[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32257 NR Implementatie van het kaderbesluit nr. 2008/675/JBZ van de Raad van 24 juli 2008 betreffende de wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie (PbEU L 220)

Implementatie van het kaderbesluit nr. 2008/675/JBZ van de Raad van 24 juli 2008 betreffende de wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie (PbEU L 220)

Nader rapport

Nummer: 2009D62945, datum: 2009-12-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2009Z23985:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Datum

1 december 2009

Onderwerp

Nader rapport inzake het voorstel van wet tot implementatie van het
kaderbesluit nr. 2008/675/JBZ van de Raad van 24 juli 2008 betreffende
de wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt
gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie
(PbEU L 220)



Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 20 oktober
2009, nr. 09.002922, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn
advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te
doen toekomen. Dit advies, gedateerd 20 november 2009, nr.
W03.09.0406/II, bied ik U hierbij aan.

De Raad maakt in zijn advies een kanttekening ten aanzien van de
toepasselijkheid van het kaderbesluit op de samenloopbepalingen in het
Wetboek van Strafrecht (artikelen 55 tot en met 63). 

De samenloopbepalingen in de artikelen 55 tot en met 62 van het Wetboek
van Strafrecht, die ertoe strekken onbeperkte cumulatie van
vrijheidsstraffen te voorkomen, hebben alleen betrekking op de situatie
dat feiten gelijktijdig worden berecht. Zij zijn derhalve niet van
toepassing op de - meest voorkomende - situatie dat een eerdere
veroordeling plaatsvond vóórdat het strafbare feit werd gepleegd
waarop de nieuwe strafzaak betrekking heeft. In dergelijke gevallen is
de rechter vrij, binnen het wettelijke strafmaximum dat geldt voor het
desbetreffende strafbare feit en eventueel met toepassing van een
wettelijke strafverhogingsgrond, een passende straf op te leggen. Alleen
in het uitzonderlijke geval dat het strafbare feit waarop de nieuwe
procedure betrekking heeft is gepleegd vóórdat de eerdere veroordeling
plaatsvond, is de rechter ingevolge artikel 63 Sr gehouden de
samenloopbepalingen toe te passen hetgeen ertoe leidt dat hij het
strafmaximum dient te respecteren dat van toepassing zou zijn geweest
bij gelijktijdige berechting van de feiten. Zoals in de memorie van
toelichting is aangegeven is de ratio van deze bepaling dat beide feiten
zich voor gelijktijdige berechting hadden geleend en dat het voordeel
dat de verdachte misloopt nu geen sprake is van gelijktijdige berechting
alsnog aan hem wordt toebedeeld. 

Artikel 3, vijfde lid, van het kaderbesluit bevat een uitzondering die
ziet op deze bijzondere situatie. Ingevolge deze bepaling zijn de
lidstaten in een dergelijke situatie niet verplicht de wettelijke
bepalingen toe te passen op eerdere veroordelingen afkomstig uit een
andere lidstaat, indien dit de rechter zou beperken in het opleggen van
straf in de nieuwe strafprocedure. Dit leidt ertoe dat artikel 63 Sr
geen aanpassing behoeft. Toepassing van artikel 63 Sr op buitenlandse
veroordelingen zou ook onwenselijk zijn omdat een in een andere lidstaat
opgelegde straf soms onvergelijkbaar is met een straf die in Nederland
zou worden opgelegd in een vergelijkbaar geval. Andere regels ten
aanzien van vervroegde invrijheidsstelling kunnen bijvoorbeeld tot
relatief hogere straffen leiden. Door deze verschillen is het niet
gewenst dat de Nederlandse rechter verplicht wordt de eerder opgelegde
straf te verdisconteren in de nog op te leggen straf. Het feit dat de
Nederlandse rechter hiertoe niet verplicht is, laat overigens onverlet
dat hij rekening kan houden met de eerdere veroordeling. Hij zal immers
alle relevante omstandigheden van het geval bij zijn strafoplegging
meenemen. 

De Raad is vooralsnog niet overtuigd dat artikel 63 Sr geen aanpassing
behoeft en verwijst daarbij naar overweging 8 en 9 van de considerans.
Overweging 8 van de considerans bepaalt dat bij het rekening houden met
een eerdere buitenlandse veroordeling zoveel mogelijk moet worden
voorkomen dat de betrokkene minder gunstig wordt behandeld dan indien de
eerdere veroordeling een nationale veroordeling was geweest. Dit
uitgangspunt wordt gerespecteerd in het wetsvoorstel aangezien aan het
bestaan van een eerdere buitenlandse veroordeling geen zwaardere
gevolgen worden verbonden dan aan het bestaan van een eerdere nationale
veroordeling. 

Overweging 9 van de considerans bepaalt vervolgens dat artikel 3, vijfde
lid, van het kaderbesluit in het licht van overweging 8 zodanig moet
worden uitgelegd dat "indien de nationale rechter, op grond van een in
een andere lidstaat uitgesproken eerdere veroordeling, oordeelt dat een
bepaalde strafmaat gezien de omstandigheden van de dader binnen de
grenzen van het nationale recht onevenredig hard voor de dader zou zijn
en het doel van de sanctie met een lagere straf kan worden bereikt, hij
de strafmaat kan verminderen, indien een dergelijke
strafmaatvermindering in louter nationale zaken mogelijk zou zijn."  Met
andere woorden, artikel 3, vijfde lid, mag er niet toe leiden dat de
rechter, indien hij gegeven de omstandigheden van het geval een lagere
straf passend acht, deze lagere straf niet zou kunnen opleggen.
Aangezien het Nederlandse strafrecht geen minimumstraffen kent, kan de
Nederlandse rechter te allen tijde besluiten, indien de omstandigheden
van het geval daar aanleiding toe geven, om een relatief lagere straf op
te leggen. Het feit dat artikel 63 Sr niet van toepassing is op eerdere
veroordelingen afkomstig uit een andere lidstaat, heeft uitsluitend tot
gevolg dat de rechter niet gebonden is aan het strafmaximum dat zou
gelden op grond van de regels van beperkte cumulatie van
vrijheidsstraffen, maar laat onverlet dat de rechter gegeven de
omstandigheden van het geval tot een relatief lagere straf kan komen.

In het licht van het bovenstaande meen ik dat er onvoldoende aanleiding
is de opvatting van de Raad te volgen dat artikel 63 Sr zou moeten
worden aangepast. 

Vervolgens adviseert de Raad om te verduidelijken op welke wijze gevolg
wordt gegeven aan de laatste alinea van artikel 3, vijfde lid, van het
kaderbesluit. In deze alinea wordt bepaald dat de lidstaten erop toezien
dat eerdere, in andere lidstaten uitgesproken veroordelingen, indien
deze niet vallen onder de nationale samenloopbepalingen, anderszins in
aanmerking kunnen worden genomen. Aan dit advies van de Raad is gevolg
gegeven en de memorie van toelichting is dienovereenkomstig aangevuld. 

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de
gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal te zenden.

De Minister van Justitie, 

  IF   REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT     = " " "

" "

  REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT  Test  

"   

 

Datum

1 december 2009

  REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT    	Pagina   PAGE \*
MERGEFORMAT  2  van   SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT  3  



Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en
Vreemdelingenzaken

Directie Wetgeving

sector straf- en sanctierecht 

Schedeldoekshaven 100

2511 EX  Den Haag

Postbus 20301

2500 EH  Den Haag

www.justitie.nl

Contactpersoon

A.M.C. Boerwinkel

Raadadviseur

T	070 370 7101

Ons kenmerk

5631639/09/6

 	  IF   SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT  3 > 1"Pagina   PAGE \* MERGEFORMAT
 1  van   SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT  3  " " "  Pagina 1 van 3   



Aan de Koningin