[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

31981, bijgewerkt t/m nr. 7 (NvW d.d. 2 november 2009)

Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de invoering van de OV-chipkaart

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2009D53527, datum: 2009-11-02, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2009Z11963:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 7 (NvW d.d. 2 november 2009)



31 981	Wijziging van de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de
invoering van de OV-chipkaart



	Nr. 2	VOORSTEL VAN WET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet
studiefinanciering 2000 aan te passen in verband met de invoering van de
OV-chipkaart;

	Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I. WET STUDIEFINANCIERING 2000

	De Wet studiefinanciering 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

	In artikel 1.1, eerste lid, wordt in alfabetische rangschikking
ingevoegd:

	reisrecht: recht om te reizen als bedoeld in artikel 3.7, eerste lid.

	vervoerbedrijf: rechtspersoon die op grond van een overeenkomst met de
Staat als partij of als derde verantwoordelijk is voor de uitvoering van
het reisrecht.

	RSR: Regisseur Studenten Reisrecht, de rechtspersoon die in opdracht
van het vervoerbedrijf tot taak heeft de digitale administratie van de
OV-chipkaart voor studerenden te voeren.

B

	Artikel 3.7 komt te luiden:

Artikel 3.7. Vorm toekenning reisvoorziening

	1. Voor studerenden aan een opleiding binnen Nederland bestaat de
reisvoorziening uit een reisrecht gedurende een bepaald deel van de week
waarvoor de studerende geen bedrag of een lager bedrag verschuldigd is
aan het vervoerbedrijf.

	2. Voor studerenden die aanspraak hebben op studiefinanciering voor het
volgen van een opleiding buiten Nederland, bestaat de reisvoorziening
uit het bedrag, bedoeld in artikel 4.8, tweede lid, respectievelijk
artikel 5.3, tweede lid.

	In afwijking van de eerste volzin kan een studerende als bedoeld in de
eerste volzin op aanvraag als reisvoorziening een reisrecht ontvangen.

	3. Voor studerenden voor wie geen burgerservicenummer kan worden
gebruikt in het contact tussen de IB-Groep en RSR, bestaat de
reisvoorziening uit het bedrag, bedoeld in artikel 4.8, tweede lid,
respectievelijk artikel 5.3, tweede lid.

	4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de
wijze van aanvraag en toekenning van de reisvoorziening in geld, bedoeld
in het tweede en derde lid alsmede regels met het oog op een goede
uitvoering van dit artikel.

C

	Artikel 3.23 komt te luiden:

Artikel 3.23. Gebruik burgerservicenummer

	1. In afwijking van artikel 1.7 gebruikt de IB-Groep het
burgerservicenummer van een studerende ter zake van de toekenning van
diens reisrecht in contacten met RSR.

	2. RSR gebruikt het burgerservicenummer van een studerende slechts:

	a. ter vaststelling van de identiteit van een studerende wanneer deze
zich tot het vervoerbedrijf wendt om zijn gegevens te laten koppelen aan
een daarvoor bestemde OV-chipkaart als bedoeld in artikel 3.26, eerste
lid, en

	b. in contacten met de IB-Groep.

D

	Artikel 3.24 vervalt.

E

	Artikel 3.25 vervalt.

F

	Artikel 3.26 komt te luiden:

Artikel 3.26. Aanvang reisrecht; omvang van rechten

	1. Het reisrecht vangt aan op het moment  dat de studerende het heeft
geactiveerd op een daarvoor bestemde OV-chipkaart.

	2. Het reisrecht wordt naar keuze van de studerende toegekend als
weekreisrecht of weekendreisrecht.

	3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot
de wijze van verkrijgen van het reisrecht en de omvang van de aan de
soorten reisrecht, bedoeld in het tweede lid, verbonden rechten. Daarbij
worden tevens voorschriften vastgesteld met betrekking tot de wijze
waarop en de termijn waarbinnen de studerende de keuze tussen soorten
reisrecht dient te maken en met betrekking tot de aanvraag tot
herziening door de studerende van een gemaakte keuze in soorten
reisrecht.

G

	Artikel 3.27 komt te luiden:

Artikel 3.27. Beëindiging reisrecht

	1. De studerende is verplicht het reisrecht te beëindigen door het
deactiveren van het reisrecht, uiterlijk op de vijfde werkdag nadat:

	a. zijn aanspraak op studiefinanciering is beëindigd, of

	b. zijn reisrecht op grond van artikel 3.7, tweede of derde lid, is
vervangen door een reisvoorziening in de vorm van geld.

	2. Bij het ten onrechte beschikken over een op een OV-chipkaart
geactiveerd reisrecht, is degene aan wie het reisrecht is toegekend aan
de IB-Groep een bedrag van €68,- per halve kalendermaand of een deel
van een halve kalendermaand verschuldigd, ongeacht of gebruik is gemaakt
van het reisrecht. De eerste helft van een kalendermaand loopt tot en
met de vijftiende dag van een maand. De tweede helft loopt tot en met
het einde van die maand.

	3. Het eerste lid is niet van toepassing op een periode waarin het niet
tijdig beëindigen van het reisrecht aantoonbaar niet kan worden
toegerekend aan degene aan wie het reisrecht is toegekend.

	4. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met
betrekking tot de wijze van beëindigen van het reisrecht.

H

	Artikel 3.28 vervalt.

I

	Artikel 3.29 komt te luiden:

Artikel 3.29. Vergoeding bij geen reisrecht

	1. Wanneer een studerende door toedoen van de IB-Groep over een periode
ten onrechte niet over te activeren reisrecht beschikt, heeft hij over
die periode jegens de IB-Groep aanspraak op een vergoeding ter grootte
van het bedrag, bedoeld in artikel 3.27, tweede lid, mits hij meer dan 3
maanden voor het begin van de desbetreffende kalendermaand, zowel de
studiefinanciering heeft aangevraagd als alle benodigde gegevens voor
het kunnen toekennen van studiefinanciering heeft verstrekt. Indien het
betreft een reisrecht als bedoeld in artikel 3.7, tweede lid, heeft hij
slechts aanspraak op een vergoeding als bedoeld in de vorige volzin,
indien hij tevens binnen een bij ministeriële regeling vast te stellen
termijn, een aanvraag om dit reisrecht heeft ingediend.

	2. De studerende vraagt de vergoeding aan binnen 2 weken na de dag
waarop hij op de aanvraag voor het eerst studiefinanciering heeft
toegekend gekregen of, indien dit later is, binnen 2 weken na de dag
waarop voor het eerst zijn recht op studiefinanciering inging.

	3. De studerende heeft geen recht op enige vergoeding:

	a. wegens het geen of slechts gedeeltelijk gebruik maken van het
reisrecht, of

	b. in geval van inname, verlies, diefstal, beschadiging of een defect
van de OV-chipkaart, bedoeld in artikel 3.26, eerste lid.

J

	In artikel 4.8, derde lid, wordt “een maand waarover de kaart is
ingeleverd of niet is uitgereikt” vervangen door “een maand waarover
het reisrecht niet op een OV-chipkaart is geactiveerd als bedoeld in
artikel 3.26 of is beëindigd als bedoeld in artikel 3.27“ en wordt
“de reisvoorziening in de vorm van een bedrag in geld is verstrekt of
een vergoeding als bedoeld in artikel 3.25” vervangen door: een
vergoeding als bedoeld in artikel 3.7, tweede of derde lid.

K

	In artikel 5.3, derde lid, wordt “een maand waarover de kaart is
ingeleverd of niet is uitgereikt” vervangen door “een maand waarover
het reisrecht niet op een OV-chipkaart is geactiveerd als bedoeld in
artikel 3.26 of is beëindigd als bedoeld in artikel 3.27 “ en wordt
“de reisvoorziening in de vorm van een bedrag in geld is verstrekt of
een vergoeding als bedoeld in artikel 3.25” vervangen door: een
vergoeding als bedoeld in artikel 3.7, tweede of derde lid.

L

	In artikel 6.19, derde lid, wordt “artikel 3.27, derde lid”
vervangen door: artikel 3.27, tweede lid.

M

	Artikel 7.1 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid vervalt aan het slot van onderdeel g “of” en
worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel h door
een komma, drie onderdelen toegevoegd, luidende:

	i. een herziening van de keuze in een soort reisrecht is geweigerd,

	j. een bedrag is vastgesteld dat de studerende  verschuldigd is omdat
hij het reisrecht niet tijdig heeft beëindigd, of

	k. de aanvraag van een studerende, bedoeld in artikel 3.7, tweede lid,
om als reisvoorziening een reisrecht te ontvangen, is toegekend of
geweigerd.

	2. In het tweede lid, onderdeel c, wordt “of de hoogte van de
veronderstelde ouderlijke bijdrage te hoog of te laag is vastgesteld”
vervangen door: de hoogte van de veronderstelde ouderlijke bijdrage te
hoog of te laag is vastgesteld, of een onjuist besluit met betrekking
tot het reisrecht is genomen.

N

	Artikel 7.2 vervalt.

O

	Artikel 7.4 wordt als volgt gewijzigd:

	1. In het eerste lid vervalt “of artikel 7.2,” en wordt “3.27,
derde lid, en 3.29, eerste en tweede lid” vervangen door “3.27,
tweede lid, en 3.29, eerste lid”.

	2. Het vijfde lid vervalt, onder vernummering van het zesde lid tot
vijfde lid.

	3. In het vijfde lid (nieuw) wordt “eerste tot en met vijfde lid”
vervangen door: eerste tot en met vierde lid.

P

	Artikel 9.4 vervalt.

Q

	In artikel 9.10 wordt “de artikelen 9.4 en 9.5” vervangen door:
artikel 9.5.

ARTIKEL II. SAMENLOOP

	Indien het bij koninklijke boodschap van 8 mei 2009 ingediende voorstel
van wet tot intrekking van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank
en wijziging van diverse wetten in verband met de oprichting van de
Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) (kamerstukken II 2008/2009, 31 944,
nr. 2), tot wet is of wordt verheven, en artikel VII van die wet eerder
in werking is getreden of treedt dan, onderscheidenlijk op dezelfde
datum in werking treedt als deze wet wordt deze wet als volgt gewijzigd:

A

	In artikel I, onderdelen A, B, C, G en I, wordt “de IB-Groep”
telkens vervangen door: Onze Minister.

B

	Artikel I, onderdeel D, vervalt.

C

	In artikel I, onderdeel G, komt artikel 3.27, vierde lid, te luiden:

	4. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met
betrekking tot de wijze van beëindigen van het reisrecht, en kunnen
nadere regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop en het
tijdstip waarvoor de niet-toerekenbaarheid, bedoeld in het derde lid,
moet worden aangetoond.

D

	Artikel I, onderdeel P, vervalt.

ARTIKEL III. INWERKINGTREDING

	Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

 PAGE    

 PAGE   1