[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32194 Nader rapport verruiming mogelijkheden voordeelontneming

Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten ter verbetering van de toepassing van de maatregel ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (verruiming mogelijkheden voordeelontneming)

Nader rapport

Nummer: 2009D54370, datum: 2009-10-31, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2009Z20256:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Datum

27 oktober 2009

Onderwerp

Nader rapport betreffende het voorstel tot wijziging van het Wetboek van
Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten ter
verbetering van de toepassing van de maatregel ter ontneming van
wederrechtelijk verkregen voordeel (verruiming mogelijkheden
voordeelontneming)



Blijkens de mededeling van de Directeur van uw kabinet van 28 mei 2009,
nr. 09.001443, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies
inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen
toekomen. Dit advies, gedateerd 20 juli 2009, nr. W03.09.0163/II, bied
ik U hierbij aan. 

De Raad maakt opmerkingen met betrekking tot de voorbereiding van het
wetsvoorstel, de noodzaak, het reisverbod, de verruiming van de gronden
voor verbeurdverklaring, de bewijslastverdeling, het conservatoir beslag
en het onderzoek naar het vermogen van de veroordeelde. Hij is van
oordeel dat in verband met deze opmerkingen over het voorstel in deze
vorm, niet positief kan worden geadviseerd. 

Het wetsvoorstel heeft naar aanleiding van het advies van de Raad
aanzienlijke wijzigingen ondergaan. Onder meer is het van het voorstel
deel uitmakende reisverbod als bijkomende straf komen te vervallen. Ook
de voorgestelde regeling met betrekking tot de verdeling van de
bewijslast werd naar aanleiding van het advies aangepast. Tenslotte zijn
de aanvullende bevoegdheden waarin het voorstel voorziet nader
ingekaderd. Hieronder ga ik meer in detail op de aangebrachte
wijzigingen in. Naar mijn oordeel is daarmee aan de door de Raad
gemaakte opmerkingen adequaat gevolg gegeven. 

1. De Raad constateert dat eerst nadat de adviezen naar aanleiding van
het voorontwerp waren ingewonnen, verstrekkende onderdelen aan het
wetsvoorstel zijn toegevoegd. Hij is van oordeel dat dit ertoe heeft
geleid dat deze adviesorganen zich niet over de meest verstrekkende
wijzigingen hebben kunnen uitlaten en adviseert te motiveren waarom over
het gewijzigde voorstel geen nadere adviezen zijn ingewonnen. Aan dit
onderdeel van het advies is gevolg gegeven door in de onderdelen van de
memorie van toelichting die zich daarvoor lenen, tot uitdrukking te
brengen hoe de uitgebrachte adviezen tot aanpassing van het voorontwerp
hebben geleid. Voorts ben ik nadrukkelijk ingegaan op de redenen waarom
ik gemeend heb van een hernieuwde consultatie af te kunnen zien. Ik
verwijs hiertoe naar onderdeel 2 van de memorie van toelichting. 

2. De Raad maakt opmerkingen over de onderbouwing van de noodzaak van
het voorstel en adviseert het wetsvoorstel in zoverre nader te bezien.
Aan het advies van de Raad is gevolg gegeven door bij de onderdelen van
de memorie van toelichting die zich daarvoor lenen, de noodzaak van de
onderdelen van het wetsvoorstel van een nadere onderbouwing te voorzien.


3. Het advies van de Raad heeft mij aanleiding gegeven de voorgestelde
regeling inzake het reisverbod te heroverwegen en van dit wetsvoorstel
geen deel te laten uitmaken. De opmerkingen die de Raad dienaangaande
heeft gemaakt, laat ik hier derhalve verder onbesproken. 

4. De Raad wijst er terecht op dat met de voorgestelde aanpassing van de
regeling voor verbeurdverklaring de mogelijkheid vervalt om voorwerpen
die niet aan de veroordeelde toebehoren maar die de veroordeelde
“geheel of gedeeltelijk ten eigen bate” kan aanwenden, komt te
vervallen. Dit is niet beoogd. De tekst van het voorgestelde artikel
33a, eerste lid, onderdeel a, heeft overeenkomstig het advies van de
Raad aanpassing ondergaan zodat ook verbeurdverklaring mogelijk is van
voorwerpen die de veroordeelde geheel of gedeeltelijk ten eigen bate kan
aanwenden. 

5. De Raad constateert dat de voorgestelde aanpassing in de memorie van
toelichting wordt omschreven als een omkering van de bewijslast, welke
terminologie aanleiding kan geven tot misverstanden. Het advies van de
Raad heeft mij aanleiding gegeven in de memorie van toelichting te
verduidelijken dat wordt beoogd van de veroordeelde inzicht te
verkrijgen in de herkomst van zijn vermogen. Hiertoe heb ik in de
toelichting tot uitdrukking gebracht dat, door de werking van het
voorgestelde bewijsvermoeden, het principe van een redelijke en billijke
verdeling van de bewijslast toepassing vindt. Ik verwijs in dit verband
naar onderdeel 4.2 van de memorie van toelichting. 

De Raad merkt voorts terecht op dat de regeling is geĂŻnspireerd op de
wettelijke vormgeving van confiscatiebeslissingen in het Verenigd
Koninkrijk en meent dat met het wetsvoorstel, de Nederlandse regeling
belangrijk verder gaat dan de Britse, nu in de Nederlandse regeling niet
de eis zou worden gesteld dat er sprake is van een “criminal
lifestyle”. Naar aanleiding daarvan heb ik als vereiste voor de
toepassing van het bewijsvermoeden opgenomen dat ook het plegen van
andere feiten er aan heeft bijgedragen dat de veroordeelde voordeel
heeft genoten. Aldus vindt het vereiste van een “criminal lifestyle”
naar mijn mening adequaat vertaling in de Nederlandse regeling. Eveneens
blijft als uitgangspunt onverminderd van kracht, dat aan de veroordeelde
slechts voordeel wordt ontnomen, dat hij daadwerkelijk heeft genoten. Om
dit uitgangspunt krachtiger tot uitdrukking te laten komen, heb ik
gevolg gegeven aan het advies van de Raad om er in te voorzien dat de
rechter ook ambtshalve de in artikel 36e, derde lid, Sr genoemde termijn
van zes jaren kan verkorten. In onderdeel 4.2 van de memorie
toelichting, waarnaar ik hier kortheidshalve verwijs, is aangegeven dat
dit middel een belangrijk correctief vormt op de werking van het
bewijsvermoeden. Van een vrijwel onbeperkte omkering van de bewijslast,
waarvan de Raad in dit verband spreekt, is daarmee geen sprake. 

6. De Raad adviseert de voorgestelde regeling van het anderbeslag te
heroverwegen. De Raad meent dat de regeling zijn doel voorbij schiet en
dat eigendomsverhoudingen die bescherming verdienen, ten onrechte
aantastbaar worden gemaakt. De Raad wijst in dit verband op artikel 1,
eerste lid, eerste zin, van het Eerste Protocol, EVRM. Met de Raad ben
ik het oordeel toegedaan dat de eigendom van derden te goeder trouw
passend dient te worden beschermd. Dit laat onverlet dat de thans
geldende toepassingsvereisten het gebruik van het “anderbeslag” te
zeer beperken. Aan het advies heb ik gevolg gegeven door de regeling van
het “anderbeslag” van een nadere inkadering te voorzien. Naast het
vereiste dat er voorwerpen aan de ander zijn gaan toebehoren met
verhaalsfrustratie als doel, komt in de vereisten thans tot uitdrukking
dat de ander zich van dat doel, in meer of mindere mate, bewust moet
zijn geweest. Hiermee is een wetenschapsvereiste verwoord. Aldus wordt
voorkomen dat derden te goeder trouw ten onrechte met een onder hen
gelegd beslag worden geconfronteerd. De Raad merkt voorts op dat het
criterium van “aanwijzingen” een relatief licht strafvorderlijk
criterium is. Hierin heb ik aanleiding gezien het thans reeds in de wet
besloten liggende criterium van “voldoende aanwijzingen” te
handhaven. Daarbij heb ik aanmerking genomen dat dit criterium in de
rechtspraktijk ook nu reeds wordt gehanteerd. 

7. De Raad adviseert de bevoegdheden die nodig worden geacht voor het
onderzoek naar het vermogen van de veroordeelde in de wet op te sommen
en aan te geven onder welke voorwaarden de bevoegdheden kunnen worden
ingezet. Ook aan dit onderdeel van het advies heb ik gevolg gegeven. De
bevoegdheden die in het belang van het onderzoek naar het vermogen van
de veroordeelde kunnen worden toegepast en de voorwaarden waaronder,
zijn opgesomd in de artikelen 577ba tot en met 577bg Sv. Niet langer
wordt voor de toepassing van bevoegdheden in het onderzoek naar het
vermogen van de veroordeelde aansluiting gezocht bij de relatieve
zwaarte van de feiten waarvoor een veroordeling is uitgesproken. In de
voorgestelde regeling komt zo meer tot uitdrukking dat het
onderzoeksbelang in artikel 577ba Sv een afgeleide is van de omvang van
de nog openstaande betalingsverplichting en de mogelijkheden om door
onderzoekshandelingen daarvoor verhaal te vinden. Het voorgestelde
artikel 577ba dat eveneens aanpassing heeft ondergaan, voorziet er in
dat de rechter-commissaris deze elementen in zijn afwegingen betrekt
voordat hij de officier van justitie tot het doen van onderzoek naar het
vermogen van de veroordeelde machtiging verleent. Ook de toelichting
heeft in dit verband aanpassing ondergaan. Kortheidshalve verwijs ik
hiervoor naar onderdeel 6 van de memorie van toelichting. 

8. De redactionele kanttekeningen van de Raad zijn, behoudens voor zover
betrekking hebbend op het reisverbod, overgenomen. Van de gelegenheid is
tenslotte gebruik gemaakt om, in plaats van de voorgestelde wijziging in
artikel 126 Sv, te voorzien in een afzonderlijk artikel 126fa Sv, dat
nadere voorzieningen bevat in verband met het strafrechtelijk financieel
onderzoek. In lijn daarmee heeft ook artikel 126f, vierde lid, Sv
wijziging ondergaan.

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en
de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal te zenden.

  IF   REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT     = " " "

" "

  REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT  Test  

"   

 

Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en
Vreemdelingenzaken

Directie Wetgeving

sector straf- en sanctierecht

Datum

27 oktober 2009

  REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT    	Pagina   PAGE \*
MERGEFORMAT  2  van   SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT  3  



Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en
Vreemdelingenzaken

Directie Wetgeving

sector straf- en sanctierecht

Schedeldoekshaven 100

2511 EX  Den Haag

Postbus 20301

2500 EH  Den Haag

www.justitie.nl

Contactpersoon

mr. M.A.H. Kempen

wetgevingsjurist

T	0703708084

m.a.h.kempen@minjus.nl

Registratienummer

5625005/09/6

 	  IF   SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT  3 > 1"Pagina   PAGE \* MERGEFORMAT
 1  van   SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT  3  " " "  Pagina 1 van 3   



Aan de Koningin