[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32211 NR Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche

Regels betreffende de regulering van prostitutie en betreffende het bestrijden van misstanden in de seksbranche (Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche)

Nader rapport

Nummer: 2009D55519, datum: 2009-11-10, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2009Z21028:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw Kabinet van 6 mei 2009,
nr. 09.001235, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies
inzake bovenvermeld voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen
toekomen. Dit advies, gedateerd 11 september 2009, no. W04.09.0150/I,
bied ik U hierbij aan.

1.	Inleiding

Het is verheugend te constateren dat de Raad van State een zekere mate
van centralisatie gerechtvaardigd acht, en dat hij de invoering van een
verplicht vergunningenstelsel onderschrijft. Het zijn twee kernelementen
van het onderhavige wetsvoorstel, zonder welke een wettelijke regeling
als nu wordt voorgesteld aanmerkelijk minder effectief zou zijn voor het
bereiken van de gestelde doelen. 

Mede namens de Minister van Justitie ga ik hieronder in op het advies
van de Raad van State.

2. Doelen van het wetsvoorstel

Onder meer uit de laatste evaluatie van de opheffing van het
bordeelverbod blijkt dat een aantal oorzaken is aan te wijzen voor het
voortbestaan van misstanden in de prostitutiebranche. De gemeentelijke
en regionale verschillen in prostitutie- en vergunningenbeleid alsmede
het ontbreken van voldoende zicht op niet-vergunde bedrijven en bepaalde
vormen van prostitutie, zoals de escortbranche en thuiswerkers, worden
als de voornaamste oorzaken gezien. Het wetsvoorstel heeft primair de
aanpak van deze oorzaken ten doel door het verkleinen van lokale en
regionale verschillen, het verkrijgen van meer zicht en grip op de
seksbranche door alle vormen van prostitutie onder een vorm van
regulering te brengen, en het vergemakkelijken van toezicht en
handhaving. Invoering van een verplicht en uniform vergunningenstelsel
voor de uitoefening van een seksbedrijf is een kern van het
wetsvoorstel. Het belang daarvan wordt ook door de Raad onderschreven.
Samen met de registratieplicht voor prostituees en het landelijk
register van vergunningen voor escortbedrijven wordt een zo veel
mogelijk sluitend bestuurlijk stelsel in het leven geroepen dat vanwege
het regulerend effect op de branche de aanpak van misstanden in de
seksbranche kan verbeteren, prostituees een betere bescherming kan
bieden en de strafrechtelijke bestrijding van mensenhandel, prostitutie
door minderjarigen en gedwongen prostitutie beter kan ondersteunen. De
voorgestelde wetgeving schept aldus het kader voor een robuuste aanpak
van misstanden in de seksbranche. Met het voorgestelde instrumentarium
krijgen gemeenten en de met handhaving van de voorgestelde wetgeving
belaste autoriteiten de mogelijkheid om een effectief beleid te voeren
ten aanzien van seksbedrijven in het algemeen en prostitutiebedrijven in
het bijzonder. 

Met de vergunningplicht en uniformering van vergunningvoorwaarden worden
strenge eisen aan het gedrag van exploitanten en hun bedrijfsvoering
gesteld. Exploitanten hebben het beste zicht op mogelijke misstanden in
het seksbedrijf en dragen daarmee een bijzondere verantwoordelijkheid.
Zij dienen van onbesproken gedrag te zijn en zorg te dragen voor een
veilige bedrijfsvoering, met respect voor de positie van de prostituee.
Wordt hieraan niet, of niet langer, door de exploitant voldaan, dan mag
deze exploitant ingevolge het wetsvoorstel niet of niet langer als
zodanig werkzaam zijn. De voor het uitoefenen van een seksbedrijf
benodigde vergunning dient in dat geval niet te worden verleend of dient
te worden ingetrokken. Wij zijn van oordeel dat indien een exploitant
niet, of niet langer, aan de gestelde vereisten voldoet, de kans op het
ontstaan van misstanden wordt vergroot. Met het weren van deze
exploitanten kunnen dan ook misstanden worden voorkomen.

Een grote groep van prostituees (vooral thuiswerkers en prostituees die
werkzaam zijn in de escortbranche) is momenteel onzichtbaar en niet
bereikbaar voor informatie en voorlichting. De registratieplicht voor
prostituees voorziet in een contactmoment tussen prostituee en gemeente
en biedt de mogelijkheid om de prostituee van informatie en voorlichting
te voorzien. Bij registratie kunnen door de gemeente mogelijk signalen
van slachtofferschap worden opgevangen en doorgegeven aan de politie.
Omdat het signaleren van mogelijk slachtofferschap lastig is, wordt door
middel van de informatieverstrekking bij registratie getracht de
prostituee zelf in een positie te brengen om, indien nodig, stappen te
ondernemen. In het informatiepakket zal daartoe onder meer informatie
worden opgenomen over de rechten van de prostituee, de risico’s van de
werkzaamheden en de mogelijkheden uit de branche te stappen, alsmede
contactgegevens van hulpverleningsdiensten en politie. Voorts biedt de
(driejaarlijkse) vernieuwing van registratie contactmomenten, met de
mogelijkheid mogelijk slachtofferschap te signaleren. Ook de controle op
registratiebewijzen biedt die mogelijkheid.

In de evaluatie van de opheffing van het bordeelverbod wordt voorts
geconstateerd dat er gemeentelijke verschillen bestaan met betrekking
tot vergunningverlening en toezicht en handhaving. Zo is in de ene
gemeente een escortbedrijf vergunningplichtig en in de andere gemeente
niet. Ook de geldende vergunningvoorwaarden kunnen per gemeente
verschillen. Dergelijke verschillen zijn niet wenselijk, omdat zij
kunnen leiden tot verplaatsingen van exploitanten naar die gemeenten
waar geen vergunningplicht geldt, en waar de exploitant zich dus niet
behoeft te houden aan regels, vastgelegd in een vergunning. Ook leiden
deze verschillen nu nog mogelijk tot verplaatsingen naar gemeenten waar
lichtere vergunningvoorwaarden gelden of waar minder toezicht en
handhaving plaatsvinden. Met het creëren van een vergunningplicht voor
alle seksbedrijven en het uniformeren van de aan de exploitant en
beheerder van een seksbedrijf te stellen gedragseisen en op te leggen
verplichtingen, wordt beoogd dergelijke verplaatsingen tegen te gaan. Er
zullen niet langer gemeenten zijn waar een vergunning niet nodig is of
waar niet of nauwelijks vergunningvoorwaarden gelden: een vergunning is
overal vereist en in alle gemeenten waar vergunningen worden verleend,
gelden minimaal dezelfde wettelijke voorwaarden. Een verplicht
vergunningenstelsel brengt tevens met zich dat gemeenten kunnen optreden
tegen niet-vergunde bedrijven. Het verbeteren van grip en zicht op de
branche en het vergemakkelijken van toezicht stellen gemeenten in staat
dit optreden effectiever vorm te geven. De wijze waarop en de
intensiteit waarmee handhavend optreden plaatsvindt, dienen lokaal te
worden bepaald aan de hand van de lokale situatie. Het wettelijk
landelijk verankeren van een handhavingsniveau voor alle gemeenten
achten wij derhalve niet wenselijk. Dit is bij uitstek een
aangelegenheid voor de lokale driehoek, met regionale afstemming.

Conform het advies van de Raad van State is in de memorie van
toelichting nader ingegaan op de verhouding tussen doelen en middelen en
op de wijze waarop het wetsvoorstel bijdraagt aan de bestrijding van
misstanden in de seksbranche. 

3. 	De voorgestelde maatregelen

Het wetsvoorstel ziet niet slechts op strafrechtelijke sanctionering van
verbodsbepalingen. Voor alle verbodsbepalingen, de strafbaarstelling van
de klant en de prostituee uitgezonderd, geldt dat tevens bestuurlijk kan
worden opgetreden. Naast punitieve strafrechtelijke sancties op basis
van de Wet op de economische delicten, heeft het bestuur de mogelijkheid
reparatoire maatregelen op te leggen.

De constatering van de Raad dat de instrumenten administratieve
verplichtingen opleggen, maar situaties en gedragingen niet reguleren,
delen wij niet. De aan de exploitant uniform voorgeschreven eisen hebben
wel degelijk een normatief karakter. Met de eisen wordt de exploitant,
op straffe van bijvoorbeeld intrekking van de vergunning,
verantwoordelijk gemaakt voor bijvoorbeeld de bestrijding van misstanden
en een goede en veilige bedrijfsvoering. Dit instrument reguleert dus
juist situaties en gedragingen binnen de prostitutiebranche. Om nog
duidelijker te maken dat de exploitant werk moet maken van een aantal
zaken, is nu in het wetsvoorstel opgenomen dat de exploitant een
bedrijfsplan moet overleggen bij de aanvraag van een vergunning voor een
prostitutiebedrijf. Op die wijze kan de gemeente vooraf beoordelen of in
voldoende mate aandacht wordt besteed aan onder meer het welzijn van de
prostituees. Nadere regeling van de inhoud van het bedrijfsplan zal bij
algemene maatregel van bestuur plaatsvinden.

Met de in het wetsvoorstel opgenomen vergunningplicht voor exploitanten
van seksbedrijven en registratieplicht voor prostituees worden alle
vormen van prostitutie onder een vorm van regulering gebracht. Anders
dan de Raad veronderstelt, wordt vergeleken bij de huidige situatie het
gereguleerde deel van de branche dan ook vergroot. Waar thans de
mogelijkheid bestaat tot verplaatsing naar een gemeente waar geen
vergunningplicht geldt, of tot verschuiving naar vormen van prostitutie
die niet gereguleerd zijn, geldt straks een sluitend stelsel. De
scheiding tussen het gereguleerde, legale deel en het niet-gereguleerde,
illegale deel, wordt door de voorgestelde wetgeving scherper. Dit
vergroot de mogelijkheden tot een effectieve aanpak van het illegale
deel.

Overeenkomstig het advies van de Raad van State is op bovenstaande
punten ingegaan in de memorie van toelichting. 

3.1 Registratieplicht prostituees 

Zoals hiervoor is uiteengezet, is registratie een belangrijk middel om
de aanpak van onvrijwillige prostitutie te kunnen ondersteunen. Wij zijn
het derhalve niet eens met de stelling van de Raad dat het
oorspronkelijke doel van de registratie uit het zicht is verdwenen nu
een vermoeden van slachtofferschap niet als weigeringsgrond voor
registratie is opgenomen. 

Zoals de Raad in zijn advies aangeeft, is bij de voorbereiding van de
voorgestelde wetgeving overwogen om een vermoeden van slachtofferschap
als weigeringsgrond bij registratie op te nemen. Na ampele overweging
hebben wij daarvan afgezien. Daarbij zijn de reacties uit de
consultatieronde, waarin dit punt expliciet is voorgelegd, betrokken.
Het overgrote deel van de geconsulteerde organisaties gaf aan dat de
uitvoerbaarheid van een registratiesysteem waarin wordt gewerkt met een
dergelijke weigeringsgrond problematisch is, terwijl de mogelijke
toegevoegde waarde beperkt moet worden geacht. 

Het signaleren van slachtofferschap is zeer lastig, zelfs voor experts
op het terrein van de bestrijding van mensenhandel. Het onderscheid
tussen vrijwilligheid, onvrijwilligheid en slachtofferschap blijkt in de
praktijk dikwijls moeilijk vast te stellen. Om slachtofferschap vast te
stellen is het vaak nodig om verschillende signalen te combineren. Soms
ook blijkt slachtofferschap pas nadat de prostituee is gaan werken.
Veelal kan eerst na meerdere malen intensief met de prostituee te hebben
gesproken en bijvoorbeeld in kaart te hebben gebracht met wie zij
contacten onderhoudt, een vermoeden van onvrijwilligheid worden
vastgesteld. Om deze reden achten wij het niet wenselijk om een
vermoeden van slachtofferschap op te nemen als grond om een verzoek tot
inschrijving in het landelijk register van prostituees te weigeren.
Hiermee wordt schijnzekerheid met betrekking tot de geregistreerde
prostituee voorkomen. Betrokkenen, in het bijzonder klanten en
exploitanten, dienen alert zijn te zijn op het feit dat ook een
geregistreerde prostituee slachtoffer kan zijn van mensenhandel, en
signalen die daarop wijzen, te melden bij de politie. Ook van gemeenten
mag dat worden verwacht. 

Het wetsvoorstel beoogt met de registratie van prostituees bepaald niet
een papieren werkelijkheid te creëren. Juist de registratie leidt tot
een eerste contactmoment met de prostituee (al dan niet met een intake
gesprek) waarbij informatie en voorlichting kan worden gegeven. Omdat
het zo lastig is signalen van mensenhandel op te vangen, is het van
belang de prostituee in een positie te brengen waarin zij zelf deze
signalen kan afgeven (aan hulpverlening en politie). Voorts biedt ook de
controle op de registratie een contactmoment, met dezelfde
mogelijkheden. 

Met betrekking tot toezicht verzorgt de Politieacademie de cursus
‘Prostitutiecontrole en Mensenhandel’, waarmee toezichthouders
worden getraind om contact te maken en te onderhouden met prostituees en
daarbij alert te zijn op eventuele signalen van mensenhandel. Ook het
Coördinatiecentrum Mensenhandel (CoMensha) geeft aan het van groot
belang te vinden dat gemeenteambtenaren vaardigheden ontwikkelen om
signalen van gedwongen prostitutie te herkennen en het biedt zijn
expertise op dit terrein aan gemeenten aan. Voorts heeft ook de Task
Force mensenhandel een handreiking bestuurlijk toezicht in de vergunde
prostitutiesector ontwikkeld. Wij zullen dit in het kader van de
implementatie van het wetsvoorstel bij de ondersteuning van gemeenten
meenemen. 

Ook diverse exploitanten hebben tijdens overleggen en werkbezoeken
aangegeven hun bijdrage aan de bestrijding van mensenhandel te willen
leveren en in te willen zetten op het signaleren van mogelijk
slachtofferschap. Alvorens een prostituee in het bedrijf werkzaam wordt
trachten zij door middel van een vragenlijst meer inzicht te krijgen in
mogelijk slachtofferschap. Nu dit wetsvoorstel een grotere
verantwoordelijkheid legt bij elke exploitant om misstanden binnen zijn
bedrijf tegen te gaan, mag worden verwacht dat ook langs die weg
slachtoffers eerder in beeld komen.

Bij de door de Raad aangehaalde korte verkenning rond de registratie van
prostituees zijn vijf doelen genoemd:

het verminderen van onvrijwillige/illegale prostitutie;

het vergemakkelijken van toezicht en controle;

het bereikbaarder maken van prostituees voor voorlichting en
hulpverlening;

het voorkomen van een (verdere) vlucht van prostituees vanuit de
gereguleerde sector, en 

het strafbaar stellen van klanten van illegaal aanbod aan prostitutie.

Al deze doelen worden in meerdere of mindere mate met de registratie van
prostituees gediend. Er kan derhalve niet gezegd worden dat het
oorspronkelijke doel uit het oog is verloren. Om de hierboven vermelde
redenen is het vermoeden van slachtofferschap als weigeringsgrond bij
registratie komen te vervallen. De registratie en de bijbehorende
controles bieden echter een aanknopingspunt voor het verder verzamelen
van signalen over misstanden. En naast andere instrumenten is
registratie een essentieel element om onvrijwillige/illegale prostitutie
tegen te gaan.

a. Neveneffecten

Prostitutie betreft een legaal beroep waarbij zich desondanks veel
misstanden voordoen. Een van de middelen die wij essentieel achten om
die misstanden te bestrijden, is de registratie. De Raad noemt enkele
mogelijke neveneffecten daarvan, waaronder stigmatisering. Wij zien niet
hoe door registratie een stigma op een prostituee gelegd zou worden dat
niet reeds al bestaat. Wij hebben, in het licht van het bestaande taboe
op prostitutie, uiteraard begrip voor de wens tot anonimiteit en
bescherming van de privacy van de prostituee. Anonimiteit kan door
kwaadwillenden echter ook worden misbruikt om (potentiële) slachtoffers
in een 

geĂŻsoleerde en kwetsbare situatie te houden of te brengen, waarin
uitbuiting kan plaatsvinden of voortduren. De voorgestelde registratie
perkt deze anonimiteit in, en maakt de legale status van de prostituee
zichtbaar.

Het wetsvoorstel houdt rekening met bestaande gevoeligheden. Zo kunnen,
om eventuele angst voor herkenning tegen te gaan, prostituees zich
desgewenst bij een andere gemeente dan waar zij woonachtig zijn, laten
registreren. Bovendien is de registratie met waarborgen omgeven. Zo zal
de registratie direct worden doorgehaald op verzoek van de prostituee
die niet langer als zodanig werkzaam is, waarna alle informatie die met
betrekking tot de gestopte prostituee in het register is opgeslagen,
volledig wordt vernietigd. Voorts zullen alleen de daartoe aangewezen
toezichthouders toegang krijgen tot het register.

Registratie kan door prostituees als een drempel worden ervaren, maar
door bovengenoemde maatregelen menen we dat deze drempel in het
wetsvoorstel zo laag mogelijk wordt gehouden. Wij delen dan ook niet de
verwachting van de Raad dat prostituees die legaal hun beroep willen
uitoefenen, vanwege de registratie de illegaliteit in zullen gaan. Die
keuze wordt niet aantrekkelijk, doordat de registratieplicht goed kan
worden gehandhaafd met behulp van de registratiebewijzen. Ook dienen
prostituees bij het adverteren hun registratienummer te vermelden;
gebeurt dat niet, dan zijn zij strafbaar. Opsporing zal zich met name
gaan richten op advertenties zonder geldig registratienummer. 

b.	Verwerking van persoonsgegevens

De registratie van het gegeven of iemand werkzaam is als prostituee, is
naar ons oordeel geen bijzonder persoonsgegeven in de zin van de Wet
bescherming persoonsgegevens. Het betreft hier weliswaar geen alledaags
beroep, en de kern van de beroepsbezigheden bestaat uit het verrichten
van seksuele handelingen, maar over het persoonlijke seksuele leven of
de seksuele geaardheid van de prostituee wordt niets opgenomen in het
register. Ook het College bescherming persoonsgegevens heeft in zijn
advies geen opmerking gemaakt die erop zou wijzen dat het hier om
bijzondere persoonsgegevens gaat. Uiteraard betreft de registratie
persoonsgegevens. De constatering van de Raad van State dat de memorie
van toelichting daaraan, en aan de eisen van de Wet bescherming
persoonsgegevens geen aandacht besteedt, heeft geleid tot aanvulling van
de memorie op dit punt. Daarbij is voorts ingegaan op de noodzaak van de
registratie voor het tegengaan van misstanden in de prostitutie. Het is
een van de kernelementen van het wetsvoorstel. In samenhang met het feit
dat wij de zwaarte van de door de Raad aangevoerde, en door hem als
bezwaarlijk ervaren neveneffecten van registratie anders beoordelen,
zien wij geen aanleiding het voorstel ten principale aan te passen. Wel
is, in artikel 8, opgenomen wie toegang tot het register hebben - bij
uitsluiting van anderen, en zonder de mogelijkheid over de toegang bij
algemene maatregel van bestuur nader regels te stellen. Ook is, eveneens
in artikel 8, opgenomen dat de registratie uitsluitend gebruikt kan
worden voor het toezicht op de naleving van artikel 2. Hiermee volgen we
de opmerking die de Raad in onderdeel 6 maakt, dat deze hoofdzaken in de
wet zelf behoren te worden geregeld. 

Zoals hiervoor is betoogd, is het oorspronkelijke doel van registratie
geenszins verlaten. Een keuze om uitsluitend het algemene toezicht en de
handhaving te intensiveren, zal niet tot het gewenste leiden. Veel
prostituees onttrekken zich vrijwel volledig aan het zicht en zijn niet
in vergunde bordelen werkzaam. Intensivering heeft slechts een
meerwaarde indien kenbaar wie als prostituee werkzaam is. De
voorgestelde registratieplicht biedt daartoe de mogelijkheid. Indien een
prostituee zich niet registreert, heeft ze geen registratienummer. Dat
is een vereiste om als prostituee te mogen adverteren. Indien een
toezichthouder constateert dat zonder registratienummer wordt
geadverteerd, dan kan gericht worden opgetreden. Dit is zonder de
registratieplicht niet mogelijk. En de prostituee loopt permanent de
kans gecontroleerd te worden op het voorhanden hebben van een
registratiebewijs. Ook dat is zonder registratieplicht niet mogelijk. 

De opmerkingen en overwegingen van de Raad van State zijn aanleiding
geweest om de registratie nader te overwegen. De heroverweging heeft ons
gesterkt in de opvatting dat een registratieplicht voor prostituees een
essentieel element vormt in de door ons beoogde regulering van de
prostitutiebranche.

3.2 Registratieplicht escortbedrijven 

Het wetsvoorstel voorziet in landelijke uniforme eisen voor alle
seksbedrijven. Omdat onder seksbedrijven ook de escortbedrijven vallen
betekent dit dat het wetsvoorstel reeds voorziet in de door de Raad
geadviseerde landelijke uniforme eisen voor escortbedrijven. Het idee
omtrent een landelijke vergunning botst te zeer met de huidige situatie,
die gekenmerkt wordt door lokale vergunningverlening. De vraag of lokaal
een vergunning voor een escortbedrijf wordt afgegeven is afhankelijk van
vele factoren, zoals het daar gevoerde prostitutiebeleid (waaronder
nuloptie of maximering). Het is wenselijk noch mogelijk deze afwegingen
op landelijk niveau te maken. Wij zien de problemen met betrekking tot
toezicht binnen de escortbranche, maar achten de voorgestelde
maatregelen adequaat om bestaande knelpunten weg te nemen. Zo worden de
activiteiten van een escortbedrijf aan een vast adres en vast
telefoonnummer gekoppeld. Voorts is in het wetsvoorstel opgenomen dat
een escortbedrijf in advertenties het vergunningnummer en het vaste
telefoonnummer vermeldt. Bovendien is in het wetsvoorstel opgenomen dat
de exploitant dan wel de beheerder aanwezig dient te zijn gedurende de
uren dat een prostitutiebedrijf geopend is.

De gegevens van vergunde escortbedrijven zullen worden opgenomen in het
landelijk register en zullen daarmee inzichtelijk zijn voor iedere
toezichthouder in het land. Door het pakket aan maatregelen wordt meer
inzicht verkregen in de branche: welk bedrijf is legaal en welk bedrijf
is illegaal. Bedrijven zonder vergunningnummer zijn illegaal en
daartegen kan worden opgetreden. 

In de memorie van toelichting is aangegeven dat met betrekking tot het
handhavingsbeleid inzake escortbedrijven – net als inzake andere
aspecten van het prostitutiebeleid zoals maximering van
prostitutiebedrijven en de nuloptie – het beste regionaal afspraken
kunnen worden gemaakt.

3.3 Vergunningen

Het wetsvoorstel voorziet in een uniform beleid voor seksbedrijven. Elke
exploitant van een seksbedrijf dient aan een aantal gedragseisen te
voldoen. Met betrekking tot prostitutiebedrijven worden, gezien de aard
van de bedrijfsactiviteiten, enkele aanvullende eisen gesteld in de wet
en de daarop berustende amvb, zoals inzake de hygiëne en veiligheid.
Bij de vergunningaanvraag moet de exploitant in de vorm van een
bedrijfsplan aangeven welke maatregelen hij treft om aan de eisen te
voldoen. Voor de overige seksbedrijven zijn dergelijke regels niet
noodzakelijk: daar zijn immers geen prostituees werkzaam en vinden geen
seksuele handelingen met een ander tegen betaling plaats. De voorwaarden
die aan de exploitatie van een bordeel worden gesteld, gaan dus verder
dan die voor de exploitatie van een seksbioscoop. Het ligt niet in de
rede om de seksbedrijven die geen prostitutiebedrijven zijn, extra taken
en administratieve lasten op te leggen. Indien er een verschuiving
optreedt van prostitutie naar de overige seksbedrijven, dan kan
daartegen worden opgetreden op grond van het feit dat de specifiek voor
de exploitatie van een prostitutiebedrijf benodigde vergunning
ontbreekt.

3.4 De nuloptie

a. Het advies van de Raad is gevolgd. 

b. Het kabinet heeft er in het Coalitieakkoord en in het
Beleidsprogramma 2007-2011 voor gekozen te voorzien in een zogenoemde
nuloptie voor gemeenten. Ter uitvoering van dit voornemen maakt het
voorgestelde artikel 23 het mogelijk bij gemeentelijke verordening te
bepalen dat ter bescherming van de openbare orde, de woon- en
leefomgeving of de veiligheid en gezondheid van prostituees of klanten,
er voor het uitoefenen van een prostitutiebedrijf in de gemeente geen
vergunning wordt afgegeven. 

Bij gelegenheid van de behandeling van het wetsvoorstel opheffing
algemeen bordeelverbod is zowel in de Tweede Kamer als in de Eerste
Kamer uitvoerig gediscussieerd over de wenselijkheid van het al dan niet
invoeren van een nuloptie. Een meerderheid van de beide kamers was
destijds met het toenmalige kabinet van mening dat een dergelijke
voorziening niet wenselijk was. De Raad van State wijst op twee
overwegingen die destijds aan dit standpunt ten grondslag lagen. Na
opheffing van het algemene bordeelverbod konden aan het Wetboek van
Strafrecht geen argumenten worden ontleend om alsdan legale vormen van
prostitutie binnen de gemeentegrenzen geheel te weren. Het ontstaan van
een territoriaal gedifferentieerd economische overtredingenstrafrecht
werd niet wenselijk geacht. Het kabinet en een meerderheid in de beide
kamers waren toen van mening dat het niet wenselijk was om terstond na
opheffing van het in het Wetboek van Strafrecht neergelegde algemeen
bordeelverbod te voorzien in een bestuurlijk stelsel waarbij
bedrijfsmatige uitbating van prostitutie slechts geoorloofd zou zijn
voor zover zulks krachtens een vergunning van de burgemeester bij
gemeentelijke verordening is toegestaan. In dat stelsel zou het
ontbreken van een dergelijke verordening leiden tot een gemeentelijk
bordeelverbod. 

Sinds de opheffing van het algemene bordeelverbod is de roep om een op
prostitutie toegesneden effectief bestuurlijk instrumentarium toegenomen
teneinde nog steeds bestaande ernstige misstanden in de seksbranche aan
te pakken. Daarom staat ons thans een aangescherpt bestuurlijk kader
voor regulering van de seksbranche voor ogen met het oog op een
effectiever bestrijding van misstanden in die branche. Voor uitoefening
van een seksbedrijf, waaronder een prostitutiebedrijf, is steeds een
vergunning nodig. Uitoefening van een seksbedrijf zonder vergunning
wordt als economisch delict – bij opzet een misdrijf en een
overtreding bij schuld – strafbaar ingevolge de Wet op de economische
delicten. In dit robuustere prostitutiebeleid past ook de mogelijkheid
voor gemeenten te kiezen voor het bij gemeentelijke verordening weren
van de uitoefening van een prostitutiebedrijf, wanneer zo een verbod in
die gemeente wenselijk is met het oog op de bescherming van de openbare
orde, de woon- of leefomgeving of de veiligheid en de gezondheid van
prostituees of klanten. In zo’n geval geeft de gemeente geen
vergunning af.   

De strafwetgeving staat er in het geheel niet aan in de weg dat een
lokaal prostitutiebedrijfverbod wordt ingevoerd, wanneer zo’n verbod
in een gemeente wenselijk is. Er bestaat bij sommige gemeenten behoefte
om over een dergelijke bevoegdheid te beschikken. Het is daarom van
belang dat de wetgeving daarin voorziet. Voor de uitoefening van die
bevoegdheid zal een gemeentelijke verordening nodig zijn die strekt ter
bescherming van voornoemde belangen. Wij zien in de omstandigheid dat
hierdoor een territoriaal gedifferentieerd misdrijven- en
overtredingenstrafrecht kan ontstaan, geen deugdelijk argument om af te
zien van introductie van de mogelijkheid van een nuloptie. Een verbod,
gegrond op de noodzaak bepaalde, in de wet omschreven specifieke
belangen in de desbetreffende gemeente bescherming te bieden, kan goed
samengaan met de opheffing van een algemeen strafrechtelijk
bordeelverbod in het Wetboek van Strafrecht. De omstandigheid dat voor
de uitoefening van een prostitutiebedrijf in de ene gemeente niet en in
de andere gemeente wel een vergunning wordt verleend, verschilt niet
wezenlijk van de huidige feitelijke situatie waarin in de ene gemeente
prostitutiebedrijven zijn gevestigd en in de andere gemeente niet. Het
risico van schadelijke neveneffecten is gering. Het ligt immers voor de
hand dat een gemeente die gebruik wenst te maken van de nuloptie, zulks
zal afstemmen met omliggende gemeenten in het kader van een regionaal
prostitutiebeleid.

3.5 Conclusie 

In het voorgaande is uiteengezet dat de registratieplicht wel degelijk
bijdraagt aan de bestrijding van de misstanden in de seksbranche, het
landelijk escortregister meer inzicht verschaft in de escortbranche, het
wetsvoorstel voorziet in landelijke uniforme eisen voor alle
seksbedrijven, en dat aanbevolen wordt met betrekking tot de nuloptie
regionale afstemming te zoeken. 

Voorts delen wij niet het oordeel dat dit wetsvoorstel teveel gericht is
op het verkrijgen van meer zicht en grip op het legale deel van de
prostitutiebranche en op het vervolmaken van een papieren werkelijkheid.
De registratieplicht en het verplichte vergunningenstelsel voor (alle)
seksbedrijven vormen samen een zoveel mogelijk sluitend systeem binnen
de branche, waarbij elke vorm van prostitutie onder enige vorm van
regulering komt te vallen. Dit in tegenstelling tot de huidige situatie
waarin een aantal vormen van prostitutie op geen enkele wijze is
gereguleerd. Een mogelijke verschuiving van (illegale) activiteiten naar
dit thans niet gereguleerde deel van de branche wordt daarmee naar
verwachting tegengegaan. 

De keuze voor het zoveel mogelijk reguleren van de gehele branche maakt
het gemeenten en politie naar verwachting makkelijker zowel
bestuursrechtelijk als strafrechtelijk op te treden tegen illegale
activiteiten. De mogelijkheden tot optreden zijn tot nu toe sterk
afhankelijk van het (vergunningen)beleid dat de betreffende gemeente
voert, en dit optreden is dus vooral gericht op locatiegebonden
prostitutiebedrijven. Met dit wetsvoorstel kan het optreden uniformer
worden en zich tevens uitstrekken tot alle (dus ook de
niet-locatiegebonden) prostitutiebedrijven. Een eventuele verschuiving
van illegale activiteiten van prostitutiebedrijven naar prostitutie door
zelfstandige prostituees (nu een vrijwel niet gereguleerd deel van de
branche) wordt bovendien tegengegaan doordat nu ook, door middel van de
registratie, dit deel van de branche wordt gereguleerd.

Intensivering van toezicht en handhaving op lokaal niveau, vooral in het
illegale deel van de seksbranche, is inderdaad van belang. Zoals de Raad
aangeeft, vindt in de meeste gemeenten nog te weinig controle plaats op
de niet-vergunde prostitutiebranche. Met de registratieplicht en de
uitbreiding van de bestaande vergunningenplicht (o.a. via uniformering
van de vergunningsvoorschriften en inkadering) worden toezicht en
handhaving vergemakkelijkt, waardoor de beschikbare capaciteit
effectiever (minder arbeidintensief) kan worden ingezet. Zoals
aangegeven onder 3.2, zijn wij geen voorstander van een landelijke
vergunning voor escortbedrijven. Dat neemt niet weg dat we het een goede
zaak achten als de betrokkenen bij het handhavingsbeleid regionale
afspraken maken. 

4.	Europese aspecten

De voorgestelde maatregelen uit het wetsvoorstel verbieden prostitutie
niet, maar beogen prostitutie onder een aantal voorwaarden verder te
reguleren. Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt tussen onderdanen
uit Nederland en uit andere EU-lidstaten. Zowel voor de eigen onderdanen
als voor de onderdanen van andere lidstaten treft Nederland maatregelen.


De exploitant van een prostitutiebedrijf dient ingevolge het
wetsvoorstel altijd over een vergunning en een vestiging in Nederland te
beschikken. De definitie van vestiging in de Dienstenrichtlijn is dat
dit vanuit een duurzame infrastructuur gebeurt, van waaruit
daadwerkelijk diensten worden verricht. Ook exploitanten die nu in het
buitenland gevestigd zijn, zullen zich dus, om in Nederland een
vergunning te verkrijgen, eerst (tevens) hier moeten vestigen. Wij
achten dit noodzakelijk, omdat wij van mening zijn dat in het buitenland
gevestigde bedrijven, indien zij zich op de Nederlandse markt begeven,
aan dezelfde voorwaarden moeten voldoen als Nederlandse bedrijven. Dit
geldt tevens met betrekking tot het vestigingsvereiste. Het is ten
behoeve van fysieke controle noodzakelijk dat alle bedrijven die hier
hun diensten aanbieden, ook al is het tijdelijk, over een
vestigingsplaats in Nederland beschikken. Het bevoegd gezag kan dan ook
bij misstanden, zoals bij onvrijwillige prostitutie, direct ingrijpen,
omdat het greep heeft op de infrastructuur van waaruit de dienst wordt
verricht. Met het vestigingsvereiste wordt tevens voorkomen dat
exploitanten hun verantwoordelijkheid trachten te ontlopen door zich
bijvoorbeeld in de grensstreek in België of Duitsland te vestigen. De
effecten van het wetsvoorstel met betrekking tot buurlanden worden
hiermee beperkt. 

Dat de Nederlandse regelgeving ook gevolgen heeft voor exploitanten die
in het buitenland zijn gevestigd, maar hun bedrijf in Nederland willen
uitoefenen, past voor zover het prostitutiebedrijven betreft, zonder
twijfel binnen de uitgangspunten van de Dienstenrichtlijn. Vanwege het
risico op misstanden bij overige seksbedrijven en ongewenste
verschuivingen binnen de seksbranche, menen wij dat ook voor de overige
seksbedrijven onverkort moet gelden dat zij over een vergunning dienen
te beschikken. In de memorie van toelichting (paragraaf 5.2) wordt nader
ingegaan op de verhouding tussen de voorgestelde regeling en de
Dienstenrichtlijn.

De nuloptie vormt voor buitenlandse prostitutiebedrijven geen striktere
beperking van de vrijheid van diensten dan voor Nederlandse bedrijven.
De motivering voor het opnemen van de mogelijkheid voor gemeenten om een
nuloptie te hanteren, geldt daarom tevens onverkort voor buitenlandse
prostitutiebedrijven. Indien een gemeente van oordeel is dat ter
bescherming van de openbare orde, de woon- en leefomgeving en de
veiligheid en gezondheid van de prostituee en de klant, geen vergunning
wordt verleend om een prostitutiebedrijf in de gemeente te vestigen, dan
geldt dit zowel voor Nederlandse als voor buitenlandse bedrijven.

Nederland wil het niveau van bescherming van de menselijke waardigheid
verzekeren door prostitutie te reguleren, waar andere lidstaten er
bijvoorbeeld voor kiezen prostitutie te verbieden. In die zin is het
vrij verkeer van diensten in deze sector tussen lidstaten niet
vergelijkbaar met veel andere sectoren. De maatregelen die in dit
wetsvoorstel worden voorgesteld, gaan dan ook niet verder dan
noodzakelijk is voor het doel: het beschermen van de menselijke
waardigheid, van minderjarigen en van kwetsbare volwassenen. 

Voor een in het buitenland woonachtige prostituee geldt – net als voor
iedere in Nederland woonachtige en werkzame prostituee, dat zij in
overtreding is indien zij niet in het landelijk register is
ingeschreven. Bij de handhaving zal naar verwachting ook gebruik kunnen
worden gemaakt van het het IMI-systeem (Interne Markt
Informatiesysteem), dat momenteel door de Europese Commissie wordt
opgezet voor administratieve samenwerking, waarbij de toezichthouders in
de buurlanden kunnen worden geraadpleegd. Dit zal echter alleen het
geval zijn voor landen waar prostitutie als een legale dienst wordt
aangemerkt en dus onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn valt. 

De toelichting bij het wetsvoorstel is op bovenstaande punten aangevuld
en verduidelijkt. De door de Raad geadviseerde heroverweging heeft niet
geleid tot het afzien van de registratie van prostituees en van vergunde
escortbedrijven, aangezien wij de voorgestelde maatregelen noodzakelijk
en proportioneel achten om misstanden te kunnen bestrijden, en
alternatieven niet voorhanden zijn dan wel niet effectief.

5.	De thuiswerkende prostituee

Met betrekking tot de thuiswerkende prostituee geldt voor de registratie
dezelfde drempel als voor andere prostituees. Het feit dat zij thuis
werkt, verandert hieraan niets. Zij geeft al veel privacy prijs nu
klanten weten waar zij woonachtig is. En de kans is groot dat omwonenden
van haar professie op de hoogte zijn. Momenteel geldt in sommige
gemeenten een vergunningplicht voor deze groep van prostituees. Die
vergunningen zijn openbaar en dienen bij verlening gepubliceerd te
worden. Die vergunningplicht zal nu komen te vervallen Dat juist deze
groep van prostituees zich aan registratie zal ontrekken, ligt niet in
de lijn der verwachting. 

Conform het advies van de Raad is de toelichting op dit punt aangevuld.

6.	Delegatiebepalingen

Naar aanleiding van het advies van de Raad van State zijn – zoals in
onderdeel 3.1, onder b, al is vermeld - de toegang tot het register en
het doel van de registratie nu opgenomen in artikel 8 van het
wetsvoorstel. Nadere regeling geschiedt bij algemene maatregel van
bestuur.

7.	Definities

a. Het begrip ’sekswerker’ wordt in vijf artikelen gebruikt,
verspreid over vier verschillende regelingen. In geen van de gevallen
betreft het een wet in formele zin. Het begrip is breder dan het in het
wetsvoorstel gebruikte begrip ‘prostituee’, omdat het laatste begrip
beperkt is tot degene die seksuele handelingen verricht met een ander.
Het zou de duidelijkheid niet vergroten als het bredere begrip hier met
een andere lading zou worden gebruikt. Het zonder meer opnemen van
‘sekswerker’ zou het bereik van de wet vergroten – hetgeen niet de
bedoeling is. Overigens wordt ook in de model-verordening van de VNG het
begrip ‘sekswerker’ niet gehanteerd. 

b en c. De Raad neemt als vertrekpunt van zijn opmerkingen de zinsnede:
het verrichten van seksuele handelingen. In het wetsvoorstel is het
evenwel uitdrukkelijk de bedoeling een scheiding aan te brengen tussen
het verrichten van seksuele handelingen met een ander en seksuele
handelingen voor een ander. Dat onderscheid klinkt ook door in de
definitie van seksbedrijf, dat inderdaad drie onderdelen kent: het
bedrijfsmatig gelegenheid geven tot het verrichten van seksuele
handelingen met een ander (prostitutie), het bedrijfsmatig gelegenheid
geven tot het verrichten van seksuele handelingen voor een ander
(peepshows e.d.), en het bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen
(seksbioscopen). Aan de hand van het genoemde onderscheid is het begrip
seksbedrijf naar ons oordeel goed leesbaar. 

d. Het begrip ‘seksbedrijf’ is breed gedefinieerd, en omvat mede het
bedrijfsmatig aanbieden van vertoningen. De plaats waar een seksbedrijf
voor het publiek toegankelijk wordt uitgeoefend, wordt in het
wetsvoorstel aangeduid als: seksinrichting. Het drijven van een
seksbioscoop is een vorm van een seksbedrijf, en de seksbioscoop is dan
de seksinrichting. Anders dan de Raad veronderstelt, kan per definitie
de situatie dat een seksbioscoop geen onderdeel is van een seksbedrijf,
zich niet voordoen.

e. De definitie van exploitant omvat de souteneurs voor zover die
bedrijfsmatig gelegenheid geven tot prostitutie. De constatering van de
Raad dat een seksbedrijf niet altijd voor rekening en risico van een
souteneur plaatsvindt, is juist. De consequentie daarvan is dat een man
die bijvoorbeeld slechts ‘bescherming’ biedt aan zijn vrouw of
vriendin die als prostituee werkzaam is, niet onder de reikwijdte van de
wet valt: hij is wel een souteneur, maar geen exploitant in de zin van
deze wet. Het vorenstaande laat onverlet dat indien een souteneur zich
van ongeoorloofde middelen bedient, ook als dat Ă©Ă©n persoon betreft,
er sprake is van mensenhandel; strafrechtelijk optreden op grond van
artikel 273f Wetboek van Strafrecht is dan mogelijk.

8. Redactionele kanttekeningen 

De Raad geeft in overweging in de definitie van prostitutie en
prostituee in plaats van “het verrichten van seksuele handelingen met
een ander” op te nemen: het verrichten van seksuele handelingen met of
voor een derde. Deze suggestie hebben we niet overgenomen. Bij de
partiële wijziging van de zedelijkheidswetgeving in 2002 (Kamerstukken
27 745) is de strafrechtelijke bescherming tegen seksuele uitbuiting
verruimd tot seksuele handelingen voor een derde. Deze verruiming zag op
andere vormen van seksuele dienstverlening dan prostitutie. Een
dergelijke verruiming is voor het begrip prostitutie en prostituee in
dit wetsvoorstel niet gewenst; er wordt juist uitdrukkelijk
onderscheiden tussen seksuele handelingen met een ander (prostitutie) en
seksuele handelingen voor een ander. Wat betreft ‘derde’ zij
opgemerkt dat het in dit wetsvoorstel niet gaat om een keten met drie
schakels (degene die uitbuit, de prostituee en de klant), maar om de
relatie prostituee – klant. Derhalve is er geen aanleiding hier de
term ‘derde’ te gebruiken. 

Evenmin is de suggestie gevolgd om in de definitie van ‘seksbedrijf’
in plaats van “het verrichten van seksuele handelingen voor een
ander” op te nemen: het verrichten van seksuele handelingen met of
voor een derde. Het element ‘met’ is al ingesloten in de definitie
van prostitutie, dat deel uitmaakt van het eerste element van de
definitie van seksbedrijf. De keuze voor ‘een ander’ vloeit ook hier
voort uit de overweging dat er slechts sprake is van een situatie zonder
‘derde’. 

De Raad is wel gevolgd in de suggestie om in artikel 1 (definitie van
klant) en artikel 29, eerste lid, aanhef, ‘diensten’ te wijzigen in:
seksuele diensten. Niet alle denkbare diensten waarin een exploitant of
een prostituee voorziet, zullen immers seksuele diensten zijn, terwijl
deze bepalingen uitdrukkelijk bedoeld zijn om daartoe beperkt te
blijven. Door deze toevoeging wordt die beperking expliciet. 

9. 

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt in het wetsvoorstel enkele
wijzigingen door te voeren die niet rechtstreeks voortvloeien uit het
advies van de Raad. De wijzigingen van overwegend redactionele aard
blijven hier onbesproken, de wijzigingen met enige inhoudelijke
betekenis worden hieronder toegelicht, voor zover ze niet al eerder aan
de orde zijn gekomen. 

In artikel 2 was als voorwaarde voor legale prostitutie opgenomen dat
prostituees moeten beschikken over een registratiebewijs, dat wordt
verstrekt als een bewijs dat de prostituee is ingeschreven in het
landelijk register. Het bewijs is dus een afgeleide van de feitelijke
voorwaarde: ingeschreven zijn. Aangezien het denkbaar is dat een
prostituee over een registratiebewijs beschikt terwijl zij inmiddels
niet meer staat ingeschreven, verdient het de voorkeur om in artikel 2
expliciet het ingeschreven-zijn als voorwaarde op te nemen.

In artikel 4, eerste lid, is de tweede volzin weggelaten, omdat artikel
8, derde lid, een grondslag bevat voor nadere regels over het register.

In artikel 4, vierde lid, is nu opgenomen dat bij het verzoek tot
inschrijving in het landelijk register van prostituees (en ook als die
registratie moet worden verlengd) aan verzoekster informatie wordt
verstrekt, mede over de mogelijkheden haar werkzaamheden als prostituee
te beĂ«indigen (de zogeheten ‘uitstapprogramma’s’). In het
oorspronkelijke voorstel was in artikel 24, eerste lid, onder meer
opgenomen dat aan een vergunning voor een prostitutiebedrijf
voorschriften zouden worden verbonden over maatregelen die prostituees
zouden ondersteunen om hun werkzaamheden te beëindigen. Nadere
beschouwing heeft ons tot het oordeel gebracht dat een dergelijke
maatregel beter niet (althans niet uitsluitend) kan worden toevertrouwd
aan de exploitant van een prostitutiebedrijf. Het wordt nu een taak voor
de gemeenten, aangezien alle prostituees zich daar in persoon moeten
melden in het kader van de registratie.

In het oorspronkelijke voorstel was in artikel 4, vierde lid, opgenomen
dat de prostituee moest opgeven onder welke naam zij werkzaam zou zijn.
Ingevolge artikel 7 zou zij die naam ook in advertenties moeten
gebruiken. Bij nadere beschouwing menen we dat die vermelding weinig tot
niets bijdraagt aan de handhaving van de naleving van artikel 2. Dit
element is derhalve geschrapt uit de bedoelde bepalingen. 

De inschrijving van een prostituee in het landelijk register vindt
plaats door tussenkomst van een burgemeester (zie artikel 4, derde lid).
Op enkele plaatsen was dit indirecte karakter niet goed tot uitdrukking
gebracht in de tekst. Door wijziging van de artikelen 5, tweede lid, en
5, vierde lid, is dit verduidelijkt. 

Aan artikel 9 is een lid toegevoegd, dat het mogelijk maakt dat in het
buitenland gevestigde seksbedrijven, niet zijnde prostitutiebedrijven,
zonder vergunning in Nederland hun activiteiten ontplooien, aangezien
deze categorie seksbedrijven niet valt te brengen onder de uitzondering
die gemaakt mogen worden in het kader van de Dienstenrichtlijn. 

Artikel 23 is vereenvoudigd. In het aan de Raad voorgelegde voorstel gaf
het eerste lid de bevoegdheid bij gemeentelijke verordening te bepalen
dat het uitoefenen van een prostitutiebedrijf niet zou worden
toegestaan, terwijl het tweede de bevoegdheid gaf vervolgens een
vergunning te weigeren. Nu bepaalt het artikel zonder fasering de
bevoegdheid om bij gemeentelijke verordening te bepalen dat geen
vergunning wordt verleend – overigens onder dezelfde voorwaarden als
in het eerder voorstel. 

In artikel 24 wordt nu voorgeschreven dat bij de aanvraag voor een
vergunning voor een prostitutiebedrijf een bedrijfsplan wordt
overgelegd. Op die wijze kan de vergunningverlener zien welke
maatregelen de exploitant voornemens is te treffen met betrekking tot
een aantal belangrijke aspecten van de bedrijfsvoering. Dit reguleert
dus de dagelijkse praktijk. Het voorschrift is een aanvulling op artikel
12, en raakt alleen de prostitutiebedrijven, omdat de in artikel 24
genoemde aspecten niet of in mindere mate relevant zijn voor de overige
seksbedrijven. 

In artikel 25 is nu de beheerder vermeld in plaats van de aanduiding:
een door hem (= de exploitant) aangewezen vertegenwoordiger. Gelet op
het belang dat wordt gehecht aan een ordentelijke bedrijfsvoering,
verdient het aanbeveling te bepalen dat de aanwezigheidsplicht slecht
kan worden ingevuld door degenen die in de vergunning staan vermeld: de
exploitant en de beheerder. 

In artikel 26, eerst lid, is de tweede volzin weggelaten, omdat het
derde lid een grondslag bevat voor nadere regels over het register. 

Artikel 27 is aangepast doordat de bepaling over het toezicht (in de
eerdere versie het tweede lid) nu is verwerkt in artikel 8, zoals
vermeld in onderdeel 3.1, onder b. 

In artikel 29, eerste lid, onder a, wordt nu met betrekking tot het
registratiebewijs de aanduiding ‘voorhanden hebben’ gebruikt, in
plaats van: in bezit hebben. Dit geeft beter aan dat de prostituee ter
plekke kan aantonen dat zij legaal werkzaam is. In artikel 30, eerste
lid, onder b, komt dezelfde aanduiding voor. Onderdeel b is opgenomen
omdat de oorspronkelijke inhoud van onderdeel a, dat verwijst naar
artikel 2, is gewijzigd. In samenhang leiden de beide onderdelen ertoe
dat zowel een geldboete kan worden opgelegd als de prostituee niet in
het register blijkt te zijn ingeschreven, als ook indien zij geen
registratiebewijs voorhanden heeft.

In artikel 35 is nu ook artikel 21 vermeld. Een bestaand seksbedrijf dat
op grond van artikel 34 gedurende (maximaal) twaalf maanden mag worden
voortgezet, beschikt op het moment van inwerkingtreding van deze wet
feitelijk nog niet over een vergunning die is verleend met inachtneming
van artikel 16. De verplichting om in advertenties de nummers op te
nemen die in die vergunning zijn vermeld, kan dus niet direct worden
opgelegd. 

In artikel 36 is nu ook artikel 22 vermeld, aangezien ook voor dat
artikel geldt dat er een fungerend register van prostituees moet zijn
alvorens het artikel gehandhaafd kan worden.

Ik moge U, mede namens mijn ambtgenoot van Justitie, verzoeken het
hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie
van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

  Prostitutie in Nederland na opheffing van het bordeelverbod, WODC 2007

  DOCPROPERTY  Datum_kop  \* MERGEFORMAT  Datum 

  DOCPROPERTY  Datum  \* MERGEFORMAT  6 november 2009 

  DOCPROPERTY  Kenmerk_kop  \* MERGEFORMAT  Kenmerk 

2009-0000639269











  DOCPROPERTY  Rubricering  \* MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  Rubricering  \* MERGEFORMAT   	 Pagina   PAGE   \*
MERGEFORMAT  2  van   NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  18 







  DOCPROPERTY  Directie  \* MERGEFORMAT  CZW 

  DOCPROPERTY  Onderdeel  \* MERGEFORMAT  WVOB 

  DOCPROPERTY  Bezoekadres  \* MERGEFORMAT  Schedeldoekshaven 200

2511 EZ  Den Haag 

  DOCPROPERTY  Postadres  \* MERGEFORMAT  Postbus 20011

2500 EA  Den Haag 

  DOCPROPERTY  InternetAdres  \* MERGEFORMAT  www.minbzk.nl 

  DOCPROPERTY  Contactpersoon_kop  \* MERGEFORMAT  Contactpersoon 

  DOCPROPERTY  CPNaam  \* MERGEFORMAT  mr. drs. C.R. van Strijen  

  DOCPROPERTY  T_kop  \* MERGEFORMAT  T    DOCPROPERTY  CPTel  \*
MERGEFORMAT  070 426 7136 

  DOCPROPERTY  CPEmail  \* MERGEFORMAT  cees.strijen@minbzk.nl 



  DOCPROPERTY  Kenmerk_kop  \* MERGEFORMAT  Kenmerk 

2009-0000639269

  DOCPROPERTY  UwKenmerk  \* MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  Bijlagen_kop  \* MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  AantalBijl  \* MERGEFORMAT   





  DOCPROPERTY  Retouradres_kop  \* MERGEFORMAT  > Retouradres   
DOCPROPERTY  Retouradres  \* MERGEFORMAT  Postbus 20011 2500 EA  Den
Haag 

  DOCPROPERTY  Rubricering  \* MERGEFORMAT   

  DOCPROPERTY  Aan  \* MERGEFORMAT  De Koningin 



  DOCPROPERTY  Datum_kop  \* MERGEFORMAT  Datum 	  DOCPROPERTY  Datum 
\* MERGEFORMAT  6 november 2009 

  DOCPROPERTY  Onderwerp_kop  \* MERGEFORMAT  Betreft 			  DOCPROPERTY 
Onderwerp  \* MERGEFORMAT              Nader rapport bij het voorstel
van wet, houdende regels betreffende de regulering van prostitutie en
betreffende het bestrijden van misstanden in de seksbranche (Wet
regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche)  





  DOCPROPERTY  Rubricering  \* MERGEFORMAT   	 Pagina   PAGE   \*
MERGEFORMAT  1  van   NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  18