[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [šŸ” uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32123 XV Beantwoording schriftelijke vragen begroting SZW voor het jaar 2010

Brief regering

Nummer: 2009D63106, datum: 2009-12-10, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen: Bijlagen:

Onderdeel van zaak 2009Z24056:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (šŸ”— origineel)


Schriftelijke antwoorden begroting SZW 2010

Fractie SP (dhr. Ulenbelt)

Vraag: 

Wanneer verbiedt u bonussen en wanneer brengt u topsalarissen onder de
CAO? 

 

Antwoord:

Het gebruik van variabele beloningen is een instrument dat heel goed kan
bijdragen aan het behalen van de doelstellingen van de onderneming.
Echter, als er op verkeerde doelen afgerekend wordt, kan dat leiden tot
ongewenst gedrag. Het is evident dat variabele beloning en prestatie in
de juiste verhouding staan.

Daarom is ook in de aangepaste Corporate Governance Code voor
beursvennootschappen bepaald dat variabele beloningen gekoppeld moeten
zijn aan vooraf bepaalde, beoordeelbare en beĆÆnvloedbare doelen, die
overwegend een lange termijn karakter hebben.

Ook bevat de Code meer bevoegdheden voor de raad van commissarissen. Hij
kan bijvoorbeeld de hoogte van de variabele beloning bijstellen wanneer
deze tot onbillijke uitkomsten zou leiden, of onterecht toegekende
bonussen terugvorderen (claw back).

Het kabinet steunt de uitgangspunten van de Code en heeft de Code
wettelijk verankerd als na te leven gedragscode. Het kabinet ziet dan
ook variabele beloningen als een positief instrument, mits de
uitgangspunten van de Code worden opgevolgd. Het kabinet neemt ook
enkele maatregelen ter ondersteuning van de Code. Zo buigen de ministers
van Financiƫn en Justitie zich momenteel over het wettelijk regelen van
de hiervoor genoemde claw back bevoegdheid.

Wat betreft de vraag of beloningen van bestuurders onder de CAO kunnen
worden gebracht merk ik op dat het de verantwoordelijkheid van sociale
partners is om te bepalen welke functies onder het bereik van de CAO
vallen.

 

Fractie SP (dhr. Ulenbelt)

Vraag: 

De instroom in de bijstand neemt door de crisis toe. De WW-duur is
ingekort. De SP stelt voor om mensen met een werkloosheidsuitkering in
2010 drie maanden extra uitkering te geven tot een maximum van 1 jaar.

 	

Antwoord:

Het kabinet is geen voorstander van de voorgestelde verlenging van de
WW-duur. De wetgever heeft in 2006 bewust gekozen voor verkorting van de
WW-duur, mede vanwege het stimulerende effect op de arbeidsparticipatie.
Het beleid van het kabinet is erop gericht dat de mensen weer zo snel
mogelijk werk vinden. Het verlengen van de WW-duur levert daaraan geen
bijdrage.

De aanname dat mensen die de maximale WW-duur hebben bereikt, momenteel
massaal in de bijstand stromen, is overigens onjuist. Uit gegevens van
het UWV blijkt dat een aanzienlijk deel van hen na afloop van de WW
alsnog een baan vindt.

Fractie SP (dhr. Ulenbelt)

Vraag: 

Jongeren vinden geen leerwerkplek en moeten soms hun opleiding afbreken.
Wilt u ervoor zorgen dat overheid/provicies/ZBO's en gemeenten alleen
maar werk uitbesteden aan bedrijven die leerlingen opleiden? 

De staatssecretaris heeft eerder aangegeven uit te zoeken of SZW dit
doet. Wat is de uitkomst?

 	

Antwoord:

Een adequaat aanbod van leerwerkplekken is heel belangrijk. Een van de
inspanningen van het Actieplan Jeugdwerkloosheid is om voldoende stage-
en leerwerkplekken beschikbaar te krijgen voor jongeren. Binnen de
overheidssectoren worden allerlei initiatieven ondernomen, variƫrend
van het financieren van opleidingen, het aanbieden van materiaal en
cursussen en het bieden van (maatschappelijke) stages en
werkervaringsplaatsen. De minister van BZK heeft u daarover in haar
brief van 17 september uitgebreid geĆÆnformeerd.

Tijdens het mondelinge vragenuur op 17 november heeft de
staatssecretaris met uw Kamer van gedachten gewisseld over de
voorstellen rond social return en u toegezegd u hierover te informeren.
In onze brief van 8 december zijn de staatssecretaris en ik ingegaan op
de motie Van Hijum.Fractie CDA (dhr. Van Hijum)

Vraag: 

De heer Van Hijum vraagt naar het gebruik van de omscholingsbonus, EVC
en extra re-integratiemiddelen. 

Kan de minister aangeven in hoeverre deze middelen worden ingezet, en
wat is de oorzaak van het geringe gebruik?

Is de minister bereid om de doelgroep van de omscholingsbonus te
verbreden, bijvoorbeeld met mensen die langer dan drie maanden werkloos
zijn?

 	

Antwoord:

Het tegenvallende gebruik van de regelingen kan worden verklaard uit de
onbekendheid met de regelingen en het feit dat de regelingen op dat
moment nog maar een paar maanden oud waren. Ook speelt de
toegankelijkheid een rol.

Het UWV is daarom een communicatie-offensief gestart om het gebruik van
de regelingen te stimuleren.

Bij brief van 8 december 2009, kenmerk IVVI/I/2009/28016 heb ik voorts
de regeling verruimd door een frictieperiode van vier weken WW in te
bouwen, vooral om de regeling beter toegankelijk te maken voor
flexwerkers. De subsidieregeling omscholing heeft nu als voorwaarde dat
het oude dienstverband direct moet aansluiten op het nieuwe
dienstverband. Voor flexwerkers geldt dat zij vaker worden
geconfronteerd met een korte periode van frictiewerkloosheid, omdat het
arbeidscontract van deze groep automatisch afloopt. De frictieperiode is
ingebouwd om de regeling beter toegankelijk te maken voor de groep waar
de Tweede Kamer met de motie Halsema c.s. extra aandacht voor heeft
gevraagd.

Daarmee blijft uitgangspunt van de regeling het bevorderen
van-werk-naar-werk van met ontslag bedreigde werknemers. Voor
WW-gerechtigden van langere duur is het reguliere
re-integratie-instrumentarium beschikbaar.

Fractie CDA (dhr. Van Hijum)

Vraag: 

Kan de minister aangeven in hoeveel CAOā€™s de laagste loonschalen
worden benut als instroommogelijkheid voor kwetsbare groepen? 

En is hij bereid om met sociale partners afspraken te maken over ā€˜job
carvingā€™, ofwel het aansporen van bedrijven om binnen hun organisatie
op zoek te gaan naar (eenvoudige) taken die door werklozen en/of
gedeeltelijk arbeidsgeschikten uitgevoerd kunnen worden?

 	

Antwoord:

Om de aansluiting met de arbeidsmarkt voor degenen met een grotere
afstand mogelijk te maken, is het van belang dat het verschil tussen de
laagste loonschalen en het WML zo klein mogelijk is en dat deze
loonschalen ook daadwerkelijk benut worden. Het kabinet heeft in de
Participatietop van juni 2007 al afspraken gemaakt met sociale partners
over inspanningen voor het benutten van de laagste loonschalen,
gekoppeld aan kwalificaties of ervaring, voor de onderkant van de
arbeidsmarkt.

Uit CAO-onderzoek blijkt dat het verschil tussen de laagste loonschalen
en het WML sinds 2000 is verkleind. Dat is gunstig voor kwetsbare
groepen. In 2000 was het verschil 6,3%. Het verschil is afgenomen, van
4,1% in 2007 naar 3,9% in 2008. Veel CAOā€™s kennen ook aanloopschalen
(een loonschaal bedoeld voor nieuwe werknemers in een sector, waarvan
het aanvangssalaris lager is dan in de loonschaal die bij een functie
hoort). Deze liggen gemiddeld 2,7% boven WML. In 33 van de 81 CAO's
waarvoor in 2008 het niveau van de laagste loonschaal bekend is, komt
een aanloopschaal voor.

De daadwerkelijke invulling van deze loonschalen is aan sociale
partners. Wat betreft de participatie van kwetsbare groepen ben ik
voornemens de Stichting van de Arbeid op korte termijn te vragen of
gemaakte CAO-afspraken, functieprofielen en loongebouwen voldoende
mogelijkheid bieden voor het in dienst nemen van arbeidsgehandicapten op
aangepaste werkplekken en deelfuncties (jobcarving). Ik zal met sociale
partners in overleg gaan over de invulling van de laagste loonschalen en
over het stimuleren van werkgevers om binnen hun bedrijf functies aan te
passen ten behoeve van de participatie van kwetsbare groepen.

Fractie CDA, GL, PvdA, SP (dhr. Van Hijum, mevr. Van Gent, dhr. Spekman
en dhr. Ulenbelt)

Vraag: 

Dhr. Van Hijum vraagt reactie op zijn eerdere motie 'social return'.
Dhr. Van Hijum geeft aan dat de overheid als werkgever het goede
voorbeeld moet geven. De overheid moet volgens hem ook zelf ambitie
laten zien met het in dienst nemen van langdurig werklozen, Wajongeren
en WSWā€™ers. 

Mevr. Van Gent wil ook dat er werk wordt gemaakt van contract compliance
(social return). Zij vraagt een reactie op het voorstel om minimaal vijf
procent van werknemers op grote bouwprojecten die door de overheid zijn
aanbesteed, te laten bestaan uit langdurig werklozen. 

Daarnaast vraagt ook dhr. Spekman ā€“ in navolging van het verzoek van
mevrouw Hamer bij de Algemene Politieke Beschouwingen naar de uitvoering
van de motie social return. 

Tenslotte pleit ook dhr Ulenbelt ervoor dat de overheid, provincies
gemeenten en zboā€™s alleen maar werk uitbesteden aan bedrijven die
leerlingen opleiden. 

Antwoord:

In onze brief van 8 december jongstleden gaan de staatssecretaris en ik
nader in op het vraagstuk van social return. 

Wij onderschrijven daar de intentie achter de voorstellen rond ā€˜social
returnā€™ bij de rijksoverheid. Ter uitvoering van de motie Van Hijum
c.s. hebben wij de Kamer een brief gestuurd waarin wij aangeven hoe wij
hiermee om zullen gaan.

Voorwaarde voor een geslaagde toepassing van ā€˜social returnā€™ bij de
rijksoverheid is dat het moet leiden tot een duurzame arbeidsplaats of
een zinvolle stage of een werkervaringsplaats en daarmee uiteindelijk in
een substantiƫle verlaging van het aantal langdurig werklozen. Zonder
dit vooruitzicht heeft toepassing bij de rijksoverheid gƩƩn meerwaarde
ten opzichte van het bestaande re-integratie-instrumentarium.

De goede ervaringen die gemeenten hebben opgedaan hebben Ć³Ć³k
uitgewezen, zoals de heer Van Hijum al aangegeven heeft, dat er de
nodige inspanningen en kosten bij de organisatie ervan aan vooraf gaan.
Gemeenten zijn voor het inrichten van die organisatie deskundig en goed
geƫquipeerd als re-integratie-uitvoeringsorganisatie. De methoden die
gemeenten hanteren zijn daarom niet per definitie Ć©Ć©n op Ć©Ć©n te
gebruiken bij de rijksoverheid. Bovendien hanteren gemeenten
verschillende methoden. 

Omdat we niet zelf het wiel moeten uitvinden en we gebruik willen maken
van de kennis en ervaring bij gemeenten, hebben wij concreet toegezegd
een onderzoek te laten doen om te bezien of een methode voor de
rijksoverheid ontwikkeld kan worden, om uit te zoeken in welke sectoren
ā€˜social returnā€™ bij rijksaanbestedingen een rol kan spelen en om te
voorkomen dat we in reeds bekende valkuilen vallen. 

Dit kost tijd maar ervaringen bij gemeenten hebben geleerd dat dit
zorgvuldig aangepakt moet worden omdat anders uiteindelijk de langdurig
werklozen de dupe worden. Het kost ook tijd omdat voor rijksbrede
toepassing tevens de inkoop- en aanbestedingskant belicht moet worden,
waarvoor de verantwoordelijkheid bij de minister van BZK ligt. Het
traject voor aanbesteding van het onderzoek is inmiddels in gang gezet
en zal naar verwachting eind januari afgerond worden.

Tevens hebben wij concreet toegezegd dat in een aantal projecten van
rijksoverheidsaanbestedingen ā€˜social returnā€™ nu reeds meegenomen
wordt als pilot, zodat we ook aan de hand van praktijkervaring kunnen
zien welke methode werkt. Ook hierbij zal uiteraard intensief gebruik
gemaakt worden van gemeenten en/of  UWV. Deze pilots hoeven niet op de
uitkomsten van het onderzoek te verwachten maar de evaluatie ervan zal
wel deel uit maken van het onderzoek.De aangekondigde pilots zijn
daarbij van grote waarde omdat alleen de praktijk het beste uitwijst of
een methode werkt.

Voor wat betreft de inhoudelijke uitwerking van de pilots is het aan BZK
om namens de betrokken ministers te antwoorden.Voorts kan ik u melden
dat binnen de overheidssectoren allerlei initiatieven worden ondernomen,
zoals het financieren van opleidingen en het aanbieden van
werkervaringsplaatsen en maatschappelijke stages. De minister van BZK
heeft u daarover in haar brief van 17 september jl. uitgebreid
geĆÆnformeerd.

Fractie CDA (dhr. Van Hijum)

Vraag: 

Van Hijum vraagt naar initiatieven voor een ontkokerde aanpak om
arbeidsgehandicapten (bijvoorbeeld Wajonggerechtigden) van onderwijs
naar werk te helpen.

Welke initiatieven kunnen wij van hem verwachten? 

 	

Antwoord:

De overgang onderwijs-arbeid lukt nog niet in alle gevallen. Met name
gaat het vaak mis vanuit het Praktijkonderwijs en het Speciaal
onderwijs. Er zijn diverse wegen om de overgang te verbeteren. Naast de
verbinding van budgetten en een betere aansluiting van regelingen op
elkaar, is het mijn overtuiging dat het vooral de weg van betere
samenwerking is tussen professionals.

Er lopen tal van initiatieven op dit punt. Een voorbeeld daarvan is het
programma Iedereen Doet Mee (IDM). Dit programma richt zich op het
vergroten van de participatie van jongeren met een arbeidsbeperking door
het verbeteren van de samenhang op het terrein van zorg, onderwijs en
arbeidsmarkt. Aan dit programma werken de ministeries van SZW, OCW, VWS,
J&G, WWI en JUS nauw samen.

Ten aanzien van de budgetten wil ik wijzen op de investeringen die wij
via UWV doen in de uitstroom uit het onderwijs naar arbeid. Voorbeelden
zijn: de jobcoachregeling en de pilot plaatsingscheque.

In de sfeer van wetgeving is het voorgenomen wetgevingstraject
Kwaliteitsverbetering speciaal onderwijs van OCW relevant. Een
uitdrukkelijk doel van deze wetgeving is dat het Speciaal onderwijs een
expliciete taak krijgt als het gaat om arbeidstoeleiding.

Tenslotte is het van het grootste belang dat de professionals van
scholen en UWV/gemeente en anderen elkaar snel en goed weten te vinden
rond risico-leerlingen. In de regio worden momenteel vele initiatieven
genomen in en door diverse netwerken. Samen met het UWV en het
ministerie van OCW wordt gekeken hoe nog bijgedragen kan worden aan
verhoging van de effectiviteit van die netwerken. Ook zal in het kader
van de heroverweging "op afstand van de arbeidsmarkt" gekeken worden
naar meer samenhang tussen regelingen. Dit om de effectiviteit van
beleid te vergroten. 

Fractie CDA (dhr. Van Hijum)

Vraag: 

Graag reactie op het voorstel om gemeenten te verplichten om
inburgeringsplichtigen die een bijstandsuitkering aanvragen, een duaal
werkleeraanbod te doen.

 	

Antwoord:

Via de introductie van het Participatiebudget heeft het kabinet
gemeenten gestimuleerd integraal te opereren zodat, daar waar mogelijk
en doelmatig, inburgering en re-integratie met elkaar worden
gecombineerd.

De WWB biedt gemeenten de ruimte om inburgeraars met een
bijstandsuitkering te verplichten een bepaald re-integratietraject te
accepteren. Dat kan dus een inburgerings/taalcursus zijn, omdat deze
noodzakelijk wordt geacht voor re-integratie op de Nederlandse
arbeidsmarkt.

Handhaving door gemeenten van de door hen opgelegde verplichtingen is
hierbij van groot belang. Het is aan gemeenten voorbehouden om in
individuele situaties af te wegen welk aanbod de meeste waarborgen biedt
voor een duurzame arbeidsinschakeling. Dit is maatwerk. Daar waar dit
mogelijk is verdient een duaal traject ook voor het kabinet de voorkeur.


Fractie CDA, PvdA (dhr. Van Hijum, mevr. Vermeij)

Vraag: 

Is de minister bereid om in een aantal sectoren met een hoge uitval qua
arbeidsongeschiktheid de invoering van de WAI actief te stimuleren? Deze
wordt in Finland succesvol ingezet om risico's op arbeidsongeschiktheid
vast te stellen.

Als we kijken naar vitaal loopbaanbeleid, is de minister het dan met ons
eens om het Finse model hier uit te proberen. 

 	

Antwoord:

De Work Ability Index (WAI) kan een bijdrage leveren aan het verkrijgen
van inzicht in het werkvermogen van werknemers en het verbeteren van hun
duurzame inzetbaarheid. In de notitie "Arbeidsparticipatie ouderen"
wordt hier ook nader op ingegaan (pag. 11). Ik stimuleer actief de
ontwikkeling en invoering van de WAI in Nederland. Het Ministerie van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid subsidieert sinds eind 2007 de
Stichting Blik op Werk voor de implementatie van de WAI. De huidige
subsidie loopt tot 1 december 2010. Binnenkort vindt overleg plaats met
de Stichting Blik op Werk over onder meer het Projectplan 2010. In dit
overleg kan het gebruik van de WAI voor sectoren met een hoge uitval aan
de orde komen.

Blik op Werk stelt voor om in sectoren als zorg, het onderwijs en de
industrie in 2010, waar de vergrijzingsproblematiek actueel is, extra
aandacht te besteden aan de methodiek van de WAI. Inmiddels hebben ruim
20 organisaties een licentieovereenkomst met Blik op Werk, waarmee ze
gebruik kunnen maken van ontwikkelde WAI-produkten. De verwachting is
dat dit aantal in 2010 verder zal toenemen.

Fractie CDA (dhr. Van Hijum)

Vraag: 

Kan de minister een reactie geven op een door onderzoeksbureau ECORYS
uitgevoerde studie die heeft aangetoond dat een verlenging tot 18 weken
van het zwangerschaps- en bevallingsverlof een gering financieel effect
heeft, terwijl de gezondheid van moeder en kind er sterk door verbetert?


 	

Antwoord:

In 2007 heeft TNO in opdracht van het Ministerie van SZW uitgebreid
onderzoek verricht naar verzuim in verband met zwangerschap en bevalling
(TK 30909, nr 15, 18 juli 2007). Uit het onderzoek blijkt dat de periode
van 10 tot 12 weken na de bevalling voor nagenoeg alle vrouwen lang
genoeg is. Slechts in 4 procent van de gevallen moeten vrouwen een
beroep doen op de vangnetregeling van de Ziektewet omdat zij na het
bevallingsverlof nog moeten verzuimen als gevolg van de bevalling.

De studie van Ecorys, waarnaar de heer van Hijum verwijst, is verricht
in opdracht van de Europese Commissie. Daarin wordt van een aantal
denkbare maatregelen op het vlak van arbeid-en-zorgregelingen een
kosten-batenanalyse gemaakt, waarbij met name de baten in termen van een
verwachte hogere arbeidsparticipatie zijn bezien. Een van die denkbare
maatregelen betrof een algemene verlenging van het zwangerschaps- en
bevallingsverlof. Daarvan concludeerde Ecorys daarin dat het niet
mogelijk is een reƫle indicatie te geven van de baten van een eventuele
hogere arbeidsparticipatie die daarvan het gevolg zou kunnen zijn. Waar
het gaat om de baten voor individuele werkgevers geldt voor zo'n
generieke verlenging grosso modo hetzelfde als hetgeen hierboven is
opgemerkt naar aanleiding van de TNO-studie: de collectief te dragen
kosten van een generieke verlenging van het bevallingsverlof wegen niet
op tegen de kosten van het ziekteverzuim na afloop van de verlofperiode
dat niet gerelateerd is aan de bevalling en daarom ten laste van
individuele werkgevers komt.

Fractie CDA (dhr. Van Hijum)

Vraag: 

De CDA-fractie is blij dat de BTW voor persoonlijke dienstverlening in
en rond het huis is verlaagd. Maar waar blijven de pilots die door de
staatssecretaris zijn toegezegd in Tilburg en Friesland? 

 	

Antwoord

Ik heb besloten om met enkele pilots te starten voor persoonlijke
dienstverlening, en om deze te laten plaatsvinden op de werkpleinen.

Het is niet zo dat ik concrete toezeggingen heb gedaan op welke
werkpleinen deze pilots zullen plaatsvinden. 

Voor de markt van persoonlijke dienstverlening kan sinds kort gebruik
gemaakt worden van het verlaagde BTW-tarief. Daarnaast kunnen gemeenten
op de werkpleinen tijdelijke loonkostensubsidies inzetten. Ik zal
binnenkort spreken met UWV en gemeenten over de uitvoering van de pilots
op de werkpleinen. Ik zal u hierover spoedig informeren. Het streven is
erop gericht voor de zomer te starten met de pilots.

Fractie CDA (dhr. Omtzigt)

Vraag: 

Klopt het dat er pas bij fraudebedragen van meer dan 4000 euro
informatie wordt uitgewisseld? 

Kunt u bevorderen dat binnen drie maanden sluitende afspraken gemaakt
worden tussen UWV, gemeenten, Belastingdienst, Kadaster en andere
organisaties?

 	

Antwoord:

De heer Omtzigt verwijst naar de verkennende studie van de Inspectie
voor Werk en Inkomen 'Signalering van fraude' van 4 december
jongstleden. De betreffende passage ziet op de samenloopsignalen die het
Inlichtingenbureau aan gemeenten verstrekt op basis van gegevens van de
Rijksbelastingdienst (vermogen), Rijksdienst wegverkeer
(voertuigenbezit), Justitie (detentie), InformatieBeheerGroep (studie)
of de polisadministratie (inkomen uit arbeid of uitkering).

Met betrekking tot het vermogen wordt pas een samenloopsignaal gegeven
als er een bedrag is hoger dan het op grond van de WWB vrijgelaten
vermogensbedrag voor een alleenstaande. Met betrekking tot inkomen uit
arbeid levert de aanvang van een dienstverband of uitkering een
samenloopsignaal op en daarbij worden SV-loon, indicatief bruto-loon en
aanvangsdatum dienstverband of uitkering vermeld. De samenloopsignalen
stellen de gemeente in staat om de eigen opgave van de
uitkeringsgerechtigde te checken.

De verkennende studie vermeldt enkele verbeterpunten met betrekking tot
het SUWI-net, het netwerk van de ketenpartners dat gegevens uit
verschillende bronnen (polisadministratie, gemeentelijke
basisadministratie, rijksdienst voor het wegverkeer, etc.) online
presenteert. De actualiteit van de gegevens en de toegankelijkheid van
verschillende gegevensbronnen behoeft volgens de geĆÆnterviewden
verbetering. Wij zullen bevorderen dat deze en de andere aanbevelingen
van de inspectie goed worden opgepakt.

Fractie CDA (dhr. Omtzigt)

Vraag: 

Is het GBA wel geschikt om per 1 januari te fungeren als authentieke
basisadministratie, daar noodzakelijke wijzigingen, i.v.m. beoordeling
bijstandsgerechtigheid, kennelijk niet goed worden verwerkt?

 	

Antwoord:

In onze socialezekerheidswetgeving is nergens geregeld dat het adres van
de GBA bepalend is voor de woonsituatie die van belang is voor het recht
op uitkering, ook niet na 1-1-2010. 

Voor het vaststellen van het recht op uitkering dient een gemeente de
feitelijke gegevens te onderzoeken en daarvanuit te gaan. 

Geregeld is wanneer blijkt dat de feitelijke situatie anders is dan in
de GBA, dat de gemeente dan mag afwijken van wat in de GBA staat. 

Dat laat onverlet de verantwoordelijkheid om met elkaar te zorgen dat de
kwaliteit van de gegevens in de GBA zo hoog mogelijk is. Derhalve dienen
geconstateerde verschillen aan de GBA teruggemeld te worden, zodat deze
na onderzoek aan de feitelijke situatie kunnen worden aangepast.
Daardoor wordt de kans op foute gegevens in de basisregistratie in de
toekomst steeds kleiner.

Fractie CDA (dhr. Omtzigt)

Vraag: 

Wil minister de beide gegeven voorbeelden (alleenstaande moeder en
alleenverdiener) doorrekenen op marginale druk, is 52% daar ook wel echt
toptarief? Kan er snel een officiƫle reactie komen op CPB berichten
hierover? 

 	

Antwoord:

De regering herkent de uitkomsten van het onderzoek ā€˜Ontwikkeling en
verdeling van de marginale druk in 2001-2011ā€™ van het CPB. SZW heeft
in het verleden ook onderzocht hoe de marginale druk zich ontwikkelt in
de periode 2007-2011. Op 11 december 2007 is hierover een brief naar de
Tweede Kamer gestuurd. De belangrijkste uitkomst van dit onderzoek was
dat de kabinetsmaatregelen leiden tot een lichte verbetering van de
financiƫle prikkels om werk te aanvaarden. Deze conclusie komt dus
overeen met de conclusie van het CPB.

 

Bij het beoordelen van de armoedeval moet een afweging worden gemaakt
tussen (1) gewenste bestrijding van de armoedeval, (2) het streven naar
een evenwichtige inkomensontwikkeling en (3) het streven naar gezonde
overheidsfinanciƫn. Solidariteit met lage inkomens is een belangrijk
fundament van de Nederlandse sociale zekerheid. Gerichte
inkomensondersteuning is belangrijk om deze solidariteit ook betaalbaar
te houden, maar gerichte inkomensondersteuning brengt per definitie met
zich mee dat inkomensondersteuning moeten worden afgebouwd. Hierdoor
ontstaat ook de armoedeval. In de brief over het stelsel van
inkomensregelingen, die op 8 december jongstleden naar de Tweede Kamer
is gestuurd, ben ik uitgebreid ingegaan op deze dilemmaā€™s.

 

Specifiek is gevraagd naar de marginale druk voor twee voorbeelden: een
alleenstaande moeder met een inkomen van 1400 euro bruto en een
alleenverdiener met twee kinderen die van 27.000 euro bruto naar 32.000
euro bruto gaat.

 

Het inkomen van 1400 euro bruto per maand komt nagenoeg overeen met het
minimumloon. Wanneer een alleenstaande moeder vanuit de bijstand voltijd
gaat werken voor het minimumloon en haar twee kinderen onderbrengt in
een kinderdagverblijf dan is haar inkomensvooruitgang 8%. Dat komt
overeen met 127 euro gemiddeld per maand.

 

De marginale druk voor een alleenverdiener met twee kinderen die van een
bruto inkomen van 27.000 euro naar een bruto inkomen van 32.000 euro
gaat, bedraagt 77%. Aan extra belasting wordt 2153 euro betaald. De
alleenverdiener krijgt verder 903 euro minder huurtoeslag, 257 euro
minder zorgtoeslag en 342 euro minder kindgebonden budget. De extra
pensioenpremie bedraagt 207 euro. Per saldo blijft van de bruto
inkomensvooruitgang van 5.000 euro 1138 euro extra besteedbaar inkomen
over.

 

Uit de CPB-analyse is ook naar voren gekomen dat de marginale druk
betrekkelijk hoog is voor werknemers met een relatief laag inkomen. Dit
komt, in aansluiting bij bovenstaand voorbeeld van de alleenverdiener,
vooral door de premies voor zorgverzekering en pensioen en de afbouw van
toeslagen voor zorg, kinderen en huur. Hier zien we een duidelijk
voorbeeld van bovengeschetst dilemma tussen gerichte
inkomensondersteuning en armoedevalbestrijding. Vanuit de
beleidsdoelstelling van een evenwichtige inkomensverdeling wordt
gerichte inkomensondersteuning gegeven aan lage inkomens. Dit leidt
echter tot een hogere marginale druk, waardoor deze doelstelling op
gespannen voet staat met het streven om de armoedeval te bestrijden.

 

Overigens wijst het CPB er op dat de verdeling van de marginale druk
binnen Nederland gunstig is vanuit het oogpunt van arbeidsaanbod. Vanuit
het oogpunt van arbeidsaanbod is het wenselijk dat de marginale druk
laag is voor mensen die gevoelig zijn voor financiƫle prikkels.
Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat vooral minst verdiende
partners gevoelig zijn voor financiƫle prikkels. Het CPB heeft laten
zien dat de marginale druk laag is voor deze groep werknemers.
Kabinetsmaatregelen zoals de introductie van de inkomensafhankelijke
arbeidskorting, de inkomensafhankelijke combinatiekorting en het
verlagen van de WW-premie naar 0 hebben hieraan bijgedragen.

Fractie CDA (dhr. Omtzigt)

Vraag: 

Kan administratie ESF worden vereenvoudigd? Kan de Tweede Kamer snel
geĆÆnformeerd worden over ESF overschotten en kan de Minister het
Agentschap aansturen op 'klantvriendelijkheid'. Kan de deeltijd-WW niet
worden gefinancierd d.m.v. ESF geld? Door Rijksuitvoering kunnen de
administratieve lasten voor gemeenten in elk geval worden beperkt.

 	

Antwoord:

Het beeld dat gemeenten geen gebruik willen maken van ESF wil de
staatssecretaris nuanceren. Het kabinet is met u van mening dat de
ESF-middelen ten volle moeten worden benut. Het aantal aanvragen van
gemeenten voor ESF-subsidie vertoont een stijgende trend en tijdens het
laatste aanvraagtijdvak van 2 tot en met 30 november jongstleden hebben
38 gemeenten voor circa ā‚¬ 45 mln. aangevraagd, het hoogste bedrag tot
nu toe. Het is waar dat het ESF als gevolg van de Europese Verordeningen
ā€œlastigā€ geld is met meer administratievoorschriften dan in
Nederland gebruikelijk. Per 31 augustus jongstleden is de
subsidieregeling ESF 2007-2013 herzien en waar mogelijk vereenvoudigd.
Daarnaast wordt in Europees verband volop aangedrongen op het verder
terugdringen van de administratieve lasten.

Het Agentschap zet zich in om aanvragers ertoe te bewegen ESF ten volle
te benutten. Het afgelopen jaar is extra energie gestoken in
voorlichting en zijn voor alle aanvragersgroepen bijeenkomsten
georganiseerd waarin uitgebreid aandacht is besteed aan de
administratieve eisen die aan het ontvangen van (Europese) ESF-subsidie
zijn verbonden. De aanvragers hebben een handreiking ontvangen: als zij
de administratieve aanwijzingen volgen die daarin zijn beschreven kunnen
ze erop vertrouwen aan alle eisen op dat vlak te voldoen. Een flinke
stap vooruit, ook vanuit het oogpunt van klantvriendelijkheid. Over de
uitvoering van het ESF-programma wordt jaarlijks via de juni-rapportage
aan de Tweede Kamer gerapporteerd.

Het is in beginsel mogelijk om een landelijk programma uit te laten
voeren door Ć©Ć©n nationale uitvoerder. Zoā€™n programma kan overigens
geen betrekking hebben op een thema als deeltijd-WW, want de sociale
zekerheid valt op grond van de Verordening 1083/2006 buiten het bestek
van het ESF. In de praktijk wordt ook gebruik gemaakt van de
mogelijkheid om nationale aanvragers of uitvoerders aan te wijzen,
bijvoorbeeld in het kader van re-integratie van gedetineerden en
jongeren in jeugdinrichtingen, waarbij het ministerie van Justitie als
coƶrdinerend aanvrager optreedt. In de voorbereiding van het huidige
ESF-programma is echter, mede op hun uitdrukkelijke verzoek, de
mogelijkheid gecreƫerd voor projectaanvragen door decentrale
aanvragers, zoals gemeenten. 

Overigens geldt ook bij een landelijke regeling dat op decentraal
(project)niveau moet worden gezorgd voor de vereiste administratie
(zoals bijvoorbeeld de deelnemersregistratie). Een landelijke regeling
leidt dus niet per definitie tot minder administratieve lasten voor
gemeenten.



Fractie CDA (dhr. Omtzigt)

Vraag:

CDA heeft geconstateerd dat mensen vaak niet gaan trouwen of samenwonen,
omdat de alleenstaanden-voordelen groter zijn; de zogenaamde trouwtax.
Graag onderzoek, en zorgen dat mensen niet in hun keuzen worden
belemmerd door dergelijke verschillen.

 	

Antwoord:

Bij de behandeling van het Belastingplan 2010 is over dit onderwerp een
motie van het lid Omtzigt c.s. aangenomen (TK, 2009-2010, 32128, nr.
41). De staatssecretaris van Financiƫn heeft de uitvoering van de motie
ter hand genomen en zal binnen de gestelde termijn, te weten voor 1 mei
2010, berichten.

Fractie CDA (dhr. Omtzigt)

Vraag:

Pensioenfondsen blijken 'achtergestelde' schuldeisers te zijn bij
faillissement, waarom zitten de pensioenfondsen niet bij de wel
preferente polishouders? Dat kan toch niet bedoeling zijn!

  	

Antwoord

De heer Omtzigt doelt op de problematiek rond de herverzekerde
pensioenfondsen. Sinds 1 oktober jl. is er een werkgroep herverzekerde
fondsen (o.l.v. SZW, samen met DNB en sector) die een analyse uitvoert
naar de problemen die verbonden zijn aan (volledig) herverzekerde
pensioenfondsen. 

Herverzekerde pensioenfondsen zijn fondsen die hun risicoā€™s hebben
herverzekerd, meestal bij een levensverzekeraar. Het juridisch eigendom
van de activa ligt hierdoor - deels of volledig - bij deze verzekeraar,
waardoor een pensioenfonds een kredietrisico op de herverzekeraar gaat
lopen. Voor dit kredietrisico moeten herverzekerde pensioenfondsen
steeds hogere buffers aanhouden. Dit kan leiden tot korting van
pensioenaanspraken. 

Daarnaast speelt het probleem van de rangregeling bij faillissement. Het
is onzeker of vorderingen van herverzekerde fondsen in geval van
faillissement van een herverzekeraar voldoende zijn beschermd. Aangezien
het hier gaat om de interpretatie van een Europese richtlijn die ten
grondslag ligt aan de WFT heeft het ministerie van Financiƫn als
verantwoordelijk departement aan de Europese commissie om een reactie
gevraagd. Naar ik heb begrepen komt deze reactie nog dit jaar. Ik heb de
Kamer al eerder aangegeven dat het kabinet de inhoud van deze reactie
wil kunnen betrekken bij de beantwoording van de door de leden Omtzigt
en Blanksma-van de Heuvel (beiden CDA) gestelde Kamervragen over de
herverzekerde pensioenfondsen. Dit geldt evenzeer voor de vraag die de
heer Omtzigt daarover nu heeft gesteld. 

DNB heeft vooralsnog uitstel verleend voor indiening van herstelplannen
door herverzekerde fondsen tot 1 april 2010. Zodra de benodigde
informatie uit Brussel beschikbaar is en duidelijk is wat dit betekent
voor herverzekerde pensioenfondsen, zal ik de Kamer hierover te
informeren. Naar verwachting is dat in januari 2010.

Fractie CDA (dhr. Omtzigt)

Vraag:

Graag reactie op berichten van AFM van heden dat er 35% kosten in
premieovereenkomsten zitten. Welke zijn dat, en gepensioneerden hebben
toch het wettelijk recht op informatie hierover? CDA vindt dat hier een
eind aan moet komen.

 	

Antwoord:

De AFM houdt onder meer toezicht op de naleving van de bepalingen in de
Pensioenwet die pensioenuitvoerders dwingen transparant te zijn over de
kosten die aan deelnemers in rekening worden gebracht. Deze bepalingen
zijn sinds 1 januari 2009 van kracht voor alle pensioenuitvoerders. Dit
thema-onderzoek geeft een eerste beeld van de stand van zaken.

Uit het onderzoek blijkt dat de in de vraag genoemde 35% (van de premie)
de bovengrens vormt en ook premies voor overlijdensrisico en
arbeidsongeschiktheidsrisico omvat. Het onderzoek laat zien dat de
kosten sec, dus afgezien van deze risicodekkingen, gemiddeld 16% van de
premie bedragen. Het is niet zuiver om premies voor risicodekking, die
gemiddeld overigens 5% van de premie bedragen, tot de kosten te rekenen.

Uit hoofde van haar wettelijke toezicht op de informatie aan deelnemers
beschikt de AFM over informatie over de hoogte van de kosten, maar de
AFM houdt op de hoogte van de kosten zelf geen toezicht (het toezicht
heeft alleen betrekking op de transparantie over de kosten). In mijn
brief aan uw Kamer van 30 juni 2008 heb ik gemeld dat ik de AFM gevraagd
heb om toch over de hoogte van de kosten te rapporteren, binnen de
kaders die de Pensioenwet stelt. Dit naar aanleiding van eerdere
verzoeken van de heer Omtzigt.

Op grond van de Pensioenwet mag de AFM geen toezichtsinformatie over
individuele pensioenuitvoerders aan derden communiceren. Op dat punt kan
ik niet tegemoet komen aan het verzoek van de heer Omtzigt.

Zoals de heer Omtzigt correct veronderstelt kunnen deelnemers op grond
van de Pensioenwet al beschikken over de hoogte van de kosten en het
deel van de premie dat wordt belegd (namelijk via de verplichte
startbrief en het recht om op verzoek voor hen relevante informatie te
krijgen). Het onderzoek van AFM is ook in belangrijke mate op deze
informatie gebaseerd.

Eerder heb ik toegezegd dat ik een oordeel zal geven over de
problematiek van de uitvoeringskosten bij premieovereenkomsten als ik
beschik over alle toegezegde onderzoeken (zie mijn brief van 29 april
2009). Het laatste onderzoek van AFM zal naar verwachting in februari
beschikbaar komen.

Fractie CDA (dhr. Omtzigt)

Vraag:

Omtzigt vraag helderheid m.b.t. indicatiestelling TOG. Letterlijk
betekent datgene wat in de begroting staat, dat de indicatiestelling
onder het CIZ gaat vallen. Worden kosten van de TOG regeling op VWS
afgewenteld? Hoe blijft het doel van de TOG, namelijk tegemoetkoming in
de meerkosten van de thuisverzorging, gewaarborgd. 

 	

Antwoord:	

De kosten voor de indicatiestelling TOG worden nu ook door het
ministerie van VWS betaald. De overstap naar een ander beoordelingskader
zorgt niet voor een verandering op dit punt. De AWBZ-indicaties voor
kinderen worden overigens niet alleen door CIZ verstrekt, maar ook door
Bureau Jeugdzorg.

Het doel van de TOG is ouders tegemoetkomen in de extra kosten die
voortvloeien uit het thuis verzorgen van een ernstig gehandicapt kind en
ouders zich gewaardeerd laten voelen voor het thuis verzorgen van een
ernstig gehandicapt kind. Het doel blijft ongewijzigd. Door het gebruik
van een ander beoordelingskader wordt er teruggekeerd naar de
oorspronkelijk beoogde doelgroep van de TOG.

Fractie VVD (dhr. Blok)

Vraag:

Willen de bewindspersonen toezeggen dat de zelfstandigen zonder
personeel een plaats krijgen in de SER? Zoals door premier voorgesteld
in de NRC?

 	

Antwoord:

De minister heeft op 13 augustus jl. in zijn adviesaanvraag aan de SER
over de samenstelling voor de periode 2010ā€“2012 nadrukkelijk aandacht
gevraagd voor de positie van zelfstandigen in de SER.

Het is nu aan de SER om advies uit te brengen. De SER heeft organisaties
die in aanmerking wensen te komen voor een zetel in de Raad opgeroepen
zich te melden. Deze oproep is geplaatst op de website van de SER, in
het Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie (officiƫle uitgave van de SER)
en de Staatscourant. Ook organisaties van ZZP-ers kunnen zich melden. De
SER zal op 18 december a.s. advies uitbrengen over zijn samenstelling.
Het kabinet wacht dit advies af.

Tevens heeft het kabinet de SER verzocht organisaties van zelfstandigen
te betrekken bij het advies over de positie van ZZP-ers op de
arbeidsmarkt.

Fractie VVD (dhr. Meeuwis)

Vraag:

Graag uw reactie op het voorstel tot afschaffing van de Bijzondere wet
inkomensvoorziening kunstenaars (BWIK). De VVD vindt deze regeling een
verkeerd signaal in deze tijd, er zijn ook andere talenten naast
kunstenaars die zich op eigen kracht moeten redden.

 	

Antwoord:

De Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK), die indertijd door
staatssecretaris Van Hoof werd voorgesteld, moet kunstenaars
ondersteunen bij de opbouw van een renderende beroepspraktijk om zo zelf
in hun eigen levensonderhoud te voorzien. Momenteel wordt de WWIK
geƫvalueerd. Het betreffende eindrapport is begin 2010 gereed. Ik wil
niet vooruitlopen op de uitkomsten van deze evaluatie, en zal daarom nu
niet ingaan op het voorstel van de VVD om de WWIK af te schaffen.



Fractie VVD (dhr. Meeuwis)

Vraag:

Is het kabinet bereid om de werkelijke effectiviteit van de
re-integratie activiteiten echt goed te onderzoeken? Wat is het
netto-effect van de bijdrage bovenop de maatregelen in Wwb en de
Poortwachteractiviteiten.

	

Antwoord

Ik onderschrijf het belang van inzicht in de resultaten van
re-integratie en het belang dit te monitoren. Aan het doen van onderzoek
naar de netto effectiviteit van re-integratie zijn echter veel haken en
ogen verbonden. Re-integratie omvat vaak meer dan er via onderzoek
gemeten kan worden en het resultaat dat je meet is vaak voor meerdere
uitleg vatbaar. Ook de vraag onderkent dit door te wijzen op preventieve
maatregelen als poortwachteractiviteiten. Daarbij kan ook gewezen op het
niet doorzetten van een uitkeringsaanvraag als gevolg van verplichte
deelname aan work first of via handhaving. Dit zijn re-integratie
activiteiten die niet tot uitdrukking komen in een interventie maar wel
de uitstroom bevorderen of instroom voorkomen.

Er zijn grosso modo twee manieren om netto effectiviteitsonderzoek te
doen. De eerste, die door veel onderzoekers wordt geprefereerd, is het
starten van een experiment. Ik heb eerder aangegeven dit onethisch te
vinden, aangezien binnen een experiment er twee groepen willekeurig
worden onderscheiden waarbij de een wel ondersteuning krijgt en de
andere niet. Dit terwijl in deze laatste groep zich mensen kunnen
bevinden die hulp nodig hebben, welke ze om onderzoekstechnische redenen
wordt geweigerd.

De tweede manier is aan de slag gaan met grote databestanden en via b.v.
duurmodellen de variabelen te onderscheiden die er werkelijk toe doen.
In het in mei vorig jaar in opdracht van SZW gepubliceerde en aan uw
Kamer toegestuurde Handboek meetmethoden voor effectiviteit van
activerend arbeidsmarktbeleid op persoonsniveau (Tweede Kamer,
2007-2008, 28 719, nr. 58) staat beschreven hoe dergelijk onderzoek moet
worden gedaan. Diverse gemeenten hebben de afgelopen jaren dergelijk
onderzoek laten uitvoeren. Recente resultaten op basis van onderzoek
door SEO in b.v. Amsterdam laten een flink stijgende lijn zien als het
gaat om de netto effectiviteit van re-integratie. Dat is in lijn met de
stijging van de bruto effectiviteit die b.v. in de WWB sinds 2004 meer
dan is verdubbeld. De voor een vergelijkbare analyse benodigde
databestanden zijn recent voor enkele jaren beschikbaar gemaakt door het
CBS voor onderzoekers. Het beschikbare tijdvak is echter nog onvoldoende
om betrouwbare uitspraken te kunnen doen.

Ook als we wel zouden kunnen beschikken over een adequate reeks met alle
benodigde data die betrekking hebben op re-integratie hoeven de
resultaten van een dergelijke exercitie niet eenduidig interpreteerbaar
te zijn. Ik heb dit zelf vorig jaar tijdens een Algemeen Overleg met de
Vaste Kamercommissie SZW geĆÆllustreerd aan de hand van de parabel van
het meten van het effect van de terugkeer van de tramconducteur (Tweede
Kamer, 2007-2008, 28 719, nr. 63). Tien jaar geleden waren er vrijwel
geen tramconducteurs, toen reed ongeveer 50% van alle inzittenden zwart.
Nu zijn er op de meerderheid van de trams wel tramconducteurs, en nu
blijkt nog ongeveer 25% zwart te rijden. Als de controleurs een tram
binnenkomen, blijkt een aantal tramrijders de tram te verlaten, waarna
er nog maar 3% zwartrijders in de tram wordt aangetroffen door de
controleurs. Wat zegt dat over de effectiviteit van de gelden die worden
uitgegeven aan de controleurs? Is dat maar 3%, omdat dat het aantal is
dat ze aantonen, is dat 22%, omdat dat degenen zijn die weggaan, of is
het 47%, omdat dat het aantal zwartrijders is dat wij tien jaar geleden
hadden, toen er geen tramcontroleurs waren? Dat is de problematiek die
wij hebben als wij het hebben over re-integratie-instrumenten.

Fractie VVD (dhr. Meeuwis)

Vraag:

Er is door de heer Meeuwis gesproken over bureaucratie die het starten
als zelfstandige vanuit de uitkering belemmert.

 	

Antwoord:

Het kabinet zet in op het bevorderen van ondernemerschap vanuit de
uitkering. Dit levert een bijdrage aan de economische dynamiek van
Nederland. Daarnaast biedt het mensen in een uitkeringssituatie nieuwe
kansen op een duurzame zelfredzaamheid. Of het nu gaat mensen met een
handicap, mensen met een WW- of bijstandsuitkering of om
schoolverlaters: als mensen de juiste talenten en motivatie bezitten en
een levensvatbaar ondernemingsplan, dan moeten ze de kans krijgen om een
eigen onderneming te starten. Deze mensen moeten niet belemmerd maar
juist gestimuleerd worden.

In 2010 krijgen startende ondernemers met een handicap daarom meer
mogelijkheden bij het uitoefenen van hun bedrijf. Zij krijgen
structureel de voorzieningen die zij daarvoor nodig hebben. Nu worden de
voorzieningen alleen nog maar verstrekt tijdens de re-integratieperiode
in de opstartfase van de onderneming. Het gaat om voorzieningen zoals
een doventolk, aangepast vervoer of een aanpassing van de werkplek.

Mensen met een WW-uitkering die een eigen bedrijf willen beginnen kunnen
hierin begeleid worden door een werkcoach van UWV. UWV kan een
onderzoeksperiode inlassen waarin de kandidaat ondernemer niet behoeft
te solliciteren en zijn uitkering behoudt. Daarnaast kan de WW-uitkering
gedeeltelijk worden gecombineerd in de periode van het opstarten van de
onderneming. Na een beƫindiging van de uitkering kan de WW-uitkering,
afhankelijk van de aanspraak, worden voortgezet. Mocht kredietverlening
via de bank niet mogelijk zijn, kan UWV hier mogelijk voor zorgen.

Voor potentiƫle ondernemers met een WWB-uitkering biedt het
Bijstandsbesluit Zelfstandigen aan gemeenten de mogelijkheid om
ondernemerschap te stimuleren. Met gemeenten is bestuurlijk afgesproken
dat zij hier ook echt werk van maken. Daarnaast heb ik recent de
gemeenten opgeroepen om ook aandacht te besteden voor de mogelijkheden
die ondernemerschap werkloze jongeren kan bieden. Samen met de
staatssecretaris van EZ zijn er een tweetal pilots gestart, t.w. de
tijdelijke SZW-borgstellingsregeling ondernemers 2009-2010 en de pilot
Stichting Microkrediet Nederland. Doel van de pilots is naast het
daadwerkelijk nu al stimuleren van het starten vanuit de uitkering
inzichten te verkrijgen ten behoeve van een meer structurele organisatie
van de kredietverlening aan starters.

Fractie PvdA (dhr. Spekman)

Vraag:

De heer Spekman vraagt inzake de cliƫntenparticipatie in de Wsw: kan de
staatssecretaris continuĆÆteit van de wsw-raden garanderen?

 	

Antwoord:

Net als de fractie van de PvdA vind ik continuĆÆteit van
cliƫntparticipatie in de Wsw van groot belang. Het Ministerie van SZW
heeft de afgelopen jaren met een subsidie aan het programma Versterking
Cliƫntenpositie (VCP) een belangrijke impuls gegeven aan gemeenten voor
het opzetten van cliĆ«ntparticipatie van Wswā€™ers. Deze subsidie loopt
per 31 december 2009 af. Ik verwacht dat het resultaat is dat eind 2009
in totaal 115 raden opgericht zijn. Het is de bedoeling dat gemeenten,
gebruikmakend van de door het programma VCP ontwikkelde kennis en
documenten, de continuĆÆteit Ć©n de verdere ontwikkeling van de
Wsw-raden borgen. Ik ga -in overleg met VCP en andere organisaties- na
of en welke aanvullende acties hiervoor nodig zijn.

Fractie PvdA (dhr. Spekman)

Vraag:

Is de staatssecretaris bereid om de financiƫle prikkels aan te passen
zodat de meest kwetsbare mensen worden ondersteund om aan werk te komen?

 

 	

Antwoord:

Naar aanleiding van het verzoek hiertoe van de heer Spekman tijdens de
bespreking van de voortgang van de uitvoering van het Plan van Aanpak
re-integratie op 16 juni jl. heb de staatssecretaris en ik een brief
gestuurd waarin op het in bovenstaande vraag genoemde onderwerp wordt
ingegaan (Tweede Kamer, 2007-2008, 30545, nr. 80). Bespreking van deze
brief staat geagendeerd voor een AO over WWB-onderwerpen op 27 januari
2010.

Fractie PvdA (dhr. Spekman)

Vraag:

Graag een reactie op het Engelse experiment met learning reps: vakbonden
leren vrijwilligers hoe zij op de werkplek het belang van scholing
kunnen benadrukken bij hun collega's.

 

 	

Antwoord:

Het Engelse experiment om vrijwilligers als scholingsambassadeurs op de
werkplek in te zetten om de deelname aan scholing te bevorderen, is mij
bekend. Ik zal de sociale partners vragen om soortgelijke initiatieven
te ontwikkelingen. Wij trachten de deelname te bevorderen via onder
andere de Tijdelijke stimuleringsregeling leren en werken en
leerwerkloketten.

Fractie PvdA (dhr. Spekman)

Vraag:

Bent u bereid om eindelijk de Wet Vazalo (per juni 2010) uit te voeren,
zodat alleenstaande moeders de armoede kunnen ontvluchten?

 

 	

Antwoord:

Het experiment Vazalo heeft echter geen doorgang gevonden naar
aanleiding van het advies van de Raad van State over het experiment. In
die brief is ook aangegeven dat, nu het experiment niet is doorgegaan,
de vragen over uitvoering en uitvoerbaarheid van Vazalo blijven bestaan.
Uw Kamer is per brief van 14 september 2007 geĆÆnformeerd over het
advies van de Raad van State. Deze vragen zijn reden om de Wet Vazalo
niet onverkort in te voeren. De risicoā€™s daarvan zijn te groot geacht,
mede in relatie tot de vereiste inspanningen en investeringen. Tevens is
aan uw Kamer meegedeeld dat de invoering van de Wet Vazalo in ieder
geval niet voor 1 januari 2011 mogelijk zou zijn (in verband met de
uitvoeringsproblemen bij de Belastingdienst/Toeslagen).

Ook kan de staatssecretaris nu, tijdens deze begrotingsbehandeling, niet
ingaan op uw verzoek om de Wet Vazalo per 1 januari 2011 in te voeren,
omdat het leeuwendeel van de uitvoering van de wet bij de
Belastingdienst ligt. De staatssecretaris zal uw verzoek dan ook
doorgeleiden naar de staatssecretaris van Financiƫn en hem vragen u
daarover te informeren.

Fractie PvdA (dhr. Spekman)

Vraag:

Zijn de problemen met het LIS nu opgelost?

 	

Antwoord:	

Een dergelijke schuldenregistratie moet echter wƩl voldoen aan de
waarborgen van de Wet bescherming persoonsgegevens. Het CBP heeft in
zijn tweede zienswijze over het LIS een aantal fundamentele bezwaren
geuit. Deze bezwaren kunnen niet op eenvoudige wijze worden opgelost.

Daarom wordt het advies van het CBP door Financiƫn, Justitie en SZW
zorgvuldig bestudeerd.

De minister van Financiƫn heeft het voortouw. Daarom heeft hij bij
brief van 16 oktober jl[1] toegezegd u binnen 8 weken namens het kabinet
te informeren. Dat betekent dat er zeer binnenkort een brief aan de
Tweede Kamer zal worden gezonden. Bovendien is het onderwerp geagendeerd
voor een Algemeen Overleg over schulden- en armoedeproblematiek van 17
december. De minister van FinanciĆ«n heeft toegezegd dat de brief vĆ³Ć³r
dit AO zal worden verzonden.  

[1] TK 2009/10, 24 515, nr. 167

Fractie PvdA (dhr. Spekman)

Vraag:

Graag een reactie op het verzoek om vakbonden of een paritaire stichting
'naleving' de bevoegdheden te geven van inzagerecht in de boekhouding,
personeelslijsten op te vragen en de bevoegdheid om een bouwterrein
respectievelijk bedrijfsterrein te betreden zonder voorafgaande
toestemming van de (hoofd) aannemer of ondernemer.

 	

Antwoord

CAO-afspraken zijn afspraken tussen werkgevers en werknemers. De
naleving van deze afspraken en het toezicht daarop is dan ook aan
CAO-partijen zƩlf. Hierover kunnen zij ook afspraken in de CAO maken,
bijvoorbeeld het instellen van een controleorgaan.

In meerdere sectoren hebben CAO-partijen uitgebreide
nalevingsactiviteiten vastgelegd in de CAO. Sectoren die dergelijke
(avvā€™de) activiteiten hebben vormgegeven zijn bijvoorbeeld de
uitzendsector, de bouw, de vervoerssector (busvervoer,
beroepsgoederenvervoer en taxiā€™s), het schoonmaak- en 
glazenwassersbedrijf, de particuliere beveiliging en de
zoetwarenindustrie.

De overheid ondersteunt de CAO-handhaving langs twee lijnen. Ten eerste
door algemeen verbindend verklaring van de nalevingsbepalingen in de
CAO. Daardoor geldt het handhavingsbeleid voor de hele sector. Bij de
nalevingsbepalingen moet uiteraard wel rekening worden gehouden met de
rechten en plichten van betrokkenen. Ten tweede kunnen CAO-partijen, in
geval van een avvā€™de CAO, ter ondersteuning van de privaatrechtelijke
handhaving in een bepaald bedrijf (bij gegrond vermoeden en intentie tot
rechtsvervolging) de Arbeidsinspectie verzoeken om een onderzoek in te
stellen op grond van artikel 10 van de Wet avv. CAO partijen maken hier
overigens weinig gebruik van.

De (samenwerking bij) handhaving van CAOā€™s wordt periodiek besproken
met de Stichting van de Arbeid. Gelet op de zorg bij de heer Spekman zal
ik dit zoveel mogelijk versnellen. Daarbij komt de vraag aan bod hoe
CAO-partijen de huidige vormgeving van de handhaving van CAOā€™s en de
ondersteuning door het Ministerie van SZW ervaren. 

Fractie PvdA (dhr. Spekman)

Vraag:

Zijn de bewindslieden bereid om de financiering voor de arbeidsadviseur
niet te beƫindigen per 

1-1-2011?

 

 	

Antwoord:

Sinds 2004 stelt SZW middelen voor de zogeheten ā€˜arbeidsadviseurā€™
ter beschikking. De arbeidsadviseur biedt een onafhankelijke
laagdrempelige informatie- en adviesfunctie, met als doel de klant
zodanig te ondersteunen dat deze de regie over zijn eigen re-integratie
kan nemen.

In de kabinetsreactie Evaluatie SUWI 2006 is aangekondigd dat het
kabinet nog tot en met 2010 middelen beschikbaar zal stellen voor de
arbeidsadviseur. Door de kwaliteitsslag die wordt gemaakt met de
invoering van de geĆÆntegreerde dienstverlening op de werkpleinen is
deze aparte functie na 2010 niet meer nodig. Uit de brief die ik u op
7-12 heb toegestuurd over de SUWI-rapportages blijkt ook dat de
klanttevredenheid van klanten die een vast contactpersoon 6,9 bedraagt,
tegen een 6,1 voor klanten die nog geen vast contactpersoon hebben. Dit
beschouw ik als een goede indicatie voor de kwaliteitsslag.

De overheid is verantwoordelijk om goede en klantvriendelijke
dienstverlening te bieden aan haar burgers. Met de totstandkoming van de
werkpleinen neemt de overheid deze verantwoordelijkheid serieus.
Uiteraard kan het altijd zo zijn dat burgers daarnaast nog behoefte
hebben aan onafhankelijk advies over deze dienstverlening. Dat staat
iedereen natuurlijk vrij, en daar heb ik ook geen enkel bezwaar tegen.
Het is echter niet de taak van de overheid om dit onafhankelijke advies
ook te leveren of financieren. Dus ik heb geen bezwaar tegen
onafhankelijk advies, alleen is het niet aan mij om daarvoor te zorgen.
Wel heb ik de ketenpartners gevraagd om het werkproces op de werkpleinen
zo te organiseren dat de doorverwijzing naar onafhankelijke
informatiebronnen is geborgd. Van de zijde van de onafhankelijke
adviseurs wordt gewezen op het belang van het 'voortraject' voor de
uitkeringsinstanties. Gemeenten kunnen beslissen of zij dit belang delen
in het kader van de Wet werk en bijstand.

Fractie PvdA (mevr. Vermeij)

Vraag:

In Amsterdam nieuw-west blijken een paar duizend jongeren van de
middelbare school niet bij de studiefinanciering bekend te zijn en ook
niet in de bakken van het Werkplein te zitten. Kleine baantjes wellicht,
hoe sporen we ze op? Hebben we dan voldoende prioriteit gesteld om niet
weer een generatie te verliezen die aan de onderkant blijft hangen waar
niet alle talenten van zijn ontplooid? Moeten de extra door SZW betaalde
coaches i.h.k.v. de wijkaanpak daar dan juist niet nu blijven? 

 	

Antwoord:

Als jongeren uit de scholen verdwijnen, is het moeilijk ze weer te
pakken te krijgen. Dat geldt voor jongeren mƩt, maar ook zonder
diploma. Gemeenten doen er ā€“ dat blijkt ook wel uit de regionale
actieplannen in het kader van het Actieplan Jeugdwerkloosheid ā€“ over
het algemeen veel moeite voor om die jongeren in het zicht te krijgen en
te houden. Ik spoor gemeenten daar ook toe aan. Zoals ik in de brief
over de voortgang van het Actieplan (3 december 2009) al aangaf, verken
ik de mogelijkheid om via bestandsvergelijking door het
Inlichtingenbureau de gemeenten te ondersteunen die jongeren die nog
niet in beeld zijn, in beeld te krijgen. 

Daarnaast investeert het kabinet in de aanpak van voortijdig
schoolverlaters. Dit jaar is in het kader van het Actieplan
Jeugdwerkloosheid ook geĆÆnvesteerd in schoolverlaters mĆ©t diploma via
het School Ex programma. In het School Ex programma begeleiden ROCā€™s
de jongeren naar een geschikte vervolgopleiding. En met succes: het doel
van 10.000 jongeren langer op school is gehaald. Als zij niet doorleren,
benadert UWV Werkbedrijf de jongeren met het doel hen te bemiddelen naar
een reguliere baan, een leerwerkplek of een stageplaats. Van de jongeren
die zeiden nog niet te weten wat te gaan doen, zijn er inmiddels 8.000
benaderd door het UWV Werkbedrijf.

In samenspraak met de minister van WWI is besloten de ondersteuning van
de wijkaanpak vanuit UWV Werkbedrijf in 2010 door te zetten. Alle
krachtwijken zullen in 2010 kunnen blijven beschikken over een UWVā€™er
die de arbeidsparticipatie in de wijk bevordert. 

Fractie PvdA (mevr. Vermeij)

Vraag:

In de staatjes blijkt dat men voor 2011 een forse afbouw heeft geboekt
in de stimuleringsmaatregelen. Toch weten we dat de arbeidsmarkt de
economische crisis met vertraging volgt. Wat zijn de verwachtingen voor
de arbeidsmarkt in 2011? Blijven de extra middelen beschikbaar als de
arbeidsmarkt niet is aangetrokken?

 	

Antwoord:

Zowel het CPB als DNB hebben een inschatting gemaakt van de oploop van
de werkloosheid in 2010. Die zal naar verwachting inderdaad verder
oplopen. Tegelijkertijd zal de economische groei naar verwachting
aantrekken. Het kabinet wil in dit kader de deeltijd WW niet te vroeg
sluiten, maar ook structurele aanpassingen niet in de weg zitten. Om die
reden heeft het kabinet besloten tot voortzetting van de deeltijd WW tot
1 april 2010.

In het aanvullend beleidsakkoord zijn afspraken gemaakt over extra inzet
van middelen in de komende periode. Ook zijn daar afspraken over de
afbouw gemaakt. De afbouw van extra middelen staat tevens in het licht
van de extra middelen die worden vrijgemaakt voor de deeltijd WW. 

Fractie PvdA (mevr. Vermeij)

Vraag:

Graag geen opheffing van het Talent 45-plus-project maar juist een
voortzetting! Als er iets heeft gewerkt is het wel dat team geweest.
Niet binnen twee jaar, maar binnen 15 maanden hielpen zij 30.000 extra
45+ers aan een baan. Inmiddels heeft zij begrepen dat het project niet
wordt opgeheven. Is dat juist?

 	

Antwoord:

In antwoord op schriftelijke vragen van de PvdA over de
arbeidsmarktpositie van 45+ers, heb ik u bij brief van 8 december jl.
gemeld dat het UWV overweegt om het project Talent 45+ te continueren,
dat ik het UWV ondersteun in dit voornemen en in gesprek ben met UWV
over de concrete inhoud en organisatie ervan. Daarbij past wel de
kanttekening dat de goede resultaten die met het project zijn behaald in
2007-2008, vooral behaald zijn in goede economische tijden. Dit doet
niet af aan het belang van arbeidsparticipatie van ouderen.

Fractie PvdA (mevr. Vermeij)

Vraag:

Is de minister bereid ook te leren van de Scandinavische landen als het
gaat om verlofregelingen, om voor-, bij- en nascholing en om
scholingsrechten?

  	

Antwoord:

De verlofregelingen zoals we die in Nederland kennen zijn naar mijn
mening adequaat. De Scandinavische landen kennen ruimere regelingen voor
betaald verlof dan Nederland maar onderzoek van het CPB (bron:
Reinventing the Welfare State) wijst uit dat dit (op zichzelf bezien)
per saldo leidt tot een lagere arbeidsparticipatie (minder gewerkte
uren). Gezien de centrale doelstelling van het kabinet ā€“ een verhoging
van de arbeidsparticipatie ā€“ en de extra kosten die ermee gemoeid
zijn, ben ik er daarom niet voor om dit element uit Scandinaviƫ over te
nemen.

Het kabinet vindt dat werkgever en werknemer, en de sociale partners, in
eerste aanleg verantwoordelijk zijn voor investeringen in inzetbaarheid.
Daaraan is en wordt ook gewerkt. Denk aan de inzet van O&O-middelen,
EVC-trajecten en de combinatie van leren en werken. 26% van de
werknemers heeft nu een persoonlijk opleidingsbudget, terwijl dat in
2006 nog 15% was.

Meer overheidsverantwoordelijkheid voor scholing, zoals in veel
Scandinavische landen het geval is, vindt het kabinet geen goede weg. De
baten van scholing vallen overwegend toe aan de betrokken werkgever en
de werknemer. Zij kunnen in principe de juiste beslissingen nemen. De
verantwoordelijkheid van de overheid ziet het kabinet daarom vooral in
het creƫren van een stimulerende omgeving waarin werknemers en
werkgevers zelf de goede scholingsbeslissingen kunnen nemen. Het kabinet
wil werkgevers en werknemers bij het investeren in scholing en training
ondersteunen en stimuleren. Het kabinet doet dit ondermeer via het
subsidiƫren van (om)scholing en EVC-trajecten, het generieke
scholingsbeleid, het verzorgen van kwalitatief goed onderwijs, het
verzorgen van goede arbeidsmarktinformatie en het verankeren van een
wederzijdse scholingsaanspraak. 

Fractie PvdA (mevr. Vermeij)

Vraag:

Is de regering bereid om voor de zieke vangnetters een no-risk-polis aan
te bieden aan nieuwe werkgevers?

  	

Antwoord

De positie van zieke vangnetters heeft volop de aandacht van het
kabinet. Zoals ook in antwoord op vragen bij de begroting is aangegeven
beschikt het UWV over een groot aantal instrumenten die erop gericht
zijn om zieke vangnetters aan werk te helpen bij een nieuwe werkgever.
Het betreft met name de inzet van een re-integratietraject; de inzet van
het instrument proefplaatsing en het verstrekken van voorzieningen,
bijvoorbeeld voor werkplekaanpassingen. Daarnaast kan worden gedacht aan
interventies gericht op herstel van betrokkene. Het kabinet is van
mening dat het UWV hiermee over een passende en sluitende set
instrumenten beschikt om zieke vangnetters succesvol te kunnen
re-integreren. Inzet van het instrument no-risk polis voor deze
doelgroep is ook in strijd met het uitgangspunt in de WIA dat de
werkgever in de eerste twee jaar verantwoordelijk is voor de
re-integratie van de zieke werknemer. Voorts past dit niet bij het
uitgangspunt dat re-integratie instrumenten selectief en vraaggericht
ingezet moeten worden. 

Fractie PvdA (mevr. Vermeij)

Vraag:

Hoeveel mensen worden bemiddeld naar tekortsectoren? In hoeveel gevallen
ging dit gepaard met gerichte inzet van scholing? 

Klopt het dat het Defensie niet lukt om 7000 vacatures te vervullen? Zo
ja, welke verklaringen worden hiervoor gegeven en welke acties worden er
ondernomen? 

Hoeveel geld is er aan sociale partners ter beschikking gesteld voor het
begeleiden naar ander werk? Hoeveel mensen hebben hierdoor een andere
baan gekregen?

 	

Antwoord:

Uit het UWV vacature onderzoek 2009 van 30 november 2009 blijkt het
volgende.

Het aantal vervulde vacatures in de sector overheid zorg en welzijn was
in de periodes 1-7-2007 tot 1-7-2008 119.000; in de periode 1-7-2008 tot
1-7-2009 was dit 155.000. Dit is een mutatie van 30 %. Het is niet
bekend in hoeveel gevallen dit gepaard ging met inzet van scholing. 

Het klopt niet dat het Defensie niet lukt om 7000 vacatures te
vervullen. Dit blijkt ook uit de brief die op 12 november door de
staatssecretaris van Defensie naar de Tweede Kamer is gestuurd (TK,
2009-2010, 32 123 X, nr. 29).

Er is nu sprake van vacatureruimte voor 3000 functies, die geleidelijk
opgevuld gaan worden. UWV werkt samen met Defensie aan het vervullen van
vacatures. Op iedere werkpleinvestiging is een digitale zuil geplaatst
met een overzicht van vacatures bij Defensie.

Daarnaast is in Arnhem het eerste brancheservicepunt Defensie geopend.
De planning is om in de loop van 2010 een landelijk dekkend netwerk van
dergelijke servicepunten op te zetten. 

Ten behoeve van het zo snel mogelijk naar werk begeleiden van met
werkloosheid bedreigden zijn de crisisinstrumenten EVC en scholingsbonus
beschikbaar gesteld.

Daarnaast wordt een beperkt deel van het re-integratiebudget van UWV
ingezet in de preventieperiode (tot 4 maanden voorafgaand aan de eerste
werkloosheidsdag) en de frictieperiode (eerste 3 maanden WW). De
samenwerking met sociale partners richt zich vooral op het inzetten van
de dienstverlening van het UWV via mobiliteitscentra. O.a. met de sector
Bouw is een convenant gesloten over het opzetten van branchservice
punten.

Voorafgaand aan werkloosheid dan wel binnen 3 maanden na ingangsdatum
van de WW zijn in totaal ca. 92.000 mensen naar werk begeleid in de
periode van 1 januari tot eind oktober 2009.

Fractie CU, SGP (mevr. Ortega en de heer Van der Vlies)

Vraag:

Mevrouw Ortega en de heer Van der Vlies informeren naar oplossingen voor
het AOW-gat voor mensen die lange tijd in het buitenland werken. Mevrouw
Ortega vraagt daarbij specifiek aandacht voor de positie van
ontwikkelingswerkers en zendelingen en verzoekt de inkoop van
AOW-rechten voor deze doelgroep te onderzoeken. 

 	

Antwoord:

Wanneer mensen vanuit Nederland naar het buitenland vertrekken bestaat
voor hen de mogelijkheid zich vrijwillig te verzekeren voor de AOW. De
SVB geeft aan personen die Nederland verlaten en zich uitschrijven uit
het GBA ook voorlichting over wat de consequenties hiervan zijn voor het
recht op AOW. Daarbij wordt de mogelijkheid van vrijwillige verzekering
onder de aandacht gebracht. Bij deze vrijwillige verzekering betaalt met
over het feitelijk verdiende inkomen een premie die gelijk is aan wat
mensen in Nederland moeten betalen voor de AOW. De maximale duur van
deze vrijwillige verzekering is begrensd op 10 jaar. De reden van deze
beperking is dat de solidariteit binnen de AOW voorbehouden moet zijn
aan mensen die een duidelijke band hebben met Nederland. Naar mate men
langer uit Nederland weg is, is deze band steeds zwakker. Personen die
zich vanuit het buitenland voor het eerst in Nederland vestigen, kunnen
gebruik maken van de inkoopregeling AOW. Met deze regeling kan men alle
gemiste opbouwjaren zelf inkopen. Ook hier is de premie gebaseerd op het
feitelijke inkomen.

Voor de doelgroep waar mevrouw Ortega op doelt, zendelingen en
ontwikkelingswerkers, geldt deze beperking echter niet. Zij mogen
ongelimiteerd (tot aan 65 jaar) zich vrijwillig verzekeren voor de AOW.
Wel is het zo dat men dan deze werkzaamheden in het buitenland uitvoert
namens een organisatie voor ontwikkelingssamenwerking die door de
Nederlandse regering is erkend, zoals Kerkinactie of Terres des Hommes.
Deze organisaties zijn opgenomen in de Regeling aanwijzing
ontwikkelingsorganisaties 2005.

Gezien de goede mogelijkheid die er bestaat voor het vrijwillig
verzekeren van AOW jaren voor deze doelgroep zie ik geen aanleiding dit
nader te onderzoeken.

Fractie CU (mevr. Ortega)

Vraag:

Mevrouw Ortega stelt een quick scan wervings- selectie en
personeelsbeleid voor de rijksoverheid op het gebied van
leeftijdsdiscriminatie. Op basis daarvan maakt ieder ministerie een plan
van aanpak en rapporteert via het sociaal jaarverslag. Is de regering
bereid dit voorstel uit te voeren?

 	

Antwoord:

In mijn brief d.d. 8 december heb ik uiteengezet op welke wijze
leeftijdsdiscriminatie volgens het kabinet het beste kan worden
tegengegaan. Daarnaast ben ik uitgebreid ingegaan op de mogelijkheden
tot het inzetten van onconventionele middelen. Ook heb ik de bereidheid
uitgesproken eventuele andere, nog niet ter sprake gekomen alternatieven
op haalbaarheid te onderzoeken. Mevrouw Ortega-Martijn heeft een
quick-scan  voorgesteld van het wervings-, selectie- en personeelsbeleid
van de Rijksoverheid. Dit is primair de verantwoordelijkheid van de
minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Derhalve zal ik
contact zoeken met mijn collega Ter Horst. Ik zal u daarover nader
informeren.

Fractie CU (mevr. Ortega)

Vraag:

Tijdens het Algemeen Overleg over de Wajong heeft de minister toegezegd
tijdens begrotingsbehandeling op twee vragen van mevr. Ortega-Martijn
terug te komen.

 	

Antwoord:

Mevrouw Ortega-Martijn heeft gevraagd naar promotiemogelijkheden van
Wajonggerechtigden (AIO) en naar mogelijkheden tot het invullen van een
speciale 'minor' voor ondernemerschap voor Wajonggerechtigden. Conform
mijn toezegging tijdens het AO over Wajong-onderwerpen (18 november jl.)
heb ik hierover overleg gevoerd met het ministerie van OCW.

 

Het overleg met het ministerie van OCW heeft het volgende opgeleverd.
Uitgangspunt is dat studenten met een functiebeperking mee moeten kunnen
doen in het hoger onderwijs. Op grond van de Wet Gelijke Behandeling
moeten studenten en werknemers, dus ook de Wajonggerechtigden, kunnen
rekenen op geschikte voorzieningen. Daar zit wel een grens aan, want
deze voorzieningen mogen geen onevenredige belasting voor de instelling
of werkgever vormen. Voor deze studenten met een functiebeperking is dan
ook apart beleid gevoerd.(1)

De voorzieningen die door de instelling aangeboden moeten worden, hangen
natuurlijk af van het soort beperking en de mate waarin deze beperking
zich voordoet. Het gaat vaak om maatwerk. Er is de afgelopen jaren veel
ontwikkeld en gebeurd op dit terrein; er ligt veel materiaal (rapporten,
onderzoeken, rapportages over projecten, good practices etc.). Van
daaruit is de vraag gesteld wat we redelijkerwijs kunnen verwachten dat
instellingen uit hun lump sum aan voorzieningen kunnen bieden om
studenten met een functiebeperking te kunnen bedienen.

Vandaar dat de minister van OCW een externe commissie heeft ingesteld
die hem in het voorjaar op grond van het beschikbare materiaal onder
andere zal adviseren over wat instellingen voor hoger onderwijs minimaal
in huis moeten hebben om studenten met een functiebeperking (waaronder
Wajonggerechtigden) te kunnen bedienen(2).

Naar verwachting  zal deze commissie in maart 2010 advies uitbrengen. 

(1) Het beleid voor studenten met een functiebeperking in het hoger
onderwijs is uiteengezet in de volgende documenten: Plan van Aanpak tot
terugdringing van belemmeringen in het hoger onderwijs voor studenten
met een handicap of chronische ziekte (aan de Tweede Kamer aangeboden
met een brief op 11 juli 2005, 29410, nr. 31); Voortgangsrapportage over
bovengenoemd Plan van Aanpak, aangeboden aan de Tweede Kamer met een
brief op 27 juni 2008, 31288, nr. 32).

(2) Instellingsbeschikking van deze commissie: Staatsblad van 20 oktober
2009, nr. 15612.

Fractie CU (mevr. Ortega)

Vraag:

Wordt het amendement Ortega-Martijn wel uitgevoerd? Mevrouw Ortega heeft
begrepen dat het geld nog niet is uitgegeven.

 	

Antwoord:

In het amendement wordt gevraagd om 1 miljoen euro beschikbaar te
stellen om de informatievoorziening aan en begeleiding van 'nieuwe'
doelgroepen (zoals wajonggerechtigden) op de werkpleinen gedurende de
veranderingsoperatie op peil te houden.

In tegenstelling tot wat mevrouw Ortega-Martijn naar voren brengt, wordt
het amendement Ortega-Martijn wel degelijk uitgevoerd. Zo is in juni dit
jaar 278.620 euro beschikbaar gesteld aan de LCR voor het project
'Ketenbrede cliƫntenparticipatie'. Voor het resterende deel volgen
binnenkort nadere voorstellen; deze voorstellen zijn in samenspraak
tussen AKO en LCR tot stand gekomen. Het gaat daarbij om het
gebruiksvriendelijker maken van de website werk.nl, en om het
ontwikkelen van een handreiking voor de werkpleinen specifiek gericht op
jongeren. Dit resterende budget zal in 2010 besteed worden.

Fractie GL (mevr. Van Gent)

Vraag:

Tijdens het debat op 12 november is gesproken over de 30-jaarsgrens in
de zware beroepen regeling en de gevolgen voor werknemers. Graag hoor ik
van de minister hoe hij de arbeidsmarktpositie van deze oudere
werknemers denkt te beschermen.

 	

Antwoord:	

In het debat van 12 november jl. hebben we gesproken over de brief van
16 oktober 2009 met de hoofdlijnen van het voorstel om de AOW-leeftijd
te verhogen. Tijdens dit debat heb ik de Tweede Kamer toegezegd dat
wanneer het hoofdwetsvoorstel in de Kamer besproken wordt de Kamer ook
het voorontwerp van wet krijgt ten aanzien van het flankerend beleid,
waaronder de aanpak van zware beroepen. Het wetsvoorstel verhoging
AOW-leeftijd is op 2 december jl. bij de Tweede Kamer ingediend.Bij
brief van 9 december heeft de vaste Kamercommissie verzocht om voor de
Kerst te kunnen beschikken over een voorontwerp van het wetsvoorstel
flankerend beleid. 

Fractie GL (mevr. Van Gent)

Vraag:

Graag opheldering over de bezuinigingen op het werkdeel van de wwb: niet
terug laten vloeien naar algemene middelen maar actiever inzetten voor
degenen die het hard nodig hebben.

 	

Antwoord:

De extra ontvangsten die worden ontvangen door de aanpassing van de
reserveringsregeling participatiebudget zijn nodig om de
overheidsfinanciƫn gezond te maken. De daarmee te realiseren
besparingen kunnen dus niet hernieuwd worden ingezet voor re-integratie
inspanningen. Ik ben echter van oordeel dat de resterende
re-integratiemiddelen waarover de gemeenten kunnen beschikken, voldoende
zijn om ook door hen een adequaat beleid te kunnen voeren.

Fractie GL (mevr. Van Gent)

Vraag:

GroenLinks bepleit een bijverdienregeling voor alleenstaande ouders in
de bijstand met een ontheffing totdat Vazalo in werking treedt. Graag
een reactie.

 	

Antwoord:

De staatssecretaris wijst bijvoorbeeld op het experiment bevordering
arbeidsinschakeling alleenstaande ouders. Met dit experiment wil de
staatssecretaris inzicht krijgen in de mate waarin een aantal
maatregelen de arbeidsinschakeling van alleenstaande ouders stimuleert.
Een van die instrumenten is een inkomstenvrijlating van maximaal ā‚¬ 120
per maand gedurende de looptijd van het experiment. Het experiment loopt
van 1 januari 2009 tot 1 januari 2011. Eind oktober heeft de
staatssecretaris een tussenevaluatie over het experiment aan uw Kamer
toegezonden. De conclusie daarvan is dat het nu nog niet mogelijk is om
uitspraken te doen over de effectiviteit van de in het experiment
ingezette maatregelen. Verder voorziet de Wet werk en bijstand al in de
vrijlating waar mevrouw Van Gent om verzoekt. 

Inkomsten uit arbeid worden gedurende ten hoogste zes aaneengesloten
maanden tot 25 procent van deze inkomsten, met een maximum van ā‚¬
186,00 per maand vrijgelaten, voor zover dit naar het oordeel van het
college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. 

Daarnaast hebben alleenstaande ouders met kinderen jonger dan vijf jaar
recht op vrijlating van de aan arbeid en zorg gerelateerde
heffingskortingen, namelijk de aanvullende alleenstaande ouderkorting en
de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Deze vrijlating kan oplopen
tot zoā€™n 100 euro per maand, afhankelijk van de hoogte van het
arbeidsinkomen.

Het doel van de vrijlatingsregeling in de WWB is om mensen met een
bijstandsuitkering te stimuleren een hele of gedeeltelijke baan te
accepteren.

De vrijlatingsregeling is in de WWB in hoogte en duur begrensd om te
voorkomen dat er een bepaalde mate van gewenning aan het hogere inkomen
optreedt. Als tijdelijke arbeidsprikkel is de vrijlating te
rechtvaardigen. Het is niet de bedoeling dat een uitkeringsgerechtigde
de voorkeur geeft aan halve baan met uitkering en vrijlating in plaats
van een hele baan zonder uitkering. Dit acht ik in strijd met de
uitgangspunten van de WWB. 

Fractie D66 (mevr. Koser Kaya)

Vraag:

Het huidige ontslagstelsel werkt oneerlijk uit voor de werknemer en is
erg duur voor de werkgever. Hoe beoordeelt de minister de uitspraak van
de Hoge Raad? Is hij bereid een einde te maken aan het duale stelsel?

 	

Antwoord:

In de nota naar aanleiding van het nader verslag bij het wetsvoorstel
maximering ontbindingsvergoeding (31 862) ben ik ingegaan op deze vraag.
Ik heb niet het voornemen om een eind te maken aan het duale stelsel. De
uitspraak van de HR is niet verrassend en in lijn met wat de wet stelt.
De werknemer heeft recht op een schadevergoeding als het ontslag van de
werknemer kennelijk onredelijk is. De hoogte van die vergoeding is
afhankelijk van de geleden schade (kantonrechtersformule kan niet worden
toegepast). Het enkele feit dat een werkgever geen vergoeding toekent,
maakt een ontslag niet kennelijk onredelijk. Ik realiseer mij dat er
daardoor verschil kan zijn tussen werknemers die via UWV worden
ontslagen en zij die via de ontbindingsrechter worden ontslagen. Dat
verschil bestaat al langer. 

Fractie D66 (mevr. Koser Kaya)

Vraag:

Er zijn stappen gezet met de aanpak van de jeugdwerkloosheid, maar er
zijn nog steeds problemen met de kwaliteit van stages en opleidingen in
het mbo. Graag een reactie.

 	

Antwoord:

In het actieplan jeugdwerkloosheid is veel aandacht voor de
beschikbaarheid van stages in het mbo.

De kwaliteit van die stages en van de opleidingen is primair het terrein
van staatssecretaris Van Bijsterveldt van OCW. Zij heeft hierover
gistermiddag (9 december) uitgebreid met leden van uw kamer gesproken.
Ik verwijs u graag naar de afspraken die daarover toen gemaakt zijn. 

Fractie SGP (dhr. Van der Vlies)

Vraag:

Zelfstandigen hebben recht op een uitkering bij zwangerschapsverlof,
maar niet bij adoptie. Zouden zelfstandigen ook een uitkering kunnen
krijgen in geval van adoptie?

 	

Antwoord:

Ten aanzien van zelfstandigen is het uitgangspunt dat zij ā€“ anders dan
werknemers ā€“ zelf verantwoordelijk zijn voor het indelen van hun tijd
en worden geacht zelf te voorzien in tijd en middelen voor eventueel
noodzakelijk verlof.

Het recht op een uitkering voor zwangerschaps- en bevallingsverlof voor
zelfstandigen vormt op dit principiƫle onderscheid tussen werknemers en
zelfstandigen een uitzondering. De grondslag voor dit recht is
bescherming van de gezondheid van moeder en kind. De noodzaak van
bescherming op dit vlak wordt dermate fundamenteel geacht dat dit een
collectieve regeling rechtvaardigt.

De gezondheid van moeder of kind is niet in het geding in geval van
adoptie; daar heeft het verlof tot doel met name de binding tussen
ouders en kind. Evenals bij andere vormen van verlof zijn zelfstandigen
zelf verantwoordelijk om de daarvoor benodigde tijd vrij te maken.

Fractie SGP (dhr. Van der Vlies)

Vraag:

De minister schetst een eenzijdig beeld van de verklaringen voor de lage
arbeidsparticipatie van ouderen. De doorgaande oploop in de beloning
komt ook voor in omringende landen als Belgiƫ en Duitsland. Maar die
kennen niet zoā€™n lage participatie van ouderen. Welke factoren spelen
nog meer een rol bij een hogere mobiliteit? Graag een visie van het
kabinet hierop

 	

Antwoord:

De mobiliteit op de arbeidsmarkt van ouderen hangt van vele factoren af.
Dit is duidelijk te zien in figuur 5 van de notitie arbeidsparticipatie
ouderen (ASEA/SAS/2009/28102) waarin het verband wordt getoond tussen
het loonprofiel en een maatstaf voor mobiliteit (namelijk hoeveel
procent van de werknemers van 50-64 jaar minder dan een jaar geleden
aangenomen is). Daar zit nog behoorlijk wat spreiding in, het
loonprofiel is dus zeker niet de enige factor die ertoe doet. Andere
factoren die een rol kunnen spelen zijn de instituties op de
arbeidsmarkt, zoals de WW, prepensioenregelingen en ontslagbescherming,
scholing, en de kwaliteit van de arbeidsmarktinformatie en de
bemiddeling.

De heer Van der Vlies refereert aan Belgiƫ waar de arbeidsparticipatie
veel hoger zou zijn dan in Nederland. In figuur 5 ā€“ die de heer Van
der Vlies waarschijnlijk op zijn vraag heeft gebracht ā€“ zit echter een
foutje. Belgiƫ heeft daar ten onrechte de mobiliteit van Canada
gekregen (9,5 procent om precies te zijn). Mijn complimenten aan de heer
Van der Vlies voor zijn scherpe blik. In Belgiƫ is in werkelijkheid
echter maar 2,5 procent van de werknemers van 50-64 jaar minder dan een
jaar geleden aangenomen, net iets meer dan in Nederland. En als het om
de arbeidsparticipatie gaat moeten we zeker niet naar Belgiƫ. Daar is
maar 32 procent van de ouderen actief, tegen in Nederland 47 procent.

Wat Duitsland betreft: Duitsland kent inderdaad een wat grotere
mobiliteit en arbeidsparticipatie dan Nederland maar het verschil is
niet dusdanig dat het de relatie tussen de opbouw van lonen enerzijds en
mobiliteit anderzijds ontkracht.

Fractie SGP (dhr. Van der Vlies)

Vraag:

In een recent artikel in Trouw gaf een hoogleraar aan dat er een
oplossing is om de AOW-leeftijdsverhoging op korte termijn in te voeren
zonder veel administratieve lasten. Graag een reactie.

  	

Antwoord:

Dhr. Van der Vlies is in zijn betoog ingegaan op de verhoging van de
AOW-leeftijd. Hij heeft aangegeven dat we daar de komende maanden nog
over komen te spreken bij de behandeling van het wetsvoorstel. Dhr. Van
der Vlies vroeg aandacht voor een artikel in Trouw dat inging op de
administratieve lasten van de invoering van de verhoging van de
AOW-leeftijd. Ik kom hier graag op terug bij de behandeling van het
wetsvoorstel in uw Kamer.

Page  PAGE 1  of  NUMPAGES 49