[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” zoekmachine] [wat is dit?]

32213 NR Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen

Wijziging van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden in verband met de wijziging van de staatkundige hoedanigheid van de eilandgebieden van de Nederlandse Antillen (Rijkswet wijziging Statuut in verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen)

Nader rapport

Nummer: 2009D55890, datum: 2009-11-11, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document, link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2009Z21165:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (šŸ”— origineel)


Datum

6 november 2009

Onderwerp

Nader rapport inzake het voorstel van rijkswet tot wijziging van het
Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden in verband met de wijziging
van de staatkundige hoedanigheid van de eilandgebieden van de
Nederlandse Antillen (Rijkswet wijziging Statuut in verband met de
opheffing van de Nederlandse Antillen)





Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 10 juni 2009,
nr. 09.001528, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State van het
Koninkrijk zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van rijkswet
rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 7 augustus
2009, nr. W01.09.0188/I/K, bied ik U hierbij aan.

De Raad geeft U in overweging het voorstel van rijkswet te zenden aan de
Tweede Kamer der Staten-Generaal, aan de Staten van de Nederlandse
Antillen en aan die van Aruba, nadat met het advies van de Raad rekening
is gehouden. 

De opmerkingen van de Raad van State van het Koninkrijk worden hieronder
besproken. Daarbij worden de volgorde en nummering van het advies van de
Raad aangehouden.

1. Regeling van de nieuwe structuur in het Statuut

De onderhavige wijziging van het Statuut houdt in dat de vijf
eilandgebieden van de Nederlandse Antillen een nieuwe hoedanigheid
binnen het Koninkrijk verkrijgen en dat het land de Nederlandse Antillen
wordt opgeheven. Het gaat hier om fundamentele staatkundige beslissingen
met verstrekkende gevolgen. De regering acht het in het licht hiervan
niet passend dat de nieuwe structuur van het Koninkrijk uit de
wijzigingsbepalingen in artikel II van het voorstel afgeleid zouden
moeten worden. Daarom is het voorgestelde artikel I gehandhaafd.

De preambule van het Statuut kan gezien worden als een verklaring van de
landen die gezamenlijk het Koninkrijk vormen. Bonaire, Sint Eustatius en
Saba (de BES-eilanden) hebben ervoor gekozen om onderdeel te worden van
het staatsbestel van Nederland. Deze eilanden worden geen landen in de
zin van het Statuut en zullen niet zelfstandig op het niveau van het
Koninkrijk participeren. Daarom ligt het niet voor de hand om deze
eilanden in de preambule op te nemen. 

2. Positie van de BES-eilanden

a. Het is wenselijk dat op de transitiedatum constitutioneel vastligt
dat de BES-eilanden onderdeel van het Nederlandse staatsbestel uitmaken.
In het Nader rapport naar aanleiding van het advies van de Raad van
State over het voorstel van Wet openbare lichamen Bonaire, Sint
Eustatius en Saba (WolBES) is uiteengezet waarom de regering van
Nederland ervoor gekozen heeft om op dit moment nog geen wijziging van
de Grondwet in gang te zetten. In de nota naar aanleiding van het
verslag bij de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en
de wijziging van de Kieswet zal nader op dit punt worden ingegaan.

Het is niet aan de Koninkrijksregering om op dit punt een standpunt te
bepalen. De landen zijn in beginsel vrij ten aanzien van hun
staatsinrichting. Het Koninkrijk speelt hierbij alleen een rol op grond
van de artikelen 44 en 45 van het Statuut, behalve indien het gaat om
een van de onderwerpen die op grond van artikel 5 van het Statuut in de
Grondwet worden geregeld, maar daar is in dit geval geen sprake van. Het
dient daarom aan de daartoe bevoegde organen van het land Nederland te
worden overgelaten om een beslissing te nemen omtrent de wenselijkheid
van een wijziging van de Grondwet, en het moment waarop een dergelijke
wijziging in procedure wordt gebracht. 

b. Het voorgestelde artikel 1, tweede lid, van het Statuut beoogt
duidelijkheid te geven omtrent de toekomstige positie van de
BES-eilanden binnen het staatsbestel van Nederland. Met de Raad is de
regering van mening dat de tweede volzin van deze bepaling een
inkleuring geeft van het in artikel 1 van de Grondwet neergelegde
gelijkheidsbeginsel. De Raad refereert terecht aan de mogelijkheid om
wetgeving tot stand te brengen en maatregelen te treffen die afwijken
van de overeenkomstige wetgeving voor het Europese deel van Nederland.
De tweede volzin van het tweede lid geeft aan dat de kenmerken waardoor
de eilanden zich wezenlijk onderscheiden van het Europese deel van
Nederland aanleiding kunnen zijn om specifieke maatregelen te treffen.
De Raad bevestigt dat de kenmerken die genoemd worden voldoende reden en
rechtvaardiging bieden voor differentiatie in de nieuwe en bijzondere
situatie die ontstaat na de toetreding van de BES-eilanden tot het
staatsbestel van Nederland. 

De bepaling is het resultaat van overleg met de BES-eilanden over de
positie van de eilanden binnen het Nederlandse staatsbestel. In de
slotverklaring van 11 oktober 2006 kwamen de eilanden met Nederland
overeen dat afwijkende voorzieningen zouden worden getroffen, gezien
onder meer de bevolkingsomvang van de eilanden, de grote afstand met
Nederland en het insulaire karakter. In 2008 is met de instemming van de
eilanden besloten dat deze afspraak kan worden vastgelegd in artikel 1
van het Statuut. Zoals reeds in de memorie van toelichting is verwoord,
wordt op deze wijze verzekerd dat bij de toetreding van de eilanden tot
het Nederlandse staatsbestel in constitutioneel opzicht duidelijkheid
wordt geschapen over de mogelijkheid om specifieke maatregelen te
treffen. Het Statuut maakt immers onderdeel uit van het constitutionele
recht van Nederland. 

De tweede volzin van het voorgestelde artikel 1, tweede lid, beoogt te
preciseren op welke gronden onderscheid gerechtvaardigd is. De Raad
wijst er terecht op dat er met het oog op het gelijkheidsbeginsel een
nieuwe en bijzondere situatie ontstaat na de toetreding van de
BES-eilanden tot Nederland. In de nieuwe situatie wordt de Grondwet in
zijn geheel van toepassing op de BES-eilanden. Zoals de Raad terecht
aanneemt en zoals reeds in de toelichting is verwoord, beoogt de
voorgestelde Statuutbepaling geen afwijking van de Grondwet mogelijk te
maken, maar dient zij als een opdracht aan de wetgever, het bestuur en
de rechter om bij de toepassing van het gelijkheidsbeginsel, zoals dat
is vastgelegd in artikel 1 van de Grondwet en in internationale
verdragen, rekening te houden met de kenmerken waardoor de eilanden zich
wezenlijk onderscheiden van het Europese deel van Nederland. In dat
licht bezien zal ter nadere invulling van artikel 1 van de Grondwet en
de betreffende verdragsbepalingen, ook artikel 1 van het Statuut tot het
relevante toetsingskader behoren. 

3. Voorbereiding en uitvoering van verdragen

De nieuwe bevoegdheid die geschapen wordt door het voorgestelde derde
lid van artikel 27 dient inderdaad gezien te worden als een expliciet
sluitstuk van een regeling die beoogt een beter verdragsregime te
bewerkstelligen, zoals de Raad opmerkt. In overleg tussen Nederland, de
Nederlandse Antillen, Aruba, CuraƧao en Sint Maarten wordt een
onderlinge regeling voorbereid over verbeterde samenwerking bij de
implementatie van verdragen, zoals het voorgestelde tweede lid van
artikel 27 voorschrijft. Binnenkort wordt in de ministerraad van het
Koninkrijk een notitie besproken waarin voorstellen worden gedaan voor
een verbeterde betrokkenheid van de Caribische landen van het Koninkrijk
bij de totstandkoming van verdragen. Deze maatregelen kunnen naar
verwachting leiden tot tijdige implementatie van verdragen. Als
sluitstuk op deze hernieuwde aanpak beoogt het voorgestelde derde lid
van artikel 27 zeker te stellen dat in geval onverhoopt toch vertraging
optreedt bij de implementatie van verdragen en de belangen van het
Koninkrijk daardoor geschaad worden, er bij rijkswet of algemene
maatregel van rijksbestuur implementatiemaatregelen getroffen kunnen
worden. De memorie van toelichting is in deze zin aangevuld. 

4. Proces van staatkundige veranderingen

De regering heeft kennisgenomen van de beschouwingen van de Raad inzake
de staatkundige veranderingen. Zoals de Raad voorstaat, streeft de
regering ernaar dat de wijziging van het Statuut en de andere
voorstellen van rijkswet die noodzakelijk zijn om de staatkundige
hervormingen te voltooien, met voortvarendheid tot stand worden gebracht
en dat zij medio 2010 bekrachtigd kunnen worden. Ook de landen en
eilandgebieden zetten zich in om de wetgeving die noodzakelijk is voor
de staatkundige veranderingen tijdig in werking te kunnen laten treden. 

Het is inderdaad nodig dat tijdig maatregelen worden getroffen om te
garanderen dat taken waarvan vaststaat dat deze op de beoogde datum van
transitie nog niet overeenkomstig de overeengekomen criteria kunnen
worden verricht door CuraƧao of Sint Maarten, wel behoorlijk zullen
worden uitgevoerd. De Raad noemt enkele bepalingen in het Statuut waarop
dergelijke maatregelen kunnen worden gebaseerd. Over de inhoud van
dergelijke voorzieningen is daarmee nog niets gezegd. Inmiddels zijn in
overleg tussen de betrokken landen en eilandgebieden maatregelen in
voorbereiding. Het gaat het bestek van dit nader rapport te buiten
hierop inhoudelijk in te gaan. De Staten-Generaal worden hierover
afzonderlijk geĆÆnformeerd. 

De opmerkingen van de Raad over de zittingsperiode van de Antilliaanse
Staten behoeven geen bespreking meer gezien het besluit van de
Antilliaanse regering om de verkiezing voor de Staten in januari 2010
doorgang te laten vinden. 

5. Redactionele kanttekeningen

De redactionele kanttekeningen van de Raad zijn verwerkt. 

6. Overige aanpassingen

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt nog enkele andere aanpassingen in
het voorstel aan te brengen. 

In artikel IV is de citeertitel van de Rijkswet financieel toezicht
gewijzigd in Rijkswet financieel toezicht CuraƧao en Sint Maarten. 

In het tweede en derde lid van het voorgestelde artikel 60a van het
Statuut is een wijziging aangebracht om te verduidelijken dat een
grondslag voor een eventueel benodigde ontbinding van een eilandsraad in
verband met de aanvaarding van een ontwerp-Staatsregeling gecreƫerd kan
worden in de toepasselijke Nederlands-Antilliaanse regelgeving.

In de memorie van toelichting bij artikel 27 is naar aanleiding van het
advies van de Raad van Advies van de Nederlandse Antillen de relatie
verhelderd tussen het voorgestelde tweede lid van artikel 27 en het
eerste lid van artikel 38 van het Statuut.

In de memorie van toelichting bij artikel 57a is naar aanleiding van het
advies van de Raad van Advies van de Nederlandse Antillen verhelderd dat
zo snel mogelijk na de wijziging van het Statuut een voorziening moet
worden getroffen met betrekking tot regelingen die in strijd zijn met
een verandering in het Statuut.

Ik moge U, mede namens de Minister-President en de Staatssecretaris van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verzoeken het hierbij
gevoegde gewijzigde voorstel van rijkswet en de gewijzigde memorie van
toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, de Staten van de
Nederlandse Antillen en de Staten van Aruba te zenden.

De Minister van Justitie, 

  IF   REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT     = " " "

" "

  REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT  Test  

"   

 

Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en
Vreemdelingenzaken

Directie Wetgeving

Sector staats- en bestuursrecht

Datum

6 november 2009

Ons kenmerk

5621105/09/6

  REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT    	Pagina   PAGE \*
MERGEFORMAT  2  van   SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT  4  



Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en
Vreemdelingenzaken

Directie Wetgeving

Sector staats- en bestuursrecht

Schedeldoekshaven 100

2511 EX  Den Haag

Postbus 20301

2500 EH  Den Haag

www.justitie.nl

Contactpersoon

mr. dr. S. Hillebrink

wetgevingsjurist

T	070 3704318

s. hillebrink@minjus.nl

Ons kenmerk

5621105/09/6

Bijlagen

Bij beantwoording de datum en ons kenmerk vermelden.

Wilt u slechts Ć©Ć©n zaak in uw brief behandelen.

 	  IF   SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT  4 > 1"Pagina   PAGE \* MERGEFORMAT
 1  van   SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT  4  " " "  Pagina 1 van 4   



> Retouradres Postbus 20301 2500 EH  Den Haag

de Koningin