32194 Nader rapport verruiming mogelijkheden voordeelontneming
Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten ter verbetering van de toepassing van de maatregel ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (verruiming mogelijkheden voordeelontneming)
Nader rapport
Nummer: 2009D54370, datum: 2009-10-31, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie ()
Onderdeel van zaak 2009Z20256:
- Indiener: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2009-11-03 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2009-11-10 14:40: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2009-11-18 14:30: Procedurevergadering Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2009-12-10 14:00: Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten ter verbetering van de toepassing van de maatregel ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (verruiming mogelijkheden voordeelontneming) (32194) (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2010-02-17 14:30: Procedurevergadering commissie Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2010-03-02 15:30: Extra procedurevergadering commissie Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2010-03-10 16:00: Procedurevergadering commissie Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2010-03-31 14:00: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2010-04-15 15:45: Wijz. Wetboek van Strafrecht; verruiming mogelijkheden voordeelontneming (32 194) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2010-04-20 15:15: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (đ origineel)
Datum 27 oktober 2009 Onderwerp Nader rapport betreffende het voorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten ter verbetering van de toepassing van de maatregel ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (verruiming mogelijkheden voordeelontneming) Blijkens de mededeling van de Directeur van uw kabinet van 28 mei 2009, nr. 09.001443, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 20 juli 2009, nr. W03.09.0163/II, bied ik U hierbij aan. De Raad maakt opmerkingen met betrekking tot de voorbereiding van het wetsvoorstel, de noodzaak, het reisverbod, de verruiming van de gronden voor verbeurdverklaring, de bewijslastverdeling, het conservatoir beslag en het onderzoek naar het vermogen van de veroordeelde. Hij is van oordeel dat in verband met deze opmerkingen over het voorstel in deze vorm, niet positief kan worden geadviseerd. Het wetsvoorstel heeft naar aanleiding van het advies van de Raad aanzienlijke wijzigingen ondergaan. Onder meer is het van het voorstel deel uitmakende reisverbod als bijkomende straf komen te vervallen. Ook de voorgestelde regeling met betrekking tot de verdeling van de bewijslast werd naar aanleiding van het advies aangepast. Tenslotte zijn de aanvullende bevoegdheden waarin het voorstel voorziet nader ingekaderd. Hieronder ga ik meer in detail op de aangebrachte wijzigingen in. Naar mijn oordeel is daarmee aan de door de Raad gemaakte opmerkingen adequaat gevolg gegeven. 1. De Raad constateert dat eerst nadat de adviezen naar aanleiding van het voorontwerp waren ingewonnen, verstrekkende onderdelen aan het wetsvoorstel zijn toegevoegd. Hij is van oordeel dat dit ertoe heeft geleid dat deze adviesorganen zich niet over de meest verstrekkende wijzigingen hebben kunnen uitlaten en adviseert te motiveren waarom over het gewijzigde voorstel geen nadere adviezen zijn ingewonnen. Aan dit onderdeel van het advies is gevolg gegeven door in de onderdelen van de memorie van toelichting die zich daarvoor lenen, tot uitdrukking te brengen hoe de uitgebrachte adviezen tot aanpassing van het voorontwerp hebben geleid. Voorts ben ik nadrukkelijk ingegaan op de redenen waarom ik gemeend heb van een hernieuwde consultatie af te kunnen zien. Ik verwijs hiertoe naar onderdeel 2 van de memorie van toelichting. 2. De Raad maakt opmerkingen over de onderbouwing van de noodzaak van het voorstel en adviseert het wetsvoorstel in zoverre nader te bezien. Aan het advies van de Raad is gevolg gegeven door bij de onderdelen van de memorie van toelichting die zich daarvoor lenen, de noodzaak van de onderdelen van het wetsvoorstel van een nadere onderbouwing te voorzien. 3. Het advies van de Raad heeft mij aanleiding gegeven de voorgestelde regeling inzake het reisverbod te heroverwegen en van dit wetsvoorstel geen deel te laten uitmaken. De opmerkingen die de Raad dienaangaande heeft gemaakt, laat ik hier derhalve verder onbesproken. 4. De Raad wijst er terecht op dat met de voorgestelde aanpassing van de regeling voor verbeurdverklaring de mogelijkheid vervalt om voorwerpen die niet aan de veroordeelde toebehoren maar die de veroordeelde âgeheel of gedeeltelijk ten eigen bateâ kan aanwenden, komt te vervallen. Dit is niet beoogd. De tekst van het voorgestelde artikel 33a, eerste lid, onderdeel a, heeft overeenkomstig het advies van de Raad aanpassing ondergaan zodat ook verbeurdverklaring mogelijk is van voorwerpen die de veroordeelde geheel of gedeeltelijk ten eigen bate kan aanwenden. 5. De Raad constateert dat de voorgestelde aanpassing in de memorie van toelichting wordt omschreven als een omkering van de bewijslast, welke terminologie aanleiding kan geven tot misverstanden. Het advies van de Raad heeft mij aanleiding gegeven in de memorie van toelichting te verduidelijken dat wordt beoogd van de veroordeelde inzicht te verkrijgen in de herkomst van zijn vermogen. Hiertoe heb ik in de toelichting tot uitdrukking gebracht dat, door de werking van het voorgestelde bewijsvermoeden, het principe van een redelijke en billijke verdeling van de bewijslast toepassing vindt. Ik verwijs in dit verband naar onderdeel 4.2 van de memorie van toelichting. De Raad merkt voorts terecht op dat de regeling is geĂŻnspireerd op de wettelijke vormgeving van confiscatiebeslissingen in het Verenigd Koninkrijk en meent dat met het wetsvoorstel, de Nederlandse regeling belangrijk verder gaat dan de Britse, nu in de Nederlandse regeling niet de eis zou worden gesteld dat er sprake is van een âcriminal lifestyleâ. Naar aanleiding daarvan heb ik als vereiste voor de toepassing van het bewijsvermoeden opgenomen dat ook het plegen van andere feiten er aan heeft bijgedragen dat de veroordeelde voordeel heeft genoten. Aldus vindt het vereiste van een âcriminal lifestyleâ naar mijn mening adequaat vertaling in de Nederlandse regeling. Eveneens blijft als uitgangspunt onverminderd van kracht, dat aan de veroordeelde slechts voordeel wordt ontnomen, dat hij daadwerkelijk heeft genoten. Om dit uitgangspunt krachtiger tot uitdrukking te laten komen, heb ik gevolg gegeven aan het advies van de Raad om er in te voorzien dat de rechter ook ambtshalve de in artikel 36e, derde lid, Sr genoemde termijn van zes jaren kan verkorten. In onderdeel 4.2 van de memorie toelichting, waarnaar ik hier kortheidshalve verwijs, is aangegeven dat dit middel een belangrijk correctief vormt op de werking van het bewijsvermoeden. Van een vrijwel onbeperkte omkering van de bewijslast, waarvan de Raad in dit verband spreekt, is daarmee geen sprake. 6. De Raad adviseert de voorgestelde regeling van het anderbeslag te heroverwegen. De Raad meent dat de regeling zijn doel voorbij schiet en dat eigendomsverhoudingen die bescherming verdienen, ten onrechte aantastbaar worden gemaakt. De Raad wijst in dit verband op artikel 1, eerste lid, eerste zin, van het Eerste Protocol, EVRM. Met de Raad ben ik het oordeel toegedaan dat de eigendom van derden te goeder trouw passend dient te worden beschermd. Dit laat onverlet dat de thans geldende toepassingsvereisten het gebruik van het âanderbeslagâ te zeer beperken. Aan het advies heb ik gevolg gegeven door de regeling van het âanderbeslagâ van een nadere inkadering te voorzien. Naast het vereiste dat er voorwerpen aan de ander zijn gaan toebehoren met verhaalsfrustratie als doel, komt in de vereisten thans tot uitdrukking dat de ander zich van dat doel, in meer of mindere mate, bewust moet zijn geweest. Hiermee is een wetenschapsvereiste verwoord. Aldus wordt voorkomen dat derden te goeder trouw ten onrechte met een onder hen gelegd beslag worden geconfronteerd. De Raad merkt voorts op dat het criterium van âaanwijzingenâ een relatief licht strafvorderlijk criterium is. Hierin heb ik aanleiding gezien het thans reeds in de wet besloten liggende criterium van âvoldoende aanwijzingenâ te handhaven. Daarbij heb ik aanmerking genomen dat dit criterium in de rechtspraktijk ook nu reeds wordt gehanteerd. 7. De Raad adviseert de bevoegdheden die nodig worden geacht voor het onderzoek naar het vermogen van de veroordeelde in de wet op te sommen en aan te geven onder welke voorwaarden de bevoegdheden kunnen worden ingezet. Ook aan dit onderdeel van het advies heb ik gevolg gegeven. De bevoegdheden die in het belang van het onderzoek naar het vermogen van de veroordeelde kunnen worden toegepast en de voorwaarden waaronder, zijn opgesomd in de artikelen 577ba tot en met 577bg Sv. Niet langer wordt voor de toepassing van bevoegdheden in het onderzoek naar het vermogen van de veroordeelde aansluiting gezocht bij de relatieve zwaarte van de feiten waarvoor een veroordeling is uitgesproken. In de voorgestelde regeling komt zo meer tot uitdrukking dat het onderzoeksbelang in artikel 577ba Sv een afgeleide is van de omvang van de nog openstaande betalingsverplichting en de mogelijkheden om door onderzoekshandelingen daarvoor verhaal te vinden. Het voorgestelde artikel 577ba dat eveneens aanpassing heeft ondergaan, voorziet er in dat de rechter-commissaris deze elementen in zijn afwegingen betrekt voordat hij de officier van justitie tot het doen van onderzoek naar het vermogen van de veroordeelde machtiging verleent. Ook de toelichting heeft in dit verband aanpassing ondergaan. Kortheidshalve verwijs ik hiervoor naar onderdeel 6 van de memorie van toelichting. 8. De redactionele kanttekeningen van de Raad zijn, behoudens voor zover betrekking hebbend op het reisverbod, overgenomen. Van de gelegenheid is tenslotte gebruik gemaakt om, in plaats van de voorgestelde wijziging in artikel 126 Sv, te voorzien in een afzonderlijk artikel 126fa Sv, dat nadere voorzieningen bevat in verband met het strafrechtelijk financieel onderzoek. In lijn daarmee heeft ook artikel 126f, vierde lid, Sv wijziging ondergaan. Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden. IF REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT = " " " " " REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT Test " Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken Directie Wetgeving sector straf- en sanctierecht Datum 27 oktober 2009 REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 2 van SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT 3 Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken Directie Wetgeving sector straf- en sanctierecht Schedeldoekshaven 100 2511 EX Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.justitie.nl Contactpersoon mr. M.A.H. Kempen wetgevingsjurist T 0703708084 m.a.h.kempen@minjus.nl Registratienummer 5625005/09/6 IF SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT 3 > 1"Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 1 van SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT 3 " " " Pagina 1 van 3 Aan de Koningin