32270 NR Wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met het uitbreiden van de mogelijkheden om tot leraar te worden benoemd in het voortgezet onderwijs
Wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met het uitbreiden van de mogelijkheden om tot leraar te worden benoemd in het voortgezet onderwijs
Nader rapport
Nummer: 2009D66369, datum: 2009-12-22, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1
Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.
Gerelateerde personen:- Eerste ondertekenaar: J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Ooit CDA kamerlid)
Onderdeel van zaak 2009Z25255:
- Indiener: J.M. van Bijsterveldt-Vliegenthart, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- Medeindiener: G. Verburg, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
- Voortouwcommissie: vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2010-01-12 15:00: Regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2010-01-21 10:00: Procedurevergadering OCW (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2010-02-11 10:00: Wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met het uitbreiden van de mogelijkheden om tot leraar te worden benoemd in het voortgezet onderwijs (Inbreng verslag (wetsvoorstel)), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2010-03-04 10:00: Extra procedurevergadering commissie OCW (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2010-03-11 10:00: Procedurevergadering commissie OCW (Procedurevergadering), vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
- 2010-03-18 14:15: Aanvang middagvergadering: regeling van werkzaamheden (Regeling van werkzaamheden), TK
- 2010-03-25 10:15: Wijziging WVO en WHW i.v.m. het uitbreiden van de mogelijkheden om tot leraar te worden benoemd in het voortgezet onderwijs (āeducatieve minorā) (32 270) (Plenair debat (wetgeving)), TK
- 2010-03-30 15:15: Stemmingen (Stemmingen), TK
Preview document (š origineel)
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 22 september 2009, nr. 09.002603, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 13 november 2009, nr. W05.09.0378/l, bied ik U hierbij aan. Hieronder gaat de regering in op de opmerkingen van de Raad van State waarbij de indeling van het advies van de Raad wordt gevolgd. 1. De Raad wijst erop dat er risicoās kunnen ontstaan voor de kwaliteit van het onderwijs als leraren worden benoemd die aan minder hoge eisen hoeven te voldoen dan thans het geval is. De Raad merkt op dat een uitzondering wordt gemaakt op de gebruikelijke bekwaamheidseisen met het risico van een lager kwaliteitsniveau en dat onvoldoende duidelijk blijkt hoe de kwaliteit wordt gewaarborgd van de nieuwe categorie leraren - de wo-bachelors die een educatieve minor met goed resultaat hebben gevolgd en als leraar in mavo en in de eerste drie leerjaren van havo en vwo worden benoemd (hierna: de leraren algemeen voortgezet onderwijs) - zodat die leraren op een niveau zullen opereren dat gelijkwaardig is aan dat van de huidige tweedegraadsdocenten. De regering merkt hierover ten eerste op dat de leraren algemeen voortgezet onderwijs moeten voldoen aan alle bekwaamheidseisen die gelden voor tweedegraadsdocenten, zoals opgenomen in het Besluit bekwaamheidseisen onderwijspersoneel, zij het - aangezien de leraren algemeen voortgezet onderwijs enkel bevoegd zullen zijn voor mavo en de eerste drie leerjaren van havo en vwo ā toegesneden op het geven van juist dat onderwijs. Omdat leraren algemeen voortgezet onderwijs niet bevoegd zullen zijn voor bijvoorbeeld het voorbereidend beroepsonderwijs, hoeven zij niet de bekwaamheid te bezitten die is toegesneden op het geven van dat onderwijs. Ter vergelijking: een huidige tweedegraadsdocent moet de laatstgenoemde bekwaamheid wel bezitten, maar die is dan ook bevoegd voor het voorbereidend beroepsonderwijs. De memorie van toelichting is naar aanleiding van de opmerking van de Raad op dit punt aangepast. Ten tweede, merkt de regering op dat het niveau van de leraren algemeen voortgezet onderwijs tevens wordt gegarandeerd door het feit dat zij, net als de huidige tweedegraadsdocenten, hun bevoegdheid ontlenen aan een getuigschrift op grond van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW). De kwaliteitszorgbepalingen uit de WHW zijn onverkort van toepassing en waarborgen het vereiste niveau. De opleiding moet, op basis van artikel 7.6 van de WHW, zodanig zijn dat de student in de gelegenheid is te voldoen aan de wettelijke beroepsvereisten, in dit geval de bekwaamheidseisen. De Nederlands Vlaamse accrediteringsorganisatie (NVAO) ziet daarop toe bij de reguliere accreditatie. Bij de introductie van de educatieve minor in 2009 is afgesproken dat de universiteiten elk afzonderlijk de door hen ontwikkelde educatieve minor voorleggen aan de NVAO voordat die minor wordt aangeboden. Aan elk van de universiteiten is gemeld dat er nadrukkelijk op wordt gerekend dat zij invoering van de minor met ten minste een jaar uitstelt als de NVAO niet of nog niet positief heeft kunnen adviseren. De leraren algemeen voortgezet onderwijs zullen derhalve kunnen opereren op een niveau dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau van de huidige tweedegraadsdocenten die onderwijs geven in mavo en de eerste drie leerjaren van havo en vwo. De Raad wijst in zijn advies voorts op de verhouding tussen de educatieve minor en de bestaande tweedegraadsopleidingen en een bestaande zogenoemde kopopleiding om de tweedegraadsbevoegdheid te kunnen verwerven. Wat betreft de verhouding tussen de educatieve minor en de bestaande tweede graadsopleidingen merkt de regering op dat, zoals hierboven reeds opgemerkt, aan dezelfde bekwaamheidseisen moet worden voldaan en dat dezelfde kwaliteitszorgbepalingen van toepassing zijn. Ten aanzien van de duur merkt de regering op dat de in het hbo verzorgde opleiding voor leraren voortgezet onderwijs van de tweede graad 240 studiepunten omvat (een studieduur van vier jaren) en kan worden gevolgd na een vijfjarige vooropleiding (havo). Zo ontstaat een leerweg van negen jaren. De leraar algemeen voortgezet onderwijs volgt na zes jaren VWO een wo bachelor van 180 studiepunten. Hij volgt dus ook een leerweg van negen jaren. Wat betreft de verhouding tussen de educatieve minor en de zogenoemde kopopleiding merkt de regering eveneens op dat, zoals hierboven reeds opgemerkt, aan dezelfde bekwaamheidseisen moet worden voldaan en dat dezelfde kwaliteitszorgbepalingen van toepassing zijn. De ākopopleidingā is een in het hoger beroepsonderwijs verzorgde reguliere opleiding voor leraren voortgezet onderwijs van de tweede graad. Personen die in hbo of wo een bacheloropleiding - die voorkomt op een voor de ākopopleidingā vastgestelde verwantschapslijst - met goed gevolg hebben afgerond kunnen vervolgens (vandaar de term ākopopleidingā) die lerarenopleiding in hun vak voltooien met 180 studiepunten vrijstelling. De Raad wijst op het risico dat de educatieve minor de kopopleidingen zal verdringen. De regering merkt op dat van verdringing geen sprake zal zijn. In de praktijk volgen zeer weinig wo-bachelors deze kopopleiding. Met de introductie van de educatieve minor wordt nu juist beoogd om wo-studenten die tot heden niet kozen voor het leraarschap te stimuleren daar wĆ©l voor te kiezen. Voorts wijst de Raad erop dat er een verhoogd afbreukrisico is voor beginnende leraren, omdat deze in het algemeen al direct bij aanvang het volledig aantal lesuren moeten geven. Zij hebben dan een stevige pedagogisch-didactische basis nodig. De Raad vraagt zich af in hoeverre dit risico nog groter wordt met het terugbrengen van de opleidingsvereisten. De regering merkt op dat er, zoals hierboven reeds aangegeven, geen sprake is van het terugbrengen van opleidingsvereisten. Bovendien is met de VO-raad afgesproken dat een zorgvuldig inductietraject zal worden gevolgd. Tevens is in de CAO voor het voortgezet onderwijs voorzien in extra ruimte voor de beginnende leraar. 2. De Raad maakt in zijn advies opmerkingen over de doorstroming van de leraar algemeen voortgezet onderwijs naar een wetenschappelijke masteropleiding waaraan de bevoegdheid is verbonden om onderwijs te verzorgen in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs. De Raad merkt op dat er blijkbaar van wordt uitgegaan dat nogal wat van deze leraren, wanneer zij eenmaal les geven in de onderbouw, vanzelf uit interesse daarvoor zullen doorstuderen. De Raad wijst erop dat dit veelal zal betekenen dat die leraar dan moet doorstuderen naast zijn baan in het voortgezet onderwijs dan wel die baan (tijdelijk) moet onderbreken. De regering merkt op dat in het algemeen nagenoeg alle wo-bachelors doorstuderen voor een wo-mastergetuigschrift. Bovendien zullen de VO-raad en universiteiten afspraken maken hoe zij de doorstroom zullen stimuleren en ondersteunen. De school voor voortgezet onderwijs kan bij de benoeming met de leraar algemeen voortgezet onderwijs afspraken maken over het combineren van de baan in het onderwijs met de wo-master en over (gedeeltelijke) dekking van daarmee gemoeide kosten. Daartoe kan de school gebruik maken van het schoolbudget. Dat budget is sinds 2006 op basis van het convenant professionalisering en begeleiding onderwijspersoneel primair en voorgezet onderwijs verhoogd. Volgens de toelichting op het wetsvoorstel kunnen de leraren algemeen voortgezet onderwijs eventueel een beroep doen op de lerarenbeurs als zij zich inschrijven voor een master wetenschappelijk onderwijs die leidt tot bevoegdheid voor het voorbereidend hoger onderwijs. De Raad wijst erop op dat deze mogelijkheid slechts geldt voor leraren die daartoe voor 13 mei 2011 een subsidieaanvraag hebben ingediend en beveelt aan te bezien of een nieuwe subsidieregeling wenselijk is. In reactie hierop merkt de regering op dat een nieuwe subsidieregeling wordt voorbereid. Naar aanleiding van de opmerking van de Raad is de memorie van toelichting aangepast. De redactionele kanttekening van de Raad is niet overgenomen. Artikel 33, eerste lid, onderdeel b, onder 1Ā° en 2Ā°, is wel van toepassing ten aanzien van de beperkte bevoegdheid om onderwijs te geven, zij het dat van artikel 33, eerste lid, onderdeel b, onder 1Ā°, kan worden afgeweken. De kanttekening van de Raad gaat hieraan voorbij. Ik moge U, mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verzoeken het hierbij gevoegde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden. De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart Kamerstukken II 2008/09, 27 923, nr. 75, p. 2. Zie artikel 7.3 van genoemde CAO. PAGE W1234.K-2 PAGE 2 MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP Nr. WJZ/176077 (3828) (Hoofd) Afdeling DIRECTIE WETGEVING EN JURIDISCHE ZAKEN Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek in verband met het uitbreiden van de mogelijkheden om tot leraar te worden benoemd in het voortgezet onderwijs Den Haag, 16 december 2009 AAN DE KONINGIN OCW 10938