algemene maatregel van bestuur voor
gezelschapsdieren in relatie met de certificering ter vervanging van het
Honden- en kattenbesluit. Deze besluiten zullen eerder, op grond van de
Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, tot stand komen en later onder
de Wet dieren worden gebracht. 

Als tijdshorizon voor de inwerkingtreding van de wet en bijbehorende
uitvoeringsregelgeving houd ik medio 2011 aan. De behandeling van het
wetsvoorstel in de Eerste Kamer en van de AMvB’s in de Tweede Kamer is
mede bepalend voor de planning. 

Konijnen, herten en struisvogels: mevrouw Thieme vraagt of de minister
bereid is deze uit te sluiten voor productiedoeleinden?

Wageningen-UR heeft twee analyses gemaakt van welzijnsknelpunten: Ă©Ă©n
voor schapen, geiten, konijnen, kalkoenen en eenden (in april aan u
Kamer gezonden) en Ă©Ă©n voor waterbuffels, herten en struisvogels (deze
ontvangt u binnenkort). Uit deze analyses blijkt dat de bron en mate van
ongerief voor dieren verschilt per sector, maar dat er niet direct reden
is om de dieren niet te houden voor productie. Ik ben dan ook niet
voornemens deze dieren uit te sluiten voor productiedoeleinden.

Mevrouw Thieme, de heer Van der Ham en mevrouw Snijder-Hazelhoff vragen
hoe de minister zal omgaan met nationale koppen op EU-regels. De heer
van der Ham vraagt hoe lang de Minister wil wachten op EU regels?
Bijvoorbeeld voor etikettering?

In de nota Dierenwelzijn staat mijn inzet: level playing field, met
inzet in de Europese Unie op regels van hoog niveau.  Alleen als dat
niet lukt en er een redelijk handelingsperspectief is, overweeg ik
nationale regels. Bij de totstandkoming van de regels worden, zoals
gebruikelijk, vertegenwoordigers van alle betrokken sectoren
geconsulteerd. Daarnaast worden concepten voor algemene maatregelen van
bestuur op het terrein van dierenwelzijn ingevolge artikel 10.10 van het
wetsvoorstel aan de Tweede Kamer gezonden (voorhang). 

Mevrouw Thieme stelt dat mensen de plicht hebben om actief het gebruik
van dieren te verminderen en vraagt hoe de minister dit wil vormgeven?

Het beperken van het houden van dieren is voor mij geen doel op zich.
Voor mij is het uitgangspunt dat gehouden dieren kunnen rekenen op goede
verzorging en bejegening. 

Mevrouw Thieme vraagt wat de actuele stand van zaken is m.b.t.
ganstrekken? Op welke manier wordt dit uitgewerkt in dit wetsvoorstel?

Het ganstrekken geschiedt met dode ganzen; de wet ziet niet op deze
aktiviteit. De bevoegdheid om het ganstrekken wel of niet toe te staan,
ligt bij de burgemeester van de plaats waar dit gebeurt. Dit heb ik u
reeds eerder gemeld bij de beantwoording van kamervragen over dit
onderwerp (kamervragen 2007-2008, nr 1678). 

Mevrouw Thieme stelt dat een degelijke evaluatie van de wetgeving op het
gebied van mishandeling (art. 36 en 37 GWWD) niet heeft plaatsgevonden.
De heer Van der Vlies stelt vraagtekens bij de waarde van deze
artikelen. In hoeverre is onder het huidige regime de maximale strafmaat
opgelegd? De handhaving op deze artikelen is in de praktijk moeilijk. Is
de minister bereid om voor de inwerkingtreding van de wet dieren artikel
36 te evalueren? Voorwaardelijk houdverbod versus zelstandig houdverbod
daarbij meenemen.

De artikelen 36 en 37 van de GWWD werpen een algemene drempel op tegen
dierenmishandeling en vermindering van het welzijn van dieren zonder
redelijk doel. Deze bepalingen dienen als een algemeen kader voor de
vele situaties waarin specifieke regels voor de bescherming en
verzorging van dieren ontbreken. Deze artikelen hebben in de praktijk
hun waarde bewezen. Een evaluatie van deze artikelen is daarvoor niet
nodig. Daar komt bij dat in de Wet dieren geen afbreuk wordt gedaan aan
het huidige beschermingsniveau.

De maximale straf voor overtreding van de artikelen 36 en 37 is een
geldboete van € 18.500,- of een gevangenisstraf van 3 jaar. Ik heb
geen informatie over hoe vaak de maximumstraf is opgelegd. Voor het
voorwaardelijk of zelfstandig houdverbod verwijs ik naar mijn
opmerkingen in de Nota dierenwelzijn.

Mevrouw Thieme vraagt om evaluatie op basis van handhaving. En daarnaast
om een nadere toelichting op bestuursrechtelijke instrumenten.

In het wetsvoorstel is voorzien in een evaluatie binnen vijf jaar na
inwerkingtreding van de wet. Daarbij worden de doeltreffendheid en de
effectiviteit van de wet in de praktijk betrokken. Handhaving is hierbij
een van de aspecten. 

Voor een uitgebreide toelichting op de bestuursrechtelijke instrumenten
verwijs ik naar paragraaf 5.3 van de Memorie van Toelichting bij het
wetsvoorstel.

Mevrouw Thieme en de heer Van der Ham vragen of er voldoende capaciteit
is voor de handhaving van deze wet.

De capaciteit voor de handhaving van het wetsvoorstel is niet anders dan
voor de handhaving van de wetten die daarin worden geĂŻntegreerd.
Vanzelfsprekend wordt waar mogelijk gezocht naar efficiëntere vormen
van toezicht, op basis van risico-analyses. Het is echter wel een
terecht punt. Ambities en taakstellingen zullen wel in zorgvuldige
balans moeten zijn. 

Mevrouw Thieme vraagt of de minister kan uitleggen dat de pluimveesector
trots is dat de laagste norm is geaccepteerd bij vleeskuikens? Hoe is
dit te rijmen met de gesuggereerde voorloperspositie van de sector?

Ik heb u gisteren geĂŻnformeerd over de wijze waarop ik het Europese
vleeskuikenbesluit wil implementeren. Ik werk daarbij samen met de
sector. Ik kies ervoor om aanvullende welzijnseisen in te vullen. Deze
extra eisen worden tot nu toe slechts in enkele EU-landen toegepast.
Hiermee is meer welzijnswinst te boeken dan met het verder verlagen van
de bezettingsgraad. Met deze aanpak wil Nederland, ook in deze sector,
tot de voorhoede van Europa gaan behoren.

Mevrouw Thieme vraagt of de minister bereid is om het pad uit te
stippelen voor uitfaseren van ingrepen?

Het verbod op ingrepen geldt niet ten aanzien van ingrepen waarvoor een
diergeneeskundige noodzaak aanwezig is, ingrepen die bij of krachtens
AMvB zijn aangewezen dan ten aanzien van bij of krachtens een wettelijk
voorschrift verplicht dan wel toegestane ingrepen. 

Het aantal ingrepen wordt hiermee zoveel mogelijk beperkt. Daarnaast
blijf ik mij inzetten om dit aantal nog verder in te perken.

Van belang hierbij is dat er een werkbaar alternatief voorhanden is dat
het welzijn bevordert. Bij de ontwikkeling van alternatieven voor
ingrepen heeft de sector ook een eigen verantwoordelijkheid. In de nota
Dierenwelzijn heb ik het pad beschreven om ingrepen terug te dringen bij
pluimvee en het castreren van beerbiggen.

Mevrouw Thieme vraagt of de brandveiligheid van stallen kan worden
verbeterd in uitvoeringsregelgeving? En wanneer dan?

De eisen die op grond van de Wet dieren aan de huisvesting van dieren
worden gesteld, hebben tot doel het welzijn van de dieren alsmede de
diergezondheid te waarborgen. Brandveiligheidseisen maken onderdeel uit
van de eisen die op grond van de bouwregelgeving worden gesteld. Zoals
eerder aangegeven bij de beantwoording van diverse Kamervragen op dit
punt ben ik van mening dat de huidige voorschriften die zien op de
brandveiligheid een voldoende hoog veiligheidsniveau waarborgen en dat
er geen reden is voor aanscherping of aanvulling daarvan (zie Aanhangsel
Handelingen II 2007/2008, nr. 514, Aanhangsel Handelingen II 2006/2007,
nr. 1832 en Aanhangsel Handelingen II 2007/2008, nr. 2429).

Mevrouw Thieme vraagt of de minister het preventief toedienen van
antibiotica in de veehouderij bij deze wet wil regelen?

De resistentieproblematiek baart mij grote zorgen. Ik heb in het
Algemeen Overleg van 18 februari 2009 aangegeven te willen zien dat het
antibioticumgebruik in 2009 niet meer groeit en het gebruik in 2010 en
daarna daalt. 

Zoals ik eerder heb aangegeven in de beantwoording van kamervragen kan
preventieve behandeling wenselijk zijn. Het totaal verbieden van
preventief gebruik van antibiotica is derhalve niet wenselijk. Met
preventieve behandeling moet echter zorgvuldig worden omgegaan. De
dierenarts vervult hierbij de rol van poortwachter. 

Wanneer het vermoeden bestaat dat de dierenarts onzorgvuldig
diergeneesmiddelen voorschrijft, kan het tuchtrecht worden ingeschakeld.
Regelmatig worden zaken aan het Veterinair Tuchtcollege voorgelegd.

Mevrouw Thieme vraagt of de minister bereid is om scherpere regels te
stellen aan dierenwelzijn en kweekvis en zgn. ‘duurzaam gevangen
vis’?

Mijn ambities ten aanzien van kweekvis en ‘duurzaam gevangen vis’
heb ik verwoord in mijn nota Dierenwelzijn. Over de voortgang daarvan
heb ik uw Kamer geĂŻnformeerd in de jaarlijkse voortgangsrapportage over
de nota Dierenwelzijn en de Nationale Agenda Diergezondheid.  

Mevrouw Thieme en mevrouw Snijder-Hazelhoff vragen of de minister bereid
is om regelgeving in de wet op te nemen op het punt van huisvesting,
verzorging en verkoop en teven regels voor fokkerij voor zowel
rasfokkers als particulieren. Wat gaat de minister doen aan de op
winstbelaste hondenhandel? Hoe staat het met de certificering in de
gezelschapsdierenbranche?

De artikelen 2.6 en 2.7 van het wetsvoorstel bevatten de grondslagen
voor het stellen van regels over de handel in, en het fokken van dieren.


Zoals reeds aangegeven in de nota dierenwelzijn en de lijst van vragen
en antwoorden naar aanleiding van de eerste voortgangsrapportage over de
Nota Dierenwelzijn en de Nationale Agenda Diergezondheid, zijn de
partijen van het HKB’99, de dierenspeciaalzaken en de import- en
groothandel van overige diersoorten momenteel betrokken bij de
ontwikkeling van het privaat certificatiestelsel. Parallel hieraan wordt
aan overheidszijde gewerkt aan de AMvB met doelvoorschriften die de in
het certificatiestelsel opgenomen normen “dekken”.

De certificatiestelsels zijn grotendeels inhoudelijk gereed en omvatten
mede bepalingen over de huisvesting, de verzorging en de verkoop van
dieren. Ook aan het fokken van gezelschapsdieren zal aandacht worden
besteed in de certificering, en daarmee ook in de AMvB. 

M.b.t. wedstrijden wordt het “ nee tenzij
” principe losgelaten.
Mevrouw Thieme vraagt welke onderzoeken hieraan ten grondslag liggen?
Welke sporten worden voorkomen door deze wet? Hoe is dit wetsvoorstel te
rijmen met de toename in dopinggebruik?

Zoals ik reeds in de nota n.a.v. het verslag over wet dieren heb
aangegeven vind ik het organiseren van wedstrijden, bij uitstek een
onderwerp dat aan het private initiatief kan worden overgelaten. In dit
wetsvoorstel is van achteruitgang ten opzichte van de huidige praktijk
is dan ook geen sprake. Bij misstanden waarbij het dierenwelzijn in het
gedrang komt zal altijd kunnen worden opgetreden op grond van artikel
2.1 van het wetsvoorstel. 

De sectoren waarin de meeste wedstrijden worden gehouden, zoals
paarden-, windhonden- en duivensport, hebben eigen reglementen voor
wedstrijden, gericht op een eerlijk wedstrijdverloop. Daarbij behoren
tevens regels waarin is bepaald dat het gebruik van doping niet is
toegestaan en steekproefsgewijze controles. Ik meen dat deze private
regulering op dit moment volstaat en ik zal op dit moment dan ook geen
sporten bij wet verbieden. 

In de beantwoording van kamervragen van het lid Ouwehand van 31 maart
2008 over dopinggebruik bij paarden (Handelingen II 2007/08, nr. 2512)
heb ik enkele cijfers gegeven die de Fédération Equestre
Internationale (FEI) in haar jaarverslag publiceert over het aantal
uitgevoerde dopingcontroles. De uitkomsten ervan laten de afgelopen vier
jaar een procentuele daling van positieve testuitslagen zien.

Mevrouw Thieme vraagt of de minister bereid is landelijk beleid ten
aanzien van zwerfdieren (met name zwerfkatten) op te stellen en dit op
te nemen in de wet?

Ik verwijs voor de beantwoording van deze vraag naar het verslag van het
algemeen overleg op 11 maart 2009 over de opvangproblematiek van dieren
(handelingen 2009-2009, nr 28286, nummer 276).

Mevrouw Thieme vraagt wat de minister gaat doen aan de verkoop van
konijnen die vier weken oud zijn?

Ik verwijs naar mijn antwoorden op Kamervragen van mevrouw Ouwehand op
13 mei 2009, nummer 2557.

De minister noemt bijen gedomesticeerde dieren. Mevrouw Thieme vraagt
daarom of bijen onder deze wet vallen? Graag regels voor bijen om
bijensterfte te voorkomen? Als eerste een verbod op neonicotinoiden? 

Bijen vallen inderdaad onder deze wet. Mijn inzet om de bijensterfte te
voorkomen heb ik u 29 mei 2009 jl. toegezonden (kamerstuk 31 700 XIV ,
nr 154). Ik ga geen verbod op neonicotinoiden instellen, zie hiervoor
mijn eerdere antwoorden op Kamervragen over dit onderwerp ( 24 juni 2009
nr. 2954, 2009Z13985, 6 oktober 2009 nr. 125, 6 oktober 2009 nr. 122). 

Mevrouw Thieme vraagt wat de minister vindt van het fokken op bredere
bekkens bij koeien?

Ik verwijs hiervoor naar antwoorden op kamervagen van mevrouw Thieme van
 april 2008 (kamerstuk 2007-2008 2457). 

De heer Van der Ham stelt dat mondiale ontwikkelingen, inzet op
non-trade concerns welzijn mooie inzet zijn, maar er niets gebeurt. Te
veel landen zien dit niet zo. 

Voor mij is een gelijk Europees en internationaal speelveld belangrijk.
Ik probeer daarom allereerst in Europees verband mijn ambities te
realiseren. 

Als in Europees verband of door initiatieven binnen sectoren onvoldoende
resultaten worden behaald, zal ik bepalen of het stellen van nationale
regelgeving zinvol is. Verder verwijs ik naar mijn opmerkingen over dit
onderwerp in de Nota dierenwelzijn en de Nota naar aanleiding van het
verslag bij het wetsvoorstel dieren.

De heer Van der Ham vraagt of de minister bereid is een ‘snelle
check’ te doen spoedig na inwerking treding? wil de minister dit
toezeggen? 

In de brief d.d. 30 juni 2009 (28286, nr. 309) heb ik de Tweede Kamer
meegedeeld dat ik voornemens ben jaarlijks de ‘staat van het dier’
uit te brengen.  Dit is een monitoringsrapportage die het niveau van
dierenwelzijn en diergezondheid van gehouden dieren in Nederland
beschrijft. Deze ‘staat van het dier’ kan ook gebruikt worden om het
niveau van dierenwelzijn en diergezondheid te volgen na inwerkingtreding
van de nieuwe wet.

De heer Van der Vlies vraagt hoe de intrinsieke waarde zich tot
biotechnologie verhoudt?

De intrinsieke waarde van dieren neemt in de wet een belangrijke plaats
in. Het verwijst naar de eigen zelfstandige waarde van het dier. De
erkenning van de intrinsieke waarde leidt ertoe dat rekening wordt
gehouden met de belangen van het dier. Wel zijn er vaak verschillende
belangen die moeten worden afgewogen. 

Zo ook bij biotechnologische toepassingen. Ten aanzien van de
beoordeling van biotechnologische toepassingen heeft de Commissie
Biotechnologie bij Dieren een ethisch afwegingskader ontwikkeld waarin
ook de intrinsieke waarde meegewogen wordt ten opzichte van het doel van
de biotechnologische handelingen. 

De Commissie Biotechnologie bij Dieren draagt dit toetsingskader bij
biotechnologische toepassingen voor biomedisch onderzoek over aan de
Dier Experimenten Commissie die haar taken op dit punt over zal nemen.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff vraagt duidelijkheid over het begraven van
huisdieren in de tuin. Dit is in Europees verband toegestaan.

Ik kan bevestigen dat het is toegestaan om dode gezelschapsdieren in de
tuin te begraven.

In veel gevallen is niet duidelijk op welke basis de nadere regelgeving
wordt ingevuld. Zorg is dat deze ad hoc en op basis van emotie wordt
ingediend in plaats van op basis van feiten en wetenschappelijke
inzichten. Mevrouw Snijder-Hazelhoff vraagt of de minister dit gevaar
ook ziet?

De uitvoeringsregelgeving wordt zorgvuldig voorbereid. De discussie
hierover wordt wat mij betreft gevoerd op basis van de
conceptregelingen. Deze concepten zijn uiteraard gebaseerd op feiten en
wetenschappelijke inzichten. Het gevaar van ad hoc regelgeving op basis
van emotie zie ik dus niet.

Wat is het traject van de nadere regelgeving?

Voor een antwoord verwijs ik naar de reactie op de vragen van de PvdD.

Op 8 en 9 okt vindt een grote conferentie in Zweden over
etiketteringsvoorstellen plaats. Mevrouw Snijder-Hazelhoff vraagt wat de
inzet van de Nederlandse regering is? Hoe komt dit terug in deze wet?

De conferentie die op 8 en 9 oktober in Zweden plaatsvindt, gaat niet
over etikettering maar over de resultaten van het welfare quality
project van de Europese Commissie. De EU voert thans een studie uit naar
diverse aspecten omtrent etikettering van dierenwelzijn. De resultaten
van deze studie zullen waarschijnlijk in 2009 worden voorgelegd aan de
lidstaten. Vervolgens zal de Commissie ook haar ideeën over mogelijk
beleid voor etikettering van dierenwelzijn bekend maken. Het standpunt
van Nederland zal mede hiervan afhankelijk zijn.

Mevrouw Snijder-Hazelhoff verzoekt de onafhankelijke positie van de
dierenarts te verankeren in artikel 8.46.

Op dit moment is er al een wettelijke verankering van de positie van de
dierenarts aangezien het beroep wettelijk beschermd is met de Wet
Uitoefening Diergeneeskunde. Ik onderschrijf echter dat de
onafhankelijke positie van de dierenarts wel aandacht behoeft. Daarom
heb ik de raad voor dieraangelegenheden om een advies gevraagd hoe de
positie van de dierenarts ten behoeve van het algemene belang versterkt
kan worden. Omdat het onderzoek naar de ontkoppeling van voorschrijven
en verkopen van diergeneesmiddelen door de dierenarts essentieel is voor
de discussie over de positie van de dierenarts zal ik mijn standpunt
over het advies van de RDA innemen na een besluit over een eventueel
verbod op de verkoop van diergeneesmiddelen door de dierenarts. Uit deze
discussies en besluiten zal moeten blijken welke instrumenten door wie
ingezet moeten worden om die positie van de dierenarts te versterken.

De heer Waalkens vraagt of er een gat valt in de regelgeving tussen de
inwerkingtreding van de kaderwet en het vervallen van de GWWD?

Gelijktijdig met de Wet dieren treedt in beginsel ook alle
uitvoeringsregelgeving in werking. Met deze regelgeving worden alle
bepalingen op grond van de bestaande wetten omgezet. Een uitzondering
hierop wordt gemaakt voor de bestaande diergezondheidsregelgeving. Deze
wordt voorlopig onder de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
gecontinueerd, in afwachting van nieuwe Europese voorschriften uit de
Animal Health Law. Bovendien worden de tussentijd nog te ontwikkelen
uitvoeringsbepalingen gebaseerd op de Gezondheids- en welzijnswet voor
dieren en vervolgens middels een wettechnische constructie omgehangen op
het moment van de inwerkingtreding van de wet dieren. Aldus ontstaat er
geen tijdspanne waarin bepaalde regels tijdelijk buiten toepassing
zullen zijn.

De minister kan maatregelen treffen ten aanzien van diervoeders
“indien niet correct gebruikt”. De heer Cramer vraagt waarom deze
toevoeging is opgenomen, en wat betekent deze toevoeging? Deze is voor
velerlei uitleg vatbaar.

Artikel 2.17 van het wetsvoorstel bepaalt primair dat indien diervoeders
niet zuiver, deugdelijk, of van gebruikelijke handelskwaliteit zijn,
deze verboden zijn (eerste lid, onderdeel a).  De gedachte hierachter is
dat dergelijke diervoeders vanwege deze ‘gebreken’ een gevaar
opleveren voor de volks- en diergezondheid of het milieu en reeds hierom
verboden moeten worden.

Denkbaar is echter dat diervoeders op zichzelf wel zuiver, deugdelijk en
van gebruikelijke handelskwaliteit zijn (en dus veilig), maar dat ze bij
verkeerd gebruik toch gevaarlijk zijn. Ik acht het wenselijk ook
dergelijke diervoeders te verbieden. Dit is aan de hand van de door u
geciteerde toevoeging vormgegeven in onderdeel b van het eerste lid van
artikel 2.17.

Vee-industrie lijkt alleen maar uit te breiden, dit zou niet moeten. De
heer Dibi vraagt hoe de minister hier tegenaan kijkt?

De omvang van de veehouderij is al jaren stabiel in Nederland. De omvang
van de varkens en pluimveehouderij wordt gereguleerd door een stelsel
van dierrechten.

Wat betekent deze Wet dieren concreet voor dieren in de vee-industrie,v
raagt de heer Dibi?

De Wet dieren is het wettelijk kader voor de welzijnsregels die gelden
voor de voor productie gehouden dieren en gezelschapsdieren.

De heer Dibi vraagt of de minister bij de evaluatie met een plan van
aanpak wil komen dat op korte termijn de broeikasgassen reduceert? 

Het terugdringen van de broeikasgassen neemt een belangrijke plaats in
de beleidsagenda duurzame voedselsystemen (5 oktober 2009, 32123 XIV nr.
A) en het programma schoon en zuinig. Het ligt niet in de rede om te
zijner tijd, bij de evaluatie van de wet dieren, hier pas op in te gaan.
Ik kom in 2010 reeds met de resultaten van schoon en zuinig.

De heer Dibi vraagt hoe het maatschappelijk middenveld bij de verdere
uitwerking van de wet wordt betrokken? 

In de zomer van 2007 is er gedurende een korte periode gelegenheid
geweest voor commentaar. Binnen de mogelijkheden van toen is naar mijn
oordeel zo zorgvuldig mogelijk geopereerd. Bij de totstandkoming van de
uitvoeringsregelgeving wordt rekening gehouden met de behoefte van
belanghebbenden om hierop commentaar te leveren.

De promotiecampagne kip (kip het meest veelzijdige stukje vlees) wordt
gefinancieerd met EU geld. De heer Dibi vraagt of de minister dit in
gesprek met haar EU collega’s dit geld aan deze campagne onttrekken en
deze inzetten voor een campagne voor een vleesloze dag? 

Het gaat om Europese promotiegelden die binnen reeds vastgestelde
Europese kaders aangewend worden. Ik kan dus niet aan dit verzoek
voldoen.

DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR

EN VOEDSELKWALITEIT,

G. Verburg

 



VERTROUWELIJK	Pagina   PAGE   \* MERGEFORMAT  14  van   NUMPAGES   \*
MERGEFORMAT  14 



 



> Retouradres Postbus 20401 2500 EK  DEN HAAG

 

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Postbus 20018

2500 EA  DEN HAAG

 

 

 

 

 

 



Directie Juridische Zaken

Team Dier en Voedsel



Datum

7 oktober 2009

Onze referentie

62295







Pagina	  PAGE   \* MERGEFORMAT  14 	van	  NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  14 



 



Directie Juridische Zaken

Team Dier en Voedsel

 

Bezuidenhoutseweg 73

2500 EK  DEN HAAG

Postbus 20401

2500 EK  DEN HAAG

www.minlnv.nl

Contactpersoon

mr. M. Goossens

Coördinerend juridisch beleidsmedewerker

 

T	070 378 4812

F	070 378 6311

m.goossens@minlnv.nl

 

 

Onze referentie

62295









	

Datum	7 oktober 2009

Betreft	Antwoord op vragen voorstel voor een Wet dieren



*PDOC01/62295*

PDOC01/62295



 







Pagina	  PAGE   \* MERGEFORMAT  1 	van	  NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  14