Beantwoording vragen eerste termijn OCW begroting 2010.
Brief regering
Nummer: 2009D55935, datum: 2009-11-11, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: R.H.A. Plasterk, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Ooit PvdA kamerlid)
Onderdeel van zaak 2009Z21180:
- Indiener: R.H.A. Plasterk, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2009-11-10 20:00: Begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) (1e termijn Kamer) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2009-11-11 17:00: Begroting Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) (rest) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2009-11-19 10:00: Procedurevergadering OCW (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2011-11-17 14:15: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
Preview document (🔗 origineel)
CDA Dijk, J.J. van (CDA) Vraag: Het lijkt erop dat tegenwoordig jongens achterblijven op school. En niet meer de meisjes. Kan de ministerbijv. SLO vragen docenten te ondersteunen in het aanbieden van handreikingen om jongens een andere manier van begeleiding te geven? Antwoord: Meisjes zijn het wel beter gaan doen dan jongens, maar jongens doen het ook al beter dan vroeger, dus beide groepen doen het beter. Alleen meisjes doen het nóg beter. De voorsprong door meisjes wordt vooral opgebouwd in de onderbouw. In de bovenbouw zijn de prestaties weer gelijk. Daaruit kan geconcludeerd worden dat het niet aan de tweede fase ligt. Het is nog onduidelijk waaraan het verschil dan wél ligt. Het vermoeden is dat een belangrijke reden is dat jongens in de onderbouw in de puberteit komen waardoor ze gewoon even met héél andere dingen bezig zijn dan met school. Nederland is hierin niet uniek. “Onze” jongens doen het in vergelijking met jongens in het buitenland zelfs nog beter. Jongens komen (als het om banen gaat) in de praktijk in de maatschappij nog altijd beter terecht dan meisjes. De achterstand van jongens kan vanuit dat perspectief nog steeds geduid worden als een voorsprong. Dit komt met name door de keuze van het profiel: jongens meer bèta en economie, meisjes meer cultuur. Daarmee is de conclusie om extra in jongens te investeren te snel getrokken. Nader onderzoek is vereist over de oorzaken van het minder presteren van jongens in de onderbouw. Waar het om gaat is dat alle leerlingen – jongens én meisjes – zo goed mogelijk onderwijs moeten krijgen, onderwijs dat bij hen past. In zijn algemeenheid wordt door SLOA-instellingen zoals de SLO eraan gewerkt de kwaliteit van de aansluiting, doorstroming etc. te verbeteren, waardoor de prestaties van zowel jongens als meisjes omhooggaan. CDA Dijk, J.J. van (CDA) Vraag: Kan de minister toezeggen dat er elk jaar dergelijk overzicht van alle subsidies en fondsen / potjes, voor de behandeling van de begroting komt? Antwoord: In lijn met het verzoek van de CDA-fractie zal het kabinet volgend jaar het overzicht van alle subsidies van het Rijk aan de Tweede Kamer toezenden. Dit heeft de Minister van Financiën ook reeds toegezegd bij de antwoorden op de Miljoenennota (antwoord 19). Dit Instrumentoverzicht Rijk geeft een integraal beeld van alle instrumenten van alle departementen. Graag wil ik daarbij aansluiten. In dit overzicht zijn dus ook opgenomen de subsidies waar het CDA om vraagt. Bij de behandeling van de begroting voor 2011 kunnen we vervolgens bezien in welke mate behoefte is aan een structureel overzicht. CDA Dijk, J.J. van (CDA) Vraag: Recent hebben we een brief gehad over de manier waarop opleidingen in het ho en mbo gestart kunnen worden. We menen dat de huidige macrodoelmatigheidseisen in het ho tot problemen leiden. Kijk naar problemen in Apeldoorn en Den Haag. Kan de minister snel uitsluitsel geven? Antwoord: In het hbo is het beleid erop gericht te voorkomen dat er teveel versnippering van het onderwijsaanbod optreedt. Het is zeer de vraag of het wel zo efficiënt is dat instellingen met hetzelfde opleidingenaanbod met elkaar concurreren. Het overheidsbeleid wil instellingen juist stimuleren om zich meer op hun sterke punten te profileren. In Den Haag gaat het om de vraag of er behoefte is aan nieuwe lerarenopleidingen. Een eventuele goedkeuring zou zodanige scherpe concurentie met andere instellingen kunnen veroorzaken dat het negatieve gevolgen zou hebben voor de doelmatigheid van het landelijke onderwijsaanbod. Ik zeg u toe op die vraag snel uitsluitsel te geven. In Apeldoorn speelt iets heel anders. Daar gaat het om nieuwe opleidingen die recent zijn goedgekeurd en van start zijn gegaan, maar nog geen studenten weten aan te trekken. Afgewacht moet worden of het komende collegejaar in deze situatie verandering zal optreden. CDA Biskop, J.J.G.M. Vraag: CDA vroeg het budget uit de onderwijspoot te halen voor restauratie-opleidingsproject in plaats van uit de cultuurpoot. Het is mooi dat er 2 jaar extra subsidie wordt gegeven, maar waar komt het geld nu vandaan? Moet ik de motie weer indienen? Antwoord: In de beleidsbrief Modernisering Monumentenzorg (Kamerstuk 2009-2010, 32 156, nr. 1, Tweede Kamer, 28 september 2009) is het punt van de restauratie-opleidingen expliciet opgenomen. Voor metselaars en timmerlieden zijn intussen de benodigde voorzieningen getroffen. Voor schilders en stucadoors zal dit naar het zich laat aanzien binnenkort ook het geval zijn. Voor enkele specifieke beroepen is wellicht een andere aanpak nodig. De Rijksadviseur voor het Cultureel Erfgoed zal in overleg met de branches, roc’s en andere betrokkenen nadere voorstellen formuleren voor een structurele oplossing van dit probleem binnen de daartoe vigerende (wettelijke) kaders. De tijdelijke regeling heb ik daarom inderdaad met twee jaar verleng. Daarover spreken wij met uw Kamer tijdens een nota- overleg op 16 november. De motie hoeft wat ons betreft niet opnieuw te worden ingediend. CDA Biskop. J.J.G.M. Vraag: Het betrekken van ondernemers uit de regio bij het onderwijs wordt steeds belangrijker om talent te ontwikkelen naar vakmanschap. Maar hoe staat het met die betrokkenheid van ondernemers? Zijn ze alleen in beeld als mogelijke stageplek of wordt er daadwerkelijk rekening gehouden met hun wensen en mogelijkheden? Bijvoorbeeld in het samen vormgeven van onderwijs. Bestaand talent kan nieuw talent immers ondersteunen. Ervaren beroepskrachten staan nog vaak aan de kant, terwijl jong talent het met weinig begeleiding moet stellen. Eerder heeft de CDA fractie al aandacht gevraagd voor een meester-gezel model. En er lijkt een tekort te zijn aan ervaren docenten. Welke mogelijkheden ziet het kabinet om oud talent in te zetten om nieuw talent te begeleiden. Daarbij denk ik ook aan het oplossingen zoals het 'werkmaarje', waarbij oudere werknemers en beginnende vakkrachten als buddy's elkaar versterken. Is dit ook een idee voor het onderwijs. Antwoord: Het doel van het competentiegericht leren is ook om ondernemers beter te betrekken bij het beroepsonderwijs. Leerlingen moeten namelijk in de echte praktijk hun vaardigheden kunnen oefenen. Zo zijn er op de "Dag van de stage" afspraken gemaakt tussen MBO-Raad, MKB-Nederland, VNO-NCW en Colo over een betere uitvoering van de beroepspraktijkvorming. Daarnaast heeft MKB-Nederland recent de publicatie 'Samenwerking loont' uitgebracht met een aantal goede voorbeelden van nauwe samenwerking tussen ondernemers en het middelbaar beroepsonderwijs. Eén van de voorbeelden is de zogenaamde 'Schoenacademie'. Hierbij heeft ROC Aventus de opleiding Verkoopmedewerker detailhandel toegesneden op de vraag van diverse schoenhandelaren om hun personeel beter op te leiden. Ook zijn er verschillende mogelijkheden voor 'oud talent' om 'nieuw talent' te begeleiden. Ervaren werknemers kunnen bijvoorbeeld binnen het bedrijf de rol van 'praktijkleermeester' die stagairs begeleidt vervullen. Daarnaast kunnen mbo-instellingen ervaren beroepsbeoefenaars in dienst nemen als vakinstructeur. Tenslotte biedt de deeltijd-ww de mogelijkheid dat werkgevers binnen hun bedrijf werknemers aanwijzen om scholing te geven aan werknemers die korter dan een jaar in dienst zijn of die werken op basis van een stageovereenkomst. CDA Dijk, J.J. van (CDA) Vraag: In het po kennen we een verplichte aansluiting bij het vervangingsfonds. Grote schoolbesturen hebben daar meer profijt van dan de kleine schoolbesturen, waarom houden we de verplichte aansluiting dan nog langer in stand? Antwoord: In het po komen veel meer kleine schoolbesturen voor dan in het vo. De besturenorganisaties en vakbonden hebben meer dan een jaar geleden afgesproken een pilot te starten. Besturen die zouden meedoen aan de pilot zouden niet meer verplicht verzekerd zijn. Het tevoren afgesproken aantal deelnemende kleine besturen werd niet gehaald. Daarom is begin dit jaar besloten dat de pilot niet doorgaat. Daarover bent u schriftelijk geïnformeerd (brief 27 maart TK 31 293 nr. 33). Verder zijn de vakbonden tegen de opheffing van de verplichte verzekering en is ook de besturenorganisatie VBS (met veel kleine besturen) geen warm voorstander van opheffing van de verplichte verzekering. CDA Biskop, J.J.G.M. Vraag: Wat kan staatssecretaris Van Bijsterveldt doen om samenwerking tussen onderwijs-bedrijfsleven op regionaal niveau te faciliteren? Antwoord: In aansluiting op de Strategische Agenda MBO (Werken aan Vakmanschap) heb ik in 4 pilot-regio's (Twente, Leiden e.o., Zuid Limburg en Rotterdam Rijnmond) een analyse uitgevoerd van de aansluiting tussen de regionale arbeidsmarkt en het aanbod aan beroepsonderwijs. Doel daarvan: het in beeld krijgen van wat instellingen (kunnen) doen om die aansluiting te versterken. Op basis van de uitkomsten heb ik besloten uit de extra middelen, die op grond van het aanvullend beleidsakkoord voor het mbo beschikbaar zijn, zowel in 2009 als in 2010 een bedrag van € 10 miljoen in te zetten voor het versterken van de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt (zie tabel 4, p. 53, Tweede Kamer, 2009-2010, kamerstuk 32 123 VIII, nr. 2). In samenhang daarmee ga ik, tesamen met de MBO-Raad, goede voorbeelden voor versterking van deze samenwerking onder alle mbo-instellingen verspreiden. CDA Biskop, J.J.G.M. Vraag: Waar schort het aan bij loopbaanoriëntatie (LOB)? Het lijkt er namelijk in de praktijk nog niet echt van te komen. Een betere studiekeuze leidt immers tot minder school uitval? Antwoord: We zijn het ermee eens dat er verbeteringen mogelijk zijn op het vlak van loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB). LOB bestaat in vele vormen en maten. Er zijn vele goede voorbeelden, zoals de Vmbo-carrousel, Kom in het leerbedrijf, Verbindend leren en On stage, maar ook talloze kleinere initiatieven op schoolniveau. Het is echter belangrijk om te beseffen dat er geen ultieme vorm van LOB is. De wijze waarop LOB georganiseerd wordt hangt sterk af van de lokale en regionale partners. Het is vooral zaak om op het belang van LOB te blijven hameren. Gelukkig doen we dat niet alleen. Ook de sectororganisaties (VO-raad, MBO Raad, HBO Raad en VSNU) zijn doordrongen van het belang van goede LOB en zijn hiermee aan de slag gegaan. Zo is in 2009 het door de VO-raad ontwikkelde Stimuleringsplan LOB van start gegaan. CDA Biskop, J.J.G.M. Vraag: Zijn er vm2-trajecten ook voor praktijkonderwijs mogelijk, waarbij leerlingen zonder overgaan een voor hen maximaal opleidingsniveau halen, in combinatie met werken in de praktijk. Hoe staat het met de mogelijkheden voor vakcertificaten voor praktijkschool leerlingen met een bekostiging via het onderwijs? Antwoord: Zijn er vm2-trajecten ook voor praktijkonderwijs mogelijk, waarbij leerlingen zonder overgaan een voor hen maximaal opleidingsniveau halen, in combinatie met werken in de praktijk? De VM2-aanpak wordt op dit moment op een beperkt aantal vmbo-scholen en mbo-instellingen uitgeprobeerd. De evaluatie van dit experiment vindt plaats in 2013. Het is in mijn ogen op dit moment dan ook voorbarig om de VM2-formule uit te rollen over andere onderwijssoorten. Het is goed om te beseffen dat het praktijkonderwijs in principe eindonderwijs is. De meeste leerlingen stromen na afloop van het praktijkonderwijs door naar de regionale arbeidsmarkt. Hoe staat het met de mogelijkheden voor vakcertificaten voor praktijkschool leerlingen met een bekostiging via het onderwijs Ik heb bij het Landelijk Werkverband Praktijkonderwijs gevraagd naar de praktijk van het aanbieden van vakcertificaten. Verschillende praktijkonderwijsscholen bieden bovenop het basiscurriculum aanvullende vakcertificaten. In sommige gevallen betalen de scholen alle kosten zelf. In andere gevallen vragen de scholen een kleine vrijwillige bijdrage aan de ouders. Omdat het gaat om aanvullende certificaten bovenop het basiscurriculum vergoedt de overheid dergelijke opleidingen niet. Het is aan de leerlingen en hun ouders om te bepalen of ze van dit aanbod gebruik maken (en of ze een financiële bijdrage leveren). CDA Biskop. J.J.G.M. Vraag: Zijn er andere mogelijkheden om stageplaatsen in het bedrijfsleven (bij kleine bedrijven) te garanderen? Antwoord: In het Belastingplan 2010 dat de minister van Financiën recentelijk aan uw Kamer heeft gestuurd is een verruiming van de WVA opgenomen die het mogelijk maakt dat een opvolgend leerbedrijf, dat dus een stagiaire overneemt van een ander bedrijf, alsnog in aanmerking kan komen voor deze fiscale voorziening. Voor wat betreft de 'verzilveringsproblematiek': deze problematiek komt erop neer dat wanneer werkgevers maar weinig loonbelasting afdragen, ze ook maar weinig afdrachtvermindering kunnen genieten. Eerder heeft het kabinet reeds aangegeven dat het geen negatieve belastingheffing overweegt. CDA Dijk, J.J. van (CDA) Vraag: De nadruk ligt nu vooral op rekenen, taal en wiskunde. Zeker in het voortgezet onderwijs is dit het geval. Het is wenselijk dat deze vakken ook worden geïntegreerd in andere vakken. Op welke manier kan dat gebeuren? Antwoord: Scholen zijn vrij om rekenen en taal in andere vakken te integreren en voor wat betreft de onderbouw ook vakoverstijgend te werken. Oók, of juist als het gaat om taal en rekenen is dat zinvol. Scholen zullen door de invoering van het referentiekader hun taal- en rekenbeleid moeten herzien. Daarmee is taal en rekenen niet alleen de verantwoordelijkheid van enkele leraren maar juist van een groot deel of zelfs van het gehele onderwijsteam van elke school. CDA/PvdA Biskop, J.J.G.M./ Besselink, M. Vraag: Wanneer gaat u het idee oppakken van de MBO-Raad om tot een wijziging van de naamgeving van het mbo te komen? Funderen beroepsonderwijs voor de niveaus 1 en 2 en middelbaar beroepsonderwijs voor de niveaus 3 en 4? Antwoord: Binnenkort houd ik een consultatieronde met de betrokken partijen over naamgeving van het mbo. Zoals in het AO van 4 november jl. is toegezegd maak ik mijn standpunt hieromtrent begin 2010 via een brief kenbaar aan uw Kamer. CDA Biskop, J.J.G.M. Vraag: De vorig jaar door de Kamer aanvaarde motie over dyslectie heeft wel een overzicht van de mogelijkheden opgeleverd, maar wat nog mist is een integrale aanpak. Graag een reactie van de staatssecretaris. Antwoord: Naar aanleiding van de motie is een notitie opgesteld, die als bijlage bij de derde voortgangsrapportage Passend onderwijs in juni 2009 aan de Kamer is gezonden (Kamerstuk 2008-2009, 31497 nr.12). Deze notitie bevat een overzicht van het huidige beleid, de beschikbare hulpmiddelen en de knelpunten. Ook worden in een plan van aanpak vervolgacties aangekondigd. Het betreft deels acties die al eerder waren aangekondigd. Deze acties nemen belangrijke knelpunten weg. Een voorbeeld hiervan is het opbouwen van een collectie aangepast lesmateriaal speciaal voor dyslectici. Een aantal knelpunten is daarmee nog niet (volledig) opgelost. Bijvoorbeeld de lange levertijd van aangepaste leermiddelen in het mbo. Naar mogelijke verdere verbeteringen voor deze doelgroep is een onderzoek uitgezet. Hierin wordt onder andere gekeken naar slimme oplossingen in andere landen. De resultaten hiervan worden in maart 2010 verwacht. De acties tezamen leiden tot een integrale aanpak voor scholen en kinderen. CDA Biskop, J.J.G.M. Vraag: Komt het didactisch expertisecentrum voor blinden en slechtzienden er? Wat is het effect van het failissement van viziris? Antwoord: Over de voorstellen voor het inrichten van dit expertisecentrum wordt vanuit mijn ministerie overleg gevoerd met Dedicon en de Vivis-instellingen. Deze partijen hebben - na het recente faillissement van Viziris - aangegeven bereid te zijn door te gaan met het opzetten van dit expertisecentrum. In de overleggen wordt nog kritisch bezien of een expertisecentrum wel de juiste oplossing is voor de gesignaleerde problemen van visueel gehandicapte leerlingen en studenten. Daarom wordt ook nagedacht over mogelijke alternatieven. CDA Biskop, J.J.G.M. Vraag: Tot slot Wikiwijs. Nieuw, eigentijds talent op onderwijsgebied kan zich gaan uitleven binnen Wikiwijs. De CDA-fractie is, zo weet u, een warm voorstander van dit soort mogelijkheden voor leerkrachten om hun eigen onderwijs vorm te geven. Kan de minister de Kamer informeren over de stand van zaken, met name als het gaat om de ontvangst van Wikiwijs in de praktijk. Wat zijn de reacties. Er wordt in het onderwijs veel onderzoek gedaan naar verbetering van de onderwijspraktijk. Resultaten van dat onderzoek vinden niet altijd even gemakkelijk hun weg naar de praktijk van alledag. Zou het een idee zijn om binnen Wikiwijs een afdeling te maken, waarin voor docenten relevante onderzoeksresultaten vertaald naar de praktijk terug te vinden zijn. Antwoord: Het programma Wikiwijs bevindt zich momenteel in de voorbereidingsfase, waarbij onder meer de bètaversie van het technisch platform ontwikkeld wordt. Dit platform wordt bij wijze van “soft launch” per 17 november 2009 in gebruik genomen door een select aantal gebruikers, die de stabiliteit en gebruiksvriendelijkheid van het proefplatform testen. Dit kan dan zo nodig nog bijgesteld of aangepast worden voor de grote publieke lancering. Op 14 december 2009 vindt de publieke lancering van Wikiwijs plaats in Breda. Geheel in lijn met de uitgangspunten van Wikiwijs zal dit een open en interactieve bijeenkomst voor de docenten en scholen zelf worden. Deze dag is de start van de proeffase waarbij iedereen gebruik kan gaan maken van Wikiwijs. In overleg met het onderwijsveld zijn de focusvakken gekozen waarop Wikiwijs zich in de proeffase zal richten. Voor het primair en voortgezet onderwijs zijn rekenen en taal (wiskunde en Nederlands) gekozen. Dit sluit goed aan bij de aandacht die er is voor rekenen en taal binnen het onderwijs. Voor het middelbaar beroepsonderwijs is gekozen voor de vakken ‘Leren, loopbaan en burgerschap’ en ‘Handel’. Stichting Kennisnet en de Open Universiteit Nederland hebben de afgelopen periode veel overleg gevoerd met vele partijen, waaruit blijkt dat er sprake is van een groeiend draagvlak en samenwerking met andere initiatieven in en rond het onderwijsveld voor Wikiwijs. Zo zijn goede afspraken gemaakt over de aansluiting met de open leermiddelenbank van het IP-VO, dit initiatief zal een leidende rol hebben in het ontsluiten van content voor het vo. Met veel partijen is al contact over het toegankelijk maken van door docenten en scholen ontwikkeld materiaal. Ik ben erg blij met deze grote bereidheid tot het delen van veel mooi materiaal. Ten aanzien van verspreiding onderzoeksresultaten Het is een goede zaak dat er steeds meer onderzoek gedaan wordt naar de onderwijspraktijk. Op die manier kunnen scholen van elkaars goede ervaringen leren. Er zijn veel initiatieven in het veld om onderzoeksresultaten en kennis over wat wel en niet werkt in de praktijk te verspreiden. Via conferenties, websites, maar ook moderner: via communities. Uiteraard spelen professionele organisaties zoals de landelijke pedagogische centra hierin ook een rol. Ook TIER, het topinstitute for evidence based education research, werkt aan een ‘evidence based website’ waar (inter)nationaal onderzoek verzameld en geclassificeerd wordt. Om te bepalen of het wenselijk is dat OCW een rol speelt in het integreren van al deze informatiebronnen,zijn wij deze initiatieven aan het inventariseren,. Het is een interessante suggestie om te bezien of dit aan Wikiwijs verbonden kan worden. Leraar24, een site waarop docenten hun ervaringen met lesgeven kunnen delen, zal ook aan Wikiwijs gekoppeld worden. CDA Biskop, J.J.G.M. Vraag: Er blijkt gemakkelijk bij studentengegevens te komen via internet. Er zitten lekken in het systeem. Welke maatregelen gaat de minister treffen om dit op te lossen en er voor te zorgen dat de systemen worden ge-updatet? Antwoord: De beveiligingslekken die door Aob zijn opgespoord zijn door de instellingen gedicht. De beveiliging van de informatiesystemen is de verantwoordelijkheid van de instellingen voor hoger onderwijs. De reguliere voorschriften omtrent (de borging van) privacy-gegevens gelden onverkort voor deze instellingen. In die zin zijn de instellingen voor hoger onderwijs niet anders dan andere organisaties die werken met privacy-gevoelige informatie. Ik acht een goede naleving van de Wet bescherming persoonsgegevens dus de verantwoordelijkheid van de instellingen voor hoger onderwijs. Ik heb daarin geen bijzondere rol of bevoegdheid. Bij een goede naleving past ook de verantwoordelijkheid van de instelling voor het treffen van passende, technische en andersoortige, voorzieningen om de privacy van de betrokkenen te beschermen. De instellingen pakken dat ook op. Medewerkers zijn actief in het beveiligen van informatie die vanuit de instelling wordt verspreid. Verder wisselen de instellingen, in het kader van Stichting Surf, kennis en ervaringen over informatiebeveiliging uit. Overigens staan er soms ook gegevens op het internet die door de studenten zelf openbaar worden gemaakt. Deze vallen uiteraard niet onder de verantwoordelijkheid van de instelling. CDA Biskop, J.J.G.M. Vraag: Waar een JJI kind automatisch een vso-indicatie krijgt kan die indicatie bij het verlaten van de JJI belemmerend werken. Graag een inventarisatie van de knelpunten en een plan van aanpak erbij om deze aan te pakken. In België is een schoolsoort die vso en praktijkonderwijs samenvoegt, dit is erg succesvol. Is dit ook iets voor Nederland? Antwoord: Al een aantal jaren bestaat de taakgroep JJI’s onder verantwoordelijkheid van de WEC-raad (WEC-Wet op de ExpertiseCentra). Deze taakgroep pakt knelpunten en mogelijke oplossingen voor het onderwijs in de JJI's aan en werkt mogelijke oplossingen uit. Het Ministerie heeft regelmatig overleg met deze taakgroep over de verdere kwaliteitsverbetering van het onderwijs in de JJI's. In overleg met de werkgroep zal een actueel overzicht van knelpunten en mogelijke oplossingen worden opgesteld en aan de Kamer worden toegestuurd. De ervaringen uit België zullen hierin meegenomen worden. CDA Biskop, J.J.G.M. Vraag: Speciale aandacht vraagt de CDA-fractie voor het ondernemerschap. Heeft de minister voldoende zicht op de manier waarop dat in de verschillende onderwijstypen aan bod komt? Kan de minister aangeven hoe succesvol het beleid vanuit OCW en EZ tot nog toe is. Leidt dit tot meer ondernemerschap in het onderwijs? Wordt onze Nederlandse jeugd voldoende uitgedaagd en voorbereid op ondernemerschap in een ondernemende samenleving? Dat zou wel gunstig zijn, in het bijzonder in een tijd van crisis. En komen ook de ethische kanten van het ondernemernschap voldoende aan bod op school? Antwoord: Ja, ik heb een goed overzicht van wat er op dit moment binnen de verschillende sectoren aan ondernemerschap wordt gedaan. Ik heb onlangs EIM een evaluatie laten uitvoeren onder de toegekende projecten in het kader van de regeling “Offensief voor ondernemerschap in het onderwijs 2007"en de effectiviteit daarvan. Conclusie is dat de regeling van 2007 werkt en er bij de betrokken onderwijsinstellingen meer aandacht wordt besteed aan ondernemerschapsonderwijs. Verder is er meer toestroom van studenten die ondernemerschapsonderwijs volgen en leidt de aanpak tot verbetering in ondernemend(e) houding en gedrag en uiteindelijk tot nieuwe bedrijvigheid. Ten slotte merkt EIM op dat deze nieuwe vormen van ondernemerschapsonderwijs aanslaan bij de huidige generatie leerlingen en studenten. Duurzaamheid en ook de ethische kant van ondernemerschap krijgen aandacht in deze nieuwe vorm van ondernemerschapsonderwijs. Om aan ondernemerschap een extra impuls te geven heb ik eind april 2009 de regeling "onderwijs netwerken ondernemen" uitgezet. CDA Biskop, J.J.G.M. Vraag: Komt er een internaat voor vrede en veiligheid (van Defensie)? En hoe kan OCW hieraan bijdragen? Antwoord: We nemen aan dat de vraag doelt op de uitwerking van het internaat voor Veiligheid en Vakmanschap. De verantwoordelijkheid hiervoor berust bij de minister voor Jeugd en Gezin. Het is één van de maatregelen uit het Actieplan jeugdwerkloosheid en ook de financiering vindt vanuit dit kader plaats. CDA Dijk, J.J. van (CDA) Vraag: Waarom is het fundamentele onderzoek niet bij de heroverwegingen in het hoger onderwijs betrokken? De universiteiten zijn immers onderwijs- en onderzoeksinstellingen: de een kan niet zonder de ander. Antwoord: De gehele gang van zaken met betrekking tot de heroverwegingen, de instelling van 19 werkgroepen en de taakopdrachten aan de werkgroepen is door de Minister-President en de minister van Financiën met uw Kamer besproken, en in een brief (van 4 oktober jongstleden) nader toegelicht. Ik zou willen volstaan met de verwijzing naar de motivatie die toen met de Kamer is besproken en door de Kamer akkoord is bevonden, en naar mijn nadere toelichting tijdens het Algemeen Overleg van 29 oktober jongstleden. Het toegepaste wetenschappelijk onderzoek is onderdeel van een aparte heroverweging, en een deel daarvan bevindt zich ook op het terrein van de OCW-begroting (zoals de GTI's en TNO). CU Anker, E.W. Vraag: Als ik het lijstje met subsidies uit de schriftelijke beantwoording zie, dan vermoed ik dat achter elk project een wereld van goede bedoelingen schuil gaat, maar wat komt er van die bedoelingen terecht. Wat betekenen al die projecten voor de administratieve lastendruk? Antwoord: Bij elke nieuwe subsidieregeling hoort een administratieve lastentoets. De administratieve lasten voor de instellingen zijn de afgelopen periode al aanzienlijk gereduceerd. Eind dit jaar ontvangt u hierover een voortgangsrapportage. Zie verder de mondelinge reactie op de vraag van dhr. Jan Jacob van Dijk over dit onderwerp. D66 Pechtold, A. Vraag: Concreet plan van de minister om de top 5 te bereiken (motie Hamer) wat is de ambitie van het kabinet. Hoe verhoudt zich dat tot de heroverweging en berekening innovatieplatform? Antwoord: Met de begroting heb ik samen met de collega van Economische Zaken de brief 'Naar een robuuste kenniseconomie' naar uw kamer verstuurd In die brief formuleerde het Kabinet de door D66 aangehaalde top 5-ambitie In dezelfde brief geef ik rode draden voor beleid aan, zoals ik denk dat die de komende periode gevoerd moeten worden. Voorbeelden van die beleidsrichtingen zijn het blijven verbeteren van de prestaties op rekenen en taal, het koesteren van vakmanschap en groei van studenten en excellentie in met name het Hoger Onderwijs. Nieuwe inspanningen zouden zich, in lijn hiermee, kunnen richten op extra onderwijstijd in het primair onderwijs, de beloning van docenten en de intensiteit van het beroeps- en hoger onderwijs. D66 Pechtold, A. Vraag: Gaat de functiemix leiden tot meer kwaliteit van leraren. hoe wordt dit beoordeeld. Komen die kwalitatief goede leraren ook in de achterstands wijken terecht? Antwoord: Dit aspect is in eerdere debatten met uw Kamer al uitvoerig aan bod gekomen. Kort en goed: aan de promotie naar hogere schalen worden een aantal eisen gesteld. Zo moet het gaan om leraren die overwegend voor de klas staan en worden dus managementtaken niet extra beloond. Ook hebben sociale partners zoals afgesproken een aantal een aantal criteria opgesteld waarin bijvoorbeeld (aanvullende) opleiding van docenten een belangrijke rol speelt. In de Randstadregio wordt extra geïnvesteerd in functiemix, daarin lopen scholen met veel leerlingen in de achterstandswijken mee. Halfjaarlijks wordt over de voortgang van de functiemix aan uw Kamer gerapporteerd. Daarnaast wordt elk jaar de ontwikkeling van het opleidingspeil van docenten gemeld. D66 Pechtold, A. Vraag: Hoeveel zwakke scholen zijn er in 2010 over. Kan het kabinet een resultaatverplichting formuleren? Antwoord: Wij hebben meermalen duidelijk aangegeven wat de kabinetsdoelstelling is voor het verminderen van het aantal zeer zwakke scholen. Voor het primair onderwijs is het doel om het aantal zeer zwakke scholen in 2011 ten opzichte van 2009 met de helft te verminderen. Voor het voortgezet onderwijs is de doelstelling om het percentage zeer zwakke scholen terug te brengen van 28 vestigingen in 2008 naar 17 vestigingen in 2012. D66 Pechtold, A. Vraag: Wat vindt de minister van een verplicht lerarenregister? Antwoord: De vraag om een publiekrechtelijk lerarenregister is niet nieuw. In het actieplan LeerKracht zijn we hier ook op ingegaan. Er zitten veel haken en ogen aan invoering van zo'n register. Een breed draagvlak, vooral ook bij leraren zelf, is onontbeerlijk. Dat draagvlak hopen we nu te verwerven door voorlopig uit te gaan van registratie op privaatrechtelijke basis, gericht op behoud en ontwikkeling van kwaliteit voor leraren die dat willen. Onder coördinatie van de Stichting beroepskwaliteit leraren en ander personeel wordt daar nu hard aan gewerkt. In het primair onderwijs zal nog dit jaar worden gestart met proefregistraties. Voor het VO en MBO zal dat in 2010 gebeuren. Laten we de resultaten daarvan afwachten voor we kunnen bezien of een volgende stap haalbaar en verstandig is. D66 Pechtold, A. Vraag: Worden de problemen rond het luchtklimaat ook uit de middelen voor de crisis echt gebruikt? Antwoord: Op dit moment zijn gemeenten en scholen hard bezig om aanvragen voor de regelingen binnenmilieu op te stellen. Ze moeten deze aanvragen uiterlijk 1 januari indienen. Er zijn enkele aanvragen binnen gekomen. D66 Pechtold, A. Vraag: Wat gaat de minister doen om de accreditatietrajecten te verkorten? De Hogeschool Wageningen wacht al 1 1/2 jaar op het accreditatiebesluit. Antwoord: De heer Pechtold heeft over dit onderwerp ook schriftelijke vragen gesteld. Ik zal hier binnenkort op reageren. Vooruitlopend daarop kan ik alvast het volgende mededelen: Bij de Hogeschool Wageningen gaat het niet om een reguliere accreditatieprocedure maar ook om het verwerven van een aanwijzing als hogeschool. Een instelling moet zijn ‘aangewezen’ om geaccrediteerd onderwijs te kunnen verzorgen, waaraan erkende graden verbonden zijn. De Hogeschool Wageningen is geen aangewezen instelling, en moet die procedure doorlopen. Deze procedure is ter borging van de kwaliteit van het onderwijs en de graden. Overigens komt een instelling die start met het verzorgen van onderwijs pas in aanmerking voor aanwijzing als zij in een reeks van jaren onderwijs heeft verzorgd. Dit kan dus voor vertraging zorgen maar is bedoeld ter borging van de kwaliteit van het hoger onderwijs. D66 Ham, B. van der Vraag: Is de minister bereid de 'roze olifanten en "gsa" te continuëren. Waarom ligt het nu stil.?En is hij bereid om seksuele diversiteit te expliciteren in de kerndoelen? Antwoord: In het AO van 1 juli 2009 (kamerstuk 30 420, nr.140) heeft de minister een brief toegezegd. Aanleiding hiervoor waren twee onderzoeken over seksualisering en het onderzoek ‘Weerbaar en Divers’ van de Inspectie voor het Onderwijs. Ten behoeve van deze toezegging hebben wij een veldraadpleging gehouden, met als kernvragen welke verantwoordelijkheid scholen hebben ten aanzien van de seksuele weerbaarheid van jongeren en in hoeverre het nodig en wenselijk is de kerndoelen op dit vlak aan te passen. Over deze veldraadpleging hebben wij uw Kamer vandaag een brief gestuurd. De voornaamste conclusies van de veldraadplegingen zijn: Aanpassing van de kerndoelen is niet noodzakelijk omdat de kerndoelen al de kaders definiëren waarbinnen scholen aandacht besteden aan seksualiteit. Aanpassing van de kerndoelen is verder niet het geëigende instrument om de seksuele weerbaarheid en respect voor seksuele diversiteit bij leerlingen te verhogen. Het veld vroeg ook geen algemene maatregel voor scholen te nemen; met de meeste jongeren gaat het goed en scholen moeten hun eigen afweging kunnen maken gelet op de context en lokale situatie. De nadruk ligt hier op een sociaal veilig klimaat; het bespreekbaar maken van homoseksualiteit en seksuele dwang zijn daar onderdeel van. Deze relatie tussen goed onderwijs en een veilig schoolklimaat wordt door het veld sterk benadrukt en daarom zijn er veel initiatieven op het gebied van veiligheidsbeleid. Daarnaast gebeurt er in de preventieve sfeer al veel op het gebied van voorlichting. Het meest van belang is, zo bleek uit de veldraadpleging, dat er goede informatie beschikbaar is over dit onderwerp. Daarnaast is er behoefte aan effectieve ‘bottom-up’ interventies. Wij zullen samen met de koepelorganisaties, de PO-raad en VO-raad, er voor zorgen dat besturen van scholen zich committeren aan de urgentie van deze problematiek. Dit door: Bewustwording en cultuurverandering bij de schoolleiding; Deskundigheidsbevordering van docenten. Naast de hierboven beschreven acties zal de Minister van OCW vanuit zijn verantwoordelijkheid voor Emancipatie het grote aantal beschikbare lesmethoden onder de aandacht brengen en scholen wijzen op het belang van beschikbaarheid van goede informatie en trainingsmogelijkheden. D66 Ham, B. van der Vraag: Budget voor onderzoek scholen zit binnen de budgetten van de universiteiten, kan de minister aangeven of de onderzoeksscholen dat geld echt ontvangen? Is het niet veel beter dit geld te oormerken? Antwoord: Over de opleiding tot onderzoeker heb ik recent nog met uw Kamer gesproken bij het algemeen overleg Onderzoeksinfrastructuren. Daarbij heb ik aangegeven dat het aan de universiteiten is om ervoor te kiezen de opleiding tot onderzoeker onder te brengen in een landelijk functionerende onderzoekschool dan wel in een lokale graduate school. Van een geoormerkt budget voor onderzoekersopleidingen, zoals door het lid Van der Ham kennelijk wordt verondersteld, is geen sprake. De middelen voor de onderzoekersopleiding maken deel uit van de lumpsum van de universiteiten. Verder verwijs ik graag naar het verslag van het verzamel AO hoger onderwijs, van 29 oktober jongstleden. D66 Pechtold, A. Vraag: Heeft iedere school nu een conciërge? Hoeveel conciërges zijn er van de geïnvesteerde € 30 miljoen bijgekomen? Antwoord: Aan het eind van deze Kabinetsperiode zullen voor de genoemde € 30 miljoen ongeveer 2.500 conciërges in het primair onderwijs zijn aangenomen. D66 Ham, B. van der Vraag: Waarom heeft de minister niet bedongen dat in de crisis- en herstelwet wordt geïnvesteerd in kennis en innovatie? Antwoord: De crisis- en herstelwet betreft versnellingen in procedures en niet beschikbaar stellen van middelen. Deze crisis- en herstelwet heeft dan ook geen betrekking op onderwijs. Het kabinet heeft het afgelopen voorjaar in het aanvullend beleidsakkoord een integraal pakket gepresenteerd om in 2009 en 2010 tijdelijk investeringen te doen in de kennis en innovatie. Aan de begroting van OCW zijn in 2009 en 2010 de volgende middelen toegevoegd: Versterking MBO, zij-instromers, werkscholen en wijkscholen (250 mln) Kennis, versterken kennisinfrastructuur, tijdelijke inzet kenniswerkers (140 mln) Bouw en onderhoud scholen (155 mln) Arbeidsmarkt: jeugdwerkloosheid (36 mln). Verder verwijs ik u graag naar het plenaire debat over de crisis- en herstelwet dat morgenmiddag, 12 november, gepland staat. D66 Pechtold, A. Vraag: Het aantal uren voor maatschappelijke stages gaat omlaag. Heeft staatssecretaris Van Bijsterveldt onderzocht wat kinderen hebben geleerd tijdens deze stages? Wat was de opbrengst? Antwoord: Op 5 november hadden wij een Algemeen Overleg over de maatschappelijke stage. Daarin kwam reeds aan bod dat de maatschappelijke stage aantoonbaar positieve effecten sorteert. Zo blijken uit onderzoek onder docenten van de Universiteit van Utrecht over schooljaar 2008/9 de volgende effecten op leerlingen: persoonlijke ontwikkeling (95,3% van de docenten geeft dit aan) ontwikkeling van sociale vaardigheden (volgens 94,3% van de docenten) leerlingen krijgen meer respect voor anderen (volgens 81,4%) zij waarderen vrijwilligerswerk meer (75,7%), wat erop duidt dat de maatschappelijk stagiar van vandaag de vrijwilliger van morgen is. Ik heb toegezegd uw Kamer komend voorjaar een evaluatie te zullen toezenden. Ik zal de effecten en de onderzoeksresultaten daarover in die evaluatie meenemen. D66 Ham, B. van der Vraag: Wat doet de minister met de aanbevelingen van het KNAW in het kader van extra geld voor onderwijs en onderzoek vanuit de FES-gelden? Antwoord: De brief van de KNAW (samen met andere instellingen o.a. NWO, VSNU, TNO, NFU, AcTI) aan de fractievoorzitters waarnaar het lid Van der Ham verwijst, haakt in op het in de Kamer voorliggende voorstel voor wijziging van de wet FES. Centraal hierin staat de invoering van een vaste voedingssystematiek. Behandeling van de FES-wet valt onder de verantwoordelijkheid van de ministers van Economische Zaken en van Financiën. Het is daarom verstandig dat de vragen van de KNAW en andere instanties (ook een soortgelijke brief is door de AWT aan de TK gestuurd) over de financieringssystematiek in dat kader worden bezien. In de brieven van KNAW en AWT worden ook voorstellen gedaan die betrekking hebben op veranderingen van procedures bij de inzet van middelen voor kennis en innovatie. Hiervoor verwijs ik naar een externe evaluatie die binnenkort in opdracht van de Fes beheerders zal worden uitgevoerd. Hierover is de TK geinformeerd in de OESO brief die 15 september aan de kamer is gestuurd ("naar een robuuste kenniseconomie"((TK 27406, nr 153). De gezichtspunten die in de brieven van KNAW en AWT zijn verwoord zullen worden betrokken bij de evaluatie die volgend voorjaar gereed zal komen. D66 Pechtold, A. Vraag: Hoe zorgt de minister er voor dat universiteiten extra geld krijgen voor de grote toestroom studenten? Antwoord: De cijfers die nu gebruikt worden door de VSNU zijn nog maar een voorlopige raming. Begin januari is bekend hoeveel de studentenaantallen werkelijk zijn toegenomen. Bij Voorjaarsnota 2010 wordt dan conform de gebruikelijke systematiek door het kabinet besloten of universiteiten meer geld in 2010 krijgen als er meer studenten zijn. Verder ontvangen de instellingen al dit jaar (2009) inkomsten uit collegegelden. D66 Pechtold, A. Vraag: Hoe gaat staatssecretaris Van Bijsterveldt het financieel beheer van de instellingen op orde brengen? Heeft de inspectie voldoende middelen om de instellingen te controleren? Antwoord: Ik volg het financieel beheer van de bve-instellingen nauwlettend. De Inspectie van het Onderwijs levert mij instellingsportretten en analyseert momenteel alle jaarrekeningen over 2008. Het toezicht is risicogericht: instellingen die wat betreft het financieel beheer in de gevarenzone dreigen te raken krijgen vaker bezoek van de inspectie. D66 Pechtold, A. Vraag: Welke regelgeving staat in de weg bij het stimuleren van de brede school? Hoeveel zijn er in 2010? Acht staatssecretaris Dijksma het haalbaar 1500 brede scholen te realiseren? In Rotterdam wordt erop bezuinigd. Wat vindt u daarvan? Antwoord: Het aantal brede scholen neemt nog steeds toe. Inmiddels staan er brede scholen in ongeveer negen van de tien gemeenten (88%). Het aantal brede scholen stijgt nog altijd: in 2009 zijn er 1200 brede scholen in het primair onderwijs en rond de 410 in het voortgezet onderwijs. Hiermee is voor het primair onderwijs de oorspronkelijke ambitie om met gemeenten te komen tot 1200 brede scholen in 2011 nu al gehaald en is die ambitie zelfs verhoogd naar 1500. Het landelijk steunpunt brede scholen heeft een belangrijke ondersteunende functie bij het realiseren van deze doelstelling. Het steunpunt helpt ook bij het wegnemen van belemmeringen die ervaren worden in bijvoorbeeld de regelgeving. Gemeenten hebben een eigen verantwoordelijkheid in de ondersteuning van brede scholen. Dat geldt ook voor de besluitvorming van de gemeente Rotterdam ten aanzien van deze ondersteuning. D66 Ham, B. van der Vraag: Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat studentenorganisaties worden betrokken bij de uitwerking van het toekomstige studiefinanciëringsstelsel? Antwoord: De werkgroep heroverwegingen hoger onderwijs bepaalt zijn eigen werkwijze en de keuze van varianten. Het is mij bekend dat de werkgroep zich extern zal oriënteren. Het ligt dan voor de hand dat ook de studentenorganisaties zullen worden geraadpleegd. D66 Pechtold, A. Vraag: De economische crisis geeft kansen om het gat in beloningen tussen onderwijs en bedrijfsleven te verkleinen. Kan de miniser aangeven wat uw visie op de lerarensalarissen op de lange termijn is? Komt er een 0-lijn en wat is de consequentie van de 0-lijn voor kwaliteit van het onderwijs? Antwoord: Op de langere termijn moet de contractloonontwikkeling in het onderwijs en de markt gelijk opgaan. Zoals u weet streeft het Kabinet voor 2010 een nullijn voor zowel markt als overheid na. Daarnaast onvangt het onderwijs middelen in het kader van het convenant Leerkracht van Nederland. Dit leidt tot een aanmerkelijke verbetering van de relatieve beloningspositie van leraren en komt ten gunste van de wervingspositie van de sector en de kwaliteit van het onderwijs. D66 Pechtold, A. Vraag: Kan de Inspectie aangeven hoeveel van de onbevoegde leraren er in achterstandswijken staan? Dit staat niet op de website onbevoegd.nl. Hoe gaan de minister en staatssecretaris Dijksma juist die scholen versterken? Antwoord: Op dit moment zijn geen gegevens beschikbaar over (on)bevoegdheid op scholen in achterstandswijken. Deze gegevens zijn niet integraal bij Inspectie beschikbaar. Ik kan u toezeggen dat een analyse voor het Algemeen Overleg Leraren (dd.19 november) aan uw Kamer ter beschikking zal worden gesteld.Voor wat betreft de vraag of deze scholen versterking behoeven kan ik niet vooruitlopen op de uitkomst van deze analyse. D66 Ham, B. van der Vraag: Innovatie ontstaat door samenwerking tussen onderwijs en bedrijfsleven. Wat vindt de minister in dat verband van het artikel in FD van 30 oktober jl. "Universiteit blijf bij je leest"? Antwoord: Het hoger onderwijs speelt een belangrijke rol waar het gaat om innovatie. In het genoemde artikel wordt ingegaan op een aantal aspecten van deze rol, zoals het belang van R&D, het opleiden tot ondernemerschap, en het belang van voldoende bèta's en technici. Samenwerking tussen kennisinstellingen, waaronder universiteiten en bedrijven is hierbij van groot belang. Binnen onze open Nederlandse cultuur speelt met name open innovatie een rol van betekenis. D66 Ham, B. van der Vraag: Graag de reactie van de minister op: Het aantal promovendi ligt in Nederland onder het OESO-gemiddelde. Je zou promovendi kunnen laten aanmelden bij universiteiten als student in plaats lvan laten solliciteren als werknemer. Het aantal promovendi zou dan met 30% kunnen stijgen? Antwoord: Over de rechtspositie van promovendi heb ik bij verschillende gelegenheden met de Kamer gesproken. Het meest recent was het verzamel AO over het hoger onderwijs van 29 oktober jongstleden. De lijn die ik daarbij altijd heb gekozen is dat voor gelijke activiteiten een zelfde regime dient te gelden. Promovendi dienen dus in principe te worden betaald als a.i.o.. Recent is hierover door de rechter in Groningen een uitspraak gedaan, die de door mij gekozen lijn ondersteunt. Het voorstel van D66 om meer bursalen na te streven verbaast mij in deze context, aangezien van de zijde van de Kamer telkenmale in debatten is aangedrongen op de a.i.o.-status voor promovendi. D66 Ham, B. van der Vraag: Kunnen hogere kosten voor buitenlandse masterstudies (die niet in Nederland worden geboden) meegenomen worden in de studiefinanciering? Antwoord: Dit is besproken bij het Algemeen Overleg over het hoger onderwijs op 29 oktober jongstleden. Voor wie dit precies wil weten, verwijs ik naar verslag. Bij de invoering van meeneembare studiefinanciering is budgettaire neutraliteit het uitgangspunt geweest. Dit betekent dat studenten die in het buitenland een masterstudie gaan doen in principe dezelfde studiefinancieringsrechten meekrijgen die ze in Nederland hebben. Als het collegegeld hoger is dan in Nederland kan een beroep worden gedaan op het collegegeldkrediet, tot maximaal 5 maal het wettelijk collegegeld (8100 euro). Dit biedt mijns inziens voldoende flexibiliteit. Overigens zal de Kamer voor het einde van het jaar een notitie ontvangen waarin is geïnventariseerd welke belemmeringen studenten ervaren bij het volgen van een studie in het buitenland. GL Dibi, T. Vraag: Er zijn beloftes gedaan rond: 1 professioneel statuut 2 topinkomens aan banden 3 werkdruk verlaging van de leraren Kan de minister in het laatste jaar deze beloftes nog nakomen en zoja hoe? Antwoord: Wat betreft het professioneel statuut kan ik melden dat een wetsvoorstel dat handelt over de vergroting van de professionele ruimte op dit moment bij de Raad van State in behandeling is. Ik hoop dat voorstel spoedig bij uw Kamer te kunnen indienen. Als het gaat om de topinkomens weet u dat het Kabinet in 2010 met een Wet normering topinkomens zal komen. Tot die tijd maken de staatssecretarissen en ik maximaal gebruik van onze bevoegdheden om nieuwe topinkomens te voorkomen. Ik noem het voorbeeld van het hoger onderwijs, waar ik al vanaf mijn aantreden bestuurders in het hoger onderwijs aan de Balkenende-norm gehouden. Dit heeft geleid tot uitstekende bestuurders, zoals bij de Universiteit van Delft en de Universiteit van Groningen. GL Dibi, T. Vraag: Wordt er € 400 miljoen bezuinigd op lerarensalarissen? En wanneer zou die bezuiniging worden ingezet? Antwoord: De besparing uit het aanvullend beleidsakkoord is afhankelijk van de loonontwikkeling in de marktsector in 2010. Daarover is op dit moment nog onvoldoende zekerheid. Overigens blijven de investeringen uit het Actieplan/Convenant LeerKracht van Nederland onverkort overeind. GL Dibi, T. Vraag: Komen er maxima aan de reserves die scholen kunnen aanhouden. Dit naar aanleiding van het rapport van de Commissie Don. Antwoord: Er komen geen maxima of normen aan de reserves die scholen kunnen aanhouden. Er zijn wel signaleringsgrenzen die gebruikt worden om instellingen die (ver) hier boven uit komen, beter te bekijken. De commissie Don heeft uitgebreid onderzoek gedaan, waaruit blijkt dat maatwerk noodzakelijk is. Een school kan namelijk een goede reden hebben om een hoge signaleringswaarde te hebben. Een voorbeeld is een school die geld heeft gespaard voor een grote investering. Daarom werkt een eenduidige harde norm niet. Daarnaast kan het maximeren van overtollig budget gedrag veroorzaken waarbij ondoelmatige uitgaven worden gedaan om toch maar onder het maximum te blijven. Goed toezicht op lokaal niveau en financiële deskundigheid is daarom zo belangrijk. Verder zet ik de Inspectie van het Onderwijs in om de reserves te onderzoeken en in kaart te brengen, zodat de scholen weten welke middelen zij kunnen inzetten voor het onderwijs. Partij voor de Vrijheid Bosma, M. Vraag: Het invoeren van het competentiegericht onderwijs is geen goed idee. Is de staatssecretaris bereid dit besluit terug te draaien (en de rem er op te zetten)? Antwoord: Neen. Op 4 november jl. hebben wij tijdens een Algemeen Overleg gesproken over de doorontwikkeling van de kwalificatiestructuur en de invoeringsdatum van CGO. Het invoeren van CGO is wel degelijk een goed idee. CGO zal de aansluiting tussen arbeidsmarkt en onderwijs verbeteren en kan bij direct betrokkenen op draagvlak rekenen. Een goede implementatie is een randvoorwaarde. Mede daarom hecht ik zoveel belang aan aandacht voor de bedrijfsvoering. Voor alle opleidingen zijn inmiddels competentiegerichte kwalificatiedossiers opgesteld, die ook alle al één of meer verbeterslagen hebben ondergaan. Van die dossiers is 90 % inmiddels van voldoende kwaliteit. Dit studiejaar ligt de nadruk op het verbeteren van de overige dossiers. Op dit moment is een wijzigingsvoorstel op de WEB in voorbereiding waarmee een basis wordt gelegd voor de competentiegerichte kwalificatiestructuur. Partij voor de Vrijheid Bosma, M. Vraag: Deelt de staatssecretaris de mening van de PVV dat er hard moet worden ingegrepen op vakinhoud op de pabo's? Antwoord: De opleidingen zijn druk bezig met betere borging van de kwaliteit van het curriculum. Dat doen ze onder meer door samen de vakinhoudelijke kennisbases en daarop aansluitende toetsing te ontwikkelen. En zij zullen een landelijke commissie voor de examens instellen. Voor de Pabo is nu eerst de kennisbasis voor taal en rekenen gereed gemaakt, volgend jaar zal de kennisbasis voor de andere vakken op de Pabo gereed zijn. In dat verband komt ook de vraag op of de student in vier jaar opleiding voldoende in de gelegenheid is zich al het kennen (het vakmanschap) en het kunnen (het meesterschap) eigen te maken. Ook de NVAO noemt in haar systeembrede analyse de overladenheid van de opleidingen voor leraren basisonderwijs. De Pabo’s moeten een dermate breed programma bieden en aan zoveel eisen voldoen dat het welhaast moet leiden tot een opleidingsprogramma dat te kwalificeren is als “veel, maar niet diep”. Tenslotte: ik heb sociale partners gevraagd mij te adviseren of een meer flexibel kwalificatie- en opleidingsstelsel wenselijk en mogelijk is. Wat mij betreft zijn alle opties op dat punt open, zoals ik in het algemeen overleg van 28 oktober jl. in de Tweede Kamer heb aangegeven. Ik ga het pabo curriculum dan ook kritisch bekijken. Ik zal het komend half jaar met grote zorgvuldigheid intensief de discussie aangaan met alle relevante groepen in het onderwijsveld. Nadrukkelijk hou ik daarbij de mogelijkheid op om toe te werken naar twee kwalificaties, namelijk één voor het jongere en één voor het oudere kind. Half juni ontvangt de Tweede Kamer mijn conclusies. Dat heb ik toegezegd aan de vaste commissie. PvdA Kraneveldt-van der Veen, M. Vraag: Hoe kan volgens staatssecretaris Dijksma een algemeen toegankelijke kinderopvang vorm krijgen? Wat is daarvoor nodig? Antwoord: Een algemeen toegankelijke kinderopvang - dus ook voor kinderen van ouders die niet beiden arbeid en zorg combineren - is theoretisch wellicht een interessante gedachte, maar in de huidig budgettaire situatie niet reëel op de korte termijn. Wat we wel doen is de harmonisatie van kinderopvang en peuterspeelzaalwerk, de totstandkoming van brede scholen en het faciliteren van dagarrangementen door scholen en kinderopvang. PvdA Kraneveldt-van der Veen, M. Vraag: Gastouders moeten aan kwaliteitseisen gaan voldoen. We hebben hierover twee weken geleden uitgebreid met elkaar gesproken. Kan naar aanleiding van signalen uit het veld staatssecretaris Dijksma nu heel snel helder maken welke erkende organisaties en instellingen nu opleidingen en evc-trajecten mogen gaan aanbieden, zodat de cowboys echt geen kans maken om onder de regels uit te komen? Antwoord: Ik neem die signalen serieus. Daarom is er op dit moment druk overleg gaande met alle betrokken partijen, zowel met de aanbieders van de diploma- en EVC-route, als middels bestuurlijk overleg met het kinderopvangveld. Zo spoedig mogelijk zal ik de Tweede Kamer hierover nader informeren. PvdA Kraneveldt-van der Veen, M. Vraag: De PvdA heeft in de wet een koppeling tussen gewerkte uren of dagdelen en het maximaal aan te vragen uren kinderopvangtoeslag mogelijk gemaakt. Nu moeten Stas Dijksma en stas De Jager dit nog gaan regelen. Nu hebben we in een brief van hen beiden kunnen lezen dat er een praktijktest gaat plaatsvinden met een koppeling tussen UWV en Belastingdienst, zodat fraudegevallen meteen boven komen drijven. Dat is mooi, maar: de uitkomsten daarvan komen pas in het najaar van 2010. Kan dat onderzoek niet voor de zomer? Antwoord: In het AO van 29 oktober jl. heeft staatssecretaris Dijksma aangegeven ook een urenkoppeling te willen, maar dat het ook de verantwoordelijkheid is van staatssecretaris De Jager. De Belastingdienst moet immers een koppeling daadwerkelijk kunnen uitvoeren. Daarom is in de brief - mede namens staatssecretaris De Jager - een ex-ante uitvoeringstoets aangekondigd die door de Belastingdienst zal worden uitgevoerd. Deze uitvoeringstoets naar de juridische betrouwbaarheid, hoe om te gaan met zelfstandigen en de kosten en baten van de koppeling dient zorgvuldig en gedegen plaats te vinden. Dat betekent dat het onderzoek de nodige tijd zal vergen. Afhankelijk van de uitkomsten van de uitvoeringstoets van de Belastingdienst wordt besloten of en op welke wijze invulling zal worden gegeven aan de motie Linthorst c.s. betreft de koppeling uren (Kamerstukken I, Vergaderjaar 2008-2009, 31 874, letter H). Uiterlijk in het najaar 2010 wordt u hierover nader geïnformeerd. Mocht het onderzoek eerder beschikbaar zijn, dan zal ik u daarover informeren. PvdA Besselink, M. Vraag: De PvdA wil bij de World Skills Competitie minimaal twee gouden medailles halen. Wat is de reactie van de minister hierop? Antwoord: Minimaal 2 gouden medailles bij de World Skills is een mooie ambitie! Ik zie met plezier hoe goed het Nederlands team doorgaans presteert. Maar het verschil tussen goud en een goede klassering naast het podium is soms erg klein en ook van toeval en geluk afhankelijk. Dat bleek dit jaar in Calgary ook weer. Het is dan ook niet alleen de absolute top die mij aanspreekt. Ik vind het bovenal heel belangrijk dat het mbo over de volle breedte goed presteert. Dat is de ambitie die ik het meest tot de mijne reken. PvdA Besselink, M. Vraag: Het aantal functioneel analfabeten moet omlaag. De PvdA wil deze jaarlijks met 10% verminderen. Graag reactie. Antwoord: Het aanvalsplan laaggeletterdheid loopt nog tot en met 2010. Met alle betrokken partijen ben ik gestart met een inventarisatie van de vervolgstappen die nodig zijn na 2010. Ik zal u daarover medio 2010 nader informeren. PvdA Besselink, M. Vraag: In het kader van gelijke kansen: - Postcodes moeten veel minder bepalen of inderen doordringen tot havo en vwo. - Meer kinderen van laagopgeleide ouders moeten doorstromen naar havo en vwo. - Laatbloeiers moeten meer kansen krijgen om door te stromen. De PvdA wil dat bij de wijkaanpak de doorstroom naar havo en vwo net zo groot moet worden als het gemiddelde in de betreffende gemeente. Graag reactie. Antwoord: Ik wil zeker niet dat postcodes in het VO minder dan nu de inzet van leerplusmiddelen bepalen. Uit onderzoek blijkt immers dat de leerplusindicator de meest effectieve indicator is voor de inzet daarvan waar dat het hardst nodig is, hangende de komst van de Walvisbestanden. Alleen dan kan deze indicator nòg beter worden. Eerder is aan uw Kamer gemeld dat het Leerplusarrangement in 2010 zal worden geëvalueerd. Ik kom dan heel graag hierop terug. Met de PvdA wil ook ik uiteraard dat de doorstroom naar havo en vwo in achterstandswijken even groot wordt als het Nederlandse gemiddelde. Gelukkig komt het Leerplusgeld voor het overgrote deel terecht bij scholen in achterstandswijken. Die scholen kunnen daar dus met dat geld goed naar streven. De centrale doelstelling van het leerplus is dat l+A scholen even goed gaan prestaren als de overige scholen. PvdA Besselink, M. Vraag: Waarom is gekozen om een groot deel voor bèta techniek aan het wo te geven. Kan er niet tien miljoen naar het mbo en hbo? Antwoord: Het Deltaplan bèta/techniek loopt af in 2010. Het Kabinet heeft ervoor gekozen om het programma bèta/techniek voor 2011 en verder in afgeslankte vorm voort te zetten. Hierbij was het noodzakelijk nadere keuzes te maken. Daarbij is prioriteit gegeven aan de sectorplannen natuur- en scheikunde. Deze plannen zijn door het veld zelf ontwikkeld. Ze zijn robuust en hebben een breed draagvlak bij het bedrijfsleven. Daarnaast zal prioriteit worden gegeven aan nieuwe impulsen voor po en vo. PvdA Besselink, M. Vraag: Jeugdwerkeloosheid: Deze leerlingen komen door de crisis moeilijk aan de bak. Daarom goed dat in crisispakket extra geld vrijgemaakt wordt om jongeren de kans te geven zich verder te scholen ipv thuis op de bank te zitten. Maar door de crisis dreigt er ook een tekort aan genoeg stageplekken. Ook daarvoor is in het crisispakket extra geld vrijgemaakt. Op korte termijn werpen die inspanningen van scholen en bedrijven en gemeenten hun vruchten af. Maar in de loop van 2010 dreigen er toch tekorten zo lezen wij in uw brief. Met name de positie van kwetsbare jongeren verslechtert. Welke extra inspanningen gaat u leveren zodat ook in 2010 alle jongeren een stageplek kunnen krijgen. Want de PvdA wil kost wat kost voorkomen dat de jeugdwerkeloosheid verder oploopt. Antwoord: Het voornemen van staatssecretaris Van Bijsterveldt is om, samen met de bewindspersonen van SZW, WWI en J&G, door te gaan op de ingeslagen weg zoals aangegeven in het Actieplan jeugdwerkloosheid. Om te zorgen voor voldoende stageplaatsen wordt het Stageoffensief van de kenniscentra uitgevoerd. Hiervoor was in 2009 een bedrag van € 7 miljoen beschikbaar. In 2010 is dit een bedrag van € 13 miljoen en in 2011 een bedrag van € 3 miljoen. Maatregelen uit het Actieplan worden tussentijds geëvalueerd en indien nodig bijgesteld. PvdA Besselink, M. Vraag: Ook verzoek ik de werkgroep heroverwegingen te kijken naar een immer blijvend gat tussen regelingen. Een student die op een administratief onhandige datum is geboren, bv. 5 augustus, krijgt in zijn eerste maand studie geen studiefinanciering omdat hij of zij dan nog kinderbijslag ontvangt. De regelingen van de kinderbijslag en de studiefinanciering sluiten daarin niet goed op elkaar aan. Kan de minister de werkgroep heroverwegingen vragen om bij de heroverwegingen van de kindregelingen en de studiefinanciering dit probleem gelijk op te lossen? Antwoord: Het probleem dat u schetst is mij bekend mede op uw verzoek heb ik onderzocht of het echt niet anders kan. In mijn brief van 29 mei jl. geef ik aan dat ik vier mogelijk varianten heb onderzocht. Ik heb echter moeten concluderen dat ik niet in staat ben om een OV-kaart voor de groep jonger dan 18 jaar te regelen, zonder dat dit extra kosten en uitvoeringslasten leidt. Ik onderken dat het onderliggende probleem is dat de kwartaalsystematiek van de kinderbijslag (die uitkeert tot 1 oktober) niet aansluit bij de maandsystematiek van de studiefinanciering (die start vanaf 1 september). PvdA Kraneveldt-van der Veen, M. Vraag: Bij onderwijskundig leiderschap past ook dat we de schoolleider weer een formele rol bij het toezicht geven, als gesprekspartner van de inspectie naast het bevoegd gezag. Hoe denkt de minister hierover. Is hij bereid om dit alsnog te regelen in de wet. Antwoord: Het bestuur is verantwoordelijk voor het onderwijs op zijn school of scholen. Er is nu en straks voldoende ruimte de schoolleiding in het toezicht te betrekken. Als de inspectie een schoolbezoek doet, vindt altijd een afsluitend gesprek plaats met bestuur en de schoolleiding. De ervaring wijst uit dat de effectiviteit van het toezicht door de aanwezigheid van zowel bestuur als schoolleiding aanmerkelijk toeneemt. Uiteraard betrekt de inspectie de schoolleiding waar nodig in haar toezicht. Gezien de huidige praktijk lijkt een wetswijzing mij niet nodig. PvdA Kraneveldt-van der Veen, M. Vraag: Parallel aan invoering passend onderwijs willen wij aan staatssecretaris Dijksma vragen te starten met goede registratie van zorgleerlingen en langjarig onderzoek naar effecten van beleid voor zorgleerlingen. Antwoord: In het najaar van 2010 wordt ook in het primair en (voortgezet) speciaal onderwijs het onderwijsnummer ingevoerd waardoor een sluitende registratie op leerlingniveau mogelijk wordt. In het kader van passend onderwijs is een werkgroep ingericht waarin vanuit OCW ook wordt deelgenomen door DUO en de Inspectie. In de werkgroep participeren ook CBS en de evaluatiecommissie voor passend onderwijs (ECPO). Doel is om beter inzicht te krijgen in onder andere de schoolloopbanen van de leerlingen inclusief de overgang naar de arbeidsmarkt. De werkgroep ontwikkelt een vaste gegevensset ten behoeve van een jaarlijks te houden onderzoek. Daarnaast wordt ook een afspraak gemaakt over de registratie van kwaliteitsgegevens over de leerlingenzorg van scholen. Tot slot wordt het zogenaamde 'cool-onderzoek' (longitudinaal onderzoek naar prestaties van leerlingen) uitgebreid met zorgleerlingen. Over de resultaten van de onderzoeken wordt u terzijnertijd geïnformeerd. SGP Vlies, B.J. van der Vraag: Is het kabinet van mening dat ze eerst het reguliere instrumentaria moeten optimaliseren voordat men overgaat tot alternatieve geneeswijze? Wat denkt de minister over het gebruik van onbevoegde docenten om lesuitval te voorkomen? Antwoord: De hoofdregel is dat alleen benoembare docenten met het geven van onderwijs worden belast. In het primair onderwijs is 99% van de leraren bevoegd. In het voortgezet onderwijs worden ten minste 82% van de lessen gegeven door benoembare docenten. In het middelbaar beroepsonderwijs beschikt 89% van de docenten over de vereiste onderwijskwalificatie. Daarnaast is in het voortgezet onderwijs de mogelijkheid om in noodgevallen, vooral om lesuitval te voorkomen, leraren maximaal een jaar met het geven van onderwijs te belasten. SGP Vlies, B.J. van der Vraag: De toekenning van schalen LB in het basisonderwijs moet worden gedaan op basis van criteria die mondjesmaat moet voorhanden moeten zijn. Er zijn te weinig onderscheidende criteria. Hoe differentieer je bij gelijkwaardige docenten? Hoe denkt de minister dit op te lossen? Antwoord: De sociale partners hebben in het primair onderwijs voorbeeldfuncties opgesteld voor LA- en LB -docenten. Zoals u weet ligt daar ook de verantwoordlijkheid hiervoor. Daar kan en wil ik niet in treden. Overigens, de LB-docent kenmerkt zich door specialisme en andere, zwaardere taken en een grotere verantwoordelijkheid voor het onderwijskundigproces. Daarnaast hebben scholen ruimte om eigen accenten te geven voor het toekennen van hogere functies. Binnen de school (het bestuur) kunnen daar aanvullende afspraken over worden gemaakt. SP Dijk, J.J. van (SP) Vraag: Bent u het met ons eens om beter toe te zien dat onbevoegde leraren binnen 2 jaar bevoegd zijn? Antwoord: Het is nu zo dat een onbevoegde, maar benoembare docent ( denk aan een lio, zijinstromer) binnen 2 jaar en in uitzonderingsgevallen 4 jaar bevoegd dient te zijn. Daarnaast hebben besturen de mogelijkheid om als er sprake is van een onvervulbare vacature (op basis van artikel 33.3) telkens voor een jaar een onbevoegde docent aan te stellen. Deze aanpassing van de Wet Beroepen in het Onderwijs is destijds op verzoek van uw Kamer opgenomen. Ik heb de Inspectie van het Onderwijs gevraagd om verscherpt toezicht op bevoegdheid van docenten uit te oefenen. De site bevoegd.nl die ik onlangs heb geopend, is daarbij een hulpmiddel, ook voor de Inspectie. Meer transpantie brengt ook de medezeggenschapsraden en de onderwijsbonden in positie om het gesprek met werkgevers aan te gaan en het scholingsbeleid binnen de scholen voortvarend ter hand te nemen om on(der)bevoegdheid te bestrijden. SP Dijk, J.J. van (SP) Vraag: Kan staatssecretaris van Bijsterveldt het onzalige plan van de fusie tussen Horizon en jet Regio-college nog stoppen? Hoe verloopt het proces? Antwoord: Voor een fusie van instellingen moet bij mij een aanvraag worden ingediend. Die kan en zal ik vervolgens toetsen aan de regeling fusie en splitsingstoets die ik op 23 april 2009 met uw Kamer besproken heb en die op 20 mei jl. in werking is getreden. Een besturenfusie kan ik nu niet tegenhouden. Daar kan ik pas wat aan doen als beide Kamers met het wetsvoorstel fusietoets hebben ingestemd. Dat is nu niet het geval. Uit gesprekken op ambtelijk niveau blijkt dat de beide medezeggenschapsraden zeer recent tegengestelde adviezen hebben uitgebracht. Er zijn dus problemen met het draagvlak. Naar aanleiding daarvan beraden beide besturen zich nu op eventuele volgende stappen. Ik volg de lopende ontwikkelingen op de voet. SP Dijk, J.J. van (SP) Vraag: In het voortgezet onderwijs is er inmiddels een klokkenluidersregeling, maar wordt deze ook gebruikt? Is deze bekend en wat zijn de resultaten? Over de klokkenluidersregeling in het mbo gaat de staatssecretaris mij in dit debat informeren zoals zij vorige week heeft beloofd. Antwoord: Tijdens het verzamel AO mbo d.d. 4 november heeft Van Dijk (SP) vragen gesteld over de klokkenluidersregeling in de bve-sector. U hebt toegezegd hier tijdens de begrotingsbehandeling op terug te komen. De klokkenluidersregeling maakt deel uit van de governance code bve die op 1 januari 2009 in werking is getreden. De Raad van Toezicht draagt zorg voor een klokkenluidersregeling die het werknemers van de instelling mogelijk maakt zonder benadeling van hun belangen de Raad van Toezicht te informeren over vermeende onregelmatigheden binnen de instelling. Deze regeling is transparant en toegankelijk. De Raad van Toezicht draagt zorg voor een correctie afwikkeling. Naast de klokkenluidersregeling kent het minister van OCW een signalenprocedure die waarborgt dat ernstige signalen die binnenkomen op het ministerie direct worden doorgespeeld aan de Inspectie. Deze beoordeelt of er een individueel onderzoek moet worden ingesteld. SP Dijk, J.J. van (SP) Vraag: In de grensregio vallen scholieren buiten de verzuimregistratie. Graag een reactie. Antwoord: Staatssecretaris van Bijsterveldt heeft uw Kamer hierover vorige week een brief toegezonden. Met deze brief wordt de motie Biskop (CDA) uitgevoerd, die de regering vraagt het toezicht op naleving van de leerplicht voor Nederlandse leerlingen die in buurlanden, zoals België, onderwijs genieten te regelen, zodat verzuim gemeld wordt. In schooljaar 2006/07 telde het Vlaams onderwijs ruim 25.000 Nederlandse inschrijvingen. Het grootste deel hiervan woont in Vlaanderen, een kleine 9.800 hiervan steekt de grens over om onderwijs te volgen. Hiervan zitten zo'n 1.800 leerlingen in het basisonderwijs en 3.600 leerlingen in het VO. Het gaat om zo'n 780 hogeschoolstudenten, ongeveer 1.170 universitaire studenten en voor permanente vorming (kunstonderwijs) ligt dit aantal op 2.400. OCW heeft nu met Vlaanderen afspraken gemaakt om de handhaving van de leerplicht sluitend te maken. Vanaf schooljaar 2010/2011 zal het Vlaamse ministerie verzuim melden aan het digitale verzuimloket van de IB-Groep. Het gaat daarbij om zorgwekkende dossiers, waarbij de begeleiding is uitgeput. De IB-Groep leidt de melding door naar de woongemeente van de leerling. De leerplichtambtenaar spreekt dan de ouders aan. Als de ouders vervolgens niet zorgen dat de jongere de school gaat bezoeken, zendt de leerplichtambtenaar een proces-verbaal van zijn bevindingen aan de officier van justitie. Tot zover de brief van de staatssecretaris over de motie-Biskop. Aan de Duitse grens speelt de omgekeerde problematiek: daar gaat het om zo'n 700 à 800 Nederlandse leerlingen die in Duitsland wonen en in Nederland naar school gaan. Wegens de lage huizenprijs wonen deze Nederlanders in Duitsland en volgen zij onderwijs in Nederland. Het gaat dus weliswaar om een zeer kleine groep op een totaal van 2,8 miljoen Nederlandse leerplichtigen, maar ook dit heeft de aandacht. Volgens de Duitse wet moeten in Duitsland wonende kinderen in Duitsland onderwijs volgen. Alleen met zwaarwegende redenen kan hiervan worden afgeweken. SP Dijk, J.J. van (SP) Vraag: In de Wet beroepen in het onderwijs staat dat er nu geen ontheffing aangevraagd hoeft te worden Inspectie van het Onderwijs. Ik stel voor deze regeling te schrappen, zodat ontheffing wel weer nodig is. De principele vraag is of er onbevoegde leraren voor de klas mogen staan? Antwoord: Vooraf is te stellen dat de genoemde 40% niet correct is. Bij de behandeling van het voorstel van Wet op de beroepen in het onderwijs is een breed gesteund amendement aangenomen. Dat amendement voorzag erin dat bevoegde gezagen niet langer vooraf toestemming aan de inspectie hoeven te vragen als zij op basis van artikel 33, derde lid van de WVO een leraar willen belasten met het verzorgen van onderwijs waarvoor hij niet bevoegd is. Toepassing van dat artikellid kan telkens voor ten hoogste een jaar en stelt het bevoegd gezag in staat om in noodgevallen (langdurige ziekte van een bevoegde docent dan wel onvervulbaarheid van een vacature) zodanig beleid te voeren dat ongewenste lesuitval wordt voorkomen. In datzelfde aangenomen amendement is verder geregeld dat het bevoegd gezag een geordend geheel van gegevens bijhoudt over de onbevoegd gegeven lessen. De inspectie van het onderwijs kan die gegevens inzien en daarover in gesprek gaan met de school als daartoe aanleiding is. Herintroductie van de verplichting ontheffing te vragen, beperkt de toen door uw Kamer gewenste ruimte voor het bevoegd gezag en zorgt voor additionele administratieve last. Overigens: in het VO is het percentage bevoegd gegeven lessen circa 82% en beschikt in het MBO circa 89% van de docenten over een voor het MBO vereiste onderwijskwalificatie. SP Dijk, J.J. van (SP) Vraag: Wat vindt staatssecretaris Dijksma van een bouwstop voor scholen die nieuwe lokalen bouwen, terwijl andere scholen in de omgeving leeg komen te staan? Antwoord: Gemeenten zijn aan zet waar het de scholenbouw betreft. Zij krijgen daarvoor de middelen via het gemeentefonds toebedeeld. Zij bepalen in overleg met de schoolbesturen waar en wanneer er nieuwe lokalen worden gebouwd. De gemeenten hebben daarbij een duidelijke financieel belang om geen nieuwe lokalen te bouwen, als er elders gebouwen leeg staan. De Lokale Educatieve Agenda (LEA) is het overleg waar over deze zaken afspraken gemaakt kunnen worden. In dit verband moeten ook afspraken worden gemaakt over het bestrijden van segregatie. VVD Dezentjé Hamming-Bluemink, I. Vraag: Hoeveel geld is er uitgegeven aan de pilots en experimenten voor passend onderwijs, tot nu toe? Antwoord: In het kader van passend onderwijs is tot nu toe één experiment van start gegaan. Voor dit experiment is met ingang van 1 januari 2009 jaarlijks een bedrag van €20,- per leerling beschikbaar gesteld. Voor 2009 gaat het voor dit experiment om een bedrag van €880.000,-. Daarnaast is voor de zogenaamde veldinitiatieven vanaf 2008 jaarlijks een bedrag van €15,- per leerling beschikbaar gesteld. Per 1 augustus 2008 zijn 6 veldinitiatieven van start gegaan. Per 1 januari 2009 zijn daar 4 veldinitiatieven bijgekomen. En per 1 augustus 2009 zijn er nog weer eens 13 initiatieven van start gegaan. In het schooljaar 2008-2009 is een bedrag van € 5,7 miljoen betaald aan de veldinitiatieven. In schooljaar 2009-2010 wordt een bedrag van € 10,8 miljoen uitgekeerd voor de gestarte initiatieven. In de brief over passend onderwijs (TK, vergaderjaar 2009-2010, 31497 nr.17) die de Kamer onlangs heeft ontvangen, wordt voorgesteld om alle besturen in staat te stellen zich voor te bereiden op passend onderwijs. Daarvoor ontvangen zij dan een bedrag van €10 per leerling. Dit geldt ook voor de veldinitiatieven. Het experiment en de veldinitiatieven leveren ervaringen en resultaten op voor wat betreft de invulling van passend onderwijs (geïntegreerde indicatiestelling, onderwijscontinuüm, tegengaan thuiszitten), die ook in de nieuwe koers passend onderwijs van landelijke betekenis zijn. Daarom blijft de evaluatiecommissie deze ontwikkelingen volgen. VVD Dezentjé Hamming-Bluemink, I. Vraag: Wat is de visie van staatssecretaris Dijksma op de gastouderopvang in relatie tot de arbeidsparticipatie? Antwoord: Dit kabinet heeft de kinderopvang ondergebracht bij het ministerie van onderwijs, waarmee zij benadrukt dat kinderopvang niet alleen van belang is voor arbeidsparticipatie maar ook voor de ontwikkeling van kinderen. Kinderopvang draagt maximaal bij aan arbeidsparticipatie als zij van goede kwaliteit is, zodat ouders met vertrouwen hun kind naar de opvang brengen, financieel toegankelijk is en op langere termijn houdbaar is. Het beleid is daarom gericht op toegankelijke, kwalitatief hoogwaardige opvang en aansluiting van opvang en onderwijs. Dit blijkt uit de maatregelen gericht op harmonisatie van de opvangvoorzieningen (OKE-wetsvoorstel), kwaliteitsverbetering en professionalisering (BKK en professionalisering gastouderopvang) en aansluiting van opvang en onderwijs (nota dagarrangementen bereikt de Kamer nog dit jaar). Het wetsvoorstel tot wijziging van de gastouderopvang is noodzakelijk om de kinderopvang te versterken en financieel houdbaar te maken voor de toekomst. Dit wordt bereikt door te garanderen dat kinderopvang van goede kwaliteit is dankzij professionalisering. Het wetsvoorstel houdt de gastouderopvang in stand, en zal haar zelfs versterken door versterkt toezicht op de kwaliteit. Dat deel van de gastouderopvang dat is ontstaan door monetarisering van de informele opvang en daarom geen bijdrage leverde aan de arbeidsparticipatie, beoogt het wetsvoorstel terug te brengen in de familiaire kring. VVD Zijlstra, H. Vraag: Er zijn hbo-instellingen die 1250-2000 euro van bedrijven vragen als vergoeding voor het plaatsen van een stagiair. Wat vindt de minister daarvan? Antwoord: Ik acht het van belang dat er geen onnodige belemmeringen zijn in het plaatsen van stagiaires. Studenten moeten praktijkervaring kunnen opdoen en dit is doorgaans in de vorm van een stage. Wij mogen van de opleidingen verwachten dat ze in deze praktische voorbereiding op de beroepsuitoefening voorzien. Dit is ook verplicht in de WHW. Ik verwijs in dit verband naar de stagecode die de HBO-raad in 2006 samen met VNO-VCW en MKB-NL heeft opgesteld waarin onder andere staat dat de instelling geen vergoeding mag vragen voor het plaatsen van een stagiair. Als ik constateer dat deze praktijk zich toch voordoet dan zeg ik toe om de hbo-raad hier in een bestuurlijk overleg op aan te zullen spreken. VVD Dezentjé Hamming-Bluemink, I. Vraag: Een stevige visie op onderwijs is nodig. Het mbo heeft te maken met probleemjongeren. Door de crisis en de wet investeren jongeren blijven jongeren langer op school. Tienermoeders (met alle problemen van dien) zitten zij-aan-zij met leerlingen van 16 jaar. Welk effect heeft dit op het leerproces? Is er gedacht aan speciaal onderwijs? Antwoord: De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid heeft in zijn advies "Vertrouwen in de school, over de uitval van 'overbelaste" jongeren aanbevelingen gedaan over de aanpak van probleemjongeren in onder andere het mbo. Het kabinet heeft op basis hiervan besloten tot het stimuleren van Plusvoorzieningen. Dit is geen nieuw schooltype, maar een uitbreiding van het bestaande aanbod op (v)mbo scholen. Het gaat om een totaalpakket van onderwijs en ondersteuning dat nodig is om jongeren met behulp van structuur en verbondenheid naar een plek in de samenleving te begeleiden. Er is dus niet gekozen voor 'speciaal middelbaar beroepsonderwijs'. Tot slot zijn bij de invoering van de Wet investeren in jongeren vanaf 2009 extra middelen aan het budget voor het mbo toegevoegd om meer jongeren onderwijs te kunnen aanbieden. Politieke Partij Kamerlid Vraag en Antwoord PAGE PAGE 1