32177 NR Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten tot versterking van de positie van de rechter-commissaris (Wet versterking positie rechter-commissaris)
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten tot versterking van de positie van de rechter-commissaris (Wet versterking positie rechter-commissaris)
Nader rapport
Nummer: 2009D50592, datum: 2009-10-16, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie ()
Onderdeel van zaak 2009Z19158:
- Indiener: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2009-10-27 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2009-11-05 09:30: Procedurevergadering Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2009-12-03 14:00: Wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten tot versterking van de positie van de rechter-commissaris (Wet versterking positie rechter-commissaris) (32177) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2010-03-02 15:30: Extra procedurevergadering commissie Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2010-03-10 16:00: Procedurevergadering commissie Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2010-03-16 15:20: Stemmingen (Stemmingen), TK
- 2010-10-05 16:00: Procedurevergadering commissie Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2010-11-17 14:30: Procedurevergadering commissie Veiligheid en Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2010-11-25 12:30: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2011-03-28 10:00: Wet versterking positie rechter-commissaris (32177), Herziening regels betreffende procestukken in strafzaken (32468) en Wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met wijziging van de regeling van de voorwaardelijke veroordeling en de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling (32319) (Wetgevingsoverleg), vaste commissie voor Veiligheid en Justitie (2010-2017)
- 2011-06-30 14:35: Aanvang middagvergadering: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (đ origineel)
Datum 12 oktober 2009 Onderwerp Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten tot versterking van de positie van de rechter-commissaris (Wet versterking positie rechter-commissaris) Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 28 mei 2009, no. 09.001441, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 14 augustus 2009, no. W03.09.0165/II, bied ik U hierbij aan. Het verheugt mij dat de Raad van State in zijn advies de wenselijkheid van het doel en de achtergrond van dit wetsvoorstel onderschrijft. Met onderhavig wetsvoorstel wordt in de ogen van het kabinet een eerste, belangrijke stap gezet in het streven naar een versterking van de positie van de rechter-commissaris. Het voorstel zorgt voor een herpositionering van de rechter-commissaris in de regeling van het vooronderzoek in strafzaken. De rechter-commissaris krijgt een duidelijke taak en er komt een eenduidige structuur voor zijn optreden. De eveneens noodzakelijke feitelijke versterking van het rechter-commissariaat is inmiddels ter hand genomen door de Raad voor de rechtspraak, in samenwerking met het Landelijk overleg voorzitters strafsectoren. Het voorstel is onderdeel van een reeks van wetsvoorstellen die de regeling van het vooronderzoek in strafzaken op een groot aantal onderdelen zal moderniseren. Daarbij is, gelet op de omvang van deze wetgevingsoperatie, gekozen voor een stapsgewijze benadering: de verschillende wetsvoorstellen zullen Ă©Ă©n voor Ă©Ă©n in procedure worden gebracht, ter advisering worden voorgelegd aan de Raad van State en vervolgens, vergezeld van het advies van de Raad van State en het bijbehorende nader rapport, bij de Tweede Kamer worden ingediend. De wetsvoorstellen zullen uiteindelijk, indien zij door beide Kamers zijn aanvaard en tot wet zijn verheven, op hetzelfde tijdstip in werking treden. Zoals de Raad van State terecht opmerkt, legt het onderhavige voorstel voor de andere wetsvoorstellen in het kader van de herziening van het vooronderzoek een fundament. De herpositionering van de rechter-commissaris die het voorstel wil bewerkstelligen, is immers van invloed op de verhoudingen tussen alle betrokkenen bij het vooronderzoek. De nieuwe positie van de rechter-commissaris zal daarom in elk geval als belangrijk ijkpunt fungeren voor de bevoegdheidsverdeling in de nieuwe regeling voor de processtukken en de samenstelling van het procesdossier. Datzelfde geldt voor de op stapel staande herinrichting van de regels betreffende de strafvorderlijke bevoegdheden. De verhouding tussen de verschillende wetsvoorstellen is daarmee duidelijk: dit wetsvoorstel geeft belangrijke uitgangspunten voor de herziening van het vooronderzoek in strafzaken, waarop in de voorstellen die nog zullen volgen, kan worden voortgebouwd. De Raad van State merkt â in het verlengde van de opvattingen die daarover te berde zijn gebracht door enkele adviesorganen â dat een integrale visie op de plaats van het vooronderzoek in het strafgeding en de rol van de rechter-commissaris daarin wordt gemist. Naar aanleiding van de reacties van de adviesorganen heb ik echter in paragraaf 3 van het algemene deel van de memorie van toelichting een passage opgenomen waarin nader wordt ingegaan op de door de regering gewenste accenten waar het gaat om de rechterlijke betrokkenheid bij het vooronderzoek in strafzaken. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de officier van justitie de leiding heeft over het opsporingsonderzoek, terwijl de rechter-commissaris een aantal toezichtstaken uitoefent. Het kabinet beoogt daarmee een omvorming van de positie van het rechter-commissariaat in het vooronderzoek. Zijn bestaande (wettelijke) positie van âonderzoeksrechterâ zal veranderen in de positie van ârechter in het vooronderzoekâ. Dit wetsvoorstel wil deze omvorming, onder meer door opheffing van het gerechtelijk vooronderzoek, in gang zetten. Door een eenduidige taakopdracht wil het voorstel daarnaast de positie van de rechter-commissaris ten opzichte van de overige actoren in het vooronderzoek duidelijk markeren. Tezamen met de feitelijke versterking van het rechter-commissariaat, waartoe inmiddels de nodige initiatieven zijn ontplooid, kan aldus een sterkere rechterlijke betrokkenheid bij het vooronderzoek worden gerealiseerd, waarbij als gezegd het accent op de toezichthoudende taken van de rechter-commissaris komt te liggen. In de opmerkingen van de Raad van State heb ik aanleiding gezien de memorie van toelichting nader op dit punt aan te vullen. Anders dan de Raad van State ben ik van mening dat het voor de beoordeling van dit wetsvoorstel geen noodzakelijke voorwaarde is om in extenso kennis te nemen van de inhoud van de wetsvoorstellen die nog zullen volgen. In het kader van die wetsvoorstellen zal steeds beargumenteerd worden op welke wijze de daarin gemaakte keuzes passen binnen het gekozen raamwerk van bevoegdheden voor de rechter-commissaris. De in dit wetsvoorstel opgenomen uitgangspunten zijn daarvoor naar mijn oordeel toereikend. Mocht niettemin een aanpassing aan dit raamwerk nodig blijken, dan kan in deze aanpassing altijd nog worden voorzien bij gelegenheid van een van die wetsvoorstellen. Gelet hierop en tegen de achtergrond van de keuze die is gemaakt om de herinrichting van het vooronderzoek door middel van afzonderlijke wetsvoorstellen te realiseren, ligt het niet in de rede om onderhavig voorstel op een later moment opnieuw voor advies aan de Raad van State voor te leggen. Zodra immers een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer is ingediend, moet constitutioneel gesproken de fase van het raadplegen van de adviesorganen van de regering voor dat voorstel als afgerond worden beschouwd. Dat neemt niet weg dat de in dit wetsvoorstel neergelegde uitgangspunten een leidraad kunnen bieden voor de toetsing van de toekomstige wetsvoorstellen wanneer zij voor advies aan de Raad van State worden voorgelegd. De betekenis van deze regeling voor de wetsvoorstellen die nog in zullen worden voorbereid, heb ik nader verduidelijkt in de memorie van toelichting. Ik hecht er ten slotte aan te benadrukken dat in dit wetsvoorstel niet is gekozen voor een aanzienlijke verruiming van de bevoegdheden van de rechter-commissaris. Wel bevat het wetsvoorstel een verduidelijking en verruiming van het onderzoekskader waarin de rechter-commissaris beter gebruik kan maken van zijn bevoegdheden en daardoor beter zal kunnen functioneren. Ik acht vooral van belang dat hij eerder en beter in staat zal zijn verzoeken van de verdediging te beoordelen en te honoreren. Tegen deze achtergrond kan ik de appreciatie van de Raad dat er geen sprake zou zijn van een integrale visie op de positie van de rechter-commissaris niet delen. 1. Inleiding In kernachtige bewoordingen vat de Raad van State de onderliggende problematiek samen waarvoor dit wetsvoorstel (mede) een oplossing wil bieden. Door veranderingen in de rechtspraktijk, deels mogelijk gemaakt door een aantal wetswijzigingen, is de betrokkenheid van de rechter-commissaris bij het vooronderzoek verminderd en versnipperd. Er bestaat daarnaast bij de rechter-commissaris vaak onduidelijkheid over hetgeen van hem wordt verwacht. Het gerechtelijk vooronderzoek dat voorheen een leidraad bood voor het optreden van de rechter-commissaris, vervult deze rol niet meer. De Raad stelt terecht vast dat het stelsel zo diffuus is geworden dat de inkadering van de betrokkenheid van de rechter-commissaris in het gerechtelijk vooronderzoek op zichzelf geen inzicht meer verschaft in wat met de inschakeling van een rechter wordt beoogd. Onderzoeksproject Strafvordering 2001 De Raad wijst erop dat in het kader van het onderzoeksproject Strafvordering 2001 het gerechtelijk vooronderzoek opnieuw ter discussie is gesteld. De onderzoekers hebben in dat verband twee kerntaken van de rechter in het voorbereidend onderzoek uitgewerkt, namelijk die van het uitvoeren van bepaalde onderzoekshandelingen (âvoorpostrechterâ) en die van het toetsen van de toepassing van ingrijpende dwangmiddelen (âmachtigingsrechterâ). Waar de Raad overigens opmerkt dat de voorstellen van de onderzoekers tenderen tot afschaffing van het gerechtelijk vooronderzoek, meen ik dat de onderzoekers deze afschaffing zelfs volmondig bepleiten. De Raad geeft voorts onder meer aan dat ook de onderzoekers hebben vastgesteld dat de inzet van de rechter-commissaris in de loop der tijd is veranderd. Ik merk op dat de voorstellen van de onderzoekers van het onderzoeksproject Strafvordering 2001 als een belangrijke inspiratiebron hebben gediend voor dit wetsvoorstel (zie ook paragraaf 7 van de memorie van toelichting). Niettemin hebben ontwikkelingen die zich hebben voorgedaan na de publicatie van de voorstellen ook bijgedragen aan de waardering daarvan; ik wijs in het bijzonder op de extra aandacht voor kwaliteit in mijn Programma versterking opsporing en vervolging en de notitie In het belang van een goede strafrechtsrechtspraak van de Raad voor de rechtspraak. Problemen met de huidige regeling De Raad refereert voorts aan enkele verwante problemen met de huidige regeling waarvoor ik in de memorie van toelichting aandacht vraag. Deze inleidende beschouwingen van de Raad overziende, acht ik de conclusie gerechtvaardigd dat er brede overeenstemming bestaat over het feit dat een herformulering van de taken van de rechter-commissaris moet uitmonden in een versterking van diens positie in vooronderzoek. Dit wetsvoorstel beoogt daarvoor de nodige handvatten aan te reiken. 2. Doelstelling De Raad van State is van mening dat in de memorie van toelichting onvoldoende wordt ingegaan op een aantal onderdelen van de adviezen die zijn uitgebracht naar aanleiding van het concept-wetsvoorstel. Ik ben evenwel van oordeel dat op deze adviezen, ook op de onderdelen waarnaar de Raad verwijst, genoegzaam wordt ingegaan. In dit verband kan in het bijzonder worden gewezen op paragraaf 2 van de memorie van toelichting waarin een uiteenzetting wordt gegeven van de positie van de rechter-commissaris in de huidige regeling en de knelpunten die daarbij spelen. Paragraaf 3 is vervolgens gewijd aan de uitgangspunten bij de herpositionering van de rechter-commissaris, waarbij ook â mede naar aanleiding van de adviezen â aandacht wordt besteed aan het bredere perspectief waarin deze regeling moet worden geplaatst. Het is echter juist dat niet bij elke aanvullende passage wordt aangegeven dat zij is opgenomen in reactie op dan wel op verzoek van Ă©Ă©n van de adviesorganen. In het ene geval heb ik ervoor gekozen om een bepaald advies eruit te lichten, hoewel andere adviezen hetzelfde punt ook aanstipten. In het andere geval heb ik in de adviezen aanleiding gezien om een bredere beschouwing op te nemen zonder daarbij te vermelden dat zij mede op verzoek van de adviesorganen is ingevoegd. Met enkele aanvullingen heb ik dit thans in de memorie van toelichting verduidelijkt. Ook is, zo gaf ik al aan, de memorie van toelichting aangevuld met een passage die meer inzicht verschaft over de verhouding tussen dit wetsvoorstel en de verschillende voorstellen die nog in het kader van de herstructurering van het vooronderzoek zullen volgen. Deze passage maakt voorts duidelijk dat bepaalde onderdelen uit de adviezen, zoals het concrete punt uit het advies van het College van procureurs-generaal waaraan de Raad van State refereert, buiten het bestek van dit wetsvoorstel vallen. Deze onderdelen zullen nadere aandacht krijgen in de wetsvoorstellen die nog in procedure worden gebracht. Volgens de Raad van State is het onzeker of de introductie van een brede algemene mogelijkheid om de rechter-commissaris te betrekken bij het opsporingsonderzoek als een versterking van de positie van de rechter-commissaris moet worden beschouwd. Dienaangaande merk ik het volgende op. Het onderhavige voorstel verschaft de basis voor een nieuwe rol van de rechter-commissaris in het vooronderzoek. Deze is nodig, omdat de oude structuur van het gerechtelijk vooronderzoek niet meer functioneert en de daarin besloten liggende idee van de rechter-commissaris als âonderzoeksrechterâ niet langer overeenkomt met zijn feitelijke taakuitoefening. De taken van de rechter-commissaris worden daarom opnieuw gedefinieerd. Het wetsvoorstel geeft verder een nieuwe structuur voor het verrichten van onderzoekshandelingen door de rechter-commissaris. Hierdoor ontstaan meer mogelijkheden voor de officier van justitie en voor de verdediging om de rechter-commissaris bij het onderzoek te betrekken. Dat zal uiteraard niet in elke strafzaak aan de orde zijn, ook niet â zoals de Raad lijkt te veronderstellen â telkens wanneer de voorlopige hechtenis wordt bevolen. Ook zaken waarbij de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt, kunnen immers bewijstechnisch eenvoudig van aard zijn. Om het rechter-commissariaat in staat te stellen aan de nieuwe positie adequaat invulling te geven, zijn voorts â daar wijst de Raad van State terecht op â verbeteringen van de materiĂ«le omstandigheden en een goede informatievoorziening noodzakelijk. Bij de feitelijke versterking is capaciteitsuitbreiding een belangrijk streven, zodat de rechter-commissaris daadwerkelijk een kwalitatieve bijdrage kan leveren. Ook de deskundigheidsbevordering die in gang is gezet, en een verlenging van de aanstellingstermijn van de rechter-commissaris kunnen hieraan bijdragen. Met betrekking tot de informatievoorziening wijs ik nog op de voorgestelde artikelen 180, tweede lid, en 184, eerste lid, Sv. Deze bepalingen beogen, in verlengde van het voorgestelde artikel 177a Sv, te verzekeren dat de rechter-commissaris ook in de gevallen waarin hij op eigen initiatief optreedt, tijdig de beschikking krijgt over de relevante stukken. 3. De rol en de positie van de rechter-commissaris in het vooronderzoek De Raad van State geeft terecht aan dat dit wetsvoorstel geen nieuw kader bevat waarbinnen de rechter-commissaris zijn taken en bevoegdheden uitoefent. Een dergelijk wettelijk kader is niet nodig voor een geĂŻntegreerde visie op de rol en positie van de rechter-commissaris in het vooronderzoek. Die rol en positie van de rechter-commissaris in het vooronderzoek kunnen naar mijn mening ook heel goed zonder onderzoekskader worden afgeleid uit het samenstel van bepalingen betreffende de taken en bevoegdheden van de rechter-commissaris. Het verleden heeft laten zien, zoals de Raad ook zelf onderkent, dat de inkadering van het gerechtelijk onderzoek op zichzelf geen inzicht (meer) verschaft in wat met de inschakeling van een rechter-commissaris wordt beoogd. Vanzelfsprekend dient het nieuwe stelsel van bepalingen betreffende de taken en bevoegdheden van de rechter-commissaris wel adequaat en in samenhang te worden toegelicht, ook in relatie tot de overige procesdeelnemers. Hierboven heb ik reeds aangegeven dat ik in de opmerkingen van de Raad aanleiding heb gezien om de memorie van toelichting op dit punt nader aan te vullen. De Raad van State is van mening dat de door het wetsvoorstel toegekende rol en positie van de rechter-commissaris op twee gedachten hinkt. Het uitoefenen van toezicht op het verloop van het opsporingsonderzoek en de voortgang, evenwichtigheid en volledigheid van het onderzoek is geen ambtshalve toezichtstaak. Dat zou erop wijzen dat de rechter-commissaris lijdelijk is. Tegelijk dient de rechter-commissaris ingevolge artikel 180, eerste lid, Sv een eigenstandige rol te vervullen. Het gaat dan om het waken tegen nodeloze vertraging van het opsporingsonderzoek. In dit verband somt de Raad ook nog enkele bevoegdheden op waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de rechter-commissaris de regie voert over het onderzoek. Uitgangspunt is dat de rechter-commissaris in de toekomst een meer toezichthoudende rol in het vooronderzoek zal gaan vervullen. Dat vereist meer afstand tot de tactisch-operationele beslissingen in het opsporingsonderzoek. Het verklaart ook waarom de rechter-commissaris in beginsel alleen op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdediging onderzoekshandelingen zal kunnen verrichten. Maar het is voor een goede uitoefening van de toezichthoudende taak in bepaalde gevallen eveneens nodig dat de rechter-commissaris over bevoegdheden beschikt waarvan hij op eigen initiatief gebruik kan maken. Illustratief is in dit verband bijvoorbeeld de bevoegdheid voor de rechter-commissaris om op basis van het voorgestelde artikel 185 Sv een regiebijeenkomst te organiseren. Een dergelijke bijeenkomst is bedoeld voor nader overleg met de officier van justitie en de verdediging over de vraag welke onderzoekshandelingen nodig zijn in het kader van de evenwichtigheid en de volledigheid van het onderzoek. De rechter-commissaris kan verder alleen ambtshalve bevoegdheden aanwenden in de gevallen waarin hij eerder bij het onderzoek betrokken is (vgl. het voorgestelde artikel 180, tweede lid, Sv). Ook de uitoefening van deze bevoegdheden hangt samen met de toezichthoudende taak van de rechter-commissaris: zij staat in de sleutel van het streven naar een evenwichtig en volledig onderzoek dat zonder onnodige vertraging kan worden afgerond. Ik meen dan ook in de taken en bevoegdheden die dit wetsvoorstel aan de rechter-commissaris wil toebedelen, geen tegenstrijdigheden te kunnen ontwaren. De redactionele kanttekeningen van de Raad zijn overgenomen. In dit verband kan worden gewezen op maatregelen ter bevordering van de deskundigheid van de rechter-commissaris en de deels reeds gerealiseerde uitbreiding van het aantal rechters-commissarissen. Zie Raad voor de rechtspraak, jaarverslag 2008, p. 12-13. Zie M.S. Groenhuijsen & G. Knigge (red.), âAfronding en verantwoording. Eindrapport onderzoeksproject Strafvordering 2001â, Deventer: Kluwer, 2004, p. 103. zie De Strafrechter en profil; deskundigheidsbevordering van de strafrechter, Raad voor de rechtspraak/LOVS, Den Haag 2008, blz. 124-126). IF REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT = " " " " " REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT Test " Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken Directie Wetgeving sector straf- en sanctierecht Datum 12 oktober 2009 REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 2 van SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT 6 Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken Directie Wetgeving sector straf- en sanctierecht Schedeldoekshaven 100 2511 EX Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.justitie.nl Contactpersoon P.A.M. Verrest T 070 370 45 53 Ons kenmerk 5623108/09/6 IF SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT 6 > 1"Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 1 van SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT 6 " " " Pagina 1 van 6 Aan de Koningin