[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [🧑mijn] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32186 (R1901) NR aanpassing rijkswetten aan de oprichting van de nieuwe landen

Wijziging van verschillende rijkswetten in verband met de verkrijging van de hoedanigheid van land binnen het Koninkrijk door Curaçao en Sint Maarten en de toetreding van Bonaire, Sint Eustatius en Saba tot het Nederlandse staatsbestel (Rijkswet aanpassing rijkswetten aan de oprichting van de nieuwe landen)

Nader rapport

Nummer: 2009D52183, datum: 2009-10-23, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2009Z19710:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 24 maart
2009, nr. 09.000792, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State van het
Koninkrijk zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van rijkswet
rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 29 april
2009, nr. No.W04.09.0089/I/K, bied ik U hierbij aan. 

De Raad geeft U in overweging het voorstel van rijkswet te zenden aan de
Tweede Kamer der Staten-Generaal, aan de Staten van de Nederlandse
Antillen en aan die van Aruba, nadat met het advies van de Raad rekening
is gehouden.

De opmerkingen van de Raad van State van het Koninkrijk worden in het
navolgende besproken. Daarbij worden de volgorde en nummering van het
advies van de Raad aangehouden. 

1.	Overleg met Gouverneurs

a.	De Raad merkt op dat het in de rede zou liggen dat het overleg met de
Gouverneurs over koninkrijksaangelegenheden plaatsvindt onder leiding
van de voorzitter van de Rijksministerraad, indien er een secretariaat
van het Koninkrijk zou zijn onder leiding van de voorzitter van de raad
van ministers van het Koninkrijk, zoals aanbevolen in de voorlichting
van afdeling I d.d. 18 september 2006 van de Raad inzake de hervorming
van de staatkundige hervormingen van de Antilliaanse eilanden binnen het
Koninkrijk. Er is echter op dit moment geen secretariaat van het
Koninkrijk. In het kader van de staatkundige hervorming van de
Nederlandse Antillen zullen slechts die wijzigingen op koninkrijksniveau
worden aangebracht die verband houden met deze hervorming. Dit voorkomt
dat het proces onnodig wordt belast of vertraagd.

De Raad merkt verder op dat er een onderscheid is tussen de in de raad
van ministers van het Koninkrijk te behartigen
koninkrijksaangelegenheden en de koninkrijksrelaties zoals die in de
Nederlandse ministerraad worden behartigd. Het overleg met de
Gouverneurs gaat over 'aangelegenheden waarbij het belang van het
Koninkrijk is betrokken', dus over koninkrijksaangelegenheden. De
minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties behartigt de
koninkrijksrelaties in de Nederlandse ministerraad. Hiernaast behartigt
de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een aantal
koninkrijksaangelegenheden die direct verband houden met de functie van
de Gouverneur als koninkrijksorgaan. 

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is binnen de
koninkrijksregering eerstverantwoordelijk voor de waarborgtaak van het
Koninkrijk. De artikelen 20 tot en met 22 van het Reglement geven ook de
Gouverneur als koninkrijksorgaan een rol bij het behartigen van deze
taak. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is
verder verantwoordelijk voor de goede uitvoering van het Reglement voor
de Gouverneur van Aruba. Het is de minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties die het benoemingsbesluit van de Gouverneur
contrasigneert en die de Gouverneur verlof geeft om Aruba te verlaten.
Ook andere koninkrijkstaken van de Gouverneur, zoals op het gebied van
de Paspoortwet en de publicatie van rijksregelgeving, vallen binnen de
koninkrijksregering onder de verantwoordelijkheid van de minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het is als behartiger van
deze koninkrijksaangelegenheden en niet als behartiger van de
koninkrijksrelaties dat de minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties geregeld met de Gouverneur zal overleggen. Op dit
moment is de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties belast met deze aangelegenheden. 

Naar aanleiding van het advies van de Raad is artikel 1.2, onderdeel E,
en de bijbehorende toelichting aangepast. Volgens de toelichting, die
aan de Raad ter advisering is voorgelegd, wordt het overleg door de
minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gevoerd "vanwege
de coördinerende taak van de minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties". Deze taak houdt echter verband met de relaties
tussen het land Nederland en de overige landen binnen het Koninkrijk (de
koninkrijksrelaties). Aangezien het overleg met de Gouverneurs over
koninkrijksaangelegenheden zal gaan, staat nu in de toelichting dat het
overleg tenminste tweemaal per jaar gevoerd wordt met de Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vanwege zijn
verantwoordelijkheid voor de waarborgtaak van het Koninkrijk en voor de
goede uitvoering van het Reglement voor de Gouverneur van Aruba. Ook
andere aangelegenheden van het Koninkrijk kunnen bij het overleg aan de
orde komen, indien en voor zover de Gouverneur als koninkrijksorgaan een
rol speelt bij de behartiging van die aangelegenheden. Om deze reden is
in artikel 15 opgenomen dat de ministers wie de te bespreken onderwerpen
aangaan, aan het overleg kunnen deelnemen. De minister die binnen de
Koninkrijksregering voor de betreffende Koninkrijksaangelegenheden de
verantwoordelijkheid draagt, wordt tijdig op de hoogte gesteld. De
betreffende minister kan vervolgens deelnemen aan het overleg om met de
Gouverneurs te overleggen over de Koninkrijksaangelegenheid in kwestie
of desgewenst separaat overleg voeren. Dit separate overleg wordt
geregeld in het in artikel 1.2, onderdeel E, voorgestelde derde lid voor
artikel 15 van het Reglement voor de Gouverneur van Aruba, waarin is
opgenomen dat de Minister-President of andere Ministers van het
Koninkrijk desgewenst overleg kunnen voeren met de Gouverneur. Tot slot
is aan artikel 1.2, onderdeel E, toegevoegd dat de Minister-President
aan een hierboven bedoeld overleg kan deelnemen en in dat geval de
vergadering voorzit. 

De Raad merkt op dat het binnen goede bestuurlijke samenwerking past dat
de Gouverneur en de Nederlandse bewindspersoon belast met
koninkrijksrelaties geregeld overleg voeren, maar dat deze vorm van
overleg niet in een reglement voor de Gouverneur hoeft te worden
vastgelegd, anders dan het overleg over koninkrijksaangelegenheden.
Inderdaad is het niet nodig om deze vorm van overleg over de
koninkrijksrelaties in het Reglement voor de Gouverneur van Aruba op te
nemen. 

Verder dient bedacht te worden dat bestuurlijk overleg tussen Nederland
en Aruba op het terrein van landsaangelegenheden in beginsel plaats
dient te vinden tussen de betrokken ministers of staatssecretarissen van
deze landen. Volgens de Staatsregeling van Aruba zijn immers de
ministers verantwoordelijk aan de Staten. 

b. 	 Om te voorkomen dat er misverstand ontstaat over de verhouding
tussen de Gouverneur en de Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, wordt de term uitnodigen niet meer gebruikt.

2. 	Rijkswet vrijwillige zetelverplaatsing van rechtspersonen

Overeenkomstig het advies van de Raad wordt in de gewijzigde algemene
bepaling nu gesproken over de verplaatsing van de zetel naar een ander
land van het Koninkrijk. Daarbij omvat Nederland mede de openbare
lichamen Bonaire, Saba en Sint Eustatius. Terecht merkt de Raad verder
op dat het verwarrend kan zijn om in de artikelen 1, 6 en 15 te spreken
over “de vier delen van het Koninkrijk”, nu er in de praktijk sprake
zal zijn van vijf Koninkrijksdelen aangezien de openbare lichamen hun
eigen Burgerlijk Wetboek behouden. De technische wijzigingen in de
artikelen 1, vijfde lid, 6, derde lid, en 15, vierde lid, komen hieraan
tegemoet. 

3. 	Verhoging geldboete

Bij de Rijkswet van 23 april 2009 tot wijziging van de Wet militair
tuchtrecht in verband met het tegengaan van ongewenst gedrag binnen de
krijgsmacht (Stb. 207) zijn de in artikel 43, eerste lid, van de Wet
militair tuchtrecht opgenomen boetebedragen aanzienlijk verhoogd.
Aangezien deze wijziging van de Wet militair tuchtrecht op korte termijn
in werking zal treden, is in het onderhavige wetsvoorstel uitgegaan van
de nieuwe boetebedragen.

4.	Belastingregeling voor het Koninkrijk

a.	De Raad adviseert in de toelichting in te gaan op de te verwachten
gevolgen voor de Belastingregeling voor het Koninkrijk (BRK) van een
mogelijk aanzienlijke fiscale stelselwijziging op de BES eilanden.
Tevens adviseert de Raad in te gaan op het tijdpad van de door de
staatssecretaris van Financiën beoogde verdergaande aanpassing van de
BRK. De toelichting is naar aanleiding van het vorengaande advies van de
Raad aangevuld.

b.	De Raad is voorts van mening dat de BRK ook onderscheid moet maken
tussen het Europese deel van Nederland en de BES eilanden, omdat anders
een probleem zou ontstaan in tripartite verhoudingen (het Europese deel
van Nederland, de BES eilanden en één van de andere landen van het
Koninkrijk). 

De staatkundige hervormingen hebben tot gevolg dat binnen het Koninkrijk
voortaan vier landen worden onderscheiden. Nederland – het Europese
deel én de BES eilanden – is één van die landen. Met de in het
onderhavige wetsontwerp voorgestelde wetswijzigingen wordt slechts
beoogd de BRK aan te passen aan díe nieuwe staatkundige structuur door
de landsna(a)m(en) te wijzigen. Hierdoor wordt in ieder geval bereikt
dat vanaf het moment waarop de staatkundige hervormingen worden
gerealiseerd (de transitiedatum) – net als thans – een regeling ter
voorkoming van dubbele belasting van toepassing is in het gehele
Koninkrijk. Een onderscheid tussen het Europese deel van Nederland
enerzijds en de BES eilanden anderzijds, zoals de Raad adviseert, ligt
vanuit dit (beperkte) oogmerk op dit moment niet voor de hand. Mocht op
een later moment daartoe aanleiding zijn, dan kan de wenselijkheid van
een dergelijk onderscheid tussen het Europese deel van Nederland en de
BES eilanden uiteraard alsnog worden meegenomen in het kader van een
toekomstige aanpassing of vervanging van de BRK.

5. 	Overgangsrecht

a.	De Raad van State heeft terecht gewezen op het belang van een
overgangsbepaling, omdat anders de tijdvakken van hoofdverblijf die voor
de staatkundige hervorming in de Nederlandse Antillen zijn doorgebracht
niet in aanmerking kunnen worden genomen voor de opbouw van jaren als
bedoeld in de Rijkswet op het Nederlanderschap (bijv. artikel 8 van de
Rijkswet). Naar aanleiding hiervan is voorzien in een nieuw artikel 29,
op grond waarvan de tijdvakken van hoofdverblijf die voor de
inwerkingtreding van de Rijkswet aanpassing rijkswetten aan de
oprichting van de nieuwe landen zijn doorgebracht in de Nederlandse
Antillen bij de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap en de
daarop rustende bepalingen in aanmerking moeten worden genomen als waren
zij doorgebracht in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare
lichamen Bonaire, Saba en Sint Eustatius. 

b.	De Raad wijst op het ontbreken van een overgangsbepaling voor
naamloze en besloten vennootschappen opgericht naar
Nederlands-Antilliaans recht, waardoor deze buiten de reikwijdte van de
Rijkswet vrijwillige zetelverplaatsing van rechtspersonen zouden vallen.
Hieraan is tegemoet gekomen door invoeging van een nieuw artikel 29,
vierde lid. Op grond daarvan worden nv’s en bv’s die bij de
inwerkingtreding van de Rijkswet aanpassing rijkswetten aan de
oprichting van de nieuwe landen de staat hebben van een vennootschap
opgericht naar het recht van de Nederlandse Antillen, naar gelang hun
plaats van vestiging, beschouwd als een vennootschap als bedoeld in de
algemene bepaling, eerste lid, van de Rijkswet vrijwillige
zetelverplaatsing van rechtspersonen. Bijgevolg strekt de Rijkswet
vrijwillige zetelverplaatsing zich straks ook uit tot deze, voor de
staatkundige hervorming naar Nederlands-Antilliaans recht opgerichte
vennootschappen. 

Hiernaast is gebleken dat voor de wijziging voorgesteld in artikel 7.1,
onderdeel A, met betrekking tot artikel 5, tweede lid, van de
Rijksoctrooiwet 1995 overgangsrecht wenselijk is. Hierin wordt thans
voorzien in het voorgestelde derde lid van artikel 5 van de
Rijksoctrooiwet 1995. 

Tevens is voorzien in overgangsrecht in de Paspoortwet (artikel 1.1,
onderdeel X) en in de Rijkswet van 20 december 1989, houdende regeling
van pensioenen en uitkeringen aan Gouverneurs van de Nederlandse
Antillen en van Aruba (Stb. 1990, 15) (artikel 1.6, onderdeel H).

6. 	Redactionele kanttekeningen

De redactionele kanttekeningen van de Raad zijn overgenomen, met
uitzondering van de volgende. 

Hoofdstuk 1 (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties)

De Raad adviseert om in artikel 1.2, onderdeel M, (dit is in de huidige
tekst artikel 1.3) de zinsnede “ingeval naar aanleiding van een
voorval ook het opleggen van een strafrechtelijke sanctie wordt
overwogen” over te brengen van de onderdelen a tot en met d naar de
aanhef. Hieraan is geen gevolg gegeven. Als deze zinsnede zou worden
verplaatst naar de aanhef, dan komt daar te staan dat er bij of
krachtens algemene maatregel van rijksbestuur of algemene maatregel van
bestuur regels kunnen worden gesteld, ingeval naar aanleiding van een
voorval ook het opleggen van een strafrechtelijke sanctie wordt
overwogen. Het is echter niet zo dat deze regels pas kunnen worden
vastgesteld, ingeval naar aanleiding van een voorval ook het opleggen
van een strafrechtelijke sanctie wordt overwogen. De regels kunnen
worden vastgesteld, ook als zich nog geen voorval heeft voorgedaan
waarbij er een strafrechtelijke sanctie wordt overwogen. Wel is het zo
dat de regels zullen worden toegepast, ingeval er naar aanleiding van
een voorval ook het opleggen van een strafrechtelijke sanctie wordt
overwogen, maar daarvoor moeten ze eerst worden vastgesteld. De zinsnede
“ingeval naar aanleiding van een voorval ook het opleggen van een
strafrechtelijke sanctie wordt overwogen” slaat terug op het overleg
en de coördinatie, die worden genoemd in de onderdelen a tot en met d
en de zinsnede hoort dus in deze onderdelen thuis en niet in de aanhef. 

De Raad adviseert in het aan artikel IV van de Rijkswet van 15 april
1994 tot wijziging van de wet van 4 april 1892, houdende instelling van
de Orde van Oranje-Nassau, en van de wet van 29 september 1815, houdende
instelling van de Orde van de Nederlandse Leeuw, alsmede instelling van
het Kapittel voor de civiele orden (Stb. 350) toe te voegen tweede lid
(artikel 1.8 van het wetsvoorstel, in de huidige tekst artikel 1.7) "de
Rijksvertegenwoordiger voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius
en Saba", gelet op de bestuurlijke verhoudingen te vervangen door: de
gezaghebber. Dit advies is niet overgenomen. Aangezien de taak in
Nederland bij de Commissaris van de Koning ligt, zijn de bestuurlijke
verhoudingen juist aanleiding voor het laten uitvoeren van de adviestaak
omtrent de verlening van onderscheidingen in de civiele orden door de
Rijksvertegenwoordiger voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius
en Saba aan inwoners van deze openbare lichamen. 

Hoofdstuk 2 (Justitie)

De Raad merkt op dat de voorgestelde wijziging van de Rijkswet van 22
januari 1992, houdende regels betreffende de rechtspositie van enige
militair-rechterlijke ambtenaren (artikel 2.4 van het wetsvoorstel)
achterwege kan worden gelaten, tenzij die wet materieel nog niet is
uitgewerkt. Absolute zekerheid over de vraag of de rijkswet materieel
uit is gewerkt kan niet worden gegeven en derhalve is ervoor gekozen de
voorgestelde wijziging niet achterwege te laten. 

Hoofdstuk 4 (Defensie)

De Raad stelt voor in artikel 1, tweede lid, van de Defensiewet voor de
Nederlandse Antillen en Aruba “Koning” niet te vervangen door
“regering van het Koninkrijk”, maar door “Onze Minister”.
Artikel 1, tweede lid, van de Defensiewet voor de Nederlandse Antillen
en Aruba verleent zowel aan de Minister van Defensie als de Gouverneur
als Koninkrijksorgaan de bevoegdheid om de bevelhebber van de
krijgsmacht in het Caribisch gebied te schorsen. Bij deze schorsing gaat
het niet om een rechtspositionele maatregel. De schorsing heeft, zoals
uit de context blijkt, uitsluitend betrekking op de functie die wordt
vervuld (te weten de functie van bevelhebber). Aangezien de Gouverneur
als Koninkrijksorgaan verantwoordelijk is aan de regering van het
Koninkrijk, en ook omdat, ingevolge artikel 97, tweede lid, van de
Grondwet, het oppergezag over de krijgsmacht bij de regering berust is
aan deze opmerking geen gevolg gegeven. 

Hoofdstuk 7 (Economische Zaken)

Aan de redactionele kanttekening is geen gevolg gegeven. Immers, in
artikel II, onderdeel U, onder 2 en 3, van Stb. 2006, 22, (abusievelijk
verwijst de Raad naar Stb. 2006, 32) worden abusievelijk het vierde en
vijfde lid van artikel 53 van de Rijksoctrooiwet 1995 gewijzigd, terwijl
dit had moeten zijn het vijfde respectievelijk zesde lid van het
genoemde artikel. In de commerciële uitgave van de Rijksoctrooiwet 1995
is deze kennelijke verschrijving al op voorhand rechtgezet, vermoedelijk
ligt daar de oorzaak van de gemaakte redactionele kanttekening. 

7. 	Overige aanpassingen

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de wijziging van artikel 15 van
het Reglement voor de Gouverneur van Aruba zodanig te veranderen dat het
huidige tweede lid van dit artikel niet komt te vervallen. Er is voor
gekozen om dit lid te handhaven om duidelijk te maken dat het overleg
met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aanvullend
is aan het overleg tussen de Gouverneurs onderling en hier niet voor in
de plaats komt.

Vanwege mogelijke samenloop van de Rijkswet aanpassing rijkswetten aan
de oprichting van de nieuwe landen met de Rijkswet van 11 juni 2009 tot
wijziging van de Paspoortwet in verband met het herinrichten van de
reisdocumentenadministratie (Stb. 252) zijn er een aantal
samenloopbepalingen ingevoegd (zie de artikelen 1.9 tot en met 1.12). 

Onlangs is gebleken dat bij de implementatie van artikel 10 van
richtlijn nr. 98/44/EG van het Europees Parlement en de Raad van de
Europese Unie van 6 juli 1998 betreffende de rechtsbescherming van
biotechnologische uitvindingen (PbEG L 213) in de artikelen 53, eerste
lid, 53b en 53c, eerste en tweede lid, van Rijksoctrooiwet 1995 een
redactionele verschrijving heeft plaats gevonden. Deze verschrijving
wordt thans rechtgezet (zie artikel 7.1, onderdelen F, onder 1, en H).

Ten slotte zijn bij deze gelegenheid enkele wijzigingen van redactionele
aard aangebracht in het voorstel van wet en in de memorie van
toelichting zoals die aan de Raad zijn voorgelegd. 

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van
rijkswet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer
der Staten-Generaal, de Staten van de Nederlandse Antillen en de Staten
van Aruba te zenden.

DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES,

drs. A.Th.B. Bijleveld-Schouten





  DOCPROPERTY  Datum_kop  \* MERGEFORMAT  Datum 

  DOCPROPERTY  Datum  \* MERGEFORMAT  13 oktober 2009 

  DOCPROPERTY  Kenmerk_kop  \* MERGEFORMAT  Kenmerk 

  DOCPROPERTY  Kenmerk  \* MERGEFORMAT  2009-0000571161 







  DOCPROPERTY  Rubricering  \* MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  Rubricering  \* MERGEFORMAT   	Pagina   PAGE   \*
MERGEFORMAT  2  van   NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  7 







  DOCPROPERTY  Directie  \* MERGEFORMAT  Directie Constitutionele Zaken
en Wetgeving 

  DOCPROPERTY  Onderdeel  \* MERGEFORMAT  Afdeling Wetgeving,
Staatsinrichting en Grondrechten 

  DOCPROPERTY  Bezoekadres  \* MERGEFORMAT  Herengracht 17

2511 EG  Den Haag 

  DOCPROPERTY  Postadres  \* MERGEFORMAT  Postbus 20011

2500 EA  Den Haag 

  DOCPROPERTY  InternetAdres  \* MERGEFORMAT  www.minbzk.nl 

  DOCPROPERTY  Contactpersoon_kop  \* MERGEFORMAT  Contactpersoon 

  DOCPROPERTY  CPNaam  \* MERGEFORMAT  Hedi Schouten  

  DOCPROPERTY  T_kop  \* MERGEFORMAT  T    DOCPROPERTY  CPTel  \*
MERGEFORMAT  (070) 426 8595 

  DOCPROPERTY  CPEmail  \* MERGEFORMAT  Hedi.Schouten@minbzk.nl 



  DOCPROPERTY  Kenmerk_kop  \* MERGEFORMAT  Kenmerk 

  DOCPROPERTY  Kenmerk  \* MERGEFORMAT  2009-0000571161 

  DOCPROPERTY  UwKenmerk_kop  \* MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  UwKenmerk  \* MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  Bijlagen_kop  \* MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  AantalBijl  \* MERGEFORMAT   







  DOCPROPERTY  Retouradres_kop  \* MERGEFORMAT  > Retouradres   
DOCPROPERTY  Retouradres  \* MERGEFORMAT  Postbus 20011 2500 EA  Den
Haag 

  DOCPROPERTY  Rubricering  \* MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  Aan  \* MERGEFORMAT  Aan de Koningin 



  DOCPROPERTY  Datum_kop  \* MERGEFORMAT  Datum 	  DOCPROPERTY  Datum 
\* MERGEFORMAT  13 oktober 2009 

  DOCPROPERTY  Onderwerp_kop  \* MERGEFORMAT  Betreft 	  DOCPROPERTY 
Onderwerp  \* MERGEFORMAT  Nader rapport inzake het voorstel van
rijkswet aanpassing rijkswetten aan de oprichting van de nieuwe landen 



  DOCPROPERTY  Rubricering  \* MERGEFORMAT   	Pagina   PAGE   \*
MERGEFORMAT  1  van   NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  7