32257 NR Implementatie van het kaderbesluit nr. 2008/675/JBZ van de Raad van 24 juli 2008 betreffende de wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie (PbEU L 220)
Implementatie van het kaderbesluit nr. 2008/675/JBZ van de Raad van 24 juli 2008 betreffende de wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie (PbEU L 220)
Nader rapport
Nummer: 2009D62945, datum: 2009-12-08, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie ()
Onderdeel van zaak 2009Z23985:
- Indiener: E.M.H. Hirsch Ballin, minister van Justitie
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2009-12-10 13:45: Aanvang middagvergadering: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2009-12-16 14:30: Procedurevergadering Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2010-01-21 14:00: Implementatie van het kaderbesluit nr. 2008/675/JBZ van de Raad van 24 juli 2008 betreffende de wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie (PbEU L 220) - 32257 (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2010-03-02 15:30: Extra procedurevergadering commissie Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2010-03-31 14:30: Procedurevergadering commissie Justitie (Procedurevergadering), vaste commissie voor Justitie (2008-2010)
- 2010-04-08 14:30: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2010-04-22 10:14: Hamerstuk: Implementatie van het kaderbesluit betreffende de wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie (32 257) (Hamerstukken), TK
Preview document (🔗 origineel)
Datum 1 december 2009 Onderwerp Nader rapport inzake het voorstel van wet tot implementatie van het kaderbesluit nr. 2008/675/JBZ van de Raad van 24 juli 2008 betreffende de wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie (PbEU L 220) Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 20 oktober 2009, nr. 09.002922, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 20 november 2009, nr. W03.09.0406/II, bied ik U hierbij aan. De Raad maakt in zijn advies een kanttekening ten aanzien van de toepasselijkheid van het kaderbesluit op de samenloopbepalingen in het Wetboek van Strafrecht (artikelen 55 tot en met 63). De samenloopbepalingen in de artikelen 55 tot en met 62 van het Wetboek van Strafrecht, die ertoe strekken onbeperkte cumulatie van vrijheidsstraffen te voorkomen, hebben alleen betrekking op de situatie dat feiten gelijktijdig worden berecht. Zij zijn derhalve niet van toepassing op de - meest voorkomende - situatie dat een eerdere veroordeling plaatsvond vóórdat het strafbare feit werd gepleegd waarop de nieuwe strafzaak betrekking heeft. In dergelijke gevallen is de rechter vrij, binnen het wettelijke strafmaximum dat geldt voor het desbetreffende strafbare feit en eventueel met toepassing van een wettelijke strafverhogingsgrond, een passende straf op te leggen. Alleen in het uitzonderlijke geval dat het strafbare feit waarop de nieuwe procedure betrekking heeft is gepleegd vóórdat de eerdere veroordeling plaatsvond, is de rechter ingevolge artikel 63 Sr gehouden de samenloopbepalingen toe te passen hetgeen ertoe leidt dat hij het strafmaximum dient te respecteren dat van toepassing zou zijn geweest bij gelijktijdige berechting van de feiten. Zoals in de memorie van toelichting is aangegeven is de ratio van deze bepaling dat beide feiten zich voor gelijktijdige berechting hadden geleend en dat het voordeel dat de verdachte misloopt nu geen sprake is van gelijktijdige berechting alsnog aan hem wordt toebedeeld. Artikel 3, vijfde lid, van het kaderbesluit bevat een uitzondering die ziet op deze bijzondere situatie. Ingevolge deze bepaling zijn de lidstaten in een dergelijke situatie niet verplicht de wettelijke bepalingen toe te passen op eerdere veroordelingen afkomstig uit een andere lidstaat, indien dit de rechter zou beperken in het opleggen van straf in de nieuwe strafprocedure. Dit leidt ertoe dat artikel 63 Sr geen aanpassing behoeft. Toepassing van artikel 63 Sr op buitenlandse veroordelingen zou ook onwenselijk zijn omdat een in een andere lidstaat opgelegde straf soms onvergelijkbaar is met een straf die in Nederland zou worden opgelegd in een vergelijkbaar geval. Andere regels ten aanzien van vervroegde invrijheidsstelling kunnen bijvoorbeeld tot relatief hogere straffen leiden. Door deze verschillen is het niet gewenst dat de Nederlandse rechter verplicht wordt de eerder opgelegde straf te verdisconteren in de nog op te leggen straf. Het feit dat de Nederlandse rechter hiertoe niet verplicht is, laat overigens onverlet dat hij rekening kan houden met de eerdere veroordeling. Hij zal immers alle relevante omstandigheden van het geval bij zijn strafoplegging meenemen. De Raad is vooralsnog niet overtuigd dat artikel 63 Sr geen aanpassing behoeft en verwijst daarbij naar overweging 8 en 9 van de considerans. Overweging 8 van de considerans bepaalt dat bij het rekening houden met een eerdere buitenlandse veroordeling zoveel mogelijk moet worden voorkomen dat de betrokkene minder gunstig wordt behandeld dan indien de eerdere veroordeling een nationale veroordeling was geweest. Dit uitgangspunt wordt gerespecteerd in het wetsvoorstel aangezien aan het bestaan van een eerdere buitenlandse veroordeling geen zwaardere gevolgen worden verbonden dan aan het bestaan van een eerdere nationale veroordeling. Overweging 9 van de considerans bepaalt vervolgens dat artikel 3, vijfde lid, van het kaderbesluit in het licht van overweging 8 zodanig moet worden uitgelegd dat "indien de nationale rechter, op grond van een in een andere lidstaat uitgesproken eerdere veroordeling, oordeelt dat een bepaalde strafmaat gezien de omstandigheden van de dader binnen de grenzen van het nationale recht onevenredig hard voor de dader zou zijn en het doel van de sanctie met een lagere straf kan worden bereikt, hij de strafmaat kan verminderen, indien een dergelijke strafmaatvermindering in louter nationale zaken mogelijk zou zijn." Met andere woorden, artikel 3, vijfde lid, mag er niet toe leiden dat de rechter, indien hij gegeven de omstandigheden van het geval een lagere straf passend acht, deze lagere straf niet zou kunnen opleggen. Aangezien het Nederlandse strafrecht geen minimumstraffen kent, kan de Nederlandse rechter te allen tijde besluiten, indien de omstandigheden van het geval daar aanleiding toe geven, om een relatief lagere straf op te leggen. Het feit dat artikel 63 Sr niet van toepassing is op eerdere veroordelingen afkomstig uit een andere lidstaat, heeft uitsluitend tot gevolg dat de rechter niet gebonden is aan het strafmaximum dat zou gelden op grond van de regels van beperkte cumulatie van vrijheidsstraffen, maar laat onverlet dat de rechter gegeven de omstandigheden van het geval tot een relatief lagere straf kan komen. In het licht van het bovenstaande meen ik dat er onvoldoende aanleiding is de opvatting van de Raad te volgen dat artikel 63 Sr zou moeten worden aangepast. Vervolgens adviseert de Raad om te verduidelijken op welke wijze gevolg wordt gegeven aan de laatste alinea van artikel 3, vijfde lid, van het kaderbesluit. In deze alinea wordt bepaald dat de lidstaten erop toezien dat eerdere, in andere lidstaten uitgesproken veroordelingen, indien deze niet vallen onder de nationale samenloopbepalingen, anderszins in aanmerking kunnen worden genomen. Aan dit advies van de Raad is gevolg gegeven en de memorie van toelichting is dienovereenkomstig aangevuld. Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden. De Minister van Justitie, IF REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT = " " " " " REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT Test " Datum 1 december 2009 REF dvRubriceringMerkingRefBasis \* MERGEFORMAT Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 2 van SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT 3 Directoraat-Generaal Wetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken Directie Wetgeving sector straf- en sanctierecht Schedeldoekshaven 100 2511 EX Den Haag Postbus 20301 2500 EH Den Haag www.justitie.nl Contactpersoon A.M.C. Boerwinkel Raadadviseur T 070 370 7101 Ons kenmerk 5631639/09/6 IF SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT 3 > 1"Pagina PAGE \* MERGEFORMAT 1 van SECTIONPAGES \* MERGEFORMAT 3 " " " Pagina 1 van 3 Aan de Koningin