Antwoorden op vragen uit de eerste termijn van de begrotingsbehandeling Jeugd en Gezin 2010
Brief regering
Nummer: 2009D54025, datum: 2009-11-04, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: A. Rouvoet, minister voor Jeugd en Gezin (Ooit ChristenUnie kamerlid)
Onderdeel van zaak 2009Z20497:
- Indiener: A. Rouvoet, minister voor Jeugd en Gezin
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport
- 2009-11-04 16:45: Begroting Jeugd en gezin (XVII) (rest) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2009-11-18 11:45: Procedurevergadering Jeugd en Gezin (Procedurevergadering), algemene commissie voor Jeugd en Gezin
- 2011-11-17 14:15: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
> Retouradres Postbus 16166 2500 BD Den Haag De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG Datum 4 november 2009 Betreft Antwoorden op vragen uit de eerste termijn van de begrotingsbehandeling Jeugd en Gezin 2010 Geachte voorzitter, Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen gesteld tijdens de eerste termijn van het debat over de Begroting Jeugd en Gezin op 3 november 2009. Hoogachtend, de Minister voor Jeugd en Gezin, mr. A. Rouvoet Vraag van mevrouw Langkamp (SP) of er een branche-erkende opleiding voor bij- en nascholing van jongerenwerkers kan komen. Wat de professionalisering en kwaliteit van het jongerenwerk betreft zijn de welzijnsinstellingen zelf als eerste verantwoordelijk voor de kwaliteit van hun medewerkers. Het jongerenwerk kan een belangrijke preventieve rol vervullen in buurten en wijken. De MOgroep als branche-organisatie van welzijnsinstellingen vraagt terecht aandacht voor de professionalisering van het jongerenwerk. Ik heb afgelopen januari van deze organisatie een vernieuwd competentieprofiel van de jongerenwerker in ontvangst genomen. Daarnaast heb ik bij de voorzitter van de VNG de positie van het jongerenwerk op lokaal niveau aan de orde gesteld. Verder ondersteunt de staatssecretaris van VWS de professionalisering van het welzijnswerk - inclusief het jongerenwerk - via zogenoemde werkplaatsen WMO. Vraag van mevrouw Langkamp (SP), of in elke gemeente een netwerk voor jeugdtandzorg kan komen. Een rapport van het College voor Zorgverzekeringen uit 2007 geeft aan dat een belangrijke oorzaak van de verslechtering van de gebitten bij jeugdige verzekerden tot de leeftijd van 15 jaar te wijten is aan de daling in de frequentie van het tandartsbezoek door jeugdigen in de afgelopen jaren. Dit wordt geweten aan onbekendheid bij ouders met het feit dat met de invoering van de Zorgverzekeringswet voor alle jeudigen en kinderen tot 22 jaar in Nederland de mondzorg gratis beschikbaar is gekomen. De beroepsgroep heeft beide knelpunten zelf opgepakt met het door de Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Tandheelkunde geïnitieerde project “Kies voor Gaaf”. Wanneer het gaat om mondzorg dan is de tandarts de primaire zorgaanbieder. Ik zie geen meerwaarde in het stimuleren van netwerken voor jeugdtandzorg in alle gemeenten. Uiteraard staat het een gemeente altijd vrij om als de lokale situatie daartoe aanleiding geeft extra activiteiten te ondernemen bijvoorbeeld in de vorm van het stimuleren van een netwerk voor jeugdtandzorg. Vraag van mevrouw Langkamp (SP) over het verlies van expertises indien de preventieve behandeling van kinderen met ouders met psychische klachten en/of verslavingsproblemen (KOPP/KOV) overgeheveld wordt naar de WMO. Het CVZ is tot de conclusie gekomen dat preventieve programma’s voor kinderen met ouders met psychische problematiek (KOPP) niet behoren tot geïndiceerde preventie, maar tot selectieve preventie. Dat betekent inderdaad dat deze programma's niet vanuit de zorgverzekeringswet worden gefinancierd maar door Gemeenten vanuit de WMO moeten worden ingekocht. De kennis over deze programma's blijft behouden bij de aanbieders van deze programma's. De expertise blijft dus aanwezig bij de zorgaanbieders, alleen de inkopende partij verandert. Vraag van mevrouw Langkamp (SP) over wat er gedaan wordt aan de wachtlijsten bij de LVG? En hoe ervoor gezorgd wordt dat er meer plekken komen voor deze jongeren? Wat betreft de wachtlijsten in de jeugd-LVG is primair het zorgkantoor in de regio er verantwoordelijk voor om met de zorgaanbieders het aanbod af te stemmen op de vraag. Er is een aantal maatregelen genomen: alle bouwinitiatieven voor deze doelgroep zijn vanuit de regio positief beoordeeld, het wordt toegestaan dat buiten de 21 orthopedagogische centra ook andere vg-instellingen behandelzorg mogen leveren en de wet- en regelgeving rondom het realiseren van nieuwe voorzieningen is vereenvoudigd. http://www.kiesbeter.nl" www.kiesbeter.nl . Publicatie daarvan is per 1 januari 2010 verplicht wat de wachtlijsten betreft. Vraag van mevrouw Langkamp (SP) over snellere doorlooptijden in de jeugdzorg. De doorlooptijden voor indicatiebesluiten door bureau jeugdzorg zijn de afgelopen jaren sterk gedaald. In de Brancherapportage Jeugdzorg 2008 van de MOgroep staat dat de doorlooptijd van melding tot eerste indicatiebesluit in het vrijwillig kader in 2007 ten opzichte van 2006 met 25% is gedaald. In 2008 is deze daling bijna 21% geweest. Vraag van mevrouw Langkamp (SP) over een andere behandelmethode bij De Sprint zodat de volledige capaciteiten worden benut. Het ministerie heeft in een gesprek met de Hoenderloogroep aangegeven dat leegstand in de locatie de Sprint onwenselijk is en aanpak van de leegstand onvermijdelijk. Met de Hoenderloogroep zijn afspraken gemaakt over deze leegstand. Onderdeel van deze afspraken is om actief mee te werken aan het plaatsen van jongens met een machtiging gesloten jeugdzorg die op dit moment in een JJI verblijven en voor wie de accomodatie in de Sprint geschikt is. Het ministerie bespreekt op het niveau van individuele jongeren die hiervoor in aanmerking komen, de mogelijkheden tot plaatsing in de Sprint. Daarbij is het zo dat de aanvankelijke methode uit de Glen Mills periode aanzienlijk is gewijzigd en dat de individuele positie van de jongere en de betrokkenheid van ouders een veel belangrijker plaats innemen. Vraag van mevrouw Uitslag (CDA) over hoe de preventie er uitziet voor de jeugd in een samenhangende aanpak (alcohol, drugs, samenhang) In 2010 wordt een integrale campagne ontwikkeld over drugs, alcohol en roken, die is gericht op ouders. Doel is hen te informeren over de wijze waarop zij hun (puber) kinderen opvoedkundig kunnen voorlichten over hun omgang met alcohol, drugs en roken. In 2010 worden daartoe de bestaande opvoedingscampagnes over alcohol en roken aangepast en wordt informatie over drugs toegevoegd. In 2011 zal de nieuwe integrale campagne te zien zijn. Vraag van mevrouw Uitslag (CDA) over meer voorlichting softdrugs in relatie tot harddrugs. In het schoolprogramma ‘De Gezonde School en Genotmiddelen’ wordt voorlichting gegeven over allerlei soorten drugs. Hierin wordt ook informatie gegeven over softdrugs in relatie tot harddrugs. Het kabinet zal dit programma blijven ondersteunen. Een aparte campagne over softdrugs zal niet worden ontwikkeld, omdat het kabinet voorstander is van een samenhangende aanpak op het gebied van leefstijl. In 2010 zal er dan ook een nieuwe campagne worden ontwikkeld gericht op het weerbaarder maken van jongeren ten aanzien van drugs, alcohol en tabak. Vraag van mevrouw Uitslag (CDA) of er voldoende gebruik gemaakt wordt van maatschappelijke organisaties bij preventie van o.a. softdrugs. Ja. De gezondheidsbevorderende instellingen werken met het Centrum Gezond Leven bij het RIVM aan preventieprogramma’s en interventies. School, werk, wijk, zorg en sport zijn daarbij de sociale omgevingen waarop deze programma’s zich richten. Het stimuleren van het lokale gezondheidsbeleid staat hierbij voorop. Van 2009 t/m 2011 is hiervoor 18 mln. beschikbaar op de J&G-begroting voor een extra impuls aan de vrijwillige inzet gericht op het versterken van de sociale netwerken rondom jongeren en gezinnen. Vraag van mevrouw Dezentjé-Hamming (VVD) over de resultaten van de meldcode. Er is niet één meldcode, omdat elke sector zijn eigen meldcode ontwikkelt. Ik veronderstel dat de meldcode waarnaar mevrouw Dezentje in haar vraag verwijst de meldcode kindermishandeling is die door de KNMG is opgesteld. Deze meldcode is in het najaar van 2008 gepresenteerd. Uit de cijfers die ik van de provincies krijg over de AMK’s blijkt dat over de volle breedte het aantal onderzoeken in de eerste helft van 2009 ten opzichte van de eerste helft 2008 is toegenomen. Het wetsvoorstel verplichte meldcode zal in 2010 aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Vraag van mevrouw Dezentjé-Hamming (VVD) over het naamrecht. Artikel 3 Besluit geslachtsnaamswijziging biedt de mogelijkheid om onder bepaalde voorwaarden de geslachtsnaam van een minderjarige te wijzigen in die van de verzorgende ouder, de nieuwe partner van de verzorgende ouder of de pleegouder. De duur van de verzorgingstermijn is afhankelijk van de leeftijd van het kind. Als het kind jonger is dan 12 jaar geldt een verzorgingstermijn van 5 jaar. Als een kind 12 jaar of ouder is geldt een verzorgingstermijn van 3 jaar. Bij kinderen onder de 12 jaar kan geslachtsnaamswijziging ondanks bezwaar van één van de ouders toch worden toegestaan als de ouder onherroepelijk is veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf tegen de minderjarige, waaronder zedendelicten en mishandeling. Indien een van de ouders niet instemt met de geslachtsnaamswijziging gaat bij kinderen van 12 jaar of ouder de wens van het kind voor. Vraag van mevrouw Bouwmeester (PvdA) over ouders met problemen (ggz, detentie, Maatschappelijke Ondersteuning) die geen hulp kunnen vragen. Wat betreft gedetineerde moeders zijn verschillende verbeteringen in gang gezet om deze moeders en hun kinderen betere ondersteuning te bieden. U ontvangt uiterlijk in januari informatie over de ontwikkelingen op dit terrein. Ik beschik niet over informatie waaruit blijkt dat de problemen die bestaan bij gedetineerde moeders zich voordoen bij de maatschappelijke ondersteuning en de GGZ. Bij hen is er sprake is van een bestaande relatie tussen hulpverleners en het gezin. Deze kunnen bureau jeugdzorg inschakelen als er geen adequate opvang of zorg is voor de kinderen. Over dit onderwerp hebben wij tijdens een AO op 29 oktober jl. uitgebreid van gedachten gewisseld. Vraag van de heer Voordewind (CU) over het budget voor de JGZ gebaseerd op het basistakenpakket. De toereikendheid van het budget voor de JGZ is onderzocht met de evaluatie JGZ in 2006. Deze evaluatie liet zien dat op dat moment het macro-budget toereikend was. Het wettelijk basistakenpakket is sinds die tijd niet veranderd. Wel zijn er ontwikkelingen die invloed hebben op de werkwijze van de JGZ, zoals de vorming van de Centra voor Jeugd en Gezin. De wetgeving met betrekking tot het basistakenpakket biedt voldoende ruimte aan professionals om hun werkwijze aan de actualiteit aan te passen. Gemeenten financieren nu het Basistakenpakket JGZ uit de BDU CJG en via het gemeentefonds. Via beide financieringsstromen komen deze regeerperiode extra structurele middelen beschikbaar voor de vorming van Centra voor Jeugd en Gezin. Het gaat om oplopend tot 2011 € 100 mln. per jaar extra via de BDU-CJG en € 100 mln. per jaar extra via het accres van het gemeentefonds. Daarnaast zijn ook extra structurele middelen beschikbaar voor het EKD en de verwijsindex, in totaal oplopend tot € 20 mln. per jaar in 2011. Vraag van de heer Voordewind (CU) over het uitvoeren van een tussenevaluatie en of er meer inzicht kan komen op de besteding van de BDU-middelen? Met de invoering van de BDU CJG is aan gemeenten een meerjarige uitkering verleend voor de jaren 2008 tot en met 2011. Gemeenten krijgen met de brede doeluitkering meer vrijheid om bedragen op de beste wijze en het beste moment in te zetten. Afgesproken is dat een financiële evaluatie van de BDU aan het einde van de vier jaar waarop de BDU betrekking heeft plaatsvindt. Jaarlijks wordt een kort inhoudelijke verslag door elke gemeente hierover opgesteld. Gezien de gemaakte afspraken over de BDU en de reeds voorziene evaluatie aan het eind van de looptijd, ligt de uitvoering van een tussentijdse evaluatie niet voor de hand. Vraag van de heer Voordewind (CU) over de uitvoering van het programma Triple P door elke CJG. Triple P is een van de programma's voor opvoedondersteuning die het NJi heeft beoordeeld als theoretisch goed onderbouwd. Het is belangrijk dat gemeenten zoveel mogelijk inzetten op het gebruik van effectieve programma’s in het CJG. Daarom is door het NJi een handreiking opvoedingsondersteuning in het CJG opgesteld. Deze handreiking is naar alle gemeenten gestuurd als onderdeel van de Gereedschapskist CJG. Triple P is hierin opgenomen als effectieve en veelbelovende interventie voor opvoedingsondersteuning. Vraag van de heer Voordewind (CU) over het moeizaam kunnen vinden van informatie op het internet over het verband tuusen alcoholgebruik en hersenschade. In de huidige opvoedondersteuningscampagne over alcohol is er juist veel aandacht voor de schadelijke gevolgen van alcoholgebruik door jongeren, waaronder hersenschade. Ouders kunnen relevante informatie vinden via de websites HYPERLINK "http://www.alcoholinfo.nl" www.alcoholinfo.nl en HYPERLINK "http://www.uwkindenalcohol.nl" www.uwkindenalcohol.nl . In deze campagne worden er ook ouderavonden georganiseerd. Tijdens deze avonden wordt er aandacht besteed aan de lichamelijke effecten van alcoholgebruik op jongeren. Vraag van de heer Voordewind (CU) over het uniform optrekken van de leeftijdsgrens over alcoholgebruik naar 18 jaar. De Tweede Kamer heeft de regering eind 2007 per motie verzocht de huidige leeftijdsgrens van 16 jaar te handhaven en in een aantal gemeenten experimenten met een verhoging van de leeftijdsgrens mogelijk te maken. Naar aanleiding van deze motie heeft de regering een experimenteerartikel in het wijzigingsvoorstel van de Drank- en Horecawet opgenomen. Op grond daarvan kunnen gemeenten voor een bepaalde periode gaan experimenteren met het verhogen van de leeftijdsgrens naar 18 jaar. Vraag van de heer Voordewind (CU) over het ondersteunen van het project Alcoholvrije Omgeving en deze via de VNG uit te rollen. Het project Alcoholvrije Omgeving beoogt de beschikbaarheid van alcohol in de omgeving van jongeren te verminderen. Het kabinet vindt dit een goed initiatief. Voor gemeenten die aan dit project willen meedoen zijn de volgende mogelijkheden en middelen beschikbaar. - Gemeenten kunnen gebruik maken van de JGZ-middelen in het kader van de Wet Publieke Gezondheid. - Via de begroting is extra financiële ruimte voor de Centra voor Jeugd en Gezin beschikbaar, waarmee gemeenten kunnen investeren in preventie en opvoed- en opgroei-ondersteuning. Tot slot kan gemeld worden dat er in het kader van het ZonMw programma ‘Gezonde Slagkracht’ financiële en inhoudelijke ondersteuning geboden gaat worden aan ca. 50 gemeenten die willen investeren in een integrale aanpak van enkele belangrijke gezondheidsthema’s, waaronder alcoholmisbruik. Vraag van de heer Voordewind (CU) over moment waarop de Tweede Kamer de beloofde jaarrapportage over zelfdoding kan verwachten. De Jaarrapportage vermindering suïcidaliteit zal uiterlijk eind deze maand naar de Tweede Kamer worden gezonden. Vraag van de heer Voordewind (CU), over het bevorderen dat suïcidegedachten worden gesignaleerd in de middelbare schoolleeftijd door een extra contactmoment. In een brief aan de Tweede Kamer van 10 juli 2009, (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008 - 2009, 31 001, nr. 72) heb ik aangegeven dat ik het aan gemeenten wil overlaten om te bepalen of en zo, ja aan welke groepen adolescenten zij een extra contactmoment willen bieden. Hierbij kunnen zij de inhoud en de vorm afstemmen op overige lokale en schoolse activiteiten. In het VAO jeugdgezondheidszorg van 28 oktober jl. heb ik aangegeven dat ik het belang van extra contactmoment voor adolescenten met de beroepsgroepen en de VNG zal bespreken. Ik zal daarbij dan ook het advies van het NJi betrekken. Het bestaande budgettaire kader is daarbij uitgangspunt. Over de uitkomsten zal ik de Tweede Kamer informeren. Vraag van de heer Voordewind (CU) over de stand van zaken met betrekking tot de gezinsmonitor. Uit dit onderzoek blijkt dat er een tiental indicatoren over gezinnen kunnen worden toegevoegd aan de landelijke jeugdmonitor. Deze indicatoren beslaan de 4 domeinen van het gezinsbeleid; gezinsvorming, opvoeding, gezin en omgeving en gezin en economie. Aan het CBS is nu de opdracht gegeven om, zover mogelijk, deze geselecteerde gezinsindicatoren op te nemen in de landelijke jeugdmonitor. Daarmee wordt de jeugdmonitor uitgebouwd tot een landelijke jeugd- en gezinsmonitor waaraan ook de ‘Atlas voor het gezin’ wordt gekoppeld, die medio 2010 zal verschijnen. Vraag van de heer Van der Vlies (SGP) of er aan de doelstelling van De Uitdaging bij de evaluatie voldoende recht wordt voldaan. Hoeveel jongeren zijn er bovendien die voor toelating niet binnen de officiele selectieselecteria van Defensie vallen? Is dat een substantieel deel. In de evaluatie van de pilots worden de doelstellingen van het project De Uitdaging geheel meegenomen. Er wordt gekeken naar de oorspronkelijke ambitie en de behaalde resultaten. Cijfers over jongeren die voor toelating niet binnen de officiële selectiecriteria van Defensie vallen komen terug in de eindrapportage van het onderzoek. Deze verschijnt medio 2010. Vragen van de heer Van der Vlies (SGP) over maatregelen om ervaren pleegouders te behouden. Hoe wordt de positie van pleegouders op de aangevoerde punten voldoende gewaarborgd. Het conceptwetsvoorstel Verbetering rechtspositie pleegouders, dat in 2010 naar de Tweede Kamer zal gaan kent de volgende maatregelen: pleegouderraden krijgen medezeggenschap en de informatievoorziening wordt verbeterd; pleegouders kunnen een beroep doen op het klachtrecht, krijgen instemmingsrecht voor het hulpverleningsplan, hebben mede overleg bij (gezins)voogdijplan of jeugdreclasseringsplan en krijgen het recht om de vertrouwenspersoon in te schakelen bij vragen of problemen; De beslissing omtrent de geschiktheid van pleegouders wordt aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht met de mogelijkheid van bezwaar en beroep. Vraag van de heer Van der Vlies (SGP), over de positieve waarde van een richtlijn waarin onder meer tv kijken en electronische media voor kinderen onder 2 jaar onwenselijk wordt geacht. Educatieve programma´s (zoals Sesamstraat, Tik Tak of PeuterTV) kunnen de ontwikkeling van jonge kinderen in positieve zin stimuleren. Wel is het van belang dat televisie kijken op deze jonge leeftijd zorgvuldig en verantwoord gebeurt, namelijk met mate en onder begeleiding van een volwassene. Om kinderopvangorganisaties en ouders hierbij te ondersteunen, kunnen ze bijvoorbeeld gebruik maken van een door BOinK in samenwerking met Teleac/NOT ontwikkelde brochure. Tegen deze achtergrond ziet het kabinet geen noodzaak om richtlijnen op te stellen voor televisie kijken voor jonge kinderen Ons kenmerk bmkKenmerk DBO/Adv-2968157 Bezoekadres: Parnassusplein 5 2511 VX Den Haag T 070 340 50 30 F 070 340 78 34 www.jeugdengezin.nl Ons kenmerk DBO/Adv-2968157 Bijlagen 1 Uw brief Correspondentie uitsluitend richten aan het retouradres met vermelding van de datum en het kenmerk van deze brief.