[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32216, bijgewerkt t/m nr. 6 (NvV d.d. 9 december 2009)

Regels voor het in rekening brengen van een gebruiksafhankelijke prijs voor het rijden met een motorrijtuig (Wet kilometerprijs)

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2009D66249, datum: 2009-12-09, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2009Z21561:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 6 (NvV d.d. 9 december 2009)



32 216	Regels voor het in rekening brengen van een gebruiksafhankelijke
prijs voor het rijden met een motorrijtuig (Wet kilometerprijs)



	Nr. 2	VOORSTEL VAN WET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het voor de verbetering van
de bereikbaarheid en de daarmee verband houdende kwaliteit van de
leefomgeving wenselijk is een prijs voor het rijden met een motorrijtuig
te introduceren die afhankelijk is van het gebruik;

	Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

§ 1.1 Begripsbepalingen

Artikel 1.1

	1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

	aanhangwagen: voertuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel
d, van de Wegenverkeerswet 1994;

	basistarief: tarief als bedoeld in de artikelen 3.2 tot en met 3.5;

	benzine: lichte olie als bedoeld in artikel 26, tweede lid, van de Wet
op de accijns;

	bestelauto: bestelauto als bedoeld in artikel 1.2;

	beveilingsmodule: module als bedoeld in artikel 4.8, tweede lid;

	bromfiets: motorrijtuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel
e, van de Wegenverkeerswet 1994;

	bus: bus als bedoeld in de op artikel 21 van de Wegenverkeerswet 1994
berustende bepalingen;

	Dienst Wegverkeer: dienst als bedoeld in artikel 4a van de
Wegenverkeerswet 1994;

	dieselolie: halfzware olie en gasolie als bedoeld in artikel 26, derde
lid, onderscheidenlijk vierde lid, van de Wet op de accijns;

	Euroklasse: uitstootklasse als bedoeld in bijlage 0, behorende bij
richtlijn 99/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni
1999 betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde
infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen (PbEG L 187);

	erkende dienstverlener: rechtspersoon met een erkenning als bedoeld in
artikel 4.24, eerste lid;

	geaggregeerde verplaatsingsgegevens: gegevens als bedoeld artikel 4.5,
derde lid, onderdeel d, die geen tijd- en plaatsgegevens bevatten;

	houder: houder als bedoeld in artikel 2.2, tweede lid;

	inningsbureau: dienst als bedoeld in artikel 6.1;

	kentekenbewijs: kentekenbewijs als bedoeld in artikel 36 van de
Wegenverkeerswet 1994 dan wel een kentekenbewijs, afgegeven ter zake van
de opgave van een kenteken als bedoeld in artikel 37, derde lid, van die
wet;

	kentekenregister: register als bedoeld in artikel 42 van de
Wegenverkeerswet 1994;

	ledige massa: massa van het voertuig, in bedrijfsvaardige staat, met
inbegrip van een half gevulde brandstoftank, reservedelen en
gereedschappen, die tot de normale uitrusting behoren, maar zonder
lading en zonder de bestuurder en andere personen, die met het voertuig
worden vervoerd;

	motorfiets: motorfiets als bedoeld in de op artikel 21 van de
Wegenverkeerswet 1994 berustende bepalingen;

	motorrijtuig: voertuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel
c, van de Wegenverkeerswet 1994;

	Nederland: het Rijk in Europa;

	Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

personenauto: motorrijtuig niet zijnde een bestelauto, bromfiets, bus,
motorfiets of vrachtwagen;

	register buitenlandse kentekens: register als bedoeld in artikel 1.7;

	registratievoorziening: voorziening als bedoeld in artikel 4.5, eerste
lid;

	rijden met een motorrijtuig: het voortbewegen van een motorrijtuig op
twee of meer van zijn wielen;

	spitstarief: tarief als bedoeld in artikel 3.7;

	toegestane maximummassa: ledige massa van de vrachtwagen, vermeerderd
met de voor de vrachtwagen toegestane maximummassa aan lading, en,
indien voorzien van een koppeling, vermeerderd met de hoogst toegestane
maximummassa van een aanhangwagen waarmee de vrachtwagen kan worden
verbonden;

	uitrustingscertificaat: certificaat als bedoeld in artikel 4.16, tweede
lid;

	verplaatsingsgegevens: gegevens als bedoeld artikel 4.5, derde lid,
onderdeel c;

	vrachtwagen: bedrijfsauto als bedoeld in de op artikel 21 van de
Wegenverkeerswet 1994 berustende bepalingen met een toegestane
maximummassa van meer dan 3500 kg.

	2. Een wijziging van de bijlage, genoemd in de begripsomschrijving van
Euroklasse, gaat voor de toepassing van deze wet gelden met ingang van
de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn
gegeven.

Artikel 1.2

	In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt onder bestelauto
verstaan: een bedrijfsauto als bedoeld in de op artikel 21 van de
Wegenverkeerswet 1994 berustende bepalingen met een toegestane
maximummassa van 3500 kg of minder en een laadruimte die in haar geheel
is voorzien van een vlakke laadvloer en die:

	a. een lengte heeft van ten minste 200 cm en over ten minste 200 cm van
de lengte en over ten minste 20 cm van de breedte een hoogte heeft van
ten minste 130 cm, dan wel

	b. ingeval de laadruimte minder dan 25 cm hoger is dan de cabine:

	1°. een lengte heeft van ten minste 125 cm en over ten minste 125 cm
van de lengte en over ten minste 20 cm van de breedte een hoogte heeft
van ten minste 98 cm, en

	2°. van de bestuurderszitplaats is afgescheiden door een vaste wand
over ten minste de gehele breedte van de cabine, welke wand direct
achter de zitplaats is aangebracht en ten minste dezelfde hoogte heeft
als de bestuurderscabine en

	3°. niet is voorzien van zijruiten dan wel is voorzien van niet meer
dan één aan de rechterzijde van de laadruimte aangebrachte zijruit;
dan wel

	c. ingeval de laadruimte ten minste 25 cm hoger is dan de cabine:

	1°. een lengte heeft van ten minste 125 cm en over ten minste 125 cm
van de lengte en over ten minste 20 cm van de breedte een hoogte heeft
van ten minste 98 cm, en

	2°. van de bestuurderszitplaats is afgescheiden door een vaste wand
over ten minste de gehele breedte van de cabine, welke wand direct
achter de bestuurderszitplaats is aangebracht en een hoogte heeft van
ten minste 30 cm, en

	3°. niet is voorzien van zijruiten dan wel is voorzien van niet meer
dan één aan de rechterzijde van de laadruimte aangebrachte zijruit;
dan wel

	d. ingeval het motorrijtuig een dubbele cabine heeft met zitruimte
achter de bestuurder voor één rij naast elkaar in de rijrichting
zittende personen:

	1°. over ten minste 150 cm van de lengte en over ten minste 20 cm van
de breedte een hoogte heeft van ten minste 130 cm, en

	2°. voor ten minste 40 percent van de lengte voor het hart van de
achterste as is geplaatst en een lengte heeft van:

	I. ten minste 150 cm, en

	II. ten minste twee derde van de lengte die de laadruimte zou hebben
indien de zitruimte achter de bestuurder zou ontbreken, en

	III. ten minste twee maal die van de cabine, tenzij de cabine een
hoogte heeft van ten minste 130 cm, en

	3°. van de cabine is afgescheiden door een vaste wand over ten minste
de gehele breedte van de cabine, welke wand direct achter de zitruimte
is aangebracht en ten minste dezelfde hoogte heeft als de cabine, en

	4°. niet is voorzien van zijruiten dan wel is voorzien van niet meer
dan één aan de rechterzijde van de laadruimte aangebrachte zijruit.

§ 1.2 In het buitenland geregistreerde motorrijtuigen

Artikel 1.3

	1. De in Nederland wonende of gevestigde houder van een in het
buitenland geregistreerde bus, personenauto of bestelauto meldt voor
aanvang van het rijden in Nederland aan Onze Minister:

	a. zijn naam, adres en woon- of vestigingsplaats;

	b. de hoedanigheid van het motorrijtuig;

	c. het kenteken en land van registratie van het motorrijtuig;

	d. de ledige massa van het motorrijtuig;

	e. de brandstof of brandstoffen waaraan de kracht voor de aandrijving
van het motorrijtuig wordt ontleend;

	f. voor zover in de registratie opgenomen: de uitstoot van
koolstofdioxide van het motorrijtuig, en

	g. de termijn en periode van het voorgenomen gebruik in Nederland,
indien die korter is dan vier weken.

	2. Onze Minister kan bij de melding de bij ministeriële regeling
aangewezen bescheiden ter inzage vorderen waaruit de identiteit van de
houder dan wel het houderschap of de kenmerken van de bus, personenauto
of bestelauto blijken.

	3. Bij ministeriële regeling worden nadere regels ter uitvoering van
dit artikel gegeven, alsmede regels over beëindiging van het
houderschap op verzoek dan wel ambtshalve bij ontvangst van een nieuwe
melding als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 1.4

	1. De houder van een in het buitenland geregistreerde vrachtwagen meldt
hetzij voor aanvang van het rijden in Nederland, hetzij bij de eerste
daarvoor bestemde voorziening in Nederland, na aanvang van het rijden in
Nederland, aan Onze Minister:

	a. zijn naam, adres en woon- of vestigingsplaats;

	b. de hoedanigheid van het motorrijtuig;

	c. het kenteken en land van registratie van de vrachtwagen;

	d. de Euroklasse van de vrachtwagen;

	e. de toegestane maximummassa van de vrachtwagen, en

	f. indien artikel 1.5 van toepassing is: dat hij overeenkomstig dat
artikel zekerheid stelt tot betaling van de verschuldigde
kilometerprijs.

	2. Op aanvraag van de houder kan Onze Minister toestaan dat de melding
voor de vrachtwagen slechts eenmaal wordt gedaan. Onze Minister kan aan
de toestemming voorwaarden en beperkingen verbinden.

	3. Onze Minister trekt de toestemming in indien met betrekking tot het
motorrijtuig niet meer voldaan wordt aan voorwaarden en beperkingen die
zijn verbonden aan de toestemming.

	4. Artikel 1.3, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 1.5

	1. De in het buitenland wonende of gevestigde houder van een in het
buitenland geregistreerde vrachtwagen zonder registratievoorziening met
daaraan toegevoegde beveiligingsmodule, draagt zorg voor:

	a. de melding aan Onze Minister van de bij ministeriële regeling te
bepalen gegevens met betrekking tot het rijden in Nederland, op de bij
die regeling te bepalen wijze, hetzij voor aanvang van het rijden in
Nederland, hetzij bij de eerste daarvoor bestemde voorziening in
Nederland na aanvang van het rijden in Nederland;

	b. het stellen van zekerheid voor de verschuldigde kilometerprijs,
overeenkomstig de bij regeling van Onze Minister te stellen regels.

	2. De houder van een in het buitenland geregistreerde vrachtwagen
zonder registratievoorziening draagt voor het verlaten van Nederland
zorg voor de melding aan Onze Minister van de bij ministeriële regeling
te bepalen gegevens met betrekking tot het verlaten van Nederland.

	3. De melding, bedoeld in het eerste lid, geschiedt, indien Onze
Minister geen toestemming als bedoeld in artikel 1.4, tweede lid, heeft
verleend, gelijktijdig met de melding, bedoeld in het eerste lid van dat
artikel.

	4. Bij regeling van Onze Minister worden tevens regels gesteld over:

	a. de wijze van melden van de in het eerste en tweede lid bedoelde
gegevens;

	b. de wijziging van gemelde gegevens;

	c. de gebruikmaking van de gestelde zekerheid en de teruggaaf van een
resterend overschot door Onze Minister.

Artikel 1.6

	Het is verboden om met een in het buitenland geregistreerde vrachtwagen
waarvan de houder in het buitenland woont of is gevestigd, zonder
registratievoorziening met daaraan toegevoegde beveiligingsmodule in
Nederland te rijden, indien niet of niet op de juiste wijze is voldaan
aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5, eerste lid.

Artikel 1.7

	Onze Minister houdt een register betreffende de gegevens, bedoeld in
artikel 1.3 en artikel 1.4.

§ 1.3 Verdere algemene bepalingen

Artikel 1.8

	1. De bekendmaking van een krachtens deze wet vastgestelde beschikking
die is gericht aan een natuurlijke persoon geschiedt door toezending van
die beschikking aan het adres van die persoon dat:

	a. in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is
opgenomen, of

	b. in het register buitenlandse kentekens is opgenomen indien hij niet
in Nederland woonachtig is.

	2. De bekendmaking van een krachtens deze wet vastgestelde beschikking
die is gericht aan een rechtspersoon geschiedt door toezending van die
beschikking aan het adres van die persoon dat:

	a. in het Handelsregister is opgenomen, of

	b. in het register buitenlandse kentekens is opgenomen indien hij niet
in Nederland is gevestigd.

	3. Indien een beschikking aan betrokkene gezonden is overeenkomstig het
eerste of tweede lid, wordt de beschikking geacht aan hem bekend te
zijn.

	4. De bekendmaking van een beschikking aan een natuurlijke persoon of
rechtspersoon die niet in Nederland woont of is gevestigd en waarvan het
adres niet in het register buitenlandse kentekens is opgenomen geschiedt
door uitreiking aan de bestuurder van het motorrijtuig.

	5. Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gegeven over de
bekendmaking, bedoeld in het vierde lid.

	6. De openbare vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid en de stille
vennootschap worden voor de toepassing van dit artikel gelijkgesteld met
een rechtspersoon.

Artikel 1.9

	Waar een houder woont of is gevestigd, wordt naar de omstandigheden
beoordeeld.

Artikel 1.10

	1. Onze Minister vraagt ten minste eenmaal per jaar advies over de
uitvoering van deze wet aan organisaties die voldoen aan bij algemene
maatregel van bestuur gestelde voorwaarden.

	2. Onze Minister kan ten behoeve van de advisering door de
organisaties, bedoeld in het eerste lid, een gebruikersraad instellen.

HOOFDSTUK 2. KILOMETERPRIJS, VRIJSTELLINGEN EN ONTHEFFINGEN

§ 2.1 Kilometerprijs

Artikel 2.1

	1. Onder de naam kilometerprijs is een prijs per kilometer verschuldigd
voor het rijden met een motorrijtuig in Nederland.

	2. De prijs per kilometer, bedoeld in het eerste lid, bestaat uit een
basistarief en een spitstarief.

	3. De netto-opbrengst van de kilometerprijs komt ten goede aan het
Infrastructuurfonds, bedoeld in artikel 2 van de Wet
Infrastructuurfonds.

Artikel 2.2

	1. De kilometerprijs is verschuldigd door de houder voor de kilometers
die gedurende zijn houderschap zijn geregistreerd.

	2. De houder van het motorrijtuig is degene:

	a. op wiens naam het voor het motorrijtuig opgegeven kenteken is
gesteld in het kentekenregister;

	b. die het motorrijtuig waarvoor geen Nederlands of buitenlands
kenteken is opgegeven, feitelijk ter beschikking heeft;

	c. die in het register buitenlandse kentekens bij het in het buitenland
geregistreerde motorrijtuig is vermeld;

	d. die een in het buitenland geregistreerd motorrijtuig dat niet in het
register buitenlandse kentekens is vermeld, in Nederland feitelijk ter
beschikking heeft.

	3. De aanvang van het houderschap op basis van het tweede lid,
onderdelen a en c, vindt plaats op het begin van de dag.

	4. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdelen b en d, wordt
degene  die met het motorrijtuig rijdt, beschouwd als degene die het
motorrijtuig feitelijk ter beschikking heeft.

	5. De Dienst Wegverkeer kan in afwijking van het tweede lid, onderdeel
a, indien het motorrijtuig feitelijk en niet geheel voorbijgaand ter
beschikking staat van een ander, die ander op gezamenlijk verzoek
aanmerken met overeenkomstige toepassing van het derde lid, als de
houder van het motorrijtuig.

	6. Bij ministeriële regeling worden voorwaarden, beperkingen en nadere
regels ter uitvoering van het vijfde lid gegeven.

§ 2.2 Vrijstellingen en ontheffingen

Artikel 2.3

	Onder bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden en
beperkingen is van de kilometerprijs vrijgesteld het rijden met een:

	a. bromfiets;

	b. motorrijtuig waarvoor ingevolge artikel 37, eerste lid, onderdeel a,
ten tweede tot en met ten vierde of c, van de Wegenverkeerswet 1994, het
voorzien zijn van een kenteken voor het gebruik van de weg niet is
voorgeschreven;

	c. motorrijtuig dat vóór 1 januari 1987 voor het eerst in gebruik
genomen is;

	d. in het buitenland geregistreerde bestelauto, bus of personenauto
waarvan de houder niet in Nederland woont of is gevestigd;

	e. motorrijtuig waarvoor door de Dienst Wegverkeer een kenteken als
bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is
opgegeven, of

	f. motorfiets.

Artikel 2.4

	1. De Dienst Wegverkeer verleent op aanvraag aan de houder onder bij
regeling van Onze Minister vast te stellen voorwaarden en beperkingen
ontheffing van de kilometerprijs voor het rijden met een motorrijtuig
dat:

	a. is ingericht en uitsluitend wordt gebruikt voor het vervoer van
zieken en gewonden en als zodanig uiterlijk herkenbaar is;

	b. is ingericht en uitsluitend wordt gebruikt voor het vervoer van een
stoffelijk overschot;

	c. is ingericht en uitsluitend wordt gebruikt voor het vervoer van
zieke en gewonde dieren en als zodanig uiterlijk herkenbaar is;

	d. uitsluitend wordt gebruikt voor defensie en als zodanig uiterlijk
herkenbaar is;

	e. uitsluitend wordt gebruikt door politie en brandweer en als zodanig
uiterlijk herkenbaar is;

	f. blijkens een ingevolge de Wet personenvervoer 2000 geldige
vergunning, dan wel voorzover afgegeven een vergunningbewijs, is bestemd
om daarmee als personenauto openbaar vervoer of taxivervoer te
verrichten en daarvoor geheel of nagenoeg geheel wordt gebruikt;

	g. niet zijnde een vrachtwagen, is geregistreerd in het buitenland en
in Nederland ten hoogste vier weken feitelijk ter beschikking staat van
een houder die in Nederland zijn hoofdverblijf heeft of is gevestigd;

	h. zijnde een bus die hoofdzakelijk wordt gebruikt voor het openbaar
vervoer, bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van de Wet personenvervoer
2000;

	i. uit hoofde van zijn bouw overeenkomst vertoont met een motorfiets en
is uitgerust met meer dan twee wielen, of

	j. om technische of financiële redenen bezwaarlijk kan worden
uitgerust met een registratievoorziening.

	2. De Dienst Wegverkeer trekt de ontheffing in indien het motorrijtuig
niet of niet meer voldoet aan de krachtens het eerste lid voor die
ontheffing vastgestelde voorwaarden en beperkingen.

HOOFDSTUK 3. TARIEVEN

§ 3.1 Algemene bepalingen

Artikel 3.1

	1. Voor de toepassing van het bepaalde bij en krachtens dit hoofdstuk
wordt uitgegaan van het motorrijtuig zoals dat op het einde van de dag
blijkens het kentekenregister of het register buitenlandse kentekens is
ingericht, met dien verstande dat een verandering van het motorrijtuig
die niet overeenkomstig artikel 3.6, eerste lid, onderdeel a, aan de
Dienst Wegverkeer respectievelijk Onze Minister is gemeld, met ingang
van het tijdstip van die verandering in aanmerking wordt genomen.

	2. De uitstoot van koolstofdioxide van een personenauto of bestelauto,
in grammen per kilometer, die niet blijkt uit het kentekenregister of
het register buitenlandse kentekens en niet op een bij regeling van Onze
Minister voorgeschreven wijze is aangetoond, wordt, indien de
aandrijving van het motorrijtuig geschiedt door een kracht die niet
geheel of gedeeltelijk wordt ontleend aan dieselolie, bepaald aan de
hand van de formule:

	(17,993 +0,123* A)*B

	waarbij

	A = de ledige massa van het motorrijtuig in kilogrammen, en

	B = de krachtens het vierde lid geldende bouwjaarfactor.

	3. De uitstoot van koolstofdioxide van een personenauto of een
bestelauto in grammen per kilometer, die niet blijkt uit het
kentekenregister of het register buitenlandse kentekens en niet op een
bij regeling van Onze Minister voorgeschreven wijze is aangetoond,
wordt, indien de aandrijving van het motorrijtuig geschiedt door een
kracht die geheel of gedeeltelijk wordt ontleend aan dieselolie, bepaald
aan de hand van de formule:

	(-39,828 + 0,136+*A)*B

	waarbij

	A = de ledige massa van het motorrijtuig in kilogrammen, en

	B = de krachtens het vierde lid geldende bouwjaarfactor.

	4. De bouwjaarfactor bedraagt 1 voor het bouwjaar 2008 en wordt voor
andere bouwjaren vastgesteld bij regeling van Onze Minister.

	5. Een uitstoot van koolstofdioxide van minder dan 80 gram per
kilometer geldt als een uitstoot van 80 gram per kilometer.

	6. Voor een personenauto of een bestelauto die is voorzien van een
installatie voor het verplaatsen of vastzetten van een rolstoel bepaalt
de Dienst Wegverkeer op aanvraag, onder bij regeling van Onze Minister
te stellen voorwaarden, dat in afwijking van het eerste lid het gewicht
van die installatie buiten beschouwing blijft bij het vaststellen van de
ledige massa van het motorrijtuig.

	7. Indien blijkens het kentekenregister of het register buitenlandse
kentekens na de toelating van een motorrijtuig tot het verkeer op de weg
een verandering heeft plaatsgevonden van de kracht waardoor de
aandrijving van het motorrijtuig geschiedt die leidt tot een
vermindering van de uitstoot van koolstofdioxide in grammen per
kilometer, wordt uitgegaan van een op bij regeling van Onze Minister
bepaalde wijze verminderde uitstoot van koolstofdioxide.

	8. Voor de kilometers afgelegd in de bij regeling van Onze Minister
aangewezen delen van het grensgebied met België en Duitsland, geldt een
basistarief en een spitstarief van nihil.

	9. Het tarief wordt afgerond tot de naaste 0,1 eurocent, met dien
verstande dat 0,05 eurocent naar beneden wordt afgerond.

§ 3.2 Basistarief

Artikel 3.2

	1. Het basistarief in eurocenten per kilometer voor een personenauto of
een bestelauto bedraagt minimaal 0,4 en wordt, indien dit leidt tot een
hoger bedrag, bepaald aan de hand van de formule:

	0,00013775 *C + 0,00296394 *(-186,212 + D * 3,139) + 0,12269149

	waarbij

	C = het bij het motorrijtuig behorend bedrag, bedoeld in het tweede
lid.

	D = de uitstoot van koolstofdioxide van het motorrijtuig in grammen per
kilometer na toepassing van het achtste lid.

	2. Het bij het motorrijtuig behorend bedrag wordt bepaald aan de hand
van onderstaande tabel.

Bij een uitstoot van koolstofdioxide in grammen per kilometer na
toepassing van het achtste lid, van meer dan	maar niet meer

dan 	bedraagt het bedrag voor een motorrijtuig het in kolom III vermelde
bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom
IV vermelde bedrag te vermenigvuldigen met het aantal grammen uitstoot
van koolstofdioxide dat de in kolom I vermelde uitstoot van
koolstofdioxide te boven gaat



I

	II	III	IV

-

	110 g/km	0	0

110 g/km

	180 g/km	0	€ 95

180 g/km

	270 g/km	€ 6650	€ 286

270 g/km	-	€ 32390	€ 667





	3. Het basistarief voor een in het vierde lid of zesde lid bedoelde
personenauto of bestelauto wordt verhoogd met een brandstoftoeslag die
ten minste nihil bedraagt.

	4. De brandstoftoeslag in eurocenten per kilometer, wordt bij
aandrijving door een kracht die geheel of gedeeltelijk wordt ontleend
aan dieselolie, bepaald aan de hand van de formule:

	(0,014 * D + 1,5191) * 0,44655927

	waarbij

	D = de uitstoot van koolstofdioxide van het motorrijtuig in grammen per
kilometer na toepassing van het achtste lid.

	5. De brandstoftoeslag, bedoeld in het vierde lid, wordt verhoogd met
2,5 eurocent per kilometer indien de uitstoot van zwevende stofdeeltjes
met een aerodynamische diameter van maximaal 10 micrometer van het
motorrijtuig meer dan 5 milligram per kilometer bedraagt.

	6. De brandstoftoeslag in eurocenten per kilometer wordt bij
aandrijving door een kracht die geheel of gedeeltelijk wordt ontleend
aan vloeibaar gemaakt petroleumgas, bepaald aan de hand van de formule:

	(0,0689 + 0,0329 * D) * 0,56

	waarbij

	D = de uitstoot van koolstofdioxide van het motorrijtuig in grammen per
kilometer na toepassing van het achtste lid.

	7. Indien voor het motorrijtuig overeenkomstig de daarvoor bij regeling
van Onze Minister te stellen voorschriften in het kentekenregister dan
wel het register buitenlandse kentekens de aanduiding G3 of schoner is
opgenomen, wordt de brandstoftoeslag, bedoeld in het zesde lid, bepaald
aan de hand van de formule:

	(0,0689 + 0,0329 * D) * 0,19

	waarbij

	D = de uitstoot van het motorrijtuig van koolstofdioxide in grammen per
kilometer na toepassing van het achtste lid.

	8. Voor de toepassing van dit artikel wordt de uitstoot van
koolstofdioxide van het motorrijtuig op basis van artikel 3.1 afgerond
tot het naaste tiental grammen per kilometer, met dien verstande dat 5
gram per kilometer naar boven wordt afgerond, en vervolgens verminderd
met 0,5 gram per kilometer.

Artikel 3.3

	1. In afwijking van artikel 3.2 wordt het basistarief in eurocenten per
kilometer voor een bestelauto die is ingericht en wordt gebruikt voor
het vervoer van een gehandicapte persoon in de cabine en voor het
gelijktijdige vervoer van een hulpmiddel als bedoeld in het tweede lid
ten behoeve van die persoon, onder bij regeling van Onze Minister te
stellen voorwaarden en beperkingen, op aanvraag bepaald aan de hand van
de formule:

	0,3877 + ((A – 750) / 100) * 0,1119 - 0,0012* ((A – 750) / 100)2

	waarbij

	A = de ledige massa van het motorrijtuig in kilogrammen.

	2. Onder een hulpmiddel wordt voor de toepassing van dit artikel
verstaan een in verband met de handicap noodzakelijk hulpmiddel van een
dusdanige omvang of een dusdanig gewicht, dat de gehandicapte, rekening
houdend met zijn specifieke handicap, voor zijn vervoer is aangewezen op
het gebruik van een bestelauto.

	3. Indien een ander dan de gehandicapte de houder is van de bestelauto,
is het eerste tot en met tweede lid slechts van toepassing indien de
aanvraag, bedoeld in het eerste lid, wordt gedaan door die ander en de
gehandicapte gezamenlijk.

	4. Bij de regeling van Onze Minister, bedoeld in het eerste lid, kunnen
nadere regels worden gesteld met betrekking tot de aanvraag, bedoeld in
het eerste  lid.

	5. In afwijking van artikel 3.2 blijft dat artikel op aanvraag voor een
bestelauto buiten toepassing indien:

	a. de houder door de inspecteur, bedoeld in artikel 2, derde lid,
onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, die inzake de
omzetbelasting bevoegd is, anders dan ingevolge artikel 7, zesde lid,
van de Wet op de omzetbelasting 1968 als ondernemer in de heffing van
die belasting wordt betrokken, en

	b. de houder de bestelauto meer dan 10 procent bezigt in het kader van
zijn onderneming.

	6. Het basistarief per kilometer voor een bestelauto als bedoeld in het
vijfde lid wordt bepaald volgens de formule:

	0,7371 + ((A – 750) / 100) * 0,1168 - 0,0014 * ((A – 750) / 100)2

	waarbij

	A = de ledige massa van het motorrijtuig in kilogrammen.

	7. In afwijking van het vijfde lid vindt de formule, bedoeld in het
zesde lid, voor een bestelauto die door een ondernemer als bedoeld in
het vijfde lid voor een langere dan bij ministeriële regeling vast te
stellen periode ter beschikking wordt gesteld aan een derde, slechts
toepassing indien deze derde overigens voldoet aan het gestelde in het
vijfde lid.

	8. Een ledige massa van minder dan 750 kg geldt als een ledige massa
van 750 kg.

Artikel 3.4

	1. Voor een vrachtwagen wordt het basistarief in eurocenten per
kilometer bepaald aan de hand van de formule:

	0,9456 - 0,0235* ((F - 12000 kg)/1000) + ((F - 12000 kg)/1000)2 *
0,0029

	waarbij

	F = toegestane maximummassa van de vrachtwagen in kilogrammen.

	2. Een toegestane maximummassa van minder dan 12.000 kg geldt als een
toegestane maximummassa van 12.000 kg.

	3. Een toegestane maximummassa van meer dan 40.000 kg geldt als een
toegestane maximummassa van 40.000 kg.

	4. Het basistarief, bedoeld in het eerste lid, wordt voor vrachtwagens
in de Euroklassen Euro 0-voertuig, Euro I-voertuig, Euro II-voertuig en
Euro III-voertuig verhoogd met 0,3 eurocent per kilometer en voor
vrachtwagens in de Euroklasse EEV-voertuig verlaagd met 0,2 cent per
kilometer.

	5. Een vrachtwagen waarvoor in het kentekenregister of in het register
buitenlandse kentekens geen Euroklasse is vermeld, valt voor de
toepassing van het vierde lid in de Euroklasse Euro 0-voertuig.

Artikel 3.5

	1. Voor een bus wordt het basistarief, in eurocenten per kilometer,
bepaald aan de hand van de formule:

	0,5314 + ((A - 1000) / 500) * 0,0729 - 0,0006 *((A - 1000) / 500)2

	waarbij

	A = de ledige massa van de bus in kilogrammen.

	2. Een ledige massa van minder dan 1.000 kg geldt als een ledige massa
van 1.000 kg.

	3. Een ledige massa van meer dan 20.000 kg geldt als een ledige massa
van 20.000 kg.

Artikel 3.6

	1. Een houder van het motorrijtuig meldt aan de Dienst Wegverkeer:

	a. een verandering van het motorrijtuig of het gebruik van het
motorrijtuig die leidt tot een ander basistarief per kilometer, binnen
één week na de verandering van het motorrijtuig:

	b. indien het motorrijtuig of het gebruik van het motorrijtuig niet
meer voldoet aan de bij of krachtens artikel 2.3 onderscheidenlijk 2.4
vastgestelde voorwaarden en beperkingen voor vrijstelling
onderscheidenlijk ontheffing, dit feit binnen één week;

	c. indien het motorrijtuig of het gebruik van het motorrijtuig niet
meer voldoet aan de bij of krachtens het artikel 3.3, eerste lid,
vastgestelde voorwaarden en beperkingen, of aan de voorwaarden, bedoeld
in artikel 3.3, vijfde lid, dit feit binnen één week.

	2. De melding, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, geschiedt in
afwijking van het eerste lid, aan Onze Minister indien het een in het
buitenland geregistreerd motorrijtuig betreft.

3. In bij ministeriële regeling aangewezen gevallen wordt, in afwijking
van het eerste lid, de melding, bedoeld in onderdeel a van dat lid,
gedaan door bij die regeling aangewezen instanties.

§ 3.3 Spitstarief

Artikel 3.7

	Voor een motorrijtuig is naast het basistarief per kilometer, die
blijkens de registratie door de registratievoorziening op een krachtens
artikel 3.8, eerste lid, aangewezen weggedeelte tijdens een daartoe
krachtens dat lid aangewezen periode is afgelegd, tevens het krachtens
artikel 3.9, eerste lid, vastgestelde tarief verschuldigd.

Artikel 3.8

	1. De weggedeelten alsmede één of meer rijrichtingen waarop het
spitstarief van toepassing is en de perioden gedurende welke het
spitstarief geldt, worden aangewezen bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur.

	2. Een weggedeelte wordt slechts voor het spitstarief aangewezen,
indien dit in verband met bereikbaarheid noodzakelijk is, en:

	a. daarop sprake is van structurele of te verwachten structurele
congestie, of

	b. is gelegen in de nabije omgeving van een weggedeelte als bedoeld
onder a.

	3. Er kunnen krachtens het eerste lid tevens perioden worden aangewezen
 gedurende welke er geen sprake is van structurele of te verwachten
structurele congestie, mits die aansluiten op periodes van structurele
of te verwachten structurele congestie.

	4. Bij de voorbereiding van een krachtens het eerste lid vastgestelde
algemene maatregel van bestuur of regeling van Onze Minister, wordt
nagegaan wat de te verwachten effecten zijn van toepassing van het
spitstarief op de intensiteit van het verkeer op de wegen, gelegen in de
nabije omgeving van de desbetreffende weggedeelten.

	5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld voor de vaststelling van structurele congestie of te verwachten
structurele congestie en de intensiteit van het verkeer.

	6. Onze Minister kan besluiten dat een spitstarief op een weggedeelte
als bedoeld in het tweede lid, dat is aangewezen krachtens het eerste
lid, niet meer van toepassing is, indien op het weggedeelte, bedoeld in
onderdeel a van het tweede lid, niet langer sprake is van structurele of
te verwachten structurele congestie.

Artikel 3.9

	1. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in
artikel 3.8, eerste lid, wordt tevens de hoogte van het spitstarief per
kilometer vastgesteld.

	2. Het spitstarief kan verschillen per weggedeelte, per rijrichting en
per periode waarin gebruik wordt gemaakt van het weggedeelte.

Artikel 3.10

	1. Bij de voorbereiding van het ontwerp van de algemene maatregel van
bestuur of van een krachtens die maatregel vast te stellen regeling
bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, worden in elk geval de besturen van
de desbetreffende provincies, gemeenten, waterschappen en regionale
openbare lichamen betrokken.

	2. Een weggedeelte dat bij een ander dan het Rijk in beheer is, wordt
niet aangewezen dan nadat overleg heeft plaatsgevonden met het bestuur
van het openbaar lichaam dat het weggedeelte in beheer heeft.

	3. Op de voorbereiding van de algemene maatregel van bestuur, of van
een krachtens die maatregel vast te stellen regeling, bedoeld in artikel
3.8, eerste lid, is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht
geregelde procedure van toepassing, met dien verstande dat zienswijzen
naar voren kunnen worden gebracht door een ieder.

§ 3.4 Indexering

Artikel 3.11

	1. Bij het begin van het kalenderjaar worden de op basis van de
paragraaf 3.2 verkregen basistarieven aangepast, door deze te
vermenigvuldigen met bij regeling van Onze Minister aan te wijzen
prijsindexcijfers voor consumentenprijzen van het Centraal Bureau voor
de Statistiek.

	2. Het basistarief na toepassing van het eerste lid wordt afgerond tot
de naaste 0,1 eurocent met dien verstande dat 0,05 eurocent naar beneden
wordt afgerond.

HOOFDSTUK 4. VERSCHULDIGDHEID, REGISTRATIEVOORZIENING, DIENSTVERLENERS
EN BESCHERMING PERSOONSGEGEVENS

§ 4.1 Verschuldigdheid

Artikel 4.1

	1. De kilometerprijs voor een kilometer of een deel van een kilometer
wordt verschuldigd op het tijdstip dat de registratievoorziening voor
die kilometer of dat deel registreert.

	2. Het basistarief en het spitstarief wordt voor een deel van een
kilometer voor een evenredig deel in aanmerking genomen.

Artikel 4.2

	Het tijdvak waarover de kilometerprijs wordt betaald is de
kalendermaand.

Artikel 4.3

	1. De in het tijdvak verschuldigde kilometerprijs wordt bepaald volgens
de formule:

	                                y

	((A x Bt) + Σ   (Cn x Stn)) x ((100 - r)/100) waarbij,

	                               n = 1

	A = het totaal aantal in Nederland geregistreerde kilometers over het
tijdvak verminderd met de vaste aftrek, bedoeld in het tweede lid

	Bt = het voor het motorrijtuig geldend basistarief

	n   = de numerieke aanduiding van een spitstarief

	Cn  = het totaal aantal geregistreerde kilometers over het tijdvak
waarvoor het Stn verschuldigd is, verminderd met de vaste aftrek,
bedoeld in het

tweede lid

	Stn = het toepasselijke spitstarief

	R = de correctiefactor.

	2. De vaste aftrek bedraagt het bij regeling van Onze Minister
vastgesteld aantal kilometers, met dien verstande dat A en Cn niet
minder dan nihil bedragen.

	3. Bij regeling van Onze Minister worden regels gegeven voor de
correctiefactor, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 4.4

	1. De kilometerprijs voor iedere hele kilometer of een deel van een
kilometer, wordt voor een in het buitenland geregistreerde vrachtwagen
zonder registratievoorziening met daaraan toegevoegde beveiligingsmodule
waarvan de houder in het buitenland woont of is gevestigd, in afwijking
van artikel 4.1, verschuldigd op het tijdstip waarop de melding, bedoeld
in artikel 1.5, tweede lid, wordt gedaan.

	2. Het aantal kilometers wordt volgens bij regeling van Onze Minister
te stellen regels bepaald op basis van de gemelde gegevens, bedoeld in
artikel 1.5, eerste en tweede lid.

	3. Indien de melding, bedoeld in art. 1.5, eerste of tweede lid, niet
of niet correct is gedaan wordt de kilometerprijs, in afwijking van het
eerste lid, verschuldigd op het tijdstip waarop dat feit wordt
geconstateerd.

	4. Het aantal kilometers ter zake van het rijden in Nederland bedraagt
bij toepassing van het derde lid, in afwijking van artikel 4.3, 500 km
per verstreken periode van 24 uur na het tijdstip waarop het rijden in
Nederland is geconstateerd, en per aangevangen doch niet verstreken
periode van 24 uur.

	5. De correctiefactor, bedoeld in artikel 4.3, bedraagt bij toepassing
van dit artikel telkens nihil.

§ 4.2 Registratievoorziening en beveiligingsmodule

Artikel 4.5

	1. De houder van het motorrijtuig draagt er zorg voor dat het
motorrijtuig is uitgerust met een voorziening voor de registratie van
gereden kilometers, van een door de Dienst Wegverkeer goedgekeurd type.

	2. De registratievoorziening vervult, zolang het motorrijtuig daarmee
is uitgerust, steeds de volgende functies:

	a. het registreren en opslaan van de gegevens omtrent haar functioneren
alsmede het functioneren van de beveiligingsmodule;

	b. het kenbaar maken van de identificatie van de beveiligingsmodule bij
een bevraging als bedoeld in onderdeel c en een contact als bedoeld in
onderdeel d;

	c. het bevraagbaar zijn, voor wat betreft de in de onderdelen a en b
bedoelde gegevens, door de personen die zijn belast met het toezicht op
de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, met behulp van
kunstwerken onder, op, boven of in de nabije omgeving van de weg, dan
wel daarvoor bestemde mobiele apparatuur;

	d. het periodiek contact maken met de Dienst Wegverkeer, door middel
van een draadloos overgebracht signaal, en het daarbij zenden van de
gegevens, bedoeld in de onderdelen a en b en de geaggregeerde
verplaatsingsgegevens, alsmede het daarbij ontvangen van gegevens,
aanwijzingen en programmatuur die in het kader van de uitvoering van
deze wet worden toegezonden, en

	e. het op juiste wijze opslaan en toepassen van de overeenkomstig
onderdeel d dan wel het vierde lid ontvangen gegevens, aanwijzingen en
programmatuur.

	3. De registratievoorziening vervult voorts, zolang de
stroomvoorziening van het motorvoertuig is geactiveerd, de volgende
functies:

	a. het aan de bestuurder kenbaar maken, door een daarvoor bestemd
signaal, van haar functioneren alsmede het functioneren van de
beveiligingsmodule;

	b. het voor de houder benaderbaar maken van bepaalde opgeslagen
gegevens omtrent haar functioneren alsmede het functioneren van de
beveiligingsmodule;

	c. het registreren van tijd- en plaatsgegevens over het rijden met het
motorrijtuig en het op zodanige wijze opslaan van die gegevens dat ze
door de houder te benaderen zijn, en

	d. het produceren, met behulp van de geregistreerde gegevens, bedoeld
in onderdeel c, van de voor de berekening van de verschuldigde
kilometerprijs van belang zijnde gegevens die geen tijd- en
plaatsgegevens bevatten, uitgesplitst naar basistarief en spitstarief.

	4. Indien de houder gebruik maakt van een of meer van de in artikel
4.23 genoemde diensten van een erkende dienstverlener, maakt de
registratievoorziening, nadat het motorrijtuig daarmee is uitgerust, in
afwijking van het tweede lid, onderdeel d, periodiek contact met die
dienstverlener. Daarbij zendt de registratievoorziening de gegevens,
bedoeld in het tweede lid, onderdelen a en b, en de
verplaatsingsgegevens of de geaggregeerde verplaatsingsgegevens, alsmede
ontvangt de gegevens, aanwijzingen en programmatuur die in het kader van
de uitvoering van deze wet worden toegezonden.

	5. Indien de registratievoorziening overeenkomstig het vierde lid de
verplaatsingsgegevens zendt, is voor die registratievoorziening:

	a. het vereiste van benaderbaarheid door de houder als bedoeld in het
derde lid, onderdeel c, niet van toepassing, en

	b. het derde lid, onderdeel d, niet van toepassing.

	6. Bij regeling van Onze Minister worden nadere technische eisen
gesteld aan de registratievoorziening en eisen voor het zenden van
gegevens aan de Dienst Wegverkeer of aan een erkende dienstverlener,
alsmede eisen voor de bruikbaarheid van de registratievoorziening bij
overgang van toepassing van het tweede lid, onderdeel d, naar het vierde
lid dan wel van het vierde lid naar het tweede lid, onderdeel d.

Artikel 4.6

	1. De wijze van toepassing van artikel 4.5, vierde lid, waarbij de
registratievoorziening de verplaatsingsgegevens zendt, vergt de
uitdrukkelijke toestemming van:

	a. de houder van het motorrijtuig en

	b. van de bestuurder die, zonder houder daarvan te zijn, het
motorrijtuig vermoedelijk langer dan drie maanden tot zijn beschikking
heeft.

	2. Een toestemming als bedoeld in het eerste lid is elke specifieke en
op informatie berustende wilsuiting waarmee de houder onderscheidenlijk
de bestuurder de toepassing van artikel 4.5, vierde lid, waarbij de
registratievoorziening de verplaatsingsgegevens zendt, aanvaardt.

Artikel 4.7

	1. De typegoedkeuring, bedoeld in artikel 4.5, eerste lid, wordt op
aanvraag door de Dienst Wegverkeer verleend, indien de
registratievoorziening bij een door die dienst verrichte keuring heeft
voldaan aan het bij en krachtens artikel 4.5 bepaalde.

	2. De artikelen 22, eerste, derde en vijfde lid, 23, 24 en 25 van de
Wegenverkeerswet 1994 zijn van overeenkomstige toepassing.

	3. Het is verboden om een registratievoorziening anders dan van een
door de Dienst Wegverkeer goedgekeurd type in te voeren, in voorraad te
hebben, te koop aan te bieden, af te leveren of te vervoeren.

	4. Het derde lid is niet van toepassing op registratievoorzieningen die
in Nederland worden ingevoerd en waarvan door middel van
handelsbescheiden wordt aangetoond dat zij aansluitend worden
doorgevoerd naar een andere lidstaat van de Europese Unie.

Artikel 4.8

	1. De houder van het motorrijtuig draagt er zorg voor dat het
motorrijtuig is uitgerust met een aan de registratievoorziening
toegevoegde beveiligingsmodule.

	2. De beveiligingsmodule:

	a. bevat een identificerend gegeven met behulp waarvan de
registratievoorziening gekoppeld wordt aan het kenteken van het
motorrijtuig dat is opgenomen in het kentekenregister dan wel het
register buitenlandse kentekens;

	b. waarmerkt op elektronische wijze de gegevens, bedoeld in artikel
4.5, eerste lid, onderdelen a en b, en tweede lid, onderdelen c en d.

	3. Bij regeling van Onze Minister worden nadere regels gesteld voor de
beveiligingsmodule.

Artikel 4.9

	1. De houder van het motorrijtuig meldt, indien het motorrijtuig
blijkens het signaal, bedoeld in artikel 4.5, derde lid, onderdeel a,
niet meer voldoet aan het bij of krachtens de artikelen 4.5 en 4.8
bepaalde of indien het signaal ontbreekt, dat feit binnen 8 uur aan de
Dienst Wegverkeer.

	2. Een motorrijtuig als bedoeld in het eerste lid, voldoet binnen drie
weken na de dag waarop melding, bedoeld in het eerste lid, is gedaan,
aan het bij of krachtens de artikelen 4.5 en 4.8 bepaalde.

	3. De termijn van drie weken wordt opgeschort met ingang van de dag
waarop de houder die een natuurlijk persoon is, meldt dat hij zich in
het buitenland bevindt, tot de dag waarop de houder meldt dat het
motorrijtuig weer in Nederland wordt gebruikt.

	4. Een ingevolge artikel 4.17 daartoe erkende natuurlijke persoon of
rechtspersoon meldt, na de door hem uitgevoerde herstelwerkzaamheden,
dat het motorrijtuig weer voldoet aan het bij of krachtens de artikelen
4.5 en 4.8 bepaalde, dat feit aan de Dienst Wegverkeer.

	5. De melding, bedoeld in het eerste of derde lid, kan ook
overeenkomstig de bij regeling van Onze Minister te bepalen wijze namens
de houder van het motorrijtuig worden gedaan.

Artikel 4.10

	1. De houder van het motorrijtuig kan de registratievoorziening met de
daaraan toegevoegde beveiligingsmodule laten herkeuren door de Dienst
Wegverkeer indien het signaal, bedoeld in artikel 4.5, derde lid,
onderdeel a, aangeeft dat het motorrijtuig voldoet aan het bij of
krachtens de artikelen 4.5 en 4.8 bepaalde, doch dit laatste naar zijn
vermoeden niet het geval is.

	2. Bij ministeriële regeling worden nadere regels ter uitvoering van
het eerste lid gegeven, die in ieder geval betrekking hebben op:

	a. de wijze van herkeuring;

	b. de gevallen waarin de Dienst Wegverkeer de registratievoorziening
met de daaraan toegevoegde beveiligingsmodule defect verklaart, en

	c. het voor de herkeuring verschuldigde tarief.

	3. De Dienst Wegverkeer maakt van de herkeuring rapport op en stelt dat
aan de houder ter beschikking.

	4. De Dienst Wegverkeer verleent in het geval van een defectverklaring
aan de houder een teruggaaf van het voor de herkeuring betaalde tarief.

	5. Artikel 4.7, derde lid, en artikel 4.16, derde lid, strekken mede
tot bescherming van de schade in de zin van artikel 163 van boek 6 van
het Burgerlijk Wetboek die de Dienst Wegverkeer bij toepassing van het
vierde lid lijdt.

Artikel 4.11

	1. De Dienst Wegverkeer kan ambtshalve de registratievoorziening defect
verklaren indien op een andere wijze dan uit het signaal, bedoeld in
artikel 4.5, derde lid, onderdeel a, blijkt dat het motorrijtuig niet
meer voldoet aan het bij of krachtens de artikelen 4.5 en 4.8 bepaalde.

	2. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld
aangaande de defectverklaring. Artikel 4.10, tweede lid, aanhef en onder
b, en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.12

	1. Een motorrijtuig waarvan de registratievoorziening met de daaraan
toegevoegde beveiligingsmodule overeenkomstig artikel 4.10 of 4.11
defect is verklaard, voldoet binnen drie weken en twee dagen na de dag
waarop het desbetreffende rapport ingevolge artikel 4.10 of 4.11 is
verzonden, aan het bij of krachtens de artikelen 4.5 en 4.8 bepaalde.

	2. Artikel 4.9, derde tot en met vijfde lid, is van overeenkomstige
toepassing.

Artikel 4.13

	1. In afwijking van artikel 4.1, eerste lid, wordt de kilometerprijs
ter zake van de kilometers over:

	a. de periode die aanvangt met de melding, bedoeld in artikel 4.9,
eerste lid, en eindigt met de melding ingevolge artikel 4.9, vierde lid,
of

	b. de periode die aanvangt met de defectverklaring, bedoeld in artikel
4.10 of 4.11, en eindigt met de melding ingevolge artikel 4.12, derde
lid,

	verschuldigd op het tijdstip van beëindiging van de desbetreffende
periode.

	2. De verschuldigde kilometerprijs over de periode, bedoeld in het
eerste lid, onder a of b, is in afwijking van artikel 4.3, het product
van het gemiddelde bedrag per dag aan kilometerprijs voor het
desbetreffende motorrijtuig, berekend over de drie tijdvakken die
voorafgaan aan het tijdvak waarin de melding, bedoeld in artikel 4.9,
eerste lid, onderscheidenlijk de defectverklaring, bedoeld in artikel
4.10 of 4.11, is gedaan, en het aantal dagen van die periode.

	3. De verschuldigde kilometerprijs over de periode, bedoeld in het
eerste lid, wordt in afwijking van artikel 4.3 en het tweede lid, indien
de houder gedurende de drie tijdvakken die voorafgaan aan het tijdvak
waarin de melding, bedoeld in artikel 4.9, eerste lid, onderscheidenlijk
de defectverklaring, bedoeld in artikel 4.10 of 4.11, is gedaan niet de
enige houder is geweest, berekend op basis van 110 kilometer per dag,
waarbij het spitstarief op nihil wordt gesteld.

Artikel 4.14

	Het is verboden om met een motorrijtuig in Nederland te rijden:

	a. indien dit niet is uitgerust overeenkomstig het bij of krachtens  de
artikelen 4.5 en 4.8 bepaalde;

	b. waarvan de registratievoorziening of de beveiligingsmodule blijkens
het signaal, bedoeld in artikel 4.5, derde lid, onderdeel a, niet meer
voldoet aan het bij of krachtens de artikelen 4.5 en 4.8 bepaalde,
indien niet tijdig melding is gedaan als bedoeld in artikel 4.9, eerste
lid, of

	c. waarvan de registratievoorziening of de beveiligingsmodule niet meer
voldoet aan het bij of krachtens de artikelen 4.5 en 4.8 bepaalde,
indien meer dan drie weken na de dag van de melding, bedoeld in artikel
4.9, eerste lid, of meer dan drie weken en twee dagen na de
defectverklaring, bedoeld in artikel 4.10 of 4.11, zijn verstreken, of

	d. gedurende de periode van de opschorting, bedoeld in artikel 4.9,
derde lid, of 4.12, tweede lid.

Artikel 4.15

	Deze paragraaf is niet van toepassing op:

	a. motorrijtuigen waarvoor ingevolge artikel 2.3 een vrijstelling
geldt;

	b. motorrijtuigen waarvoor krachtens artikel 2.4 een ontheffing is
verleend, en

	c. in het buitenland geregistreerde vrachtwagens waarvan de houder niet
in Nederland woont of is gevestigd.

§ 4.3 Uitrusting van het motorrijtuig met registratievoorziening,
beveiligingsmodule

Artikel 4.16

	1. Het uitrusten van het motorrijtuig met een registratievoorziening en
de toevoeging van een beveiligingsmodule geschiedt slechts door een
ingevolge artikel 4.17 door de Dienst Wegverkeer daartoe erkende
natuurlijke persoon of rechtspersoon.

	2. De houder van een motorrijtuig bezit een door de natuurlijke persoon
of rechtspersoon, bedoeld in het eerste lid, afgegeven certificaat voor
de registratievoorziening van dat motorrijtuig met de daaraan
toegevoegde beveiligingsmodule.

	3. Een uitrustingscertificaat wordt op aanvraag en tegen betaling van
de  overeengekomen vergoeding afgegeven indien:

	a. de registratievoorziening behoort tot een krachtens artikel 4.7,
eerste lid, goedgekeurd type;

	b. de registratievoorziening op de krachtens het vijfde lid, onderdeel
a, vastgestelde wijze is ingebouwd;

	c. de beveiligingsmodule op de krachtens het vijfde lid, onderdeel b,
vastgestelde wijze aan de registratievoorziening is toegevoegd, en

	d. de registratievoorziening met de daaraan toegevoegde
beveiligingsmodule na activering van de stroomvoorziening van het
motorrijtuig functioneert overeenkomstig het bij of krachtens de
artikelen 4.5 en 4.8 bepaalde.

	4. De houder stelt het betrokken motorrijtuig en de
registratievoorziening ter beschikking ten behoeve van de uitrusting,
bedoeld in het eerste lid.

	5. Bij regeling van Onze Minister wordt vastgesteld:

	a. de wijze van uitrusting van het motorrijtuig met de 
registratievoorziening;

	b. de wijze van ter beschikkingstelling van de beveiligingsmodule
alsmede van toevoeging van die module aan de registratievoorziening;

	c. de vorm en uitvoering van het uitrustingscertificaat, en

	d. de gevallen waarin een uitrustingscertificaat door de Dienst
Wegverkeer kan worden geschorst of ingetrokken en de wijze waarop dat
geschiedt.

	6. De erkende natuurlijke of rechtspersoon, bedoeld in het eerste lid,
doet op de bij ministeriële regeling te bepalen wijze mededeling van de
afgifte van het uitrustingscertificaat aan de Dienst Wegverkeer.

Artikel 4.17

	1. De Dienst Wegverkeer kan aan een natuurlijke persoon of
rechtspersoon een erkenning verlenen waardoor deze bevoegd is:

	a. een motorrijtuig uit te rusten met een registratievoorziening;

	b. de beveiligingsmodule toe te voegen;

	c. het uitrustingscertificaat af te geven, en

	d. de registratievoorziening en de beveiligingsmodule te repareren of
te vervangen.

	2. Artikel 101 van de Wegenverkeerswet 1994 is van overeenkomstige
toepassing.

	3. Het is een ieder aan wie niet een erkenning als bedoeld in het
eerste lid is verleend, verboden zich zodanig te gedragen, dat bij het
publiek de indruk kan worden gewekt, dat zodanige erkenning aan hem is
verleend.

Artikel 4.18

	De krachtens artikel 4.17 erkende natuurlijke personen of
rechtspersonen zijn verplicht tegen betaling van de overeengekomen
vergoeding het door de houder aangeboden motorrijtuig uit te rusten met
de door de houder aangeboden registratievoorziening en de daaraan toe te
voegen beveiligingsmodule.

Artikel 4.19

	1. Met het toezicht op de naleving van de uit de erkenning
voortvloeiende verplichtingen zijn belast de bij besluit van de Dienst
Wegverkeer aangewezen ambtenaren.

	2. Artikel 102 van de Wegenverkeerswet 1994 is van overeenkomstige
toepassing.

Artikel 4.20

	1. De Dienst Wegverkeer trekt een erkenning als bedoeld in artikel
4.17, in indien degene aan wie die erkenning is verleend, daarom
verzoekt.

	2. De Dienst Wegverkeer kan in andere gevallen dan bedoeld in het
eerste lid een erkenning intrekken en kan voorts een erkenning schorsen
of wijzigen. De artikelen 103, tweede en derde lid, en 103a van de
Wegenverkeerswet 1994 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.21

	1. Het is verboden om apparatuur met als functie het beïnvloeden of
verstoren van de registratievoorziening of de beveiligingsmodule 
voorhanden te hebben.

	2. Het is, onverminderd het eerste lid, verboden om apparatuur als
bedoeld in het eerste lid, te vervaardigen, in te voeren, in voorraad te
hebben, te koop aan te bieden, af te leveren of te vervoeren.

	3. Onze Minister van Economische Zaken kan ontheffing verlenen van het
verbod, bedoeld in het eerste of tweede lid.

	4. Het eerste en tweede lid geldt niet voor apparatuur die in Nederland
wordt ingevoerd en waarvan door middel van handelsbescheiden wordt
aangetoond dat die apparatuur aansluitend wordt uitgevoerd naar een
andere lidstaat van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 4.22

	Het is verboden om:

	a. de ontvangst dan wel de verzending van signalen met de
registratievoorziening of de beveiligingsmodule te verstoren of te
beïnvloeden, of

	b. de werking van de registratievoorziening of de beveiligingsmodule
anders dan bedoeld in onderdeel a te beïnvloeden.

§ 4.4 Dienstverleners

Artikel 4.23

	1. De houder neemt diensten als bedoeld in het tweede lid, slechts af
van een erkende dienstverlener.

	2. De dienstverlening voor de toepassing van het eerste lid betreft:

	a. het ontvangen van een draadloos overgebracht signaal, vanuit een
daarvoor geschikte registratievoorziening, dat de gegevens bevat,
bedoeld in artikel 4.5, tweede lid, onderdelen a en b, en de
verplaatsingsgegevens dan wel de geaggregeerde verplaatsingsgegevens;

	b. indien overeenkomstig onderdeel a de verplaatsingsgegevens worden
ontvangen: het produceren van de geaggregeerde verplaatsingsgegevens, en

	c. het namens de houder aan de bij regeling van Onze Minister
aangewezen instantie verzenden van de gegevens, bedoeld in artikel 4.5,
tweede lid, onderdelen a en b, alsmede de geaggregeerde
verplaatsingsgegevens.

	3. Indien de dienstverlening het vanuit de registratievoorziening
ontvangen van de verplaatsingsgegevens omvat, verstrekt de erkende
dienstverlener aan de houder op diens verzoek de bij de uitvoering van
die dienst ontvangen verplaatsingsgegevens.

	4. Het is verboden om diensten als bedoeld in het tweede lid te
verlenen zonder daartoe op grond van een door Onze Minister verleende
erkenning bevoegd te zijn.

	5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels
gesteld over het voortzetten van de dienstverlening, bedoeld in het
tweede lid, ingeval:

	a. de erkende dienstverlener surseance van betaling als bedoeld in
artikel 214 van de Faillissementswet heeft aangevraagd dan wel aangifte
of een verzoek voor faillietverklaring als bedoeld in artikel 1 van die
wet is gedaan, of

	b. Onze Minister de verleende erkenning schorst of intrekt.

Artikel 4.24

	1. Onze Minister verleent op aanvraag een erkenning als bedoeld in
artikel 4.23, eerste lid, indien de dienstverlener rechtspersoonlijkheid
bezit en voldoet aan de daartoe bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur gestelde eisen, die in ieder geval betrekking hebben op:

	a. het systeem waarmee de dienstverlener de gegevens die voor de
kilometerprijs van belang zijn, produceert;

	b. het systeem waarmee de dienstverlener gegevens namens de houder aan
de Dienst Wegverkeer verzendt;

	c. de financiële draagkracht;

	d. de minimale verwerkingscapaciteit;

	e. de betrouwbaarheids- en kwaliteitseisen;

	f. de wijze waarop de houder met de dienstverlener kan communiceren;

	g. de wijze waarop de dienstverlener voorziet in de bescherming van
persoonsgegevens;

	h. de inrichting van de organisatie, en

	i. de inhoud van het contract met de houder.

	2. Onze Minister kan aan de erkenning voorschriften en beperkingen
verbinden.

	3. Onze Minister kan de erkenning schorsen of intrekken indien de
dienstverlener niet langer voldoet aan de eisen, bedoeld in het eerste
lid, of de aan de erkenning verbonden voorschriften en beperkingen.

	4. Onze Minister trekt de erkenning in:

	a. op verzoek van de erkende dienstverlener;

	b. bij ontbinding van de rechtspersoon, of

	c. indien de rechtspersoon op de voet van artikel 2:311 van het
Burgerlijk Wetboek ophoudt te bestaan.

Artikel 4.25

	Aan een erkende dienstverlener kan een bijdrage aan de kosten van de in
artikel 4.23, tweede lid, bedoelde dienstverlening worden toegekend,
overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te
stellen regels.

§ 4.5 Bescherming persoonsgegevens

Artikel 4.26

	In deze paragraaf  wordt verstaan onder:

	a. persoonsgegeven: elk gegeven betreffende een geïdentificeerde of
identificeerbare houder of een bestuurder van een motorrijtuig;

	b. verantwoordelijke: verantwoordelijke als bedoeld in artikel 1,
onderdeel d, van de Wet bescherming persoonsgegevens;

	c. verstrekken van persoonsgegevens: het bekend maken of ter
beschikking stellen van persoonsgegevens, en

	d. verwerking van persoonsgegevens: verwerking als bedoeld in artikel
1, onderdeel b, van de Wet bescherming persoonsgegevens, met dien
verstande dat de desbetreffende handelingen mede betrekking hebben op
gegevens van houders die geen natuurlijke personen zijn.

Artikel 4.27

	1. De Dienst Wegverkeer is de verantwoordelijke voor de verwerking van
persoonsgegevens:

	a. die hem door middel van een registratievoorziening met daaraan
toegevoegde beveiligingsmodule zijn toegezonden;

	b. die hij ten behoeve van het toezicht op de naleving en de verdere
handhaving verwerkt.

	2. Onze Minister is de verantwoordelijke voor de verwerking van
persoonsgegevens die:

	a. hij ten behoeve van de heffing en inning van de kilometerprijs
verwerkt, en

	b. hij ten behoeve van het toezicht op de naleving en de verdere
handhaving verwerkt.

	3. Een erkende dienstverlener is de verantwoordelijke voor de
verwerking van persoonsgegevens:

	a. die hij ten behoeve van de verlening van diensten, bedoeld in
artikel 4.23, tweede lid, of de diensten met toegevoegde waarde
verwerkt;

	b. die hij ten behoeve van de marktonderzoek en verkoopactiviteiten met
betrekking tot de diensten, bedoeld in artikel 4.23, tweede lid, of de
diensten met toegevoegde waarde verwerkt, en

	c. die hij ten behoeve van de facturering voor de diensten, bedoeld in
onderdeel b, en de inning van de gefactureerde bedragen verwerkt.

	4. De verwerking van persoonsgegevens door de Dienst Wegverkeer en Onze
Minister vindt uitsluitend plaats ten behoeve van:

	a. de heffing en inning van de kilometerprijs;

	b. het toezicht op de naleving en de verdere handhaving van het
bepaalde bij of krachtens deze wet.

	5. De verwerking van persoonsgegevens door een erkende dienstverlener
vindt uitsluitend plaats ten behoeve van:

	a. de verlening van de diensten, bedoeld in artikel 4.23, tweede lid;

	b. de facturering voor de dienstverlening, bedoeld in artikel 4.23,
tweede lid en de inning van de gefactureerde bedragen;

	c. de levering van diensten met toegevoegde waarde, en

	d. marktonderzoek of verkoopactiviteiten met betrekking tot de
diensten, bedoeld in artikel 4.23, tweede lid, of de diensten met
toegevoegde waarde.

	6. De verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van de doeleinden,
bedoeld in het vijfde lid, onderdelen c en d, geschiedt slechts met
uitdrukkelijke toestemming van de houder of de bestuurder waarop die
persoonsgegevens betrekking hebben.

	7. De houder dan wel de bestuurder kan zijn toestemming, bedoeld in het
zesde lid, te allen tijde intrekken.

	8. Een toestemming als bedoeld in het zesde lid is elke specifieke en
op informatie berustende wilsuiting waarmee de houder onderscheidenlijk
de bestuurder aanvaardt dat hem betreffende persoonsgegevens worden
verwerkt.

	9. Het is de erkende dienstverlener verboden de door hem verwerkte
persoonsgegevens tegen vergoeding of om niet te verstrekken aan een
derde.

Artikel 4.28

	1. Onze Minister en de Dienst Wegverkeer bewaren de persoonsgegevens
met betrekking tot de verschuldigde kilometerprijs alsmede de betaling
en invordering daarvan tot vijf jaren zijn verstreken na het einde van
het kalenderjaar waarin geen te betalen bedrag meer resteert.

	2. Onze Minister en de Dienst Wegverkeer bewaren de persoonsgegevens
van het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze
wet of van de handhaving van deze wet gedurende ten hoogste vijf jaren.

Artikel 4.29

	1. Een erkende dienstverlener bewaart de persoonsgegevens niet langer
dan nodig is voor de verlening van diensten als bedoeld in artikel 4.23,
tweede lid, onverminderd het tweede en derde lid.

	2. Een erkende dienstverlener kan persoonsgegevens die noodzakelijk
zijn voor de facturering voor de verlening van diensten als bedoeld
4.23, tweede lid, of diensten met toegevoegde waarde, dan wel voor de
inning van de gefactureerde bedragen, verwerken tot het einde van de
wettelijke termijn waarbinnen de factuur in rechte kan worden betwist of
de betaling in rechte kan worden afgedwongen.

	3. Een erkende dienstverlener kan, zolang de betrokken houder of
bestuurder zijn toestemming, bedoeld in artikel 4.27, vijfde lid, niet
heeft ingetrokken, voorts de persoonsgegevens verwerken zolang dat
noodzakelijk is voor:

	a. de levering van diensten met toegevoegde waarde, of

	b. het marktonderzoek of de verkoopactiviteiten met betrekking tot de
diensten, bedoeld in artikel 4.23, tweede lid, of de diensten met
toegevoegde waarde.

HOOFDSTUK 5. BETALING EN INVORDERING

Artikel 5.1

	1. Onze Minister stelt de door de houder over het tijdvak ter zake van
het motorrijtuig te betalen kilometerprijs vast bij een of meer
facturen.

	2. De houder betaalt het bedrag op de factuur binnen een maand na
dagtekening daarvan aan Onze Minister.

	3. Bij constatering van een feit als bedoeld in artikel 4.4, derde lid,
wordt de verschuldigde kilometerprijs ter zake van het rijden in
Nederland, in afwijking van het tweede lid, terstond betaald.

	4. De vaststelling, bedoeld in het eerste lid, geschiedt binnen een
jaar na het einde van het kalenderjaar waarin het tijdvak is gelegen.

Artikel 5.2

	1. Onze Minister verklaart een bezwaar tegen een vaststelling als
bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, niet-ontvankelijk indien het
betwiste bedrag de bij regeling van Onze Minister daartoe gestelde
grenzen niet te boven gaat.

	2. Een bezwaar kan niet zijn gegrond op de stelling dat de door de
registratievoorziening geregistreerde gegevens of geproduceerde gegevens
onjuist zijn, tenzij een rapport wordt overgelegd als bedoeld in artikel
4.10, derde lid, inhoudende een defectverklaring.

	3. Onze Minister verklaart het bezwaar ongegrond indien het terug te
geven bedrag de krachtens het eerste lid vastgestelde grenzen niet te
boven gaat.

	4. Het eerste tot en met derde lid is van overeenkomstige toepassing op
het beroep en hoger beroep.

Artikel 5.3

	1. Onze Minister kan nabetaling vorderen van de ter zake van het
motorrijtuig verschuldigd geworden en niet krachtens artikel 5.1
vastgestelde kilometerprijs van de houder, vanwege:

	a. het bij een melding als bedoeld in artikel 1.3 of 1.4 verstrekken
van onjuiste gegevens;

b. het niet of niet meer voldoen aan de krachtens artikel 3.3, eerste
lid, gestelde voorwaarden of beperkingen;

	c. het niet of niet meer voldoen aan de voorwaarden, bedoeld in artikel
3.3, vijfde lid, of

	d. een verandering van het motorrijtuig of het gebruik daarvan die niet
overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 is gemeld.

	2. De bevoegdheid tot toepassing van het eerste lid vervalt vijf jaar
na het einde van het kalenderjaar waarin de kilometerprijs verschuldigd
is geworden.

	3. De in rekening te brengen kilometerprijs wordt berekend over de
kilometers met betrekking tot het motorrijtuig in de twaalf
aaneensluitende tijdvakken van een maand met als laatste tijdvak dat
waarin het desbetreffende feit, bedoeld in het eerste lid, is
geconstateerd.

Artikel 5.4

	Indien blijkt dat:

	a. de houder over een gedeelte van de tijdsduur van de twaalf
aaneengesloten tijdvakken geen houder was van het motorrijtuig, of

	b. indien het een feit betreft als bedoeld in artikel 5.3, eerste lid,
onderdeel a, en de verandering over een gedeelte van de tijdsduur van
twaalf aaneensluitende tijdvakken niet was aangebracht,

	vindt geen naheffing plaats over de in dat gedeelte geregistreerde
kilometers.

Artikel 5.5

	1. Onze Minister kan in het geval van toepassing van artikel 4.23,
indien het aan schuld van de erkende dienstverlener te wijten is dat de
in het tweede lid, onderdeel c, van dat artikel bedoelde verzending van
gegevens namens de houder niet of niet juist is gedaan, de als gevolg
van dat feit te weinig betaalde kilometerprijs van die dienstverlener
naheffen.

	2. Onze Minister kan bij de toepassing van het eerste lid het bedrag
van de te weinig in rekening gebrachte kilometerprijs bij wijze van
schatting bepalen.

	3. De bevoegdheid tot toepassing van het eerste en tweede lid vervalt
vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de kilometerprijs
verschuldigd is geworden.

Artikel 5.6

	1. Het op basis van artikel 5.5, tweede lid, geschatte bedrag wordt bij
de uitspraak op het bezwaarschrift gehandhaafd tenzij is gebleken dat en
in hoeverre die schatting onjuist is.

	2. De houder verstrekt in het geval van bezwaar door de erkende
dienstverlener op diens verzoek aan hem de verplaatsingsgegevens.

	3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op het
beroep en het hoger beroep.

Artikel 5.7

	1. Indien de houder van het motorrijtuig Onze Minister machtigt tot
automatische incasso, wordt een korting verleend op het bedrag van de
verschuldigde kilometerprijs.

	2. De korting, bedoeld in het eerste lid, bedraagt € 0,50 per
tijdvak, maar niet meer dan de in dat tijdvak verschuldigde
kilometerprijs.

	3. Indien de op het tijdvak betrekking hebbende factuur meer dan één
motorrijtuig betreft, wordt de korting, bedoeld in het tweede lid, per
motorrijtuig verleend, met dien verstande dat de korting per factuur
niet meer bedraagt dan € 50,-.

Artikel 5.8

	1. De betaling van het ingevolge artikel 5.3 onderscheidenlijk 5.5
nageheven bedrag geschiedt binnen een maand na de dagtekening van die
beschikking.

	2. De schuldenaar is in afwijking van artikel 4:98, eerste lid, van de
Algemene wet bestuursrecht, geen wettelijke rente verschuldigd, indien
hij in verzuim is.

Artikel 5.9

	1. Onze Minister kan voor de invordering van:

	a. de krachtens artikel 5.1 in rekening gebrachte kilometerprijs;

	b. de krachtens artikel 5.3 of artikel 5.5 nageheven kilometerprijs, en

	c. de vergoeding voor de aanmaning tot betaling van de in rekening
gebrachte of nageheven kilometerprijs,

	zonder dwangbevel verhaal nemen op de vermogensbestanddelen, bedoeld in
het derde lid.

	2. Het verhaal vindt slechts plaats wanneer één of meer geldsommen,
bedoeld in het eerste lid, niet volledig binnen de overeenkomstig
artikel 4:112 van de Algemene wet bestuursrecht, gestelde
aanmaningstermijn zijn betaald.

	3. De vermogensbestanddelen voor het verhaal zijn:

	a. inkomsten in geld uit arbeid van de schuldenaar;

	b. pensioenen, wachtgelden  en andere periodieke uitkeringen waarop de
schuldenaar aanspraak heeft;

	c. het tegoed van een rekening bij een bank als bedoeld in artikel 1:1
van de  Wet op het financieel toezicht, waarover de schuldenaar te eigen
bate vermag te beschikken.

	4. Het verhaal geschiedt door middel van een schriftelijke kennisgeving
van Onze Minister. De kennisgeving bevat een aanduiding van de houder,
de nog verschuldigde geldsommen, bedoeld in het eerste lid alsmede de
plaats waar de betaling moet geschieden.

	5. De schriftelijke kennisgeving, bedoeld in het vierde lid, wordt
verstrekt aan degene onder wie het verhaal wordt genomen, en nadien
betekend aan de houder van het motorrijtuig. De artikelen 529 tot en met
532 en de artikelen 585 tot en met 588, 589 en 590 van het Wetboek van
Strafvordering zijn bij de betekening van overeenkomstige toepassing.

	6. Door de verstrekking van de kennisgeving is degene onder wie het
verhaal wordt genomen, verplicht tot onverwijlde betaling aan Onze
Minister van het in de kennisgeving bedoelde bedrag, althans tot dat
deel van het bedrag waarvoor de houder van het motorrijtuig op hem een
opeisbare vordering heeft of verkrijgt.

	7. Onze Minister bepaalt de termijn waarbinnen de betaling, bedoeld in
het

zesde lid, moet geschieden. De verplichting tot betaling vervalt zodra
het uit

hoofde van de kennisgeving verschuldigde bedrag is betaald of verhaald
en

uiterlijk wanneer acht weken na de dag van verstrekking van de
kennisgeving zijn verstreken.

	8. Degene onder wie het verhaal wordt genomen, kan zich niet beroepen
op het tenietgaan of de vermindering van zijn schuld aan de houder van
het motorrijtuig door betaling of door verrekening met een
tegenvordering dan in de gevallen waarin hij daartoe ook bevoegd zou
zijn geweest bij een op het tijdstip van de betekening overeenkomstig
het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gelegd beslag onder derden.

	9. Indien een andere schuldeiser op de vordering waarop het verhaal
wordt genomen, beslag heeft gelegd, is artikel 478 van het Wetboek van
Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing. Het verhaal
wordt voor de toepassing van de artikelen 33 en 301 van de
Faillissementswet met een beslag onder derden gelijkgesteld.

	10. Indien verhaal is genomen op een periodieke uitkering die ingevolge
enig wettelijk voorschrift niet vatbaar is voor beslag, kan telkens ten
hoogste een tiende gedeelte van de uitkering tot betaling van het uit
hoofde van de beschikking verschuldigde bedrag worden bestemd. Overigens
strekt het verhaal zich niet uit tot gelden waarvan de wet bepaald
heeft, dat zij niet voor inbeslagneming vatbaar zijn.

	11. Iedere belanghebbende kan binnen een week na de betekening van de
kennisgeving, bedoeld in het vierde lid, bij met redenen omkleed
verzetschrift verzet doen tegen het verhaal. Artikel 26, derde tot en
met negende lid, en artikel 26a van de Wet administratiefrechtelijke
handhaving verkeersvoorschriften zijn van overeenkomstige toepassing,
met dien verstande dat voor "de officier van justitie in het
arrondissement Leeuwarden" telkens wordt gelezen: Onze Minister van
Verkeer en Waterstaat.

	12. Een ieder is verplicht desgevorderd onverwijld aan Onze Minister de
inlichtingen te verstrekken welke naar het redelijk oordeel van Onze
Minister noodzakelijk zijn ten behoeve van de toepassing van dit
artikel.

	13. Zij die uit hoofde van ambt, beroep, of wettelijk voorschrift
verplicht zijn tot geheimhouding kunnen het verlenen van medewerking
weigeren voorzover dit uit hun geheimhoudingsplicht voortvloeit.

	14. Bij het verhaal overeenkomstig dit artikel kunnen tevens de kosten
van dit verhaal worden ingevorderd. Onder de kosten van het verhaal zijn
begrepen de invorderingskosten.

	15. Na voltooiing van de verjaring van de rechtsvordering tot betaling
van het verschuldigd bedrag kan Onze Minister zijn bevoegdheid, bedoeld
in het eerste lid, niet meer uitoefenen.

Artikel 5.10

	1. Onze Minister beschikt over de bevoegdheid tot uitvaardiging van een
dwangbevel voor de invordering van:

	a. de krachtens artikel 5.1 in  rekening gebrachte kilometerprijs;

	b. de krachtens artikel 5.3 of 5.5 nageheven  kilometerprijs;

	c. de vergoeding voor de aanmaning tot betaling van de in rekening

gebrachte of nageheven kilometerprijs, en

	d. de gemaakte kosten van het verhaal overeenkomstig artikel 5.9.

	2. Onze Minister heeft voor de invordering van het bedrag waarvoor hij
een dwangbevel heeft uitgevaardigd een voorrecht op alle goederen van de
schuldenaar als bedoeld in artikel 21 van de Invorderingswet 1990, met
dien verstande dat het voorrecht niet boven pand gaat.

Artikel 5.11

	1. Indien niet of niet volledig verhaal overeenkomstig de   HYPERLINK
"javascript:doIntref(1957396, 2699434)"  artikelen  5.9 en 5.10 heeft
plaatsgevonden, kan Onze Minister het rijbewijs innemen van de
schuldenaar.

	2. De inneming van het rijbewijs eindigt nadat alle in artikel 5.10
bedoelde kosten, de kosten van de uitvaardiging en executie van het
dwangbevel en de kosten van de inneming van het rijbewijs zijn voldaan.
De inneming van het rijbewijs duurt ten hoogste vier weken.

	3. Degene wiens rijbewijs kan worden ingenomen, is verplicht op eerste
vordering van Onze Minister het rijbewijs in te leveren op een door Onze
Minister te bepalen tijdstip en aan te wijzen plaats.

	4. De termijn, bedoeld in het tweede lid, vangt aan op het tijdstip
waarop de inlevering van het rijbewijs heeft plaatsgevonden.

	5. Indien aan de  verplichting tot inlevering van het rijbewijs niet
wordt voldaan, is Onze Minister bevoegd dat rijbewijs op kosten van de
in het eerste lid bedoelde persoon te doen inleveren. Afdeling 5.3 van
de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.

	6. Onze Minister doet van het tijdstip, bedoeld in het derde lid,
onverwijld mededeling aan de beheerder van het rijbewijzenregister in de
zin van de Wegenverkeerswet 1994, en doet op gelijke wijze mededeling
van het tijdstip waarop het rijbewijs is teruggegeven.

	7. Na voltooiing van de verjaring van de rechtsvordering tot betaling
van het verschuldigd bedrag kan Onze Minister zijn bevoegdheid, bedoeld
in het eerste lid, niet meer uitoefenen.

Artikel 5.12

	1. Onze Minister kan, indien niet of niet volledig verhaal
overeenkomstig de artikelen 5.9 en 5.10 heeft plaatsgevonden:

	a. het motorrijtuig waarvoor de kilometerprijs verschuldigd is, buiten
gebruik stellen of

	b. een soortgelijk voertuig waarvan de schuldenaar houder is of
waarover hij anders dan als houder vermag te beschikken, indien het
motorrijtuig, bedoeld in onderdeel a, niet wordt aangetroffen, buiten
gebruik stellen.

	2. De buitengebruikstelling eindigt nadat alle in artikel 5.10 bedoelde
kosten, de kosten van de uitvaardiging en executie van het dwangbevel,
de kosten van de inneming van het rijbewijs en de kosten van de
buitengebruikstelling zijn voldaan, doch uiterlijk na vier weken.

	3. Onze Minister kan een motorrijtuig buiten gebruik stellen door het

	a. naar een door hem aangewezen plaats over te brengen en in bewaring
te  stellen, of

	b. daaraan een mechanisch hulpmiddel aan te brengen, waardoor wordt
verhinderd dat het voertuig wordt weggereden.

	4. Indien twaalf weken na de aanvang van de buitengebruikstelling de
rechthebbende zijn motorrijtuig niet heeft afgehaald, wordt hij geacht
zijn recht op de zaak te hebben opgegeven en is Onze Minister bevoegd
het motorrijtuig om niet aan een derde in eigendom over te dragen, te
verkopen of te vernietigen.

	5. Onze Minister kan gelijke bevoegdheid als bedoeld in het vierde lid
binnen de in dat lid bedoelde termijn uitoefenen zodra de kosten van de
buitengebruikstelling en de geraamde kosten voor de verkoop, de
eigendomsoverdracht om niet of de vernietiging, in verhouding tot de
waarde van het motorrijtuig, naar zijn oordeel onevenredig hoog zouden
worden.

	6. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld
omtrent de overbrenging, bewaring, eigendomsoverdracht om niet, verkoop,
vernietiging, de berekening van de kosten van overbrenging en bewaring,
alsmede omtrent hetgeen verder voor de uitvoering van dit artikel
noodzakelijk is.

	7. Na voltooiing van de verjaring van de rechtsvordering tot betaling
van het verschuldigd bedrag kan Onze Minister zijn bevoegdheid, bedoeld
in het eerste lid, niet meer uitoefenen.

Artikel 5.13

	1. Onze Minister kan, indien niet of niet volledig verhaal
overeenkomstig de artikelen 5.9 en 5.10 heeft plaatsgevonden, een
vordering instellen om te worden gemachtigd om per krachtens artikel
5.1, eerste lid, vastgestelde factuur of per krachtens artikel 5.3
vastgestelde naheffingsbeschikking het dwangmiddel gijzeling van de
schuldenaar toe te passen, voor ten hoogste één week.

	2. Onze Minister wordt slechts gemachtigd tot toepassing van het
dwangmiddel gijzeling indien het bedrag aan door de schuldenaar
verschuldigde en nog niet betaalde kilometerprijs € 3000,- of meer
bedraagt, of indien de schuldenaar achttien of meer geldvorderingen niet
heeft voldaan.

	3. Onze Minister stelt een vordering als bedoeld in het eerste lid, in
bij de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waar het
adres is van de schuldenaar.

	4. Onze Minister stelt in afwijking van het derde lid, de vordering in
bij de kantonrechter van de rechtbank te Leeuwarden, indien de
schuldenaar:

	a. ingeschreven staat op een in de basisadministratie persoonsgegevens
opgenomen adres, maar niet op dat adres woonachtig is, of

	b. geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland heeft.

	5. Een verleende machtiging om gijzeling toe te passen kan tot
uiterlijk vijf jaar na de verlening worden uitgevoerd.

	6. Op de vordering wordt niet beslist dan nadat de schuldenaar door de
kantonrechter is gehoord, althans behoorlijk is opgeroepen. Tegen de
beslissing staat geen rechtsmiddel open.

	7. Onze Minister of de persoon die door hem is belast met de toepassing
van de gijzeling heeft voor het in gijzeling stellen van de betrokkene
toegang tot elke plaats.

	8. De toepassing van het dwangmiddel wordt gestaakt, zodra het
verschuldigde bedrag aan Onze Minister is betaald. De toepassing van het
dwangmiddel heft de verschuldigdheid niet op.

	9. Bij regeling van Onze Minister worden regels gesteld omtrent de
tenuitvoerlegging van de gijzeling als bedoeld in het eerste lid.

	10. Onze Minister wordt niet gemachtigd tot toepassing van het
dwangmiddel gijzeling na voltooiing van de verjaring van de
rechtsvordering tot betaling van het verschuldigd bedrag.

HOOFDSTUK 6. UITVOERING

Artikel 6.1

	Onze Minister maakt in de Staatscourant bekend welke dienst hem
ondersteunt bij de heffing en de invordering van de kilometerprijs.

Artikel 6.2

	1. De Dienst Wegverkeer is, onverminderd de elders in deze wet vermelde
bevoegdheden en taken, belast met:

	a. de uitgifte van de beveiligingsmodule;

	b. de ondersteuning van de handhaving van het bepaalde bij en krachtens
deze wet en

	c. het verwerken van gegevens ten behoeve van een goede uitvoering en
handhaving van het bepaalde bij en krachtens deze wet.

	2. Bij besluit van Onze Minister kunnen andere taken ter uitvoering van
deze wet worden opgedragen aan de Dienst Wegverkeer;

	3. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld ten
aanzien van de uitvoering van de taken van de Dienst Wegverkeer
krachtens deze wet, het door die dienst vaststellen van
kostengerelateerde tarieven voor zodanige taken alsmede ten aanzien van
het door Onze Minister verstrekken van subsidie aan de Dienst Wegverkeer
ter bekostiging van die taken, voor zover de opbrengst van de tarieven
niet toereikend is.

Artikel 6.3

	Bij regeling van Onze Minister en Onze Minister van Justitie tezamen
worden regels gesteld ten aanzien van de samenwerking en
gegevensuitwisseling tussen de Dienst Wegverkeer en het inningsbureau.
Deze regels betreffen in elk geval de verstrekking door de Dienst
Wegverkeer van de door die dienst ingevolge artikel 4.5, eerste lid,
onderdeel d, en 4.9, eerste lid, ontvangen gegevens aan het
inningsbureau.

Artikel 6.4

	Onze ministers, openbare lichamen en rechtspersonen die bij of
krachtens een bijzondere wet rechtspersoonlijkheid hebben verkregen, de
onder hen ressorterende  instellingen en diensten, alsmede lichamen die
hoofdzakelijk uitvoering geven aan het beleid van het Rijk, verschaffen
aan het inningsbureau dan wel de Dienst Wegverkeer kosteloos, op door
Onze Minister aangegeven wijze, de gegevens en inlichtingen die Onze
Minister ten behoeve van de heffing en invordering van de kilometerprijs
onderscheidenlijk de handhaving van deze wet heeft gevraagd.

HOOFDSTUK 7. handhaving en strafbepalingen

Artikel 7.1

	1. Belast met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of
krachtens deze wet zijn:

	a. de daartoe door de Dienst Wegverkeer aangewezen personen;

	b. de daartoe door Onze Minister aangewezen personen en

	c. de bij of krachtens artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering

aangewezen ambtenaren.

	2. Een besluit als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, bevat een
aanduiding van de voorschriften op naleving waarvan toezicht wordt
gehouden.

	3. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling
gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 7.2

	Onze Minister en de Dienst Wegverkeer beschikken over de bevoegdheid
tot het opleggen van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de
bij of krachtens de artikelen 4.5, eerste lid, 4.8, eerste lid, 4.9,
eerste en tweede lid, 4.12, eerste lid, 4.16, vierde lid, van deze wet
gestelde verplichtingen.

Artikel 7.3

	1. Met de opsporing van de in artikel 7.5 strafbaar gestelde feiten
zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering,
belast de bij besluit van Onze Minister van Justitie, in overeenstemming
met  Onze Minister, aangewezen ambtenaren. Deze ambtenaren zijn tevens
belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen
179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover
deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling,
gedaan of ondernomen door henzelf.

	2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling
gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

	3. In het kader van de opsporing is artikel 160, vierde lid, van de
Wegenverkeerswet 1994 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 7.4

	1. Degene die niet voldoet aan de verplichting, hem opgelegd bij of
krachtens de artikelen 1.3, 1.4, 1.5, eerste lid, 3.6, eerste lid dan
wel eerste en tweede lid, 4.5, eerste of zesde lid, 4.8, 4.9, eerste
lid, 4.16, tweede of vierde lid, 4.18, 5.11, derde lid, of 7.6, derde
lid, in samenhang met artikel 5.11, derde lid, wordt gestraft met
hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde
categorie.

	2. Met dezelfde straf wordt gestraft degene die:

	a. bij het doen van een melding als bedoeld in artikel 1.3, 1.4 of 1.5,
eerste lid, onjuiste gegevens verstrekt;

	b. handelt in strijd met het verbod, bedoeld in artikel 1.6, 4.14,
4.17, derde lid, 4.21, eerste lid, 4.22, 4.23, vierde lid, 4.27, negende
lid, dan wel met het bepaalde in artikel 4.16, derde lid.

	3. De strafbare feiten, genoemd in het eerste en tweede lid, zijn
overtredingen.

Artikel 7.5

	1. Degene die opzettelijk handelt in strijd met het verbod, bedoeld in
artikel 1.6, 4.14, 4.17, derde lid, 4.21, eerste lid, 4.23, vierde lid,
4.27, negende lid, dan wel met het bepaalde in artikel 4.16, derde lid,
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of
geldboete van de vijfde categorie.

	2. Degene die opzettelijk handelt in strijd met het verbod, bedoeld in
artikel 4.22, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier
jaren of geldboete van de vijfde categorie.

	3. De strafbare feiten, genoemd in het eerste en tweede lid, zijn
misdrijven.

Artikel 7.6

	1. Indien niet of niet volledig verhaal overeenkomstig de artikelen
574, 575 en 576 van het Wetboek van Strafvordering heeft plaatsgevonden,
kan de officier van justitie het rijbewijs innemen van degene aan wie de
geldboete is opgelegd.

	2. De inneming van het rijbewijs wordt beëindigd zodra het bedrag van
de geldboete en de daarop gevallen verhogingen in de zin van artikel 24b
van het wetboek van Strafrecht zijn voldaan. De inneming van het
rijbewijs duurt ten hoogste vier weken.

	3. Artikel 5.11, derde tot en met zesde lid, is van overeenkomstige
toepassing.

Artikel 7.7

	1. In een geval als bedoeld in artikel 7.6, eerste lid, kan de officier
van justitie voorts het motorrijtuig met betrekking tot hetwelk het
strafbare feit is begaan of, indien dit motorrijtuig niet wordt
aangetroffen, een soortgelijk voertuig waarover degene aan wie de
geldboete is opgelegd vermag te beschikken, buiten gebruik stellen.

	2. De artikelen 5.12, derde tot en met zesde lid, en 7.6, tweede lid,
zijn van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 8. Wijziging andere wetten

Artikel 8.1

	Aan artikel 1 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt een
nieuw lid toegevoegd, luidende:

	3. In afwijking van het eerste en tweede lid wordt de belasting niet
geheven indien voor het motorrijtuig ingevolge artikel 9.1 van de Wet
kilometerprijs, de artikelen 4.5 en 4.8 van die wet van toepassing zijn.

Artikel 8.2

	1. De Wet belasting zware motorrijtuigen wordt ingetrokken.

	2. De heffing van het gemeenschappelijk gebruiksrecht, bedoeld in
artikel 3 van het op 9 februari 1994 te Brussel tot stand gekomen
verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde
wegen door zware vrachtwagens (Trb 1994, 69) wordt beëindigd.

Artikel 8.3

	Artikel 49, eerste lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994 komt
te luiden:

	b. indien blijkt dat de ter zake van het voertuig verschuldigde
belastingen, kilometerprijs of rechten niet zijn voldaan,

Artikel 8.4

	De Wet bereikbaarheid en mobiliteit wordt gewijzigd als volgt:

A

	In artikel 1, onderdeel c, wordt in de begripsomschrijving van
mobiliteitstarief “, 24 en 26” vervangen door: en 24.

B

	Paragraaf 2.4 vervalt.

Artikel 8.5

	Artikel 14, vijfde lid, van de Wegenwet komt als volgt te luiden:

	5. Het eerste en tweede lid laten onverlet de heffing van de
mobiliteitstarieven, bedoeld in de Wet bereikbaarheid en mobiliteit en
de kilometerprijs.

Artikel 8.6

	In de bijlage behorende bij de Algemene wet bestuursrecht wordt in het
onderdeel D. Ministerie van Verkeer en Waterstaat ingevoegd:

	4. De artikelen 3.8, 5.9 en 5.11 van de Wet kilometerprijs.

Artikel 8.7

	Artikel 2 van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken is niet van
toepassing op werken ter uitvoering van deze wet.

Artikel 8.8

	De Wet Infrastructuurfonds wordt als volgt gewijzigd:

A

	In artikel 6, eerste lid, wordt, onder verlettering van de onderdelen b
tot en met d tot c tot en met e, na onderdeel a een nieuw onderdeel
tussengevoegd, luidende:

	b. de netto-opbrengsten van de kilometerprijs, bedoeld in artikel 2.1,
derde lid van de Wet kilometerprijs;

B

	Aan artikel 6 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

	3. De hoogte van de bijdragen ten laste van andere begrotingen van het
Rijk wordt evenredig verlaagd met de netto-opbrengsten, bedoeld in het
eerste lid, onderdeel b.

Artikel 8.9

	In artikel 1, onder 1°, van de Wet op de economische delicten wordt in
de alfabetische rangschikking ingevoegd:

	de Wet kilometerprijs, de artikelen 4.7, derde lid, of 4.21, tweede
lid,;

Artikel 8.10

	Artikel 1b, zesde lid, van de Wet Geluidhinder, wordt gewijzigd als
volgt:

	1. in onderdeel b vervalt ", of";

	2. onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door ",
of" wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

	d. een aanwijzing bij of krachtens algemene maatregel van bestuur als
bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, van de Wet kilometerprijs.

HOOFDSTUK 9. invoeringsrecht

Artikel 9.1

	Bij ministeriële regeling wordt het tijdstip bepaald waarop de
artikelen 4.5 en 4.8 van toepassing zijn. Voor personenauto’s en
bestelauto’s met een Nederlands kenteken wordt hierbij uitgegaan van
een bepaalde combinatie van de eerste twee cijfers van het kenteken.

Artikel 9.2

	De kilometerprijs voor een motorrijtuig waarop de artikelen 4.5 en 4.8
van toepassing zijn, is eerst verschuldigd voor kilometers die na het
tijdstip, bedoeld in artikel 9.1, met dat motorrijtuig worden gereden.

HOOFDSTUK 10. Slotbepalingen

Artikel 10.1

	1. Onze Minister zendt, in overeenstemming met Onze Ministers van
Financiën en van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer, binnen 5 jaar na de inwerking van deze wet en vervolgens
telkens na vijf jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de
doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk. Daarbij
wordt in elk geval aandacht besteed aan de doeltreffendheid en de
effecten van het basistarief en het spitstarief alsmede van de
uitvoering door de erkende dienstverleners.

	2. Onze Minister vraagt bij de voorbereiding van het verslag, bedoeld
in het eerste lid, advies aan de krachtens artikel 1.10, eerste lid,
aangewezen organisaties en aan organisaties van beheerders van openbare
wegen.

Artikel 10.2

	De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk
besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of
onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 10.3

	Deze wet wordt aangehaald als: Wet kilometerprijs

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

 PAGE    

 PAGE   29