[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

Beantwoording vragen eerste termijn OCW begroting 2010.

Brief regering

Nummer: 2009D55935, datum: 2009-11-11, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van zaak 2009Z21180:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


CDA	Dijk, J.J. van (CDA)	Vraag:

Het lijkt erop dat tegenwoordig jongens achterblijven op school. En niet
meer de meisjes. Kan de ministerbijv. SLO vragen docenten te
ondersteunen in het aanbieden van handreikingen om jongens een andere
manier van begeleiding te geven? 

Antwoord:

Meisjes zijn het wel beter gaan doen dan jongens, maar jongens doen het
ook al beter dan vroeger, dus beide groepen doen het beter. Alleen
meisjes doen het nóg beter.

De voorsprong door meisjes wordt vooral opgebouwd in de onderbouw. In de
bovenbouw zijn de prestaties weer gelijk. Daaruit kan geconcludeerd
worden dat het niet aan de tweede fase ligt.

Het is nog onduidelijk waaraan het verschil dan wél ligt. Het vermoeden
is dat een belangrijke reden is dat jongens in de onderbouw in de
puberteit komen waardoor ze gewoon even met héél andere dingen bezig
zijn dan met school.

Nederland is hierin niet uniek. “Onze” jongens doen het in
vergelijking met jongens in het buitenland zelfs nog beter. 

Jongens komen (als het om banen gaat)  in de praktijk in de maatschappij
nog altijd beter terecht dan meisjes. De achterstand van jongens kan
vanuit dat perspectief nog steeds geduid worden als een voorsprong. Dit
komt met name door de keuze van het profiel: jongens meer bèta en
economie, meisjes meer cultuur.

Daarmee is de conclusie om extra in jongens te investeren te snel
getrokken. Nader onderzoek is vereist over de oorzaken van het minder
presteren van jongens in de onderbouw.

Waar het om gaat is dat alle leerlingen – jongens én meisjes – zo
goed mogelijk onderwijs moeten krijgen, onderwijs dat bij hen past. 

In zijn algemeenheid wordt door SLOA-instellingen zoals de SLO eraan
gewerkt de kwaliteit van de aansluiting, doorstroming etc. te
verbeteren, waardoor de prestaties van zowel jongens als meisjes
omhooggaan.

CDA	Dijk, J.J. van (CDA)	Vraag:

Kan de minister toezeggen dat er elk jaar dergelijk overzicht van alle
subsidies en fondsen / potjes, voor de behandeling van de begroting
komt? 

Antwoord:

In lijn met het verzoek van de CDA-fractie zal het kabinet volgend jaar
het overzicht van alle subsidies van het Rijk aan de Tweede Kamer
toezenden. Dit heeft de Minister van Financiën ook reeds toegezegd bij
de antwoorden op de Miljoenennota (antwoord 19). Dit Instrumentoverzicht
Rijk geeft een integraal beeld van alle instrumenten van alle
departementen. Graag wil ik daarbij aansluiten. In dit overzicht zijn
dus ook opgenomen de subsidies waar het CDA om vraagt. Bij de
behandeling van de begroting voor 2011 kunnen we vervolgens bezien in
welke mate behoefte is aan een structureel overzicht.

CDA	Dijk, J.J. van (CDA)	Vraag:

Recent hebben we een brief gehad over de manier waarop opleidingen in
het ho en mbo gestart kunnen worden. We menen dat de huidige
macrodoelmatigheidseisen in het ho tot problemen leiden. Kijk naar
problemen in Apeldoorn en Den Haag. Kan de minister snel uitsluitsel
geven? 

Antwoord:

In het hbo is het beleid erop gericht te voorkomen dat er teveel
versnippering van het onderwijsaanbod optreedt. Het is zeer de vraag of
het wel zo efficiënt is dat instellingen met hetzelfde
opleidingenaanbod met elkaar concurreren. Het overheidsbeleid wil
instellingen juist stimuleren om zich meer op hun sterke punten te
profileren. 

In Den Haag gaat het om de vraag of er behoefte is aan nieuwe
lerarenopleidingen. Een eventuele goedkeuring zou zodanige scherpe
concurentie met andere instellingen kunnen veroorzaken dat het negatieve
gevolgen zou hebben voor de doelmatigheid van het landelijke
onderwijsaanbod. Ik zeg u toe op die vraag snel uitsluitsel te geven.  

In Apeldoorn speelt iets heel anders. Daar gaat het om nieuwe
opleidingen die recent zijn goedgekeurd en van start zijn gegaan, maar
nog geen studenten weten aan te trekken. Afgewacht moet worden of
het komende collegejaar in deze situatie verandering zal optreden.

CDA	Biskop, J.J.G.M.	Vraag:

CDA vroeg het budget uit de onderwijspoot te halen voor
restauratie-opleidingsproject in plaats van uit de cultuurpoot. Het is
mooi dat er 2 jaar extra subsidie wordt gegeven, maar waar komt het geld
nu vandaan?

Moet ik de motie weer indienen? 

Antwoord:

In de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (Kamerstuk 2009-2010, 32
156, nr. 1, Tweede Kamer, 28 september 2009) is het punt van de
restauratie-opleidingen expliciet opgenomen. Voor metselaars en
timmerlieden zijn intussen de benodigde voorzieningen getroffen. Voor
schilders en stucadoors zal dit naar het zich laat aanzien binnenkort
ook het geval zijn. Voor enkele specifieke beroepen is wellicht een
andere aanpak nodig. De Rijksadviseur voor het Cultureel Erfgoed zal in
overleg met de branches, roc’s en andere betrokkenen nadere
voorstellen formuleren voor een structurele oplossing van dit probleem
binnen de daartoe vigerende (wettelijke) kaders. De tijdelijke regeling
heb ik daarom inderdaad met twee jaar verleng. Daarover spreken wij met
uw Kamer tijdens een nota- overleg op 16 november. 

De motie hoeft wat ons betreft niet opnieuw te worden ingediend. 

CDA	Biskop. J.J.G.M.	Vraag:

Het betrekken van ondernemers uit de regio bij het onderwijs wordt
steeds belangrijker om talent te ontwikkelen naar vakmanschap. Maar hoe
staat het met die betrokkenheid van ondernemers? Zijn ze alleen in beeld
als mogelijke stageplek of wordt er daadwerkelijk rekening gehouden met
hun wensen en mogelijkheden? Bijvoorbeeld in het samen vormgeven van
onderwijs. Bestaand talent kan nieuw talent immers ondersteunen. Ervaren
beroepskrachten staan nog vaak aan de kant, terwijl jong talent het met
weinig begeleiding moet stellen. Eerder heeft de CDA fractie al aandacht
gevraagd voor een meester-gezel model. En er lijkt een tekort te zijn
aan ervaren docenten. Welke mogelijkheden ziet het kabinet om oud talent
in te zetten om nieuw talent te begeleiden. Daarbij denk ik ook aan het
oplossingen zoals het 'werkmaarje', waarbij oudere werknemers en
beginnende vakkrachten als buddy's elkaar versterken. Is dit ook een
idee voor het onderwijs.

Antwoord:

Het doel van het competentiegericht leren is ook om ondernemers beter
te betrekken bij het beroepsonderwijs. Leerlingen moeten namelijk in de
echte praktijk hun vaardigheden kunnen oefenen. Zo zijn er op de "Dag
van de stage" afspraken gemaakt tussen MBO-Raad, MKB-Nederland, VNO-NCW
en Colo over een betere uitvoering van de beroepspraktijkvorming.
Daarnaast heeft MKB-Nederland recent de publicatie 'Samenwerking loont'
uitgebracht met een aantal goede voorbeelden van nauwe samenwerking
tussen ondernemers en het middelbaar beroepsonderwijs. Eén van de
voorbeelden is de zogenaamde 'Schoenacademie'. Hierbij heeft ROC Aventus
de opleiding Verkoopmedewerker detailhandel toegesneden op de vraag van
diverse schoenhandelaren om hun personeel beter op te leiden. 

Ook zijn er verschillende mogelijkheden voor 'oud talent' om 'nieuw
talent' te begeleiden. Ervaren werknemers kunnen bijvoorbeeld binnen het
bedrijf de rol van 'praktijkleermeester' die stagairs begeleidt
vervullen. Daarnaast kunnen mbo-instellingen ervaren beroepsbeoefenaars
in dienst nemen als vakinstructeur. Tenslotte biedt de deeltijd-ww de
mogelijkheid dat werkgevers binnen hun bedrijf werknemers aanwijzen om
scholing te geven aan werknemers die korter dan een jaar in dienst zijn
of die werken op basis van  een stageovereenkomst.

CDA	Dijk, J.J. van (CDA)	Vraag:

In het po kennen we een verplichte aansluiting bij het vervangingsfonds.
Grote schoolbesturen hebben daar meer profijt van dan de kleine
schoolbesturen, waarom houden we de verplichte aansluiting dan nog
langer in stand? 

Antwoord:

In het po komen veel meer kleine schoolbesturen voor dan in het vo.  

De besturenorganisaties en vakbonden hebben meer dan een jaar geleden
afgesproken een pilot te starten. Besturen die zouden meedoen aan de
pilot zouden niet meer verplicht verzekerd zijn. Het tevoren afgesproken
aantal deelnemende kleine besturen werd niet gehaald. Daarom is begin
dit jaar besloten dat de pilot niet doorgaat. Daarover bent u
schriftelijk geïnformeerd (brief 27 maart TK 31 293 nr. 33). 

 

Verder zijn de vakbonden tegen de opheffing van de verplichte
verzekering en is ook de besturenorganisatie VBS (met veel kleine
besturen) geen warm voorstander van opheffing van de verplichte
verzekering. 

CDA	Biskop, J.J.G.M.	Vraag:

Wat kan staatssecretaris Van Bijsterveldt doen om samenwerking tussen
onderwijs-bedrijfsleven op regionaal niveau te faciliteren? 

Antwoord:

In aansluiting op de Strategische Agenda MBO (Werken aan Vakmanschap)
heb ik in 4 pilot-regio's (Twente, Leiden e.o., Zuid Limburg en
Rotterdam Rijnmond) een analyse uitgevoerd van de aansluiting tussen de
regionale arbeidsmarkt en het aanbod aan beroepsonderwijs. Doel
daarvan: het in beeld krijgen van wat instellingen (kunnen) doen om die
aansluiting te versterken.

Op basis van de uitkomsten heb ik besloten uit de extra middelen, die
op grond van het aanvullend beleidsakkoord voor het mbo beschikbaar
zijn, zowel in 2009 als in 2010 een bedrag van € 10 miljoen in te
zetten voor het versterken van de aansluiting tussen onderwijs en
arbeidsmarkt (zie tabel 4, p. 53, Tweede Kamer, 2009-2010, kamerstuk 32
123 VIII, nr. 2).

In samenhang daarmee ga ik, tesamen met de MBO-Raad, goede voorbeelden
voor versterking van deze samenwerking onder alle mbo-instellingen
verspreiden.   

CDA	Biskop, J.J.G.M.	Vraag:

Waar schort het aan bij loopbaanoriëntatie (LOB)?

Het lijkt er namelijk in de praktijk nog niet echt van te komen. Een
betere studiekeuze leidt immers tot minder school uitval? 

Antwoord:

We zijn het ermee eens dat er verbeteringen mogelijk zijn op het vlak
van loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB).

 

LOB bestaat in vele vormen en maten. Er zijn vele goede
voorbeelden, zoals de Vmbo-carrousel, Kom in het leerbedrijf,
Verbindend leren en On stage, maar ook talloze kleinere initiatieven op
schoolniveau. 

 

Het is echter belangrijk om te beseffen dat er geen ultieme vorm van LOB
is. De wijze waarop LOB georganiseerd wordt hangt sterk af van de lokale
en regionale partners. 

Het is vooral zaak om op het belang van LOB te blijven hameren. 

 

Gelukkig doen we dat niet alleen. Ook de sectororganisaties (VO-raad,
MBO Raad, HBO Raad en VSNU) zijn doordrongen van het belang van goede
LOB en zijn hiermee aan de slag gegaan. Zo is in 2009 het door de
VO-raad ontwikkelde Stimuleringsplan LOB van start gegaan.

CDA	Biskop, J.J.G.M.	Vraag:

Zijn er vm2-trajecten ook voor praktijkonderwijs mogelijk, waarbij
leerlingen zonder overgaan een voor hen maximaal opleidingsniveau halen,
in combinatie met werken in de praktijk. Hoe staat het met de
mogelijkheden voor vakcertificaten voor praktijkschool leerlingen met
een bekostiging via het onderwijs?

Antwoord:

Zijn er vm2-trajecten ook voor praktijkonderwijs mogelijk, waarbij
leerlingen zonder overgaan een voor hen maximaal opleidingsniveau halen,
in combinatie met werken in de praktijk?

De VM2-aanpak wordt op dit moment op een beperkt aantal vmbo-scholen en
mbo-instellingen uitgeprobeerd.  

De evaluatie van dit experiment vindt plaats in 2013. Het is in mijn
ogen op dit moment dan ook voorbarig om de VM2-formule uit te rollen
over andere onderwijssoorten. 

Het is goed om te beseffen dat het praktijkonderwijs in principe
eindonderwijs is. De meeste leerlingen stromen na afloop van het
praktijkonderwijs door naar de regionale arbeidsmarkt. 

Hoe staat het met de mogelijkheden voor vakcertificaten voor
praktijkschool leerlingen met een bekostiging via het onderwijs 

Ik heb bij het Landelijk Werkverband Praktijkonderwijs gevraagd naar de
praktijk van het aanbieden van vakcertificaten. 

Verschillende praktijkonderwijsscholen bieden bovenop het
basiscurriculum aanvullende vakcertificaten. 

In sommige gevallen betalen de scholen alle kosten zelf. In andere
gevallen vragen de scholen een kleine vrijwillige bijdrage aan de
ouders.  

Omdat het gaat om aanvullende certificaten bovenop het basiscurriculum
vergoedt de overheid dergelijke opleidingen niet. 

Het is aan de leerlingen en hun ouders om te bepalen of ze van dit
aanbod gebruik maken (en of ze een financiële bijdrage leveren). 

CDA	Biskop. J.J.G.M.	Vraag:

Zijn er andere mogelijkheden om stageplaatsen in het bedrijfsleven (bij
kleine bedrijven) te garanderen?

Antwoord:

In het Belastingplan 2010 dat de minister van Financiën recentelijk aan
uw Kamer heeft gestuurd is een verruiming van de WVA opgenomen die het
mogelijk maakt dat een opvolgend leerbedrijf, dat dus een stagiaire
overneemt van een ander bedrijf, alsnog in aanmerking kan komen voor
deze fiscale voorziening. 

Voor wat betreft de 'verzilveringsproblematiek': deze problematiek komt
erop neer dat wanneer werkgevers maar weinig loonbelasting afdragen, ze
ook maar weinig afdrachtvermindering kunnen genieten. Eerder heeft het
kabinet reeds aangegeven dat het geen negatieve
belastingheffing overweegt. 

CDA	Dijk, J.J. van (CDA)	Vraag:

De nadruk ligt nu vooral op rekenen, taal en wiskunde. Zeker in het
voortgezet onderwijs is dit het geval. Het is wenselijk dat deze vakken
ook worden geïntegreerd in andere vakken. Op welke manier kan dat
gebeuren?

Antwoord:

Scholen zijn vrij om rekenen en taal in andere vakken te integreren en
voor wat betreft de onderbouw ook vakoverstijgend te werken. Oók, of
juist als het gaat om taal en rekenen is dat zinvol. Scholen zullen door
de invoering van het referentiekader hun taal- en rekenbeleid moeten
herzien. Daarmee is taal en rekenen niet alleen de verantwoordelijkheid
van enkele leraren maar juist van een groot deel of zelfs van het gehele
onderwijsteam van elke school.

CDA/PvdA	Biskop, J.J.G.M./

Besselink, M.	Vraag:

Wanneer gaat u het idee oppakken van de MBO-Raad om tot een wijziging
van de naamgeving van het mbo te komen? Funderen beroepsonderwijs voor
de niveaus 1 en 2 en middelbaar beroepsonderwijs voor de niveaus 3 en 4?

Antwoord:

Binnenkort houd ik een consultatieronde met de betrokken partijen over
naamgeving van het mbo. Zoals in het AO van 4 november jl. is toegezegd
maak ik mijn standpunt hieromtrent begin 2010 via een brief kenbaar aan
uw Kamer.

CDA	Biskop, J.J.G.M.	Vraag:

De vorig jaar door de Kamer aanvaarde motie over dyslectie heeft wel een
overzicht van de mogelijkheden opgeleverd, maar wat nog mist is een
integrale aanpak. Graag een reactie van de staatssecretaris.

Antwoord:

Naar aanleiding van de motie is een notitie opgesteld, die als bijlage
bij de derde voortgangsrapportage Passend onderwijs in juni 2009 aan de
Kamer is gezonden (Kamerstuk 2008-2009, 31497 nr.12). Deze notitie
bevat een overzicht van het huidige beleid, de beschikbare hulpmiddelen
en de knelpunten. Ook worden in een plan van aanpak vervolgacties
aangekondigd. Het betreft deels acties die al eerder waren
aangekondigd. Deze acties nemen belangrijke knelpunten weg. Een
voorbeeld hiervan is het opbouwen van een collectie aangepast
lesmateriaal speciaal voor dyslectici.  

Een aantal knelpunten is daarmee nog niet (volledig) opgelost.
Bijvoorbeeld de lange levertijd van aangepaste leermiddelen in het mbo.
Naar mogelijke verdere verbeteringen voor deze doelgroep is een
onderzoek uitgezet. Hierin wordt onder andere gekeken naar slimme
oplossingen in andere landen. De resultaten hiervan worden in maart 2010
verwacht. 

De acties tezamen leiden tot een integrale aanpak voor scholen en
kinderen. 

CDA	Biskop, J.J.G.M.	Vraag:

Komt het didactisch expertisecentrum voor blinden en slechtzienden er?
Wat is het effect van het failissement van viziris?

Antwoord:

Over de voorstellen voor het inrichten van dit expertisecentrum wordt
vanuit mijn ministerie overleg gevoerd met Dedicon en de
Vivis-instellingen. Deze partijen hebben - na het recente faillissement
van Viziris - aangegeven bereid te zijn door te gaan met het opzetten
van dit expertisecentrum. 

In de overleggen wordt nog kritisch bezien of een expertisecentrum wel
de juiste oplossing is voor de gesignaleerde problemen van visueel
gehandicapte leerlingen en studenten. Daarom wordt ook nagedacht over
mogelijke alternatieven.  

CDA	Biskop, J.J.G.M.	Vraag:

Tot slot Wikiwijs. Nieuw, eigentijds talent op onderwijsgebied kan zich
gaan uitleven binnen Wikiwijs. De CDA-fractie is, zo weet u, een warm
voorstander van dit soort mogelijkheden voor leerkrachten om hun eigen
onderwijs vorm te geven. Kan de minister de Kamer informeren over de
stand van zaken, met name als het gaat om de ontvangst van Wikiwijs in
de praktijk. Wat zijn de reacties.

Er wordt in het onderwijs veel onderzoek gedaan naar verbetering van de
onderwijspraktijk. Resultaten van dat onderzoek vinden niet altijd even
gemakkelijk hun weg naar de praktijk van alledag. Zou het een idee zijn
om binnen Wikiwijs een afdeling te maken, waarin voor docenten relevante
onderzoeksresultaten vertaald naar de praktijk terug te vinden zijn. 

Antwoord:

Het programma Wikiwijs bevindt zich momenteel in de voorbereidingsfase,
waarbij onder meer de bètaversie van het technisch platform ontwikkeld
wordt. Dit platform wordt bij wijze van “soft launch” per 17
november 2009 in gebruik genomen door een select aantal gebruikers, die
de stabiliteit en gebruiksvriendelijkheid van het proefplatform testen.
Dit kan dan zo nodig nog bijgesteld of aangepast worden voor de grote
publieke lancering.

Op 14 december 2009 vindt de publieke lancering van Wikiwijs plaats in
Breda. Geheel in lijn met de uitgangspunten van Wikiwijs zal dit een
open en interactieve bijeenkomst voor de docenten en scholen zelf
worden. Deze dag is de start van de proeffase waarbij iedereen gebruik
kan gaan maken van Wikiwijs.  

In overleg met het onderwijsveld zijn de focusvakken gekozen waarop
Wikiwijs zich in de proeffase zal richten. Voor het primair en
voortgezet onderwijs zijn rekenen en taal (wiskunde en Nederlands)
gekozen. Dit sluit goed aan bij de aandacht die er is voor rekenen en
taal binnen het onderwijs. Voor het middelbaar beroepsonderwijs is
gekozen voor de vakken ‘Leren, loopbaan en burgerschap’ en
‘Handel’.  

Stichting Kennisnet en de Open Universiteit Nederland hebben de
afgelopen periode veel overleg gevoerd met vele partijen, waaruit blijkt
dat er sprake is van een groeiend draagvlak en samenwerking met andere
initiatieven in en rond het onderwijsveld voor Wikiwijs. Zo zijn goede
afspraken gemaakt over de aansluiting met de open leermiddelenbank van
het IP-VO, dit initiatief zal een leidende rol hebben in het ontsluiten
van content voor het vo. Met veel partijen is al contact over het
toegankelijk maken van door docenten en scholen ontwikkeld materiaal. Ik
ben erg blij met deze grote bereidheid tot het delen van veel mooi
materiaal.

Ten aanzien van verspreiding onderzoeksresultaten

Het is een goede zaak dat er steeds meer onderzoek gedaan wordt naar de
onderwijspraktijk. Op die manier kunnen scholen van elkaars goede
ervaringen leren.

Er zijn veel initiatieven in het veld om onderzoeksresultaten en kennis
over wat wel en niet werkt in de praktijk te verspreiden. Via
conferenties, websites, maar ook moderner: via communities. Uiteraard
spelen professionele organisaties zoals de landelijke pedagogische
centra hierin ook een rol. Ook TIER, het topinstitute for evidence based
education research, werkt aan een ‘evidence based website’ waar
(inter)nationaal onderzoek verzameld en geclassificeerd wordt.  

Om te bepalen of het wenselijk is dat OCW een rol speelt in het
integreren van al deze informatiebronnen,zijn wij deze initiatieven aan
het inventariseren,. 

Het is een interessante suggestie om te bezien of dit aan Wikiwijs
verbonden kan worden. Leraar24, een site waarop docenten hun ervaringen
met lesgeven kunnen delen, zal ook aan Wikiwijs gekoppeld worden.  

CDA	Biskop, J.J.G.M.	Vraag:

Er blijkt gemakkelijk bij studentengegevens te komen via internet. Er
zitten lekken in het systeem. Welke maatregelen gaat de minister treffen
om dit op te lossen en er voor te zorgen dat de systemen worden
ge-updatet? 

Antwoord:

De beveiligingslekken die door Aob zijn opgespoord zijn door de
instellingen gedicht. De beveiliging van de informatiesystemen is de
verantwoordelijkheid van de instellingen voor hoger onderwijs. De
reguliere voorschriften omtrent (de borging van) privacy-gegevens gelden
onverkort voor deze instellingen. In die zin zijn de instellingen voor
hoger onderwijs niet anders dan andere organisaties die werken met
privacy-gevoelige informatie.  

Ik acht een goede naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens dus
de verantwoordelijkheid van de instellingen voor hoger onderwijs. Ik heb
daarin geen bijzondere rol of bevoegdheid.  

Bij een goede naleving past ook de verantwoordelijkheid van de
instelling voor het treffen van passende, technische en andersoortige,
voorzieningen om de privacy van de betrokkenen te beschermen. De
instellingen pakken dat ook op. 

Medewerkers zijn actief in het beveiligen van informatie die vanuit de
instelling wordt verspreid. Verder wisselen de instellingen, in het
kader van Stichting Surf, kennis en ervaringen over
informatiebeveiliging uit. Overigens staan er soms ook gegevens op het
internet die door de studenten zelf openbaar worden gemaakt. Deze
vallen uiteraard niet onder de verantwoordelijkheid van de instelling.

CDA	Biskop, J.J.G.M.	Vraag:

Waar een JJI kind automatisch een vso-indicatie krijgt kan die indicatie
bij het verlaten van de JJI belemmerend werken.

Graag een inventarisatie van de knelpunten en een plan van aanpak erbij
om deze aan te pakken.

In België is een schoolsoort die vso en praktijkonderwijs samenvoegt,
dit is erg succesvol. Is dit ook iets voor Nederland? 

Antwoord:

Al een aantal jaren bestaat de taakgroep JJI’s onder
verantwoordelijkheid van de WEC-raad (WEC-Wet op de
ExpertiseCentra). Deze taakgroep pakt knelpunten en mogelijke
oplossingen voor het onderwijs in de JJI's aan en werkt mogelijke
oplossingen uit. Het Ministerie heeft regelmatig overleg met deze
taakgroep over de verdere kwaliteitsverbetering van het onderwijs in de
JJI's.  In overleg met de werkgroep zal een actueel overzicht van
knelpunten en mogelijke oplossingen worden opgesteld en aan de Kamer
worden toegestuurd. De ervaringen uit België zullen hierin meegenomen
worden.

 

CDA	Biskop, J.J.G.M.	Vraag:

Speciale aandacht vraagt de CDA-fractie voor het ondernemerschap. Heeft
de minister voldoende zicht op de manier waarop dat in de verschillende
onderwijstypen aan bod komt? Kan de minister aangeven hoe succesvol het
beleid vanuit OCW en EZ tot nog toe is. Leidt dit tot meer
ondernemerschap in het onderwijs? Wordt onze Nederlandse jeugd voldoende
uitgedaagd en voorbereid op ondernemerschap in een ondernemende
samenleving? Dat zou wel gunstig zijn, in het bijzonder in een tijd van
crisis. En komen ook de ethische kanten van het ondernemernschap
voldoende aan bod op school? 

Antwoord:

Ja, ik heb een goed overzicht van wat er op dit moment binnen de
verschillende sectoren aan ondernemerschap wordt gedaan.  

Ik heb onlangs EIM een evaluatie laten uitvoeren onder de toegekende
projecten in het kader van de regeling “Offensief voor
ondernemerschap in het onderwijs 2007"en de effectiviteit daarvan.
Conclusie is dat de regeling van 2007 werkt en er bij de betrokken
onderwijsinstellingen meer aandacht wordt besteed aan
ondernemerschapsonderwijs. Verder is er meer toestroom van studenten
die ondernemerschapsonderwijs volgen en leidt de aanpak tot
verbetering in ondernemend(e) houding en gedrag en uiteindelijk tot
nieuwe bedrijvigheid. 

Ten slotte merkt EIM op dat deze nieuwe vormen van
ondernemerschapsonderwijs aanslaan bij de huidige generatie leerlingen
en studenten. Duurzaamheid en ook de ethische kant van ondernemerschap
krijgen aandacht in deze nieuwe vorm van ondernemerschapsonderwijs. 

Om aan ondernemerschap een extra impuls te geven heb ik eind april 2009
de regeling "onderwijs netwerken ondernemen" uitgezet. 

CDA	Biskop, J.J.G.M.	Vraag:

Komt er een internaat voor vrede en veiligheid (van Defensie)? En hoe
kan OCW hieraan bijdragen? 

Antwoord:

We nemen aan dat de vraag doelt op de uitwerking van het internaat
voor Veiligheid en Vakmanschap. De verantwoordelijkheid hiervoor berust
bij de minister voor Jeugd en Gezin. Het is één van de maatregelen
uit het Actieplan jeugdwerkloosheid en ook de financiering vindt vanuit
dit kader plaats.

CDA	Dijk, J.J. van (CDA)	Vraag:

Waarom is het fundamentele onderzoek niet bij de heroverwegingen in het
hoger onderwijs betrokken? De universiteiten zijn immers onderwijs- en
onderzoeksinstellingen: de een kan niet zonder de ander. 

Antwoord:

De gehele gang van zaken met betrekking tot de heroverwegingen, de
instelling van 19 werkgroepen en de taakopdrachten aan de werkgroepen is
door de Minister-President en de minister van Financiën met uw Kamer
besproken, en in een brief (van 4 oktober jongstleden) nader toegelicht.
Ik zou willen volstaan met de verwijzing naar de motivatie die toen met
de Kamer is besproken en door de Kamer akkoord is bevonden, en naar mijn
nadere toelichting tijdens het Algemeen Overleg van 29 oktober
jongstleden. Het toegepaste wetenschappelijk onderzoek is onderdeel van
een aparte heroverweging, en een deel daarvan bevindt zich ook op het
terrein van de OCW-begroting (zoals de GTI's en TNO). 

CU	Anker, E.W.	Vraag:

Als ik het lijstje met subsidies uit de schriftelijke beantwoording zie,
dan vermoed ik dat achter elk project een wereld van goede bedoelingen
schuil gaat, maar wat komt er van die bedoelingen terecht. Wat betekenen
al die projecten voor de administratieve lastendruk? 

Antwoord:

Bij elke nieuwe subsidieregeling hoort een administratieve lastentoets.
De administratieve lasten voor de instellingen zijn de afgelopen periode
al aanzienlijk gereduceerd. Eind dit jaar ontvangt u hierover een
voortgangsrapportage.  

Zie verder de mondelinge reactie op de vraag van dhr. Jan Jacob van
Dijk over dit onderwerp.

D66	Pechtold, A.	Vraag:

Concreet plan van de minister om de top 5 te bereiken (motie Hamer) wat
is de ambitie van het kabinet. Hoe verhoudt zich dat tot de
heroverweging en berekening innovatieplatform?

Antwoord:

Met de begroting heb ik samen met de collega van Economische Zaken de
brief 'Naar een robuuste kenniseconomie' naar uw kamer verstuurd

In die brief formuleerde het Kabinet de door D66 aangehaalde top
5-ambitie

In dezelfde brief geef ik rode draden voor beleid aan, zoals ik denk dat
die de komende periode gevoerd moeten worden.

Voorbeelden van die beleidsrichtingen zijn het blijven verbeteren van de
prestaties op rekenen en taal, het koesteren van vakmanschap en groei
van studenten en excellentie in met name het Hoger Onderwijs. Nieuwe
inspanningen zouden zich, in lijn hiermee, kunnen richten op extra
onderwijstijd in het primair onderwijs, de beloning van docenten en de
intensiteit van het beroeps- en hoger onderwijs.

D66	Pechtold, A.	Vraag:

Gaat de functiemix leiden tot meer kwaliteit van leraren. hoe wordt dit
beoordeeld. Komen die kwalitatief goede leraren ook in de achterstands
wijken terecht?

Antwoord:

Dit aspect is in eerdere debatten met uw Kamer al uitvoerig aan bod
gekomen. Kort en goed: aan de promotie naar hogere schalen worden een
aantal eisen gesteld. Zo moet het gaan om leraren die overwegend voor de
klas staan en worden dus managementtaken niet extra beloond. Ook hebben
sociale partners zoals afgesproken een aantal een aantal criteria
opgesteld waarin bijvoorbeeld (aanvullende) opleiding van docenten een
belangrijke rol speelt. In de Randstadregio wordt extra geïnvesteerd in
functiemix, daarin lopen scholen met veel leerlingen in de
achterstandswijken mee. Halfjaarlijks wordt over de voortgang van de
functiemix aan uw Kamer gerapporteerd. Daarnaast wordt elk jaar de
ontwikkeling van het opleidingspeil van docenten gemeld. 

D66	Pechtold, A.	Vraag:

Hoeveel zwakke scholen zijn er in 2010 over. Kan het kabinet een
resultaatverplichting formuleren?

Antwoord:

Wij hebben meermalen duidelijk aangegeven wat de kabinetsdoelstelling
is voor het verminderen van het aantal zeer zwakke scholen. Voor het
primair onderwijs is het doel om het aantal zeer zwakke scholen in 2011
ten opzichte van 2009 met de helft te verminderen. Voor het voortgezet
onderwijs is de doelstelling om het percentage zeer zwakke
scholen terug te brengen van 28 vestigingen in 2008 naar 17
vestigingen in 2012. 

D66	Pechtold, A.	Vraag:

Wat vindt de minister van een verplicht lerarenregister? 

Antwoord:

De vraag om een publiekrechtelijk lerarenregister is niet nieuw. In het
actieplan LeerKracht zijn we hier ook op ingegaan. Er zitten veel haken
en ogen aan invoering van zo'n register. Een breed draagvlak, vooral ook
bij leraren zelf, is onontbeerlijk. Dat draagvlak hopen we nu te
verwerven door voorlopig uit te gaan van registratie op
privaatrechtelijke basis, gericht op behoud en ontwikkeling van
kwaliteit voor leraren die dat willen. Onder coördinatie van de
Stichting beroepskwaliteit leraren en ander personeel wordt daar nu hard
aan gewerkt. In het primair onderwijs zal nog dit jaar worden gestart
met proefregistraties. Voor het VO en MBO zal dat in 2010 gebeuren.
Laten we de resultaten daarvan afwachten voor we kunnen bezien of een
volgende stap haalbaar en verstandig is.

D66	Pechtold, A.	Vraag:

Worden de problemen rond het luchtklimaat ook uit de middelen voor de
crisis echt gebruikt? 

Antwoord:

Op dit moment zijn gemeenten  en scholen hard bezig om aanvragen voor
de regelingen binnenmilieu op te stellen. Ze moeten deze aanvragen
uiterlijk 1 januari indienen. Er zijn enkele aanvragen binnen gekomen.
  

D66	Pechtold, A.	Vraag:

Wat gaat de minister doen om de accreditatietrajecten te verkorten? De
Hogeschool Wageningen wacht al 1 1/2 jaar op het accreditatiebesluit. 

Antwoord:

De heer Pechtold heeft over dit onderwerp ook schriftelijke vragen
gesteld. Ik zal hier binnenkort op reageren. Vooruitlopend daarop kan ik
alvast het volgende mededelen: 

Bij de Hogeschool Wageningen gaat het niet om een reguliere
accreditatieprocedure maar ook om het verwerven van een aanwijzing als
hogeschool. Een instelling moet zijn ‘aangewezen’ om geaccrediteerd
onderwijs te kunnen verzorgen, waaraan erkende graden verbonden zijn. De
Hogeschool Wageningen is geen aangewezen instelling, en moet die
procedure doorlopen. Deze procedure is ter borging van de kwaliteit van
het onderwijs en de graden. Overigens komt een instelling die start met
het verzorgen van onderwijs pas in aanmerking voor aanwijzing als
zij in een reeks van jaren onderwijs heeft verzorgd. Dit kan dus voor
vertraging zorgen maar is bedoeld ter borging van de kwaliteit van het
hoger onderwijs. 

D66	Ham, B. van der	Vraag:

Is de minister bereid de 'roze olifanten en "gsa" te continuëren.
Waarom ligt het nu stil.?En is hij bereid om seksuele diversiteit te
expliciteren in de kerndoelen? 

Antwoord:

In het AO van 1 juli 2009 (kamerstuk 30 420, nr.140) heeft de minister
een brief toegezegd.

Aanleiding hiervoor waren twee onderzoeken over seksualisering en het
onderzoek ‘Weerbaar en Divers’ van de Inspectie voor het
Onderwijs. 

Ten behoeve van deze toezegging hebben wij een veldraadpleging gehouden,
met als kernvragen welke verantwoordelijkheid scholen hebben ten aanzien
van de seksuele weerbaarheid van jongeren en in hoeverre het nodig en
wenselijk is de kerndoelen op dit vlak aan te passen. 

Over deze veldraadpleging hebben wij uw Kamer vandaag een brief
gestuurd. De voornaamste conclusies van de veldraadplegingen zijn: 

Aanpassing van de kerndoelen is niet noodzakelijk omdat de kerndoelen al
de kaders definiëren waarbinnen scholen aandacht besteden aan
seksualiteit. 

Aanpassing van de kerndoelen is verder niet het geëigende instrument om
de seksuele weerbaarheid en respect voor seksuele diversiteit bij
leerlingen te verhogen. Het veld vroeg ook geen algemene maatregel voor
scholen te nemen; met de meeste jongeren gaat het goed en scholen moeten
hun eigen afweging kunnen maken gelet op de context en lokale
situatie.  

De nadruk ligt hier op een sociaal veilig klimaat; het bespreekbaar
maken van homoseksualiteit en seksuele dwang zijn daar onderdeel van.
Deze relatie tussen goed onderwijs en een veilig schoolklimaat wordt
door het veld sterk benadrukt en daarom zijn er veel initiatieven op het
gebied van veiligheidsbeleid. 

Daarnaast gebeurt er in de preventieve sfeer al veel op het gebied van
voorlichting. 

Het meest van belang is, zo bleek uit de veldraadpleging, dat er goede
informatie beschikbaar is over dit onderwerp. Daarnaast is er behoefte
aan effectieve ‘bottom-up’ interventies. 

Wij zullen samen met de koepelorganisaties, de PO-raad en VO-raad, er
voor zorgen dat besturen van scholen zich committeren aan de urgentie
van deze problematiek. Dit door: 

Bewustwording en cultuurverandering bij de schoolleiding;

Deskundigheidsbevordering van docenten. 

Naast de hierboven beschreven acties zal de Minister van OCW vanuit zijn
verantwoordelijkheid voor Emancipatie het grote aantal beschikbare
lesmethoden onder de aandacht brengen en scholen wijzen op het belang
van beschikbaarheid van goede informatie en trainingsmogelijkheden. 

D66	Ham, B. van der	Vraag:

Budget voor onderzoek scholen zit binnen de budgetten van de
universiteiten, kan de minister aangeven of de onderzoeksscholen dat
geld echt ontvangen? Is het niet veel beter dit geld te oormerken? 

Antwoord:

Over de opleiding tot onderzoeker heb ik recent nog met uw Kamer
gesproken bij het algemeen overleg Onderzoeksinfrastructuren. Daarbij
heb ik aangegeven dat het aan de universiteiten is om ervoor te kiezen
de opleiding tot onderzoeker onder te brengen in een landelijk
functionerende onderzoekschool dan wel in een lokale graduate school.
Van een geoormerkt budget voor onderzoekersopleidingen, zoals door het
lid Van der Ham kennelijk wordt verondersteld, is geen sprake. De
middelen voor de onderzoekersopleiding maken deel uit van de lumpsum van
de universiteiten. Verder verwijs ik graag naar het verslag van het
verzamel AO hoger onderwijs, van 29 oktober jongstleden. 

D66	Pechtold, A.	Vraag:

Heeft iedere school nu een conciërge? Hoeveel conciërges zijn er van
de geïnvesteerde € 30 miljoen bijgekomen? 

Antwoord:

Aan het eind van deze Kabinetsperiode zullen voor de genoemde € 30
miljoen ongeveer 2.500 conciërges in het primair onderwijs zijn
aangenomen.

D66	Ham, B. van der	Vraag:

Waarom heeft de minister niet bedongen dat in de crisis- en herstelwet
wordt geïnvesteerd in kennis en innovatie? 

Antwoord:

De crisis- en herstelwet betreft versnellingen in procedures en niet
beschikbaar stellen van middelen. Deze crisis- en herstelwet heeft dan
ook geen betrekking op onderwijs. Het kabinet heeft het afgelopen
voorjaar in het aanvullend beleidsakkoord een integraal pakket
gepresenteerd om in 2009 en 2010 tijdelijk investeringen te doen in de
kennis en innovatie. Aan de begroting van OCW zijn in 2009 en 2010 de
volgende middelen toegevoegd:

 

Versterking MBO, zij-instromers, werkscholen en wijkscholen (250 mln)

Kennis, versterken kennisinfrastructuur, tijdelijke inzet kenniswerkers
(140 mln)

Bouw en onderhoud scholen (155 mln)

Arbeidsmarkt: jeugdwerkloosheid (36 mln).

 

Verder verwijs ik u graag naar het plenaire debat over de crisis- en
herstelwet dat morgenmiddag, 12 november, gepland staat. 

D66	Pechtold, A.	Vraag:

Het aantal uren voor maatschappelijke stages gaat omlaag. Heeft
staatssecretaris Van Bijsterveldt onderzocht wat kinderen hebben geleerd
tijdens deze stages? Wat was de opbrengst? 

Antwoord:

Op 5 november hadden wij een Algemeen Overleg over de maatschappelijke
stage. 

Daarin kwam reeds aan bod dat de maatschappelijke stage aantoonbaar
positieve effecten sorteert. 

Zo blijken uit onderzoek onder docenten van de Universiteit van Utrecht
over schooljaar 2008/9 de volgende effecten op leerlingen: 

persoonlijke ontwikkeling (95,3% van de docenten geeft dit aan) 

ontwikkeling van sociale vaardigheden (volgens 94,3% van de docenten) 

leerlingen krijgen meer respect voor anderen (volgens 81,4%) 

zij waarderen vrijwilligerswerk meer (75,7%), wat erop duidt dat de
maatschappelijk stagiar van vandaag de vrijwilliger van morgen is. 

Ik heb toegezegd uw Kamer komend voorjaar een evaluatie te zullen
toezenden. Ik zal de effecten en de onderzoeksresultaten daarover in die
evaluatie meenemen.

D66	Ham, B. van der	Vraag:

Wat doet de minister met de aanbevelingen van het KNAW in het kader van
extra geld voor onderwijs en onderzoek vanuit de FES-gelden?

Antwoord:

De brief van de KNAW (samen met andere instellingen o.a. NWO, VSNU, TNO,
NFU, AcTI) aan de fractievoorzitters waarnaar het lid Van der Ham
verwijst,  haakt in op het in de Kamer voorliggende voorstel voor
wijziging van de wet FES. Centraal hierin staat de invoering van een
vaste voedingssystematiek. Behandeling van de FES-wet valt onder de
verantwoordelijkheid van de ministers van Economische Zaken en van
Financiën. Het is daarom verstandig dat de vragen van de KNAW en andere
instanties (ook een soortgelijke brief is door de AWT aan de TK
gestuurd) over de financieringssystematiek in dat kader worden
bezien. In de brieven van KNAW en AWT worden ook voorstellen gedaan die
betrekking hebben op veranderingen van procedures bij de inzet van
middelen voor kennis en innovatie. Hiervoor verwijs ik naar een externe
evaluatie die binnenkort in opdracht van de Fes beheerders zal worden
uitgevoerd. Hierover is de TK geinformeerd in de OESO brief die 15
september aan de kamer is gestuurd ("naar een robuuste
kenniseconomie"((TK 27406, nr 153). De gezichtspunten die in de brieven
van KNAW en AWT zijn verwoord zullen worden betrokken bij de evaluatie
die volgend voorjaar gereed zal komen. 

D66	Pechtold, A.	Vraag:

Hoe zorgt de minister er voor dat universiteiten extra geld krijgen voor
de grote toestroom studenten? 

Antwoord:

De cijfers die nu gebruikt worden door de VSNU zijn nog maar een
voorlopige raming. Begin januari is bekend hoeveel de studentenaantallen
werkelijk zijn toegenomen.  

Bij Voorjaarsnota 2010 wordt dan conform de gebruikelijke systematiek
door het kabinet besloten of universiteiten meer geld in 2010 krijgen
als er meer studenten zijn. Verder ontvangen de instellingen al dit jaar
(2009) inkomsten uit collegegelden. 

D66	Pechtold, A.	Vraag:

Hoe gaat staatssecretaris Van Bijsterveldt het financieel beheer van de
instellingen op orde brengen?

Heeft de inspectie voldoende middelen om de instellingen te controleren?


Antwoord:

Ik volg het financieel beheer van de bve-instellingen nauwlettend. De
Inspectie van het Onderwijs levert mij instellingsportretten
en analyseert momenteel alle jaarrekeningen over 2008. Het toezicht is
risicogericht: instellingen die wat betreft het financieel beheer in de
gevarenzone dreigen te raken krijgen vaker bezoek van de inspectie. 

D66	Pechtold, A.	Vraag:

Welke regelgeving staat in de weg bij het stimuleren van de brede
school? Hoeveel zijn er in 2010? Acht staatssecretaris Dijksma het
haalbaar 1500 brede scholen te realiseren? In Rotterdam wordt erop
bezuinigd. Wat vindt u daarvan? 

Antwoord:

Het aantal brede scholen neemt nog steeds toe. Inmiddels staan er brede
scholen in ongeveer negen van de tien gemeenten (88%). Het aantal brede
scholen stijgt nog altijd: in 2009 zijn er 1200 brede scholen in het
primair onderwijs en rond de 410 in het voortgezet onderwijs. Hiermee is
voor het primair onderwijs de oorspronkelijke ambitie om met gemeenten
te komen tot 1200 brede scholen in 2011 nu al gehaald en is die ambitie
zelfs verhoogd naar 1500. Het landelijk steunpunt brede scholen heeft
een belangrijke ondersteunende functie bij het realiseren van deze
doelstelling. 

Het steunpunt helpt ook bij het wegnemen van belemmeringen die ervaren
worden in bijvoorbeeld de regelgeving.

Gemeenten hebben een eigen verantwoordelijkheid in de ondersteuning van
brede scholen. Dat geldt ook voor de besluitvorming van de gemeente
Rotterdam ten aanzien van deze ondersteuning.

 

D66	Ham, B. van der	Vraag:

Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat studentenorganisaties worden
betrokken bij de uitwerking van het toekomstige
studiefinanciëringsstelsel? 

Antwoord:

De werkgroep heroverwegingen hoger onderwijs bepaalt zijn eigen
werkwijze en de keuze van varianten. Het is mij bekend dat de werkgroep
zich extern zal oriënteren. Het ligt dan voor de hand dat ook de
studentenorganisaties zullen worden geraadpleegd. 

D66	Pechtold, A.	Vraag:

De economische crisis geeft kansen om het gat in beloningen tussen
onderwijs en bedrijfsleven te verkleinen. Kan de miniser aangeven wat uw
visie op de lerarensalarissen op de lange termijn is?

Komt er een 0-lijn en wat is de consequentie van de 0-lijn voor
kwaliteit van het onderwijs? 

Antwoord:

Op de langere termijn moet de contractloonontwikkeling in het onderwijs
en de markt gelijk opgaan. Zoals u weet streeft het Kabinet voor 2010
een nullijn voor zowel markt als overheid na. Daarnaast onvangt het
onderwijs middelen in het kader van het convenant Leerkracht van
Nederland. Dit leidt tot een aanmerkelijke verbetering van de relatieve
beloningspositie van leraren en komt ten gunste van de wervingspositie
van de sector en de kwaliteit van het onderwijs.

D66	Pechtold, A.	Vraag:

Kan de Inspectie aangeven hoeveel van de onbevoegde leraren er in
achterstandswijken staan? Dit staat niet op de website onbevoegd.nl. Hoe
gaan de minister en staatssecretaris Dijksma juist die scholen
versterken? 

Antwoord:

Op dit moment zijn geen gegevens beschikbaar over (on)bevoegdheid op
scholen in achterstandswijken. Deze gegevens zijn niet integraal bij
Inspectie beschikbaar. Ik kan u toezeggen dat een analyse voor het
Algemeen Overleg Leraren (dd.19 november) aan uw Kamer ter
beschikking zal worden gesteld.Voor wat betreft de vraag of deze
scholen versterking behoeven kan ik niet vooruitlopen op de uitkomst
van deze analyse.

D66	Ham, B. van der	Vraag:

Innovatie ontstaat door samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven.
Wat vindt de minister in dat verband van het artikel in FD van 30
oktober jl. "Universiteit blijf bij je leest"? 

Antwoord:

Het hoger onderwijs speelt een belangrijke rol waar het gaat om
innovatie. In het genoemde artikel wordt ingegaan op een aantal aspecten
van deze rol, zoals het belang van R&D, het opleiden tot
ondernemerschap, en het belang van voldoende bèta's en technici.
Samenwerking tussen kennisinstellingen, waaronder universiteiten en
bedrijven is hierbij van groot belang. Binnen onze open Nederlandse
cultuur speelt met name open innovatie een rol van betekenis. 

D66	Ham, B. van der	Vraag:

Graag de reactie van de minister op:

Het aantal promovendi ligt in Nederland onder het OESO-gemiddelde. Je
zou promovendi kunnen laten aanmelden bij universiteiten als student in
plaats lvan laten solliciteren als werknemer. Het aantal promovendi zou
dan met 30% kunnen stijgen? 

Antwoord:

Over de rechtspositie van promovendi heb ik bij verschillende
gelegenheden met de Kamer gesproken. Het meest recent was het verzamel
AO over het hoger onderwijs van 29 oktober jongstleden. De lijn die ik
daarbij altijd heb gekozen is dat voor gelijke activiteiten een zelfde
regime dient te gelden. Promovendi dienen dus in principe te worden
betaald als a.i.o.. Recent is hierover door de rechter in Groningen een
uitspraak gedaan, die de door mij gekozen lijn ondersteunt. Het voorstel
van D66 om meer bursalen na te streven verbaast mij in deze context,
aangezien van de zijde van de Kamer telkenmale in debatten is
aangedrongen op de a.i.o.-status voor promovendi. 

D66	Ham, B. van der	Vraag:

Kunnen hogere kosten voor buitenlandse masterstudies (die niet in
Nederland worden geboden) meegenomen worden in de studiefinanciering?

Antwoord:

Dit is besproken bij het Algemeen Overleg over het hoger onderwijs op 29
oktober jongstleden. Voor wie dit precies wil weten, verwijs ik naar
verslag.  Bij de invoering van meeneembare studiefinanciering is
budgettaire neutraliteit het uitgangspunt geweest. Dit betekent dat
studenten die in het buitenland een masterstudie gaan doen in principe
dezelfde studiefinancieringsrechten meekrijgen die ze in Nederland
hebben.  Als het collegegeld hoger is dan in Nederland kan een beroep
worden gedaan op het collegegeldkrediet, tot maximaal 5 maal het
wettelijk collegegeld (8100 euro). Dit biedt mijns inziens voldoende
flexibiliteit. Overigens zal de Kamer voor het einde van het jaar een
notitie ontvangen waarin is geïnventariseerd welke belemmeringen
studenten ervaren bij het volgen van een studie in het buitenland. 

GL	Dibi, T.	Vraag:

Er zijn beloftes gedaan rond:

1 professioneel statuut

2 topinkomens aan banden

3 werkdruk verlaging van de leraren

Kan de minister in het laatste jaar deze beloftes nog nakomen en zoja
hoe? 

Antwoord:

Wat betreft het professioneel statuut kan ik melden dat een wetsvoorstel
dat handelt over de vergroting van de professionele ruimte op dit moment
bij de Raad van State in behandeling is. Ik hoop dat voorstel spoedig
bij uw Kamer te kunnen indienen. Als het gaat om de topinkomens weet u
dat het Kabinet in 2010 met een Wet normering topinkomens zal komen. Tot
die tijd maken de staatssecretarissen en ik maximaal gebruik van onze
bevoegdheden om nieuwe topinkomens te voorkomen. Ik noem het voorbeeld
van het hoger onderwijs, waar ik al vanaf mijn aantreden bestuurders in
het hoger onderwijs aan de Balkenende-norm gehouden. Dit heeft geleid
tot uitstekende bestuurders, zoals bij de Universiteit van Delft en de
Universiteit van Groningen.  

GL	Dibi, T.	Vraag:

Wordt er € 400 miljoen bezuinigd op lerarensalarissen? En wanneer zou
die bezuiniging worden ingezet?

Antwoord:

De besparing uit het aanvullend beleidsakkoord is afhankelijk van de
loonontwikkeling in de marktsector in 2010. Daarover is op dit moment
nog onvoldoende zekerheid.  

Overigens blijven de investeringen uit het Actieplan/Convenant
LeerKracht van Nederland onverkort overeind.  

GL	Dibi, T.	Vraag:

Komen er maxima aan de reserves die scholen kunnen aanhouden. Dit naar
aanleiding van het rapport van de Commissie Don. 

Antwoord:

Er komen geen maxima of normen aan de reserves die scholen kunnen
aanhouden. Er zijn wel signaleringsgrenzen die gebruikt worden om
instellingen die (ver) hier boven uit komen, beter te bekijken. 

De commissie Don heeft uitgebreid onderzoek gedaan, waaruit blijkt dat
maatwerk noodzakelijk is. Een school kan namelijk een goede reden hebben
om een hoge signaleringswaarde te hebben. Een voorbeeld is een school
die geld heeft gespaard voor een grote investering. Daarom werkt een
eenduidige harde norm niet.

Daarnaast kan het maximeren van overtollig budget gedrag veroorzaken
waarbij ondoelmatige uitgaven worden gedaan om toch maar onder het
maximum te blijven. 

Goed toezicht op lokaal niveau en financiële deskundigheid is daarom zo
belangrijk. Verder zet ik de Inspectie van het Onderwijs in om de
reserves te onderzoeken en in kaart te brengen, zodat de scholen weten
welke middelen zij kunnen inzetten voor het onderwijs.  

Partij voor de Vrijheid	Bosma, M. 	Vraag:

Het invoeren van het competentiegericht onderwijs is geen goed idee. Is
de staatssecretaris bereid dit besluit terug te draaien (en de rem er op
te zetten)?

Antwoord:

Neen. Op 4 november jl. hebben wij tijdens een Algemeen Overleg
gesproken over de doorontwikkeling van de kwalificatiestructuur en de
invoeringsdatum van CGO. Het invoeren van CGO is wel degelijk een goed
idee. CGO zal de aansluiting tussen arbeidsmarkt en
onderwijs verbeteren en kan bij direct betrokkenen op
draagvlak rekenen. Een goede implementatie is een randvoorwaarde. Mede
daarom hecht ik zoveel belang aan aandacht voor de bedrijfsvoering. Voor
alle opleidingen zijn inmiddels competentiegerichte
kwalificatiedossiers opgesteld, die ook alle al één of meer
verbeterslagen hebben ondergaan. Van die dossiers is 90 % inmiddels van
voldoende kwaliteit. Dit studiejaar ligt de nadruk op het verbeteren van
de overige dossiers. Op dit moment is een wijzigingsvoorstel op de WEB
in voorbereiding waarmee een basis wordt gelegd voor de
competentiegerichte kwalificatiestructuur. 

Partij voor de Vrijheid	Bosma, M. 	Vraag:

Deelt de staatssecretaris de mening van de PVV dat er hard moet worden
ingegrepen op vakinhoud op de pabo's?

Antwoord:

De opleidingen zijn druk bezig met betere borging van de kwaliteit van
het curriculum. Dat doen ze onder meer door samen de vakinhoudelijke
kennisbases en daarop aansluitende toetsing te ontwikkelen. En zij
zullen een landelijke commissie voor de examens instellen. Voor de Pabo
is nu eerst de kennisbasis voor taal en rekenen gereed gemaakt, volgend
jaar zal de kennisbasis voor de andere vakken op de Pabo gereed zijn. In
dat verband komt ook de vraag op of de student in vier jaar opleiding
voldoende in de gelegenheid is zich al het kennen (het vakmanschap) en
het kunnen (het meesterschap) eigen te maken. 

Ook de NVAO noemt in haar systeembrede analyse de overladenheid van de
opleidingen voor leraren basisonderwijs. De Pabo’s moeten een dermate
breed programma bieden en aan zoveel eisen voldoen dat het welhaast moet
leiden tot een opleidingsprogramma dat te kwalificeren is als “veel,
maar niet diep”. 

Tenslotte: ik heb sociale partners gevraagd mij te adviseren of een meer
flexibel kwalificatie- en opleidingsstelsel wenselijk en mogelijk is.
Wat mij betreft zijn alle opties op dat punt open, zoals ik in het
algemeen overleg van 28 oktober jl. in de Tweede Kamer heb aangegeven. 

 

Ik ga het pabo curriculum dan ook kritisch bekijken. Ik zal het komend
half jaar met grote zorgvuldigheid intensief de discussie aangaan met
alle relevante groepen in het onderwijsveld. Nadrukkelijk hou ik daarbij
de mogelijkheid op om toe te werken naar twee kwalificaties, namelijk
één voor het jongere en één voor het oudere kind. Half juni ontvangt
de Tweede Kamer mijn conclusies. Dat heb ik toegezegd aan de vaste
commissie.  

PvdA	Kraneveldt-van der Veen, M.	Vraag:

Hoe kan volgens staatssecretaris Dijksma een algemeen toegankelijke
kinderopvang vorm krijgen? Wat is daarvoor nodig? 

Antwoord:

Een algemeen toegankelijke kinderopvang - dus ook voor kinderen van
ouders die niet beiden arbeid en zorg combineren - is theoretisch
wellicht een interessante gedachte, maar in de huidig budgettaire
situatie niet reëel op de korte termijn. Wat we wel doen is de
harmonisatie van kinderopvang en peuterspeelzaalwerk, de totstandkoming
van brede scholen en het faciliteren van dagarrangementen door scholen
en kinderopvang.  

PvdA	Kraneveldt-van der Veen, M.	Vraag:

Gastouders moeten aan kwaliteitseisen gaan voldoen. We hebben hierover
twee weken geleden uitgebreid met elkaar gesproken.

Kan naar aanleiding van signalen uit het veld staatssecretaris Dijksma
nu heel snel helder maken welke erkende organisaties en instellingen nu
opleidingen en evc-trajecten mogen gaan aanbieden, zodat de cowboys echt
geen kans maken om onder de regels uit te komen? 

Antwoord:

Ik neem die signalen serieus. Daarom is er op dit moment druk overleg
gaande met alle betrokken partijen, zowel met de aanbieders van de
diploma- en EVC-route, als middels bestuurlijk overleg met het
kinderopvangveld. Zo spoedig mogelijk zal ik de Tweede Kamer hierover
nader informeren.

PvdA	Kraneveldt-van der Veen, M.	Vraag:

De PvdA heeft in de wet een koppeling tussen gewerkte uren of dagdelen
en het maximaal aan te vragen uren kinderopvangtoeslag mogelijk gemaakt.
Nu moeten Stas Dijksma en stas De Jager dit nog gaan regelen. Nu hebben
we in een brief van hen beiden kunnen lezen dat er een praktijktest gaat
plaatsvinden met een koppeling tussen UWV en Belastingdienst, zodat
fraudegevallen meteen boven komen drijven. Dat is mooi, maar: de
uitkomsten daarvan komen pas in het najaar van 2010. Kan dat onderzoek
niet voor de zomer? 

Antwoord:

In het AO van 29 oktober jl. heeft staatssecretaris Dijksma aangegeven
ook een urenkoppeling te willen, maar dat het ook de
verantwoordelijkheid is van staatssecretaris De Jager. De
Belastingdienst moet immers een koppeling daadwerkelijk kunnen
uitvoeren. Daarom is in de brief - mede namens staatssecretaris De Jager
- een ex-ante uitvoeringstoets aangekondigd die door de Belastingdienst
zal worden uitgevoerd. Deze uitvoeringstoets naar de juridische
betrouwbaarheid, hoe om te gaan met zelfstandigen en de kosten en baten
van de koppeling dient zorgvuldig en gedegen plaats te vinden. Dat
betekent dat het onderzoek de nodige tijd zal vergen.  

 

Afhankelijk van de uitkomsten van de uitvoeringstoets van de
Belastingdienst wordt besloten of en op welke wijze invulling zal worden
gegeven aan de motie Linthorst c.s. betreft de koppeling uren
(Kamerstukken I, Vergaderjaar 2008-2009, 31 874, letter H). Uiterlijk in
het najaar 2010 wordt u hierover nader geïnformeerd. Mocht het
onderzoek eerder beschikbaar zijn, dan zal ik u daarover informeren.  

PvdA	Besselink, M.	Vraag:

De PvdA wil bij de World Skills Competitie minimaal twee gouden
medailles halen. Wat is de reactie van de minister hierop?

Antwoord:

Minimaal 2 gouden medailles bij de World Skills is een mooie ambitie! Ik
zie met plezier hoe goed het Nederlands team doorgaans presteert. Maar
het verschil tussen goud en een goede klassering naast het podium is
soms erg klein en ook van toeval en geluk afhankelijk. Dat bleek dit
jaar in Calgary ook weer. Het is dan ook niet alleen de absolute top
die mij aanspreekt. Ik vind het bovenal heel belangrijk dat het mbo
over de volle breedte goed presteert. Dat is de ambitie die ik het
meest tot de mijne reken. 

PvdA	Besselink, M.	Vraag:

Het aantal functioneel analfabeten moet omlaag. De PvdA wil deze
jaarlijks met 10% verminderen. Graag reactie.

Antwoord:

Het aanvalsplan laaggeletterdheid loopt nog tot en met 2010. Met alle
betrokken partijen ben ik gestart met een inventarisatie van
de vervolgstappen die nodig zijn na 2010. Ik zal u daarover medio
2010 nader informeren. 

PvdA	Besselink, M.	Vraag:

In het kader van gelijke kansen:

- Postcodes moeten veel minder bepalen of inderen doordringen tot havo
en vwo.

- Meer kinderen van laagopgeleide ouders moeten doorstromen naar havo en
vwo.

- Laatbloeiers moeten meer kansen krijgen om door te stromen.

De PvdA wil dat bij de wijkaanpak de doorstroom naar havo en vwo net zo
groot moet worden als het gemiddelde in de betreffende gemeente. Graag
reactie.

Antwoord:

Ik wil zeker niet dat postcodes in het VO minder dan nu de inzet van
leerplusmiddelen bepalen. Uit onderzoek blijkt immers dat de
leerplusindicator de meest effectieve indicator is voor de inzet daarvan
waar dat het hardst nodig is, hangende de komst van de Walvisbestanden.
Alleen dan kan deze indicator nòg beter worden.  

Eerder is aan uw Kamer gemeld dat het Leerplusarrangement in 2010 zal
worden geëvalueerd. Ik kom dan heel graag hierop terug.  

Met de PvdA wil ook ik uiteraard dat de doorstroom naar havo en vwo in
achterstandswijken even groot wordt als het Nederlandse gemiddelde.
Gelukkig komt het Leerplusgeld voor het overgrote deel terecht bij
scholen in achterstandswijken. Die scholen kunnen daar dus met dat geld
goed naar streven. De centrale doelstelling van het leerplus is dat l+A
scholen even goed gaan prestaren als de overige scholen.  

PvdA	Besselink, M.	Vraag:

Waarom is gekozen om een groot deel voor bèta techniek aan het wo te
geven. Kan er niet tien miljoen naar het mbo en hbo?

Antwoord:

Het Deltaplan bèta/techniek loopt af in 2010. Het Kabinet heeft ervoor
gekozen om het programma bèta/techniek voor 2011 en verder in
afgeslankte vorm voort te zetten. Hierbij was het noodzakelijk nadere
keuzes te maken. Daarbij is prioriteit gegeven aan de sectorplannen
natuur- en scheikunde. Deze plannen zijn door het veld zelf ontwikkeld.
Ze zijn robuust en hebben een breed draagvlak bij het bedrijfsleven.
Daarnaast zal prioriteit worden gegeven aan nieuwe impulsen voor po
en vo.  

PvdA	Besselink, M.	Vraag:

Jeugdwerkeloosheid: Deze leerlingen komen door de crisis moeilijk aan de
bak. Daarom goed dat in crisispakket extra geld vrijgemaakt wordt om
jongeren de kans te geven zich verder te scholen ipv thuis op de bank te
zitten. Maar door de crisis dreigt er ook een tekort aan genoeg
stageplekken. Ook daarvoor is in het crisispakket extra geld
vrijgemaakt. Op korte termijn werpen die inspanningen van scholen en
bedrijven en gemeenten hun vruchten af. Maar in de loop van 2010 dreigen
er toch tekorten zo lezen wij in uw brief. Met name de positie van
kwetsbare jongeren verslechtert. Welke extra inspanningen gaat u leveren
zodat ook in 2010 alle jongeren een stageplek kunnen krijgen. Want de
PvdA wil kost wat kost voorkomen dat de jeugdwerkeloosheid verder
oploopt. 

Antwoord:

Het voornemen van staatssecretaris Van Bijsterveldt is om, samen met de
bewindspersonen van SZW, WWI en J&G, door te gaan op de ingeslagen weg
zoals aangegeven in het Actieplan jeugdwerkloosheid. Om te zorgen voor
voldoende stageplaatsen wordt het Stageoffensief van de kenniscentra
uitgevoerd. Hiervoor was in 2009 een bedrag van € 7 miljoen
beschikbaar. In 2010 is dit een bedrag van € 13 miljoen en in 2011
een bedrag van € 3 miljoen. Maatregelen uit het Actieplan worden
tussentijds geëvalueerd en indien nodig bijgesteld. 

PvdA	Besselink, M.	Vraag:

Ook verzoek ik de werkgroep heroverwegingen te kijken naar een immer
blijvend gat tussen regelingen. Een student die op een administratief
onhandige datum is geboren, bv. 5 augustus, krijgt in zijn eerste maand
studie geen studiefinanciering omdat hij of zij dan nog kinderbijslag
ontvangt. De regelingen van de kinderbijslag en de studiefinanciering
sluiten daarin niet goed op elkaar aan. Kan de minister de werkgroep
heroverwegingen vragen om bij de heroverwegingen van de kindregelingen
en de studiefinanciering dit probleem gelijk op te lossen? 

Antwoord:

Het probleem dat u schetst is mij bekend mede op uw verzoek heb ik
onderzocht of het echt niet anders kan. In mijn brief van 29 mei jl.
geef ik aan dat ik vier mogelijk varianten heb onderzocht. Ik heb echter
moeten concluderen dat ik niet in staat ben om een OV-kaart voor de
groep jonger dan 18 jaar te regelen, zonder dat dit extra kosten en
uitvoeringslasten leidt.

Ik onderken dat het onderliggende probleem is dat de
kwartaalsystematiek van de kinderbijslag (die uitkeert tot 1 oktober)
niet aansluit bij de maandsystematiek van de studiefinanciering (die
start vanaf 1 september).

PvdA	Kraneveldt-van der Veen, M.	Vraag:

Bij onderwijskundig leiderschap past ook dat we de schoolleider weer een
formele rol bij het toezicht geven, als gesprekspartner van de inspectie
naast het bevoegd gezag. Hoe denkt de minister hierover. Is hij bereid
om dit alsnog te regelen in de wet. 

Antwoord:

Het bestuur is verantwoordelijk voor het onderwijs op zijn school of
scholen. Er is nu en straks voldoende ruimte de schoolleiding in het
toezicht te betrekken. Als de inspectie een schoolbezoek doet, vindt
altijd een afsluitend gesprek plaats met bestuur en de schoolleiding. De
ervaring wijst uit dat de effectiviteit van het toezicht door de
aanwezigheid van zowel bestuur als schoolleiding aanmerkelijk toeneemt.
Uiteraard betrekt de inspectie de schoolleiding waar nodig in haar
toezicht. Gezien de huidige praktijk lijkt een wetswijzing mij niet
nodig.  

PvdA	Kraneveldt-van der Veen, M.	Vraag:

Parallel aan invoering passend onderwijs willen wij aan staatssecretaris
Dijksma vragen te starten met goede registratie van zorgleerlingen en
langjarig onderzoek naar effecten van beleid voor zorgleerlingen. 

Antwoord:

In het najaar van 2010 wordt ook in het primair en (voortgezet) speciaal
onderwijs het onderwijsnummer ingevoerd waardoor een sluitende
registratie op leerlingniveau mogelijk wordt.  

In het kader van passend onderwijs is een werkgroep ingericht waarin
vanuit OCW ook wordt deelgenomen door DUO en de Inspectie. In de
werkgroep participeren ook CBS en de evaluatiecommissie voor passend
onderwijs (ECPO). Doel is om beter inzicht te krijgen in onder andere de
schoolloopbanen van de leerlingen inclusief de overgang naar de
arbeidsmarkt. De werkgroep ontwikkelt een vaste gegevensset ten behoeve
van een jaarlijks te houden onderzoek. Daarnaast wordt ook een afspraak
gemaakt over de registratie van kwaliteitsgegevens over de
leerlingenzorg van scholen. Tot slot wordt het zogenaamde
'cool-onderzoek' (longitudinaal onderzoek naar prestaties van
leerlingen) uitgebreid met zorgleerlingen. Over de resultaten van de
onderzoeken wordt u terzijnertijd geïnformeerd.  

SGP	Vlies, B.J. van der 	Vraag:

Is het kabinet van mening dat ze eerst het reguliere instrumentaria
moeten optimaliseren voordat men overgaat tot alternatieve geneeswijze?
Wat denkt de minister over het gebruik van onbevoegde docenten om
lesuitval te voorkomen? 

Antwoord:

De hoofdregel is dat alleen benoembare docenten met het geven van
onderwijs worden belast. In het primair onderwijs is 99% van de leraren
bevoegd. In het voortgezet onderwijs worden ten minste 82% van de lessen
gegeven door benoembare docenten. In het middelbaar
beroepsonderwijs beschikt 89% van de docenten over de vereiste
onderwijskwalificatie.

Daarnaast is in het voortgezet onderwijs de mogelijkheid om in
noodgevallen, vooral om lesuitval te voorkomen, leraren maximaal een
jaar met het geven van onderwijs te belasten.

SGP	Vlies, B.J. van der 	Vraag:

De toekenning van schalen LB in het basisonderwijs moet worden gedaan op
basis van criteria die mondjesmaat moet voorhanden moeten zijn. Er zijn
te weinig onderscheidende criteria. Hoe differentieer je bij
gelijkwaardige docenten? Hoe denkt de minister dit op te lossen? 

Antwoord:

De sociale partners hebben in het primair onderwijs voorbeeldfuncties
opgesteld voor LA- en LB -docenten. Zoals u weet ligt daar ook
de verantwoordlijkheid hiervoor. Daar kan en wil ik niet in
treden. Overigens, de LB-docent kenmerkt zich door specialisme en
andere, zwaardere taken en een grotere verantwoordelijkheid voor het
onderwijskundigproces. Daarnaast hebben scholen ruimte om eigen accenten
te geven voor het toekennen van hogere functies. Binnen de school (het
bestuur) kunnen daar aanvullende afspraken over worden gemaakt.

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Bent u het met ons eens om beter toe te zien dat onbevoegde leraren
binnen 2 jaar bevoegd zijn?

Antwoord:

Het is nu zo dat een onbevoegde, maar benoembare docent ( denk aan een
lio, zijinstromer) binnen 2 jaar en in uitzonderingsgevallen 4 jaar
bevoegd dient te zijn. Daarnaast hebben besturen de mogelijkheid om als
er sprake is van een onvervulbare vacature (op basis van artikel 33.3)
telkens voor een jaar een onbevoegde docent aan te stellen. Deze
aanpassing van de Wet Beroepen in het Onderwijs is destijds op verzoek
van uw Kamer opgenomen. Ik heb de Inspectie van het Onderwijs gevraagd
om verscherpt toezicht op bevoegdheid van docenten uit te oefenen. De
site bevoegd.nl die ik onlangs heb geopend, is daarbij een hulpmiddel,
ook voor de Inspectie. Meer transpantie brengt ook de
medezeggenschapsraden en de onderwijsbonden in positie om het gesprek
met werkgevers aan te gaan en het scholingsbeleid binnen de scholen
voortvarend ter hand te nemen om on(der)bevoegdheid te bestrijden.

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Kan staatssecretaris van Bijsterveldt het onzalige plan van de fusie
tussen Horizon en jet Regio-college nog stoppen? Hoe verloopt het
proces? 

Antwoord:

Voor een fusie van instellingen moet bij mij een aanvraag worden
ingediend. Die kan en zal ik vervolgens toetsen aan de regeling fusie
en splitsingstoets die ik op 23 april 2009 met uw Kamer besproken heb en
die op 20 mei jl. in werking is getreden. 

Een besturenfusie kan ik nu niet tegenhouden. Daar kan ik pas wat aan
doen als beide Kamers met het wetsvoorstel fusietoets hebben ingestemd.
Dat is nu niet het geval.

Uit gesprekken op ambtelijk niveau blijkt dat de beide
medezeggenschapsraden zeer recent tegengestelde adviezen hebben
uitgebracht. Er zijn dus problemen met het draagvlak. Naar aanleiding
daarvan beraden beide besturen zich nu op eventuele volgende stappen. Ik
volg de lopende ontwikkelingen op de voet.

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

In het voortgezet onderwijs is er inmiddels een klokkenluidersregeling,
maar wordt deze ook gebruikt? Is deze bekend en wat zijn de resultaten?
Over de klokkenluidersregeling in het mbo gaat de staatssecretaris mij
in dit debat informeren zoals zij vorige week heeft beloofd.

Antwoord:

Tijdens het verzamel AO mbo d.d. 4 november heeft Van Dijk (SP) vragen
gesteld over de klokkenluidersregeling in de bve-sector.

U hebt toegezegd hier tijdens de begrotingsbehandeling op terug te
komen. De klokkenluidersregeling maakt deel uit van de governance code
bve die op 1 januari 2009 in werking is getreden.

De Raad van Toezicht draagt zorg voor een klokkenluidersregeling die het
werknemers van de instelling mogelijk maakt zonder benadeling van hun
belangen de Raad van Toezicht te informeren over vermeende
onregelmatigheden binnen de instelling. Deze regeling is transparant en
toegankelijk. De Raad van Toezicht draagt zorg voor een correctie
afwikkeling.

Naast de klokkenluidersregeling kent het minister van OCW een
signalenprocedure die waarborgt dat ernstige signalen die binnenkomen op
het ministerie direct worden doorgespeeld aan de Inspectie. Deze
beoordeelt of er een individueel onderzoek moet worden ingesteld.



SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

In de grensregio vallen scholieren buiten de verzuimregistratie. Graag
een reactie. 

Antwoord:

Staatssecretaris van Bijsterveldt heeft uw Kamer hierover vorige week
een brief toegezonden.  

Met deze brief wordt de motie Biskop (CDA) uitgevoerd, die de regering
vraagt het toezicht op naleving van de leerplicht voor Nederlandse
leerlingen die in buurlanden, zoals België, onderwijs genieten te
regelen, zodat verzuim gemeld wordt.  

In schooljaar 2006/07 telde het Vlaams onderwijs ruim 25.000 Nederlandse
inschrijvingen. Het grootste deel hiervan woont in Vlaanderen, een
kleine 9.800 hiervan steekt de grens over om onderwijs te volgen.
Hiervan zitten zo'n 1.800 leerlingen in het basisonderwijs en 3.600
leerlingen in het VO. Het gaat om zo'n 780 hogeschoolstudenten, ongeveer
1.170 universitaire studenten en voor permanente vorming
(kunstonderwijs) ligt dit aantal op 2.400.  

OCW heeft nu met Vlaanderen afspraken gemaakt om de handhaving van de
leerplicht sluitend te maken. Vanaf schooljaar 2010/2011 zal het Vlaamse
ministerie verzuim melden aan het digitale verzuimloket van de IB-Groep.
Het gaat daarbij om zorgwekkende dossiers, waarbij de begeleiding is
uitgeput. De IB-Groep leidt de melding door naar de woongemeente van de
leerling. De leerplichtambtenaar spreekt dan de ouders aan.  

Als de ouders vervolgens niet zorgen dat de jongere de school gaat
bezoeken, zendt de leerplichtambtenaar een proces-verbaal van zijn
bevindingen aan de officier van justitie.  

Tot zover de brief van de staatssecretaris over de motie-Biskop.  

 

Aan de Duitse grens speelt de omgekeerde problematiek: daar gaat het om
zo'n 700 à 800 Nederlandse leerlingen die in Duitsland wonen en in
Nederland naar school gaan. Wegens de lage huizenprijs wonen deze
Nederlanders in Duitsland en volgen zij onderwijs in Nederland.  

Het gaat dus weliswaar om een zeer kleine groep op een totaal van 2,8
miljoen Nederlandse leerplichtigen, maar ook dit heeft de aandacht.  

Volgens de Duitse wet moeten in Duitsland wonende kinderen in Duitsland
onderwijs volgen. Alleen met zwaarwegende redenen kan hiervan worden
afgeweken.  

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

In de Wet beroepen in het onderwijs staat dat er nu geen ontheffing
aangevraagd hoeft te worden Inspectie van het Onderwijs. Ik stel voor
deze regeling te schrappen, zodat ontheffing wel weer nodig is.

De principele vraag is of er onbevoegde leraren voor de klas mogen
staan?

Antwoord:

Vooraf is te stellen dat de genoemde 40% niet correct is.  Bij de
behandeling van het voorstel van Wet op de beroepen in het onderwijs is
een breed gesteund amendement aangenomen. Dat amendement voorzag erin
dat bevoegde gezagen niet langer vooraf toestemming aan de inspectie
hoeven te vragen als zij op basis van artikel 33, derde lid van de WVO
een leraar willen belasten met het verzorgen van onderwijs waarvoor hij
niet bevoegd is. Toepassing van dat artikellid kan telkens voor ten
hoogste een jaar en stelt het bevoegd gezag in staat om in
noodgevallen (langdurige ziekte van een bevoegde docent dan wel
onvervulbaarheid van een vacature) zodanig beleid te voeren dat
ongewenste lesuitval wordt voorkomen. In datzelfde aangenomen amendement
is verder geregeld dat het bevoegd gezag een geordend geheel van
gegevens bijhoudt over de onbevoegd gegeven lessen. De inspectie van het
onderwijs kan die gegevens inzien en daarover in gesprek gaan met de
school als daartoe aanleiding is. Herintroductie van de verplichting
ontheffing te vragen, beperkt de toen door uw Kamer gewenste ruimte voor
het bevoegd gezag en zorgt voor additionele administratieve
last.  Overigens: in het VO is het percentage bevoegd gegeven lessen
circa 82% en beschikt in het MBO circa 89% van de docenten over een voor
het MBO vereiste onderwijskwalificatie.

SP	Dijk, J.J. van (SP)	Vraag:

Wat vindt staatssecretaris Dijksma van een bouwstop voor scholen die
nieuwe lokalen bouwen, terwijl andere scholen in de omgeving leeg komen
te staan? 

Antwoord:

Gemeenten zijn aan zet waar het de scholenbouw betreft. Zij krijgen
daarvoor de middelen via het gemeentefonds toebedeeld. Zij bepalen in
overleg met de schoolbesturen waar en wanneer er nieuwe lokalen worden
gebouwd. De gemeenten hebben daarbij een duidelijke financieel belang om
geen nieuwe lokalen te bouwen, als er elders gebouwen leeg staan. De
Lokale Educatieve Agenda (LEA) is het overleg waar over deze zaken
afspraken gemaakt kunnen worden. In dit verband moeten ook afspraken
worden gemaakt over het bestrijden van segregatie. 

VVD	Dezentjé Hamming-Bluemink, I.	Vraag:

Hoeveel geld is er uitgegeven aan de pilots en experimenten voor passend
onderwijs, tot nu toe?

Antwoord:

In het kader van passend onderwijs is tot nu toe één experiment van
start gegaan. Voor dit experiment is met ingang van 1 januari 2009
jaarlijks een bedrag van €20,- per leerling beschikbaar gesteld. Voor
2009 gaat het voor dit experiment om een bedrag van €880.000,-.  

 

Daarnaast is voor de zogenaamde veldinitiatieven vanaf 2008 jaarlijks
een bedrag van €15,- per leerling beschikbaar gesteld. Per 1 augustus
2008 zijn 6 veldinitiatieven van start gegaan. Per 1 januari 2009 zijn
daar 4 veldinitiatieven bijgekomen. En per 1 augustus 2009 zijn er nog
weer eens 13 initiatieven van start gegaan.  

In het schooljaar 2008-2009 is een bedrag van € 5,7 miljoen betaald
aan de veldinitiatieven. In schooljaar 2009-2010 wordt een bedrag van
€ 10,8 miljoen uitgekeerd voor de gestarte initiatieven.  

In de brief over passend onderwijs (TK, vergaderjaar 2009-2010, 31497
nr.17) die de Kamer onlangs heeft ontvangen, wordt voorgesteld om alle
besturen in staat te stellen zich voor te bereiden op passend onderwijs.
Daarvoor ontvangen zij dan een bedrag van €10 per leerling. Dit geldt
ook voor de veldinitiatieven.

 

Het experiment en de veldinitiatieven leveren ervaringen en resultaten
op voor wat betreft de invulling van passend onderwijs (geïntegreerde
indicatiestelling, onderwijscontinuüm, tegengaan thuiszitten), die ook
in de nieuwe koers passend onderwijs van landelijke betekenis zijn.
Daarom blijft de evaluatiecommissie deze ontwikkelingen volgen. 

VVD	Dezentjé Hamming-Bluemink, I.	Vraag:

Wat is de visie van staatssecretaris Dijksma op de gastouderopvang in
relatie tot de arbeidsparticipatie? 

Antwoord:

Dit kabinet heeft de kinderopvang ondergebracht bij het ministerie van
onderwijs, waarmee zij benadrukt dat kinderopvang niet alleen van belang
is voor arbeidsparticipatie maar ook voor de ontwikkeling van
kinderen. 

Kinderopvang draagt maximaal bij aan arbeidsparticipatie als zij van
goede kwaliteit is, zodat ouders met vertrouwen hun kind naar de opvang
brengen, financieel toegankelijk is en op langere termijn houdbaar is. 

Het beleid is daarom gericht op toegankelijke, kwalitatief hoogwaardige
opvang en aansluiting van opvang en onderwijs.  

Dit blijkt uit de maatregelen gericht op harmonisatie van de
opvangvoorzieningen (OKE-wetsvoorstel), kwaliteitsverbetering en
professionalisering (BKK en professionalisering gastouderopvang) en
aansluiting van opvang en onderwijs (nota dagarrangementen bereikt de
Kamer nog dit jaar). 

Het wetsvoorstel tot wijziging van de gastouderopvang is noodzakelijk om
de kinderopvang te versterken en financieel houdbaar te maken voor de
toekomst. Dit wordt bereikt door te garanderen dat kinderopvang van
goede kwaliteit is dankzij professionalisering. 

Het wetsvoorstel houdt de gastouderopvang in stand, en zal haar zelfs
versterken door versterkt toezicht op de kwaliteit. 

Dat deel van de gastouderopvang dat is ontstaan door monetarisering van
de informele opvang en daarom geen bijdrage leverde aan de
arbeidsparticipatie, beoogt het wetsvoorstel terug te brengen in de
familiaire kring. 

VVD	Zijlstra, H.	Vraag:

Er zijn hbo-instellingen die 1250-2000 euro van bedrijven vragen als
vergoeding voor het plaatsen van een stagiair. Wat vindt de minister
daarvan?

Antwoord:

Ik acht het van belang dat er geen onnodige belemmeringen zijn in het
plaatsen van stagiaires. Studenten moeten praktijkervaring kunnen
opdoen en dit is doorgaans in de vorm van een stage. Wij mogen van de
opleidingen verwachten dat ze in deze praktische voorbereiding op de
beroepsuitoefening voorzien. Dit is ook verplicht in de WHW. Ik verwijs
in dit verband naar de stagecode die de HBO-raad in 2006 samen met
VNO-VCW en MKB-NL heeft opgesteld waarin onder andere staat dat de
instelling geen vergoeding mag vragen voor het plaatsen van een
stagiair. Als ik constateer dat deze praktijk zich toch voordoet dan zeg
ik toe om de hbo-raad hier in een bestuurlijk overleg op aan te
zullen spreken.

VVD	Dezentjé Hamming-Bluemink, I.	Vraag:

Een stevige visie op onderwijs is nodig. Het mbo heeft te maken met
probleemjongeren. Door de crisis en de wet investeren jongeren blijven
jongeren langer op school. Tienermoeders (met alle problemen van dien)
zitten zij-aan-zij met leerlingen van 16 jaar.

Welk effect heeft dit op het leerproces?

Is er gedacht aan speciaal onderwijs?

Antwoord:

De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid heeft in zijn advies
"Vertrouwen in de school, over de uitval van 'overbelaste" jongeren
aanbevelingen gedaan over de aanpak van probleemjongeren in onder andere
het mbo. Het kabinet heeft op basis hiervan besloten tot het stimuleren
van Plusvoorzieningen. Dit is geen nieuw schooltype, maar een
uitbreiding van het bestaande aanbod op (v)mbo scholen. Het gaat om een
totaalpakket van onderwijs en ondersteuning dat nodig is om jongeren met
behulp van structuur en verbondenheid naar een plek in de samenleving te
begeleiden. Er is dus niet gekozen voor 'speciaal middelbaar
beroepsonderwijs'. Tot slot zijn bij de invoering van de Wet investeren
in jongeren vanaf 2009 extra middelen aan het budget voor het mbo
toegevoegd om meer jongeren onderwijs  te kunnen aanbieden.



Politieke Partij	Kamerlid	Vraag en Antwoord



 PAGE    

 PAGE   1