[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 uitgebreid zoeken] [wat is dit?]

32190, bijgewerkt t/m nr. 11 (Tweede NvW d.d. 24 september 2010)

Vaststelling van de Wet Douane- en Accijnswet BES (Douane- en Accijnswet BES)

Bijgewerkte tekst

Nummer: 2009D66636, datum: 2010-09-24, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 3

Directe link naar document (.doc), link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Onderdeel van zaak 2009Z19953:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Bijgewerkt t/m nr. 11 (Tweede NvW d.d. 24 september 2010)



32 190	Vaststelling van de Wet Douane- en Accijnswet BES (Douane- en
Accijnswet BES)



	Nr. 2	VOORSTEL VAN WET



	Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

	Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

	Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is maatregelen
te treffen zodat voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba wordt voorzien in
een belastingstelsel op het terrein van de accijnzen en het douanerecht
en wordt voorzien in een regeling betreffende handels- en
dienstenentrepots op het moment dat in het kader van de staatkundige
vernieuwing van het Koninkrijk der Nederlanden deze eilanden als
openbaar lichaam onderdeel gaan uitmaken van het land Nederland;

	Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg
der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij
goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK I INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1.1

	In deze wet en de daarop gebaseerde bepalingen wordt, tenzij anders is
bepaald, verstaan onder:

	a. aangever: persoon die op eigen naam een aangifte doet of de persoon
in wiens naam een aangifte wordt gedaan;

	b. aangifte: de handeling waarbij een persoon, in de voorgeschreven
vorm en op de voorgeschreven wijze het voornemen kenbaar maakt aan
goederen een bepaalde douanebestemming te willen geven;

	c. carnet ATA: het bij het ATA-Verdrag (Trb. 1963, 128) vastgestelde
internationale document dat wordt gebruikt ten behoeve van de tijdelijke
in- en uitvoer van goederen;

	d. besloten terreinen: terreinen die door gebouwen dan wel door muren,
schuttingen of dergelijke afsluitingen van de openbare weg zijn
afgescheiden;

	e. brief: postzending in de betekenis die daaraan in het Algemeen
Postverdrag (Trb. 1981, 75) wordt gegeven;

	f. ambtenaren: degenen die namens de inspecteur een taak uitoefenen;

	g. document: aangifte ten aanzien waarvan de inspecteur na registratie,
binnen een bepaalde geldigheidsduur toestemming verleent tot het volgen
van de daarin vermelde douanebestemming van goederen en die meer in het
bijzonder dient ten geleide van goederen in doorgaand vervoer of ter
dekking van de in-, op- of uitslag van goederen;

	h. inspecteur of ontvanger: functionaris die met de toepassing van deze
wet is belast en als zodanig bij regeling van Onze Minister van
Financiën, in voorkomend geval, in overeenstemming met Onze Minister
wie het mede aangaat, is aangewezen;

	i. douaneformaliteiten: alle handelingen die de belanghebbenden en de
inspecteur of de ontvanger dienen te verrichten om aan de wettelijke
regelingen te voldoen;

	j. wettelijke regelingen: bij of krachtens wet vastgestelde regels
inzake de in-, uit- en doorvoer van goederen;

	k. douanekantoor: elk overheidskantoor waar de in de wettelijke
regelingen voorgeschreven douaneformaliteiten kunnen worden vervuld;

	l. douaneschuld: een op een persoon rustende verplichting tot betaling
van het bedrag aan invoerrechten en kosten die uit hoofde van de
douanewetgeving verschuldigd zijn;

	m. douanetoezicht: activiteiten die door de inspecteur worden ontplooid
om te zorgen voor de naleving van de wettelijke regelingen;

	n. douaneverklaring: bij het Algemeen Postverdrag vastgesteld formulier
CN22/23 ten behoeve van de in- en uitklaring en de aangifte van
postzendingen bij de inspecteur;

	o. erf: het onmiddellijk aan een woning of ander gebouw gelegen,
daarbij behorende en daarmee in gebruik zijnde terrein;

	p. gebouwen: bouwwerken alsmede onroerende tanks en de daarbij
behorende leidingen;

	q. goederen: alle zaken die kunnen worden ingedeeld in het tarief van
invoerrechten;

	r. douanewetgeving: de bepalingen van of krachtens de hoofdstukken I,
II en III van deze wet;

	s. invoer van goederen: in het vrije verkeer van één van de BES
eilanden brengen van goederen;

	t. goederen in het vrije verkeer: goederen die zijn ingevoerd dan wel
goederen die op één van de BES eilanden zijn verkregen, of een
combinatie van beide;

	u. invoerrechten: douanerechten die ter zake van de invoer van goederen
verschuldigd zijn;

	v. persoon: natuurlijk persoon of rechtspersoon;

	w. schuldenaar: elke persoon die een douaneschuld verschuldigd is;

	x. verificatie: aan een onderzoek onderwerpen van de aangifte, van alle
bij te voegen documenten alsmede van de goederen;

	y. woning: de ruimte waar een persoon zijn privé huiselijk leven leidt
die gevormd wordt door een slaapplaats en alle vertrekken en overdekte
ruimten die daarmee samen een geheel vormen, waarbij tot bewoning
bestemde gedeelten van vervoermiddelen niet worden aangemerkt als
woning;

	z. marktdeelnemer: persoon die zich in het kader van zijn
bedrijfsvoering bezighoudt met activiteiten die onder de douanewetgeving
vallen;

	aa. handels- en dienstenentrepot: een op grond van hoofdstuk V als
zodanig op de BES eilanden aangewezen terrein of terreinen, gebouw of
gebouwen, waar goederen kunnen worden opgeslagen, verwerkt, bewerkt,
gemonteerd, verpakt, tentoongesteld en uitgeslagen dan wel andere
behandelingen kunnen ondergaan, en waar of van waaruit diensten kunnen
worden verleend;

	bb. Koninkrijk: het Koninkrijk der Nederlanden;

	cc. Rijk: het land Nederland, zijnde Nederland en de BES eilanden;

	dd. Nederland: het in Europa gelegen deel van het Rijk;

	ee. BES eilanden: de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

	ff. accijnsgoed:

	1º. op Bonaire: benzine, bier, wijn, gedistilleerd en tabaksproducten;

	2º. op Saba en Sint Eustatius: benzine;

	gg. accijnsgoederenplaats: iedere plaats op de BES eilanden waar op
grond van de bepalingen van hoofdstuk IV accijnsgoederen onder schorsing
van accijns mogen worden vervaardigd, mogen worden verwerkt, voorhanden
mogen zijn, mogen worden ontvangen en mogen worden verzonden;

	hh. beschikking: een voor bezwaar vatbare schriftelijke beslissing,
inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling die niet van algemene
strekking is en die door de inspecteur of ontvanger is genomen op grond
van deze wet;

	ii. douanecontrole: door of namens de inspecteur verrichte specifieke
handelingen voor de correcte toepassing van de wettelijke regelingen;
dergelijke handelingen kunnen ondermeer inhouden verificatie, onderzoek
van de boekhouding van personen of ondernemingen en onderzoek van andere
bescheiden, controle van vervoermiddelen, controle van bagage en andere
goederen die personen bij of op zich dragen;

	jj. douanevertegenwoordiger: iedere persoon die door een andere persoon
is aangewezen voor het vervullen van de voorgeschreven
douaneformaliteiten bij de inspecteur of ontvanger;

	kk. aanbrengen: mededeling aan de inspecteur in de vereiste vorm dat de
goederen bij het douanekantoor of op enige andere, door de inspecteur
aangewezen of goedgekeurde plaats zijn aangekomen en beschikbaar zijn
voor douanecontrole;

	ll. inklaren: het vervullen van de voorgeschreven douaneformaliteiten
bij het binnenbrengen en aanbrengen van goederen;

	mm. uitklaren: het vervullen van de voorgeschreven douaneformaliteiten
om goederen uit te laten gaan;

	nn. USD: dollar van de Verenigde Staten van Amerika;

	oo. tijdelijke opslag: het opslaan van goederen in daarvoor door de
inspecteur goedgekeurde ruimten in afwachting van het krijgen van een
toegestane douanebestemming;

	pp. douane-entrepot: inrichting, andere dan een ruimte voor tijdelijke
opslag, waar goederen onder douaneverband, in afwachting van het volgen
van een nadere douanebestemming, zonder verschuldigdheid van
invoerrechten kunnen worden opgeslagen;

	qq. denatureren: het voor menselijke consumptie en voor de
vervaardiging van dranken ongeschikt maken van alcoholhoudende
vloeistof.

Artikel 1.2

	Deze wet is van toepassing op het grondgebied van de BES eilanden met
inbegrip van hun luchtruim, hun maritieme binnenwateren en territoriale
zeeën, en elk gebied buiten de territoriale zeeën grenzend aan de BES
eilanden, waarin het Koninkrijk, in overeenstemming met het
internationale recht, jurisdictie of soevereine rechten uitoefent met
betrekking tot de zeebodem, de ondergrond daarvan, het bovenliggende
water en luchtruim.

Artikel 1.3

	1. De bepalingen bij of krachtens deze wet strekken mede ter handhaving
van verboden of beperkingen die op goederen bij het binnenbrengen in,
het onder zich houden op of verlaten van één van de BES eilanden van
toepassing zijn.

	2. Onze Minister van Financiën sluit met Onze Ministers wie het mede
aangaat convenanten aangaande de kwantitatieve en kwalitatieve inzet van
de functionarissen die ressorteren onder de rijksbelastingdienst met
betrekking tot de douanecontrole van de in het eerste lid bedoelde
verboden of beperkingen.

	3. De bepalingen bij of krachtens deze wet strekken mede ten behoeve
van de nakoming van verplichtingen die voortvloeien uit regelingen van
internationaal en interregionaal recht tot het verlenen van wederzijdse
administratieve bijstand en samenwerking inzake goederen en
goederenverkeer.

Artikel 1.4

	1. Krachtens deze wet worden op de BES eilanden de volgende belastingen
geheven:

	a. invoerrechten; en

	b. accijnzen.

	2. Krachtens deze wet worden regels gesteld betreffende handels- en
dienstenentrepots op de BES eilanden.

HOOFDSTUK II FORMELE BEPALINGEN

TITEL 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 2.1

	1. Op de BES eilanden zijn douanekantoren gevestigd.

	2. De inspecteur stelt de openingstijden van de douanekantoren vast.

	3. De beheerder van een luchthaven, haven of handels- en
dienstenentrepot alsmede de beheerder van een douane-entrepot,
accijnsgoederenplaats of een ruimte voor tijdelijke opslag van goederen,
stelt voor de ambtenaren, kosteloos, adequate kantoor- en
visitatieruimte ter beschikking ten behoeve van het verrichten van
werkzaamheden.

	4. De inspecteur kan op verzoek toestaan dat de douaneformaliteiten op
andere plaatsen en tijden worden verricht, voor zover de noodzaak
daartoe wordt aangetoond en het belang van de douane zich daar niet
tegen verzet.

Artikel 2.2

	1. Bij algemene maatregel van bestuur worden de gevallen vastgesteld
waarin de belanghebbende ter zake van het verrichten van werkzaamheden
kosten aan het Rijk is verschuldigd.

	2. Bij regeling van Onze Minister van Financiën worden de tarieven van
de kosten die verschuldigd zijn krachtens het eerste lid, vastgesteld.

Artikel 2.3

	1. De in het tweede lid van artikel 2.2 bedoelde tarieven worden
zodanig vastgesteld dat de verschuldigde kosten de werkelijke kosten
zoveel mogelijk benaderen.

	2. De inspecteur stelt het bedrag van de door belanghebbende
verschuldigde kosten bij beschikking vast.

Artikel 2.4

	1. Bij regeling van Onze Minister van Financiën worden de modellen en
authenticiteitskenmerken van de formulieren voor de verklaring tot
inklaring, bedoeld in artikel 2.10, voor de aangifte van gegevens inzake
de douanewaarde, bedoeld in artikel 3.9 en voor het enig document,
waarbij tevens het aantal exemplaren waaruit een formulier bestaat en de
toelichting op het gebruik van een formulier, vastgesteld.

	2. De modellen, bedoeld in het eerste lid, strekken tot het verkrijgen
van de gegevens welke zijn vereist voor de heffing en inning van
invoerrechten, en voor de statistiek.

	3. Bij regeling van Onze Minister van Financiën kunnen de tarieven van
de vergoedingen worden vastgesteld, tegen betaling waarvan de
formulieren en toelichtingen, bedoeld in het eerste lid, verkrijgbaar
zijn.

Artikel 2.5

	1. De douanevertegenwoordiger heeft geen bijzondere rechten ten
opzichte van de door hem vertegenwoordigde persoon.

	2. De vertegenwoordiging kan direct zijn, in welk geval de
douanevertegenwoordiger in naam en voor rekening van een andere persoon
handelt, dan wel indirect, in welk geval de douanevertegenwoordiger op
eigen naam doch voor rekening van een andere persoon handelt.

	3. Een douanevertegenwoordiger woont op de BES eilanden of is daar
gevestigd en dient aan de inspecteur te verklaren dat hij voor rekening
van de vertegenwoordigde persoon handelt, en aan te geven of het een
directe dan wel indirecte vertegenwoordiging betreft.

	4. De persoon die verklaart niet te handelen als
douanevertegenwoordiger of die verklaart als douanevertegenwoordiger te
handelen zonder dat hij vertegenwoordigingsbevoegdheid bezit, wordt
geacht op eigen naam en voor eigen rekening te handelen.

	5. De inspecteur is bevoegd van degene die verklaart als
douanevertegenwoordiger te handelen, het bewijs te eisen dat hem door de
vertegenwoordigde persoon vertegenwoordigingsbevoegdheid is verleend.

	6. Indien door de inspecteur wordt geconstateerd dat een
douanevertegenwoordiger zodanig laakbare handelingen heeft gepleegd dat
gevreesd wordt, dat bij voortzetting van de vertegenwoordiging ernstige
schade wordt berokkend aan de belangen van de opdrachtgevers of aan het
Rijk, wordt hem een waarschuwing uitgereikt met vermelding van de feiten
waarop zij is gegrond.

	7. De inspecteur kan, na gedane waarschuwing, een
douanevertegenwoordiger, al dan niet tijdelijk, uitsluiten van het
optreden namens een ander, indien deze bij herhaling de handelingen,
bedoeld in het zesde lid, heeft gepleegd. Deze beslissing tot
uitsluiting wordt schriftelijk meegedeeld aan de betrokkene met
vermelding van de duur van de uitsluiting.

Artikel 2.6

	1. De inspecteur kan bij beschikking een persoon die in het kader van
een bedrijf of beroep aangifte doet op eigen naam en voor eigen rekening
op een schriftelijke aanvraag als douane-expediteur toelaten. De
inspecteur kan aan een toelating voorwaarden verbinden.

	2. Bij regeling van Onze Minister van Financiën kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot de gegevens en informatie die bij een
aanvraag tot toelating als douane-expediteur dienen te worden gevoegd en
kunnen regels worden gesteld ten aanzien van de kwalificaties waarover
een douane-expediteur moet beschikken.

	3. De douane-expediteur die niet op de BES eilanden woont of is
gevestigd, is gehouden op de BES eilanden domicilie te kiezen alvorens
hij werkzaamheden als toegelaten douane-expediteur gaat verrichten.

	4. De douane-expediteur heeft een voorrecht op alle
vermogensbestanddelen van de opdrachtgever voor de door hem ten behoeve
van zijn opdrachtgever betaalde invoerrechten, andere belastingen,
heffingen, retributies dan wel rente, interest, kosten en bestuurlijke
boeten voor zover aan zijn opdrachtgever te wijten gedurende een jaar na
de aan het Rijk gedane betaling.

	5. Aan de toelating tot douane-expediteur worden in elk geval de
volgende voorwaarden verbonden: de douane-expediteur stelt een
doorlopende zekerheid voor de douaneschuld die kan ontstaan uit hoofde
van door hem gedane aangiften en is gehouden aan zijn opdrachtgever een
factuur te verstrekken waarin ten behoeve van deze laatste aan de
ontvanger van het desbetreffend BES eiland betaalde invoerrechten,
andere belastingen, heffingen, retributies, dan wel rente en kosten en
bestuurlijke boeten voor zover aan zijn opdrachtgever te wijten,
duidelijk en afzonderlijk zijn omschreven.

	6. De artikelen 2.89, 2.91, tweede en derde lid, en de artikelen 2.92
tot en met 2.96, zijn van toepassing op de doorlopende zekerheid,
bedoeld in het vijfde lid.

	7. De inspecteur kan een toelating als douane-expediteur bij
beschikking weigeren aan een persoon die, in de laatstverlopen vijf
jaren vanaf het moment van ontvangst van de schriftelijke aanvraag door
de inspecteur, wegens een strafbaar feit onherroepelijk is veroordeeld
indien dat strafbaar feit naar Nederlands recht wordt aangemerkt als een
misdrijf of diens eerdere toelating als douane-expediteur ingevolge het
achtste lid is ingetrokken.

	8. De inspecteur kan op grond van laakbare handelingen van de
douane-expediteur, gepleegd in de uitoefening van zijn bedrijf als
douane-expediteur, diens toelating als douane-expediteur bij beschikking
intrekken, indien hij in de drie jaren daarvoor aan de douane-expediteur
wegens gepleegde laakbare handelingen een waarschuwing, houdende de
feiten waarop zij is gegrond, heeft uitgereikt.

	9. In afwijking van het achtste lid kan de inspecteur de toelating als
douane-expediteur bij beschikking onmiddellijk intrekken, indien de
douane-expediteur onherroepelijk is veroordeeld wegens een strafbaar
feit, indien dat strafbaar feit naar Nederlands recht wordt aangemerkt
als een misdrijf.

	10. Aan de douane-expediteur wiens toelating is ingetrokken, wordt,
behoudens in bijzondere gevallen, een nieuwe toelating niet verleend
voordat vijf jaren sedert de intrekking zijn verlopen.

Artikel 2.7

	1. Niet op de BES eilanden gevestigde lucht- of
scheepvaartmaatschappijen zijn verplicht bij ondertekende verklaring, te
deponeren bij het douanekantoor waar de goederen aankomen, domicilie op
het desbetreffend BES eiland te kiezen voor alles wat de uitvoering van
de wettelijke regelingen betreft, indien een luchtvaartuig of schip van
deze lucht- of scheepvaartmaatschappijen een luchthaven of haven op de
BES eilanden aandoet.

	2. Indien niet aan het eerste lid wordt voldaan, worden de
desbetreffende maatschappijen geacht voor gemelde doeleinden domicilie
te hebben gekozen op het douanekantoor waar de goederen aankomen op het
desbetreffend BES eiland.

Artikel 2.8

	1. De inspecteur verstrekt op verzoek en binnen een redelijke termijn
inlichtingen over de toepassing van deze wet en de daarop gegronde
bepalingen.

	2. De te verstrekken inlichtingen zullen tevens informatie omvatten
over hetgeen naar het oordeel van de inspecteur met betrekking tot een
bepaalde transactie van betekenis kan zijn voor de belanghebbende, ook
indien in het verzoek geen welbepaalde vraag daaromtrent is opgenomen.

	3. De inlichtingen worden kosteloos verstrekt. Indien de inspecteur
echter extra kosten moet maken, met name voor analyse, expertises of
voor de terugzending van de goederen naar de aanvrager, kan hij van de
aanvrager een vergoeding van de werkelijk gemaakte kosten verlangen.

Artikel 2.9

	1. Bij regeling van Onze Minister van Financiën worden de gevallen
aangewezen waarin de inspecteur op schriftelijk verzoek bij beschikking
bindende inlichtingen over de toepassing van wettelijke regelingen op
specifiek omschreven goederen kan verstrekken. Een bindende inlichting
bindt de inspecteur slechts voor zover volledige overeenstemming bestaat
tussen het in de inlichting omschreven goed en het aangegeven goed en
heeft uitsluitend gelding ten aanzien van goederen die worden in- of
uitgevoerd na de datum waarop de inlichting door de inspecteur is
verstrekt.

	2. Een bindende inlichting is, gerekend vanaf de datum waarop de
beschikking van kracht wordt, gedurende een jaar geldig.

	3. In afwijking van het tweede lid, verliest een bindende inlichting
haar geldigheid indien zij:

	a. ten gevolge van een wijziging van de wettelijke regelingen niet meer
met het geldende recht in overeenstemming is;

	b. niet langer verenigbaar is met volkenrechtelijke verplichtingen ten
gevolge van de sluiting of wijziging van overeenkomsten die gelding
hebben in het Rijk of met bindende internationale afspraken over de
uitleg van die overeenkomsten;

	c. niet langer verenigbaar is met een besluit over de uitleg van
wettelijke regelingen of met een gerechtelijke uitspraak; of

	d. overeenkomstig artikel 2.85, tweede lid, wordt ingetrokken of
gewijzigd, mits aan de verkrijger van de inlichtingen daarvan vooraf
kennis wordt gegeven.

	4. De datum waarop de bindende inlichting haar geldigheid verliest, is
de datum waarop de vaststelling of wijziging van een wettelijke regeling
of internationale overeenkomst in werking is getreden, onderscheidenlijk
de internationale afspraak, de gerechtelijke uitspraak of het besluit,
bekend is gemaakt.

	5. In afwijking van het tweede lid, mag de verkrijger van een bindende
inlichting deze nog gedurende een periode van zes maanden na de
bekendmaking van het verlies van de geldigheid overeenkomstig het derde
lid, onderdelen c of d, gebruiken, indien hij op basis van de bindende
inlichting en vóór de vaststelling van de betreffende maatregel, vaste
en definitieve overeenkomsten voor de aankoop of de verkoop van de
betreffende goederen heeft gesloten.

TITEL 2 IN-, UIT- EN DOORVOER

AFDELING 1 DOUANESTELSEL

Artikel 2.10

	1. Goederen die over zee of door de lucht de BES eilanden worden
binnengebracht, worden onverwijld en rechtstreeks vervoerd naar de
plaatsen waar douanekantoren zijn gevestigd en worden aldaar aangebracht
en met een daartoe strekkende verklaring ingeklaard.

	2. Bij regeling van Onze Minister van Financiën worden regels gesteld
ten aanzien van de aanlevering van gegevens met betrekking tot binnen te
brengen goederen, binnen een daarbij te stellen termijn.

	3. De verklaring, bedoeld in het eerste lid, wordt ingediend door de
persoon die de goederen de BES eilanden heeft binnengebracht of, in
voorkomend geval, door de persoon die zich met het vervoer van de
goederen heeft belast nadat deze zijn binnengebracht.

	4. Bij regeling van Onze Minister van Financiën worden categorieën
van vaartuigen en luchtvaartuigen aangewezen waarvoor de verplichting,
bedoeld in het eerste lid, niet geldt.

	5. De inspecteur kan op schriftelijk verzoek en onder door hem te
stellen voorwaarden, ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste,
tweede of derde lid, voor zover de in het geding zijnde financiële
belangen zich daar niet tegen verzetten.

	6. Goederen aangevoerd over zee of door de lucht worden, behoudens
tegenbewijs, geacht uit zee, onderscheidenlijk door de lucht op de BES
eilanden te zijn binnengekomen.

7. Het eerste lid is niet van toepassing op goederen die zich bevinden
aan boord van schepen of luchtvaartuigen die de territoriale zee dan wel
het luchtruim van één van de BES eilanden doorkruisen zonder een op
deze eilanden gelegen haven of luchthaven als bestemming te hebben.

Artikel 2.11

	1. Ingeklaarde goederen worden met toestemming en onder toezicht van de
inspecteur, gelost op bij regeling van Onze Minister van Financiën
vastgestelde uren en plaatsen.

	2. De inspecteur bepaalt binnen welke termijn de lossing plaatsvindt.

	3. De lossing kan eerst geschieden nadat de aansprakelijkheid voor de
eventueel verschuldigde invoerrechten is verzekerd dan wel een document
is verkregen op een aangifte voor een douanebestemming als bedoeld in
artikel 2.15.

	4. De inspecteur kan, rekening houdend met de aard van de goederen of
met de douanebestemming van de goederen, een lossing buiten de
vastgestelde uren en plaatsen toestaan. Zonodig wordt bij het vervoer
naar een andere plaats verzegeling toegepast of vindt dit vervoer plaats
onder bewaking.

	5. Het eerste lid is niet van toepassing op goederen waaraan de
bestemming doorvoer wordt gegeven en die rechtstreeks worden doorgevoerd
in het vervoermiddel waarin zij zijn aangevoerd.

Artikel 2.12

	1. Ingeklaarde goederen kunnen onder dekking van de op de verklaring
tot inklaring afgegeven akte, tijdelijk worden opgeslagen in door de
inspecteur goedgekeurde ruimten, op terreinen of op andere locaties en
onder door hem te stellen voorwaarden. De opslag geschiedt met
toestemming van de inspecteur en onder zekerheidstelling voor een
eventuele douaneschuld.

	2. De aansprakelijkheid voor de eventueel verschuldigde invoerrechten
wordt overgenomen door de beheerder van een ruimte voor tijdelijke
opslag, zonder dat daarvoor opnieuw aangifte behoeft te worden gedaan.

	3. Aan goederen in tijdelijke opslag wordt binnen een termijn van
eenentwintig dagen na het indienen van de verklaring tot inklaring, een
bestemming gegeven als bedoeld in artikel 2.15, eerste lid.

	4. Indien de omstandigheden zulks rechtvaardigen, kan de inspecteur op
schriftelijk verzoek van de beheerder, de in het derde lid genoemde
termijn, verlengen tot ten hoogste dertig dagen.

Artikel 2.13

	1. Goederen zijn aan douanetoezicht onderworpen vanaf het moment dat
ten aanzien daarvan verplichtingen moeten worden nagekomen uit hoofde
van wettelijke regelingen.

	2. Goederen aangetroffen op de BES eilanden worden, behoudens
tegenbewijs, geacht onder douanetoezicht te zijn.

	3. Het douanetoezicht wordt beëindigd op het moment waarop de
verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn nagekomen dan wel
ophouden te bestaan.

Artikel 2.14

	1. Goederen onder douanetoezicht die bij de inspecteur zijn
aangebracht, bevinden zich tot het moment waarop zij zijn vrijgegeven
dan wel tot het moment dat zij de BES eilanden daadwerkelijk verlaten
onder douaneverband.

	2. Ter verzekering van de identiteit van goederen onder douaneverband,
kan de inspecteur identificatiemaatregelen treffen dan wel de goederen
onder bewaking stellen.

Artikel 2.15

	1. Aan ingeklaarde goederen wordt, al dan niet na tijdelijke opslag,
een van de volgende douanebestemmingen gegeven:

	a. invoer;

	b. tijdelijke invoer;

	c. doorgaand vervoer;

	d. douane-entrepot of handels- en dienstenentrepot;

	e. actieve veredeling;

	f. doorvoer, rechtstreeks zonder overlading dan wel met overlading; of

	g. invoer met opslag in accijnsgoederenplaats.

	2. Anders dan in het geval van tijdelijke opslag, wordt de aangifte
voor de douanebestemmingen, bedoeld in het eerste lid, zo spoedig
mogelijk gedaan, doch uiterlijk binnen tweemaal vierentwintig uur na de
indiening van de verklaring tot inklaring. Op verzoek van de aangever
kan de inspecteur in naar zijn oordeel gerechtvaardigde gevallen
toestaan dat deze termijn wordt verlengd met maximaal twee dagen.

	3. Het doorgaand vervoer van goederen geschiedt onder zekerheidstelling
voor een eventuele douaneschuld.

Artikel 2.16

	1. Aan goederen die zijn overgebracht naar een douane-entrepot of naar
een handels- en dienstenentrepot, of die overgaan van het regime van
tijdelijke opslag naar de opslag in een douane-entrepot of opslag in een
accijnsgoederenplaats of opslag in een handels- en dienstenentrepot,
wordt de douanebestemming douane-entrepot, accijnsgoederenplaats of
handels- en dienstenentrepot, gegeven.

	2. Voor de inslag is toestemming van de inspecteur vereist.

	3. Aan goederen in een douane-entrepot of in een handels- en
dienstenentrepot die bestemd zijn om te worden overgebracht naar een
ander douane-entrepot, naar een andere handels- en dienstenentrepot of
naar een plaats buiten de BES eilanden, dan wel bestemd zijn om ten
invoer te worden aangegeven, wordt de douanebestemming douane-entrepot
ter overbrenging naar een ander douane-entrepot of een handels- en
dienstenentrepot onderscheidenlijk doorvoer of invoer gegeven.

	4. Aan goederen in een handels- en dienstenentrepot die bestemd zijn om
te worden overgebracht naar een andere handels- en dienstenentrepot, een
douane-entrepot of naar een plaats buiten de BES eilanden, dan wel
bestemd zijn om ten invoer te worden aangegeven, wordt de
douanebestemming uitslag uit een handels- en dienstenentrepot ter
overbrenging naar een andere handels- en dienstenentrepot of naar een
douane-entrepot onderscheidenlijk doorvoer of invoer gegeven.

	5. De overbrenging en de doorvoer van goederen geschiedt onder
zekerheidstelling voor een eventuele douaneschuld.

Artikel 2.17

	Goederen in het vrije verkeer, die van de ene plaats in een openbaar
lichaam over zee of door de lucht naar een andere plaats in hetzelfde
openbaar lichaam worden gebracht, worden bij aankomst op die andere
plaats als herkomstig uit het vrije verkeer beschouwd, voor zover zulks
blijkt uit overgelegde bescheiden en de bij vertrek eventueel
aangebrachte douaneverzegeling of andere identificatiemaatregel van de
douane ongeschonden wordt bevonden.

Artikel 2.18

	1. Aan goederen die zich op rechtmatige wijze in het vrije verkeer
bevinden en bestemd zijn om naar een plaats buiten één van de BES
eilanden te worden gebracht, kan een van de volgende douanebestemmingen
worden gegeven:

	a. uitvoer onder krediet of met teruggaaf van accijns van:

	1º. bier;

	2º. wijn;

	3º. gedistilleerd;

	4º. sigaretten;

	5º. rooktabak;

	6º. sigaren of cigarillo’s;

	7º. benzine;

	b. tijdelijke uitvoer;

	c. uitvoer in andere dan in onderdelen a of b bedoelde gevallen.

	2. Goederen die ten uitvoer zijn aangegeven en goederen waaraan de
douanebestemming doorvoer is gegeven, worden bij een douanekantoor
aangebracht en na de afgifte van een akte op de verklaring tot
uitklaring en de toestemming tot vertrek van de inspecteur, rechtstreeks
en onverwijld buiten één van de BES eilanden gebracht.

	3. Bij regeling van Onze Minister van Financiën worden categorieën
van vervoermiddelen, waarin of waarop goederen worden vervoerd,
aangewezen waarvoor de verplichting genoemd in het tweede lid niet
geldt.

	4. Goederen aanwezig in of op schepen op weg naar zee of bestemd om
aanstonds naar zee te vertrekken, zomede goederen die op het punt staan
in die schepen te worden opgenomen, worden aangemerkt als goederen die
over zee één van de BES eilanden zullen uitgaan, tenzij blijkt dat de
goederen bestemd zijn voor een plaats op één van de BES eilanden en
het vervoer zal geschieden zonder dat het schip één van de BES
eilanden uitgaat.

5. Goederen aanwezig in luchtvaartuigen, klaar voor vertrek, en goederen
die op het punt staan in die luchtvaartuigen te worden geladen, worden
aangemerkt als goederen die door de lucht één van de BES eilanden
zullen uitgaan. 

Artikel 2.19

	1. Goederen die ten uitvoer of ten doorvoer zijn aangegeven, kunnen, in
afwachting van het inladen in het uitgaande vervoermiddel, onder door de
inspecteur te stellen voorwaarden tijdelijk worden opgeslagen in de door
hem goedgekeurde ruimten, op terreinen of op andere locaties.

	2. Ter dekking van de opslag dient het document dat is afgegeven op de
aangifte voor een van de douanebestemmingen, bedoeld in artikel 2.18,
dan wel, ingeval van voorafgaande tijdelijke invoer, het voor die
douanebestemming afgegeven document.

Artikel 2.20

	1. Goederen die over zee of door de lucht zijn aangevoerd, waarvan de
belanghebbende niet bekend is en die zich op haven- of
luchthaventerreinen bevinden, blijven onder beheer en
verantwoordelijkheid van de vervoerder die de goederen heeft
binnengebracht.

	2. Indien aannemelijk is dat de goederen, bedoeld in het eerste lid,
als bagage door een reiziger zijn binnengebracht, besluit de inspecteur
na overleg met de desbetreffende vervoerder, of het eerste lid wordt
toegepast.

Artikel 2.21

	1. Goederen kunnen op verzoek van degene op wiens naam het voor de
goederen afgegeven document is gesteld, aan het Rijk worden afgestaan
indien:

	a. deze zich onder douaneverband bevinden; of

	b. daaraan de douanebestemming invoer is gegeven, doch de goederen nog
niet zijn vrijgegeven.

	2. Het eerste lid vindt geen toepassing in geval van goederen ten
aanzien waarvan het vermoeden bestaat dat daarmee een strafbaar feit is
gepleegd, of ten aanzien waarvan de inspecteur bij de controle van de
desbetreffende aangifte te kennen heeft gegeven dat een onderzoek zal
worden uitgevoerd.

Artikel 2.22

	1. Goederen als bedoeld in artikel 2.21, eerste lid, kunnen op verzoek
van degene op wiens naam het voor de goederen afgegeven document is
gesteld, onder toezicht van de inspecteur worden vernietigd.

	2. Voor de eventuele resten en afvallen van vernietiging wordt aangifte
ten invoer gedaan.

	3. De inspecteur kan een beschikking tot het doen vernietigen van de
goederen afgeven indien de betreffende goederen geen toegelaten
douanebestemming kunnen krijgen in verband met de toepassing van
verboden of beperkingen als bedoeld in artikel 2.26, eerste lid. De
inspecteur stelt de houder van de goederen in de gelegenheid zijn
zienswijze naar voren te brengen. De aan de vernietiging verbonden
kosten komen te zijner laste.

Artikel 2.23

	1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met
betrekking tot de instelling van een terrein van toezicht, waarvan de
omvang wordt vastgesteld bij regeling van Onze Minister van Financiën.

	2. Bij de krachtens het eerste lid te stellen regels wordt, met
inachtneming van de nodig geachte onderscheidingen, het vervoer, de
uitslag, de inslag of het voorhanden hebben van bepaalde goederen
verboden of slechts toegestaan, voor zover de inspecteur daarvoor op
schriftelijk verzoek ontheffing heeft verleend.

Artikel 2.24

	Bij regeling van Onze Minister van Financiën, teneinde de goede
werking van deze wet te waarborgen, kunnen bepalingen worden vastgesteld
met betrekking tot:

	a. de formaliteiten voorafgaand aan en aangaande het binnenbrengen op
en het verlaten van de BES eilanden van schepen en luchtvaartuigen en de
aan boord van deze schepen en luchtvaartuigen aanwezige goederen;

	b. het reizigersverkeer en postverkeer;

	c. de tijdelijke opslag;

	d. de douaneaangifte, mede ten dienste van de statistiek van de in-,
uit- en wederuitvoer;

	e. het onderzoek van goederen en monsterneming;

	f. identificatiemaatregelen, middelen daaronder begrepen;

	g. zekerheid;

	h. het in kennis stellen van de inspecteur voorafgaand aan de doorvoer
dan wel de vernietiging van goederen;

	i. de invoer van goederen met betaling van de verschuldigde
invoerrechten onderscheidenlijk de invoer met gehele of gedeeltelijke
vrijstelling van invoerrechten al dan niet na tijdelijke uitvoer;

	j. het doorgaande vervoer van binnengebrachte goederen, meer in het
bijzonder de doorvoer en de overbrenging naar een ruimte voor tijdelijke
opslag, een douane-entrepot of een handels- en dienstenentrepot;

	k. de invoer van goederen waarvoor met toepassing van de regeling
actieve veredeling, bedoeld in artikel 3.96, vrijstelling van
invoerrecht wordt verleend, alsmede de uitvoer van goederen waarvoor met
toepassing van de regeling passieve veredeling, bedoeld in artikel 3.80
gehele of gedeeltelijke vrijstelling van invoerrecht bij wederinvoer
wordt verleend;

	l. de tijdelijke invoer van goederen met vrijstelling van invoerrecht;

	m. de uitvoer van goederen en de uitgaande opslag;

	n. het wijzigen van de douanebestemming die aan goederen is gegeven;

	o. de in- , op- en uitslag, het behandelen alsmede het tentoonstellen
van goederen in een handels- en dienstenentrepot;

	p. diplomatiek goederenverkeer.

Artikel 2.25

	1. In de krachtens artikel 2.24 getroffen regeling komen in elk geval
bepalingen voor:

	a. omtrent de formaliteiten die in acht worden genomen ten aanzien van
goederen die aan de kust zijn gestrand, gered of opgevist;

	b. omtrent de formaliteiten die in acht worden genomen, indien in geval
van nood, een binnenkomend vaartuig of luchtvaartuig zich niet
onverwijld en rechtstreeks begeeft naar een plaats als bedoeld in
artikel 2.10;

	c. omtrent de formaliteiten die in acht worden genomen, indien in geval
van nood, een uitgaand vaartuig of luchtvaartuig zich niet onverwijld en
rechtstreeks buiten één van de BES eilanden begeeft.

	2. Bij regeling van Onze Minister van Financiën kunnen de voorwaarden
worden vastgesteld waaronder, in de gevallen, bedoeld in het eerste lid,
kan worden afgezien van de heffing van invoerrechten, hetzij omdat de
betreffende goederen geacht worden herkomstig te zijn uit het vrije
verkeer, hetzij omdat de goederenbeweging kan worden aangemerkt als
rechtstreekse doorvoer.

Artikel 2.26

	1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen verboden of
beperkingen ten aanzien van goederen worden vastgesteld die bij het
binnenbrengen op, onderscheidenlijk verlaten van de BES eilanden, van
toepassing zijn.

	2. Aan goederen waarvan de invoer is verboden, doch die overigens op
regelmatige wijze zijn binnengebracht en aangegeven, wordt, tenzij
bijzondere wetten zich daartegen verzetten, de douanebestemming doorvoer
of wederuitvoer gegeven. De verplichting tot het doen van aangifte rust
op de belanghebbende bij de goederen.

	3. In bijzondere gevallen kan, in afwijking van het eerste lid, door de
inspecteur worden toegestaan dat voor verboden goederen tevens afstand
van de goederen wordt gedaan overeenkomstig artikel 2.21, of dat een
verzoek tot vernietiging wordt gedaan overeenkomstig artikel 2.22,
eerste en tweede lid, onder de voorwaarden, bedoeld bij die artikelen.

AFDELING 2 AANGIFTEN

Artikel 2.27

	1. Van het voornemen om aan goederen een douanebestemming te geven als
bedoeld in de artikelen 2.15, 2.16 en 2.18, wordt aangifte gedaan.

	2. Aangifte kan worden gedaan bij elk douanekantoor en binnen de
vastgestelde openingstijden.

	3. Aangifte kan worden gedaan door elke persoon die in staat is de
goederen aan de inspecteur te tonen en die alle bescheiden kan
overleggen die noodzakelijk zijn voor de toepassing van de bepalingen
die gelden voor de bestemming waarvoor deze goederen zijn aangegeven.

	4. De aangever is woonachtig of gevestigd op de BES eilanden.

	5. Het vierde lid is niet van toepassing op personen:

	a. die aangifte ten uitvoer of tijdelijke invoer doen;

	b. die incidenteel aangifte doen.

Artikel 2.28

	1. De inspecteur staat toe dat goederen onder douaneverband door of
vanwege degene die daarvan aangifte zal doen, onder toezicht van de
inspecteur aan onderzoek en monsterneming worden onderworpen, voordat
aangifte wordt gedaan.

	2. Voor het geven van een bestemming aan de monsters die onder toezicht
van de inspecteur zijn genomen, behoeft geen aparte aangifte te worden
gedaan, voor zover de aangifte voor de betreffende goederenzending mede
betrekking heeft op het gedeelte van de zending dat voorwerp is van
monsteronderzoek.

Artikel 2.29

	1. Aangifte wordt elektronisch, dan wel in gevallen waarin dat is
voorgeschreven of toegestaan, mondeling, schriftelijk of door middel van
een andere handeling gedaan.

2. Een aangifte voor de douanebestemming invoer of voor tijdelijke
invoer kan door middel van een andere handeling als bedoeld in het
eerste lid, worden gedaan voor de persoonlijke bagage van reizigers,
mits de goederen voor vrijstelling van invoerrechten in aanmerking
komen.

3. De andere handeling, bedoeld in het eerste lid, kan, indien de
verplichting bestaat om de goederen bij een douanekantoor of op enige
andere door de inspecteur aangewezen plaats aan te brengen, bestaan uit:

a. het gebruik van het groene kanaal, niets aan te geven, bij een
douanekantoor waar een dubbel controlekanaal aanwezig is; of

b. het passeren van een douanecontrolepost waar geen dubbel
controlekanaal aanwezig is, zonder aldaar uit eigen beweging aangifte te
doen.

Artikel 2.30

	1. Voor het doen van schriftelijke aangifte worden de formulieren - in
originele vorm en in het vereiste aantal exemplaren - gebruikt, waarvan
de modellen overeenkomstig artikel 2.4 zijn vastgesteld, behalve in
geval van een vereenvoudigde aangifte.

	2. Het formulier dat wordt gebruikt voor het doen van aangifte wordt
door de aangever volledig en naar waarheid ingevuld volgens de daarbij
behorende toelichting en wordt door hem gedagtekend en ondertekend.

Artikel 2.31

	1.De aangever overlegt bij het doen van aangifte alle bescheiden die
overeenkomstig artikel 2.36 vereist zijn.

	2. Indien handels- of administratieve bescheiden, met behulp waarvan de
aangifte wordt gedaan, in een andere taal zijn gesteld dan het Engels,
het Spaans of het Nederlands kan de inspecteur een vertaling daarvan
eisen.

Artikel 2.32

	1. Aangifte wordt gedaan in de Nederlandse taal.

	2. In afwijking van het eerste lid kunnen in de gevallen waarin
aangifte wordt gedaan met behulp van formulieren voorzien in een
internationale overeenkomst, dan wel met gebruikmaking van een handels-
of administratief bescheid, aangifte eveneens worden gedaan in een
andere taal, mits het hier te lande gebruikelijke letterschrift wordt
gebruikt.

Artikel 2.33

	1. Indien de aangifte voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 2.30
tot en met 2.32 wordt de aangifte dadelijk door de inspecteur aanvaard
en geregistreerd. De datum van aanvaarding wordt op het formulier
vermeld.

	2. Indien de aangifte niet kan worden aanvaard, wordt daarvan, onder
teruggave van het betreffende formulier, gemotiveerd mededeling gedaan
aan de aangever.

	3. Tegen het niet aanvaarden van de aangifte staan geen bezwaar en
beroep open.

Artikel 2.34

	Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking
tot het wijzigen of buitenwerking stellen van een aangifte nadat deze is
aanvaard, doch voordat een aanvang is gemaakt met de controle daarvan.

Artikel 2.35

	1. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met
betrekking tot het doen van een:

	a. onvolledige aangifte; en

	b. vereenvoudigde aangifte.

	2. Bij een onvolledige aangifte aanvaardt de inspecteur, in naar
behoren gemotiveerde gevallen, een aangifte die niet alle vereiste
gegevens bevat of waar niet alle vereiste bescheiden zijn bijgevoegd. De
derde afdeling van deze titel is van toepassing.

	3. Bij een vereenvoudigde aangifte aanvaardt de inspecteur, in naar
behoren gemotiveerde gevallen, een handels- of administratief document,
dat geheel of ten dele in de plaats treedt van een aangifteformulier of
van een of meerdere gegevens in dat aangifteformulier.

	4. De in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur, bevat
in elk geval bepalingen over de gegevens die minimaal zijn vereist ter
verzekering van de identiteit van de goederen of ter berekening van de
verschuldigde invoerrechten, alsmede over de termijn waarbinnen een
onvolledige aangifte moet zijn aangevuld met de nog ontbrekende
gegevens.

	5. Voor het doen van een onvolledige aangifte en van een vereenvoudigde
aangifte is zekerheidstelling vereist.

Artikel 2.36

	1. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met
betrekking tot de bescheiden die worden gevoegd bij het formulier
waarmee aangifte wordt gedaan.

	2. De in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur, bevat
in elk geval regels met betrekking tot:

	a. de aard van de bij te voegen bescheiden, te weten informatie ten
behoeve van de controle op de juistheid van de in de aangifte vermelde
gegevens en ten behoeve van de toepassing van de wettelijke regelingen
en de authenticiteitskenmerken van dergelijke bescheiden;

	b. de talen waarin de bescheiden mogen zijn gesteld en de gevallen
waarin een vertaling kan worden geëist;

	c. de voorwaarden waaronder de inspecteur kan toestaan dat andere
informatiedragers dan originele schriftelijke stukken kunnen dienen als
een bescheid als bedoeld in onderdeel a; de voorwaarden hebben in geval
van elektronisch berichtenverkeer mede betrekking op de wijze waarop de
authenticiteit van dergelijk verkeer wordt gewaarborgd.

Artikel 2.37

	1. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met
betrekking tot de afgifte en controle van certificaten inzake
goederenverkeer bij de uitvoer van goederen van oorsprong uit de BES
eilanden ten behoeve van een preferentiële tariefbehandeling voor
goederen elders. Deze regels bevatten in ieder geval bepalingen over:

	a. de aard en wijze van verkrijging van bedoelde certificaten;

	b. het model, het drukken van formulieren en de procedure voor afgifte
van bedoelde certificaten en de taak van de inspecteur daarbij; en

	c. de controle van de door de inspecteur afgegeven certificaten.

	2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met
betrekking tot:

	a. het model van het certificaat van oorsprong voor de uitvoer van
goederen;

	b. de voorwaarden voor de bepaling van de oorsprong van goederen die op
de BES eilanden geheel en al zijn voortgebracht dan wel goederen waarvan
de bestanddelen zijn ingevoerd, maar op de BES eilanden een
substantiële bewerking hebben ondergaan; en

	c. de wijze van verkrijging, de voorwaarden voor afgifte en de controle
van bedoeld certificaat alsmede het drukken van certificaten van
oorsprong.

Artikel 2.38

	Artikel 2.29 is van overeenkomstige toepassing op de verklaring tot
inklaring en de verklaring tot uitklaring als bedoeld in artikel 2.10
onderscheidenlijk artikel 2.18.

AFDELING 3 CONTROLE VAN AANGIFTEN, VRIJGAVE EN WEGVOERING VAN GOEDEREN

Artikel 2.39

	1. Aangiften die aanvaard zijn worden onderworpen aan controle door de
inspecteur, teneinde de nakoming van wettelijke regelingen te
verzekeren.

	2. De controle geschiedt gelijktijdig met of direct na aanvaarding van
de aangifte.

	3. De inspecteur schrijft de aangegeven goederen af van een eventueel
voorafgaand document, uiterlijk vrijgave van de goederen, bedoeld in
artikel 2.42.

Artikel 2.40

	1. Het onderzoek van een groep of partij goederen of de controle
achteraf van aangiften kan geschieden door middel van een gedeeltelijk
onderzoek.

	2. Bij regeling van Onze Minister van Financiën kunnen regels worden
gesteld met betrekking tot de wijze waarop het gedeeltelijk onderzoek
wordt uitgevoerd en kunnen de maatstaven worden vastgesteld aan de hand
waarvan de onderzoeksresultaten dan wel de controle achteraf van
aangiften, deel uitmakend van het deelonderzoek, als beslissend worden
aangemerkt voor de gehele groep of goederen waartoe de onderzochte
goederen, onderscheidenlijk de gehele groep van aangiften, waartoe de
gecontroleerde aangiften behoren.

	3. De inspecteur geeft voorrang aan het onderzoek van levende dieren,
spoedig aan bederf onderhevige goederen en andere goederen waarvan hij
het spoedeisende karakter onderschrijft.

	4. De aangever is, op vordering van de inspecteur, gehouden de goederen
aan te wijzen en deze op zijn kosten te vervoeren naar een door de
inspecteur aangewezen plaats. Indien dezelfde goederen ook door andere
diensten worden gecontroleerd, zal de inspecteur bevorderen dat het
onderzoek gecoördineerd, en waar mogelijk op dezelfde plaats en op
hetzelfde tijdstip als het onderzoek van de douane wordt verricht.

	5. De inspecteur staat op verzoek van de aangever toe dat deze aanwezig
is bij het onderzoek, tenzij het belang van het onderzoek zich daartegen
verzet. De inspecteur kan de aangever verplichten bij het onderzoek
aanwezig te zijn, indien diens medewerking het onderzoek kan
vergemakkelijken.

	6. Bij douanecontrole van een aangifte worden de resultaten van het
onderzoek van de goederen geacht overeen te komen met de aangifte indien
de bevonden verschillen blijven binnen de spelingen die daartoe bij
regeling van Onze Minister van Financiën zijn vastgesteld.

	7. Van de uitkomst van het onderzoek doet de inspecteur mededeling aan
de aangever.

Artikel 2.41

	1. De inspecteur kan, overeenkomstig artikel 2.60, ten behoeve van de
indeling in het geharmoniseerde systeem en waardevaststelling, alsmede
met het oog op de toepassing van andere wettelijke regelingen, monsters
nemen van goederen.

	2. Op verzoek van de aangever is de inspecteur gehouden monsters te
nemen.

	3. Het monster of hetgeen daarvan is overgebleven wordt desverlangd aan
de belanghebbende teruggegeven, zodra de inspecteur bepaalt dat het kan
worden gemist.

Artikel 2.42

	1. De inspecteur geeft toestemming tot wegvoering van de goederen of
geeft, indien aan de goederen de douanebestemming invoer wordt gegeven,
de goederen vrij, indien:

	a. de controle van de aangifte is beëindigd en aan de voorwaarden voor
het volgen van de aangegeven douanebestemming is voldaan;

	b. de invoerrechten, welke verschuldigd zijn of kunnen worden, zijn
betaald of de daarvoor door de inspecteur verlangde zekerheid is
gesteld;

	c. de eventuele invoer- of uitvoervergunningen zijn verkregen; en

	d. geen overtreding van de wettelijke regelingen is vastgesteld.

	2. De inspecteur kan de goederen ook vrijgeven, indien het naar zijn
oordeel aannemelijk is dat de aangever alle daartoe vereiste
formaliteiten zal vervullen en de invoerrechten die verschuldigd zijn of
kunnen worden, kunnen worden berekend.

	3. Indien de inspecteur een onderzoek van de goederen of een
monsterneming nodig acht, geeft hij de goederen slechts vrij voor zover
geen verboden of beperkingen op de goederen van toepassing zijn en nadat
zekerheid is gesteld.

	4. De artikelen 2.89, 2.91 tot en met 2.95 en 2.97 zijn van toepassing
op de zekerheidstelling, bedoeld in het derde lid.

Artikel 2.43

	Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld met betrekking tot:

	a. het buitenwerking stellen van een document;

	b. het wedergeldig verklaren van een document;

	c. het ongeldig maken van een document; en

	d. het verlengen van de geldigheidsduur van een document.

Artikel 2.44

	1. Degene te wiens naam een document ten geleide van goederen is
afgegeven, draagt ervoor zorg dat het document, ten bewijze dat de
goederen op regelmatige wijze hun bestemming hebben gevolgd, wordt
gezuiverd.

	2. Daartoe dient de persoon, bedoeld in het eerste lid, het betreffende
exemplaar van het document in bij de inspecteur op de plaats van
bestemming, binnen de termijn die voor het gebruik van het document is
bepaald. De douane op de plaats van bestemming zendt dit exemplaar,
voorzien van haar bevindingen, terug aan de ambtenaren die belast zijn
met de zuivering.

	3. Indien het document niet wordt terugontvangen, of wordt
terugontvangen zonder te zijn voorzien van de vereiste aftekeningen en
verklaringen, of slechts voorzien van de vereiste aftekeningen en
verklaringen voor een gedeelte van de in het document omschreven
goederen, doet de inspecteur daarvan mededeling aan de persoon, bedoeld
in het eerste lid.

	4. Na verloop van vier weken na verzending van de mededeling, bedoeld
in het derde lid, wordt het document geheel of gedeeltelijk als
ongezuiverd aangemerkt, tenzij belanghebbende aantoont dat de goederen
niettemin hun bestemming hebben gevolgd of dat zij zijn teloorgegaan. De
inspecteur kan in die gevallen besluiten het document als gezuiverd te
beschouwen.

	5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
vastgesteld met betrekking tot de procedure bij zuivering van
documenten.

Artikel 2.45

	De inspecteur kan na vrijgave van de goederen, om zich van de juistheid
en volledigheid van de gegevens in het document te vergewissen, overgaan
tot een controle van alle bescheiden en gegevens betreffende deze
goederen of betreffende voorafgaande of latere handelstransacties met
deze goederen. De inspecteur kan eveneens overgaan tot onderzoek van de
goederen of tot het nemen van monsters, zolang hij daartoe nog de
mogelijkheid heeft.

AFDELING 4 BIJZONDERE REGELINGEN

Artikel 2.46

	1. Bij regeling van Onze Minister van Financiën kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot de verlening van vergunningen voor:

	a. het inklaren van goederen, voordat deze op één van de BES eilanden
zijn binnengebracht;

	b. het geven van de douanebestemming invoer aan goederen, voordat deze
de BES eilanden zijn binnengebracht;

	c. de regelmatige toepassing van artikel 2.1, vierde lid, in het
bijzonder ten aanzien van de vervulling van douaneformaliteiten en de
controle van aangiften, in het bedrijf van een belanghebbende;

	d. de regelmatige toepassing van artikel 2.42, tweede lid;

	e. het doen van aangifte achteraf.

	2. De in het eerste lid bedoelde regeling van Onze Minister van
Financiën bevat tevens de nodige waarborgen tegen misbruik en de
voorwaarde dat voor de betaling van eventueel verschuldigde
invoerrechten zekerheid wordt gesteld.

Artikel 2.47

	1. Bij regeling van Onze Minister van Financiën kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot de gevallen waarin en de voorwaarden
waaronder, vergunning kan worden verleend tot:

	a. een versnelde wegvoering van ten invoer aangegeven goederen, mits
minimaal vierentwintig uur voor de binnenkomst van de goederen de op die
goederen betrekking hebbende vrachtbescheiden bij de inspecteur zijn
ingediend;

	b. een versnelde wegvoering van ten uitvoer of ten doorvoer aangegeven
goederen, mits minimaal vierentwintig uur vóór het inladen van de
goederen in het uitgaande vervoermiddel, de op die goederen betrekking
hebbende vrachtbescheiden bij de inspecteur zijn ingediend.

	2. De in het eerste lid bedoelde regeling van Onze Minister van
Financiën bevat tevens de nodige waarborgen tegen misbruik.

AFDELING 5 GEAUTORISEERDE MARKTDEELNEMER

Artikel 2.48

	1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen de maatstaven
worden vastgesteld aan de hand waarvan de status van geautoriseerde
marktdeelnemer kan worden toegekend alsmede de voorwaarden waaronder de
status van geautoriseerde marktdeelnemer kan worden geschorst of
ingetrokken.

	2. De status van geautoriseerde marktdeelnemer bestaat uit drie soorten
vergunningen: die van geautoriseerde marktdeelnemer
douanevereenvoudigingen, die van geautoriseerde marktdeelnemer
veiligheid en die van douanevereenvoudigingen en veiligheid.

	3. Een marktdeelnemer die op de BES eilanden woont of gevestigd is en
aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het
eerste lid, gestelde maatstaven voldoet, kan om de status van
geautoriseerde marktdeelnemer verzoeken. Deze status wordt op het
schriftelijk verzoek van de marktdeelnemer bij beschikking door de
inspecteur verleend, indien nodig na overleg met andere bevoegde
autoriteiten, en is aan toezicht onderworpen.

	4. De geautoriseerde marktdeelnemer dient de inspecteur mededeling te
doen van elk feit dat zich na de toekenning van die status voordoet en
dat gevolgen kan hebben voor de handhaving of de inhoud daarvan.

	5. Teneinde de goede werking van deze wet te waarborgen kunnen bij
regeling van Onze Minister van Financiën regels worden vastgesteld met
betrekking tot:

	a. de toekenning van de status van geautoriseerde marktdeelnemer;

	b. het soort en de omvang van de faciliteiten die aan geautoriseerde
marktdeelnemers kunnen worden toegekend op het gebied van
vereenvoudigingen en douanecontroles die verband houden met veiligheid;

	c. het overleg met en de uitwisseling van informatie met andere
autoriteiten.

TITEL 3 AMBTELIJKE BEVOEGDHEDEN EN VERPLICHTINGEN VAN PERSONEN

AFDELING 1 ALGEMEEN

Artikel 2.49

	De inspecteur maakt van zijn bevoegdheden slechts gebruik voor zover
dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is en kan
overeenkomstig de bepalingen van deze titel alle maatregelen nemen die
hij daarvoor nodig acht.

Artikel 2.50

	1. Bij de uitoefening van zijn taak namens de inspecteur draagt de
ambtenaar een legitimatiebewijs bij zich, afgegeven door of vanwege Onze
Minister wie het aangaat of een door hem aangewezen ambtenaar.

	2. Het legitimatiebewijs bevat een foto van de ambtenaar en vermeldt in
ieder geval diens naam en hoedanigheid. Het model van het
legitimatiebewijs wordt vastgesteld bij regeling van Onze Minister van
Justitie.

	3. Het legitimatiebewijs wordt desgevraagd onverwijld aan de
belanghebbende getoond.

Artikel 2.51

	1. Een ieder is verplicht, indien dit voor de toepassing van de bij of
krachtens wettelijke regelingen vastgestelde bepalingen ten aanzien van
hem van belang kan zijn, op vordering van de inspecteur terstond een
identificatiebewijs als bedoeld in artikel 3 van de Wet identificatie
bij financiële dienstverlening BES ter inzage aan te bieden.

	2. De inspecteur is bevoegd kopieën en uittreksels te maken van de
identificatiebewijzen, bedoeld in het eerste lid.

	3. De inspecteur betracht de nodige zorgvuldigheid bij het omgaan met
de krachtens dit artikel verkregen gegevens, kopieën en uittreksels.

Artikel 2.52

	1. Een ieder die op de BES eilanden een bedrijf of beroep uitoefent, is
gehouden op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe
behorende gegevensdragers of de inhoud daarvan op zodanige wijze te
bewaren, dat te allen tijde zijn rechten en verplichtingen uit hoofde
van deze wet duidelijk blijken.

	2. De persoon, bedoeld in het eerste lid, is gehouden de tot een
administratie behorende gegevensdragers of de inhoud daarvan waarvan de
raadpleging van belang kan zijn voor de toepassing van de wettelijke
regelingen, gedurende ten minste tien jaren te bewaren.

	3. De administratie moet zodanig zijn ingericht en worden gevoerd en de
gegevensdragers of de inhoud daarvan moeten op zodanige wijze worden
bewaard, dat het uitvoeren van de controle door de inspecteur binnen een
redelijke termijn mogelijk is.

	4. De administratie behoort te worden gevoerd in het Nederlands,
Papiaments of Engels met gebruikmaking van de daarbij gebruikelijke
cijfers.

Artikel 2.53

	1. Een ieder is gehouden desgevraagd aan de inspecteur de:

	a. gegevens en inlichtingen te verstrekken die voor de toepassing van
deze wet te zijnen aanzien van belang zijn;

	b. gegevensdragers of de inhoud daarvan, zulks naar keuze van de
inspecteur, waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de
vaststelling van de feiten die van invloed kunnen zijn op de toepassing
van deze wet te zijnen aanzien, voor dit doel ter beschikking te
stellen.

	2. De gevraagde gegevens en inlichtingen worden kosteloos aan de
inspecteur verstrekt.

	3. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt ook voor een
derde, indien deze direct of indirect is betrokken bij transacties van
de persoon, bedoeld in het eerste lid. De inspecteur stelt de
belanghebbende, op wie de verplichting tot het voeren van een
administratie als bedoeld in artikel 2.52, eerste lid, rust, wiens
gegevensdragers hij bij een derde voor raadpleging vordert hiervan zo
spoedig mogelijk in kennis.

	4. De gegevens en inlichtingen dienen duidelijk, stellig en zonder
voorbehoud te worden verstrekt, elektronisch, mondeling of schriftelijk,
zulks naar keuze van de inspecteur en binnen een door hem te stellen
termijn.

	5. Degene aan wie inzage van gegevensdragers of de inhoud daarvan wordt
verzocht, staat toe dat kopieën, leesbare afdrukken of uittreksels
worden gemaakt van de voor de raadpleging beschikbaar gestelde
gegevensdragers of de inhoud daarvan. Indien het maken van kopieën of
leesbare afdrukken niet ter plaatse kan geschieden, is de inspecteur
bevoegd de gegevensdragers voor dat doel mee te nemen.

	6. Niemand kan zich, voor een weigering te voldoen aan de in het eerste
lid omschreven verplichtingen, beroepen op een geheimhoudingsplicht uit
enigerlei hoofde, zelfs indien deze hem bij wet is opgelegd.

Artikel 2.54

	1. De inspecteur is bevoegd bij het uitoefenen van zijn taak, van de
belanghebbende of zijn vertegenwoordiger medewerking te verlangen en van
hem kosteloze terbeschikkingstelling van de benodigde werklieden,
hulpmiddelen en bijstand te vorderen. De inspecteur kan vorderen dat de
medewerking en bijstand overeenkomstig zijn aanwijzingen en onder zijn
toezicht worden verleend.

	2. Indien de inspecteur dit noodzakelijk acht, is hij bevoegd van de
belanghebbende te vorderen dat de vervoermiddelen of andere goederen ten
aanzien waarvan de werkzaamheden worden verricht, naar een door hem
aangewezen plaats worden overgebracht.

	3. De belanghebbende voldoet onverwijld dan wel binnen de door de
inspecteur vastgestelde termijn aan hetgeen krachtens dit artikel door
hem is gevorderd of verlangd. Bij gebreke daarvan kan de inspecteur op
kosten van belanghebbende en onder diens verantwoordelijkheid in het
nodige voorzien.

Artikel 2.55

	1. De inspecteur is bevoegd identificatiemaatregelen, waaronder
sluitingsmiddelen mede worden verstaan, te treffen met betrekking tot
goederen, verpakkingsmiddelen, werktuigen, leidingen, vervoermiddelen,
gebouwen, terreinen of delen daarvan.

	2. De beheerder van de zaken, bedoeld in het eerste lid, die door de
inspecteur van het voornemen om een identificatiemaatregel tot stand te
brengen in kennis is gesteld, draagt ervoor zorg dat de inspecteur deze
maatregel op een deugdelijke wijze tot stand kan brengen.
Sluitingsmiddelen worden zodanig aangebracht dat, zonder verwijdering of
schending daarvan dan wel zonder braak, geen goederen kunnen worden
onttrokken of toegevoegd.

	3. Behoudens in gevallen van overmacht, draagt de beheerder ervoor zorg
dat de identificatiemaatregel die door de inspecteur is getroffen, in
stand blijft.

	4. Het bestaan van overmacht wordt door de inspecteur niet aanvaard,
tenzij de beheerder daar onverwijld aan de inspecteur mededeling van
doet.

	5. Bij regeling van Onze Minister van Financiën kunnen regels worden
gesteld omtrent de wijze waarop de identificatiemaatregelen, bedoeld in
het eerste lid, worden getroffen of verwijderd door anderen dan de
inspecteur.

Artikel 2.56

	1. In het kader van de uitoefening van het douanetoezicht is de
inspecteur bevoegd goederen, verpakkingsmiddelen, werktuigen, leidingen,
vervoermiddelen, gebouwen, terreinen of delen daarvan te bewaken,
waarin, waaronder of waarop zich goederen bevinden:

	a. ten aanzien waarvan een douaneschuld bestaat of kan ontstaan;

	b. waarvoor een aangifte ten uitvoer is gedaan;

	c. waarvan het vervoer aan beperkende voorwaarden is onderworpen.

	2. In geval van vermis, beschadiging of waardevermindering van de
bewaakte goederen kan het Rijk niet aansprakelijk worden gesteld, tenzij
zulks te wijten is aan opzet of grove schuld van de inspecteur.

	3. De beheerder van de zaken wordt door de inspecteur van het voornemen
om tot bewaking over te gaan in kennis gesteld en wijst die zaken
desgevorderd aan.

	4. De inspecteur en de door hem aangewezen ambtenaren zijn bevoegd
personen de toegang te ontzeggen tot vervoermiddelen, gebouwen,
terreinen of delen daarvan, dan wel personen daaruit te verwijderen,
voor zover hetzij de werkzaamheden of de veiligheid van de ambtenaren
zulks verlangen, hetzij er gegronde vrees bestaat dat die personen
goederen aan het douanetoezicht zullen onttrekken.

Artikel 2.57

	1. De inspecteur is bevoegd bij een controle geweld te gebruiken,
wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik
van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een
andere wijze kan worden bereikt.

	2. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.

	3. De ambtenaren zijn bevoegd tot het onderzoek aan de kleding van
personen indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat een onmiddellijk
gevaar dreigt voor leven of veiligheid van de ambtenaren zelf of van
derden en dit onderzoek noodzakelijk is ter afwending van dit gevaar.

	4. De inspecteur is bevoegd bij toepassing van het eerste lid zo nodig
de hulp in te roepen van de politie en de Koninklijke marechaussee of
andere delen van de krijgsmacht. Deze zijn verplicht aan de vordering
onmiddellijk te voldoen.

	5. De uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste en derde
lid, dient in verhouding te staan tot het voorgenomen doel en redelijk
en gematigd te zijn.

	6. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met
betrekking tot de toepassing van dit artikel.

AFDELING 2 CONTROLE VAN GOEDEREN, BESCHEIDEN, PERSONEN, GEBOUWEN EN
VERVOERMIDDELEN

Artikel 2.58

	1. De inspecteur is bevoegd goederen, die zich niet in vervoer bevinden
en zich elders bevinden dan in of op een gebouw, erf of besloten terrein
aan alle onderzoekingen en opnemingen te onderwerpen die hij nodig
oordeelt.

	2. Bij de onderzoekingen en opnemingen, noodzakelijk naar het oordeel
van de inspecteur, van goederen als bedoeld in het eerste lid is de
persoon onder wiens beheer zich deze bevinden, gehouden op eerste
vordering van de inspecteur deze inzage te verlenen van de bij de
goederen behorende vracht- of ladingspapieren, alsmede van de bescheiden
welke krachtens deze wet bij de goederen aanwezig moeten zijn.

	3. De persoon onder wiens beheer zich goederen als bedoeld in het
eerste lid bevinden, is gehouden op vordering van de inspecteur terstond
stil te staan. Artikel 2.54 is van overeenkomstige toepassing.

	4. Degene aan wie inzage van de papieren of bescheiden, bedoeld in het
tweede lid, wordt verzocht, wordt geacht die in zijn bezit te hebben,
tenzij hij het tegendeel aannemelijk maakt.

Artikel 2.59

	1. De inspecteur is bevoegd goederen, die worden vervoerd zonder zich
in of op een vervoermiddel te bevinden, aan alle onderzoekingen en
opnemingen te onderwerpen die hij nodig oordeelt.

	2. Ten behoeve van het onderzoek zijn personen die goederen vervoeren
die zich niet in of op een vervoermiddel bevinden, op eerste vordering
van de inspecteur gehouden terstond stil te staan en hem inzage te
verlenen van de bij de goederen behorende vracht- of ladingspapieren,
alsmede van de bescheiden welke krachtens wettelijke regelingen bij de
goederen aanwezig moeten zijn. Artikel 2.54 is van overeenkomstige
toepassing.

	3. Degene aan wie inzage van de papieren of bescheiden, bedoeld in het
tweede lid, wordt verzocht, wordt geacht die in zijn bezit te hebben,
tenzij hij het tegendeel aannemelijk maakt.

	4. Bij regeling van Onze Minister van Justitie wordt bepaald op welke
wijze de vordering tot stilstaan wordt gedaan.

Artikel 2.60

	1. De inspecteur is bevoegd over te gaan tot een onderzoek van goederen
en het eventueel nemen van monsters voor analyse of grondige controle
ingeval geen aanvaarding van een douaneaangifte heeft plaatsgevonden.

	2. Het monster of hetgeen daarvan is overgebleven wordt desverlangd,
zodra het kan worden gemist, aan de belanghebbende teruggegeven.

Artikel 2.61

	1. De inspecteur is te allen tijde bevoegd vervoermiddelen aan
onderzoek te onderwerpen.

	2. Bij visitatie van een vervoermiddel is de inspecteur bevoegd het
vervoermiddel, en de daarin, daaronder of daarop aanwezige goederen, aan
alle onderzoekingen en opnemingen te onderwerpen die hij nodig oordeelt.

	3. Ten behoeve van een visitatie is de inspecteur bevoegd van de
bestuurder dan wel de gezagvoerder van het vervoermiddel te vorderen dat
deze zijn vervoermiddel vaart laat minderen, bijdraait, landt,
stilhoudt, naar een door hem aangewezen plaats overbrengt, aanlegt en de
motor buiten werking stelt.

	4. Bij regeling van Onze Minister van Justitie wordt bepaald op welke
wijze de in het derde lid bedoelde vordering tot stilstaan wordt gedaan.

	5. Bij de onderzoekingen en opnemingen, noodzakelijk naar het oordeel
van de inspecteur, van goederen die zich in vervoer bevinden, is de
gezagvoerder of de bestuurder van het vervoermiddel, of de beheerder van
de goederen gehouden op eerste vordering van de inspecteur, deze inzage
te verlenen van de bij het vervoermiddel of de goederen behorende
vracht- of ladingspapieren, alsmede van de bescheiden welke krachtens
deze wet bij de goederen aanwezig moeten zijn. Artikel 2.54 is van
overeenkomstige toepassing.

	6. Degene aan wie inzage van de in het vijfde lid bedoelde papieren of
bescheiden wordt verzocht, wordt geacht die in zijn bezit te hebben,
tenzij hij het tegendeel aannemelijk maakt.

Artikel 2.62

	1. De inspecteur is bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur
of dieren, elke plaats te betreden en kan zich doen vergezellen door
personen die daartoe door hem zijn aangewezen.

	2. De bevoegdheid tot visitatie met het oog op de uitoefening van
controle strekt zich mede uit tot gebouwen, erven of besloten terreinen,
welke met voormelde gebouwen, erven of besloten terreinen middellijk of
onmiddellijk gemeenschap hebben alsmede tot havens, haventerreinen,
luchthavens en luchtvaartterreinen.

	3. Ter surveillering van de kuststrook heeft de inspecteur toegang tot
erven of besloten terreinen, havens en luchthavens die aan de kuststrook
grenzen.

	4. Bij de in het tweede lid bedoelde visitatie is de inspecteur bevoegd
de aanwezige voorwerpen en zelfstandigheden, aan alle onderzoekingen,
doorzoekingen en opnemingen te onderwerpen welke hij nodig oordeelt.

	5. Bij de in het tweede lid bedoelde visitatie is de inspecteur tevens
bevoegd inzage te verlangen van de registers en andere bescheiden die,
krachtens deze wet omtrent de aldaar voorhanden zijnde in- of
uitgeslagen goederen, worden bijgehouden of voorhanden moeten zijn.

	6. De gebruiker of beheerder van een plaats, gebouw, terrein, erf of
besloten terrein, alsmede haven, haventerrein, luchthaven en
luchtvaartterrein is gehouden op eerste vordering van de inspecteur
toegang te verschaffen tot alle in het eerste en tweede lid bedoelde
plaatsen, gebouwen, erven of besloten terreinen, havens, haventerreinen,
luchthavens en luchtvaartterreinen en inzage te verlenen van de in het
vijfde lid bedoelde registers of andere bescheiden. Artikel 2.54 is van
overeenkomstige toepassing.

	7. Degene aan wie inzage van de in het vijfde lid bedoelde registers en
andere bescheiden wordt verzocht, wordt geacht die in zijn bezit te
hebben, tenzij hij het tegendeel aannemelijk maakt.

Artikel 2.63

	1. Onze Ministers, openbare lichamen en rechtspersonen die bij of
krachtens een bijzondere wet rechtspersoonlijkheid hebben verkregen, de
onder hen ressorterende instellingen en diensten, alsmede personen die
hoofdzakelijk uitvoering geven aan het beleid van het Rijk, verschaffen
kosteloos, mondeling, schriftelijk of op andere wijze – zulks ter
keuze van de inspecteur – de gegevens en inlichtingen, die hun door de
inspecteur worden gevraagd voor de uitvoering van het bepaalde bij of
krachtens deze wet.

	2. Onze Minister van Financiën kan, op verzoek, ontheffing verlenen
van de in het eerste lid omschreven verplichting.

	3. De inspecteur verstrekt kosteloos, mondeling, schriftelijk of op
andere wijze – zulks ter keuze van de inspecteur – de gegevens en
inlichtingen aan Onze Ministers, openbare lichamen en rechtspersonen die
bij of krachtens een bijzondere wet rechtspersoonlijkheid hebben
verkregen, de onder hen ressorterende instellingen en diensten, alsmede
personen die hoofdzakelijk uitvoering geven aan het beleid van het Rijk,
voor zover deze noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de wettelijke
regelingen.

Artikel 2.64

	1. Het betreden van een woning zonder toestemming van de bewoner mag
slechts door ambtenaren die deze bevoegdheid door de inspecteur
toegekend hebben gekregen en voorzien zijn van een daartoe verstrekte
bijzondere schriftelijke last van de inspecteur. Bedoelde last wordt
slechts bij dringende noodzakelijkheid verstrekt.

	2. De last houdt in een aanduiding van de woning, alsmede een
nauwkeurige omschrijving van het met de visitatie beoogde doel.

	3. De ambtenaren dienen zich voorafgaand te legitimeren en mededeling
te doen van het doel van binnentreden.

	4. Van het binnentreden in een woning tegen de wil van de bewoner wordt
binnen tweemaal vierentwintig uren, onder vermelding van het tijdstip
van het binnentreden en van het daarmede beoogde doel, een schriftelijk
verslag opgemaakt en een afschrift daarvan aan de bewoner uitgereikt of
te zijnen behoeve aan de woning bezorgd.

Artikel 2.65

	1. De inspecteur kan ter inbeslagneming de uitlevering tegen
ontvangstbewijs vorderen van brieven die aan enige instelling van
vervoer zijn toevertrouwd.

	2. Aan enige instelling van vervoer toevertrouwde brieven worden zonder
goedvinden van de afzender of van de geadresseerde slechts geopend,
indien de rechtercommissaris bij het voor het openbare lichaam bevoegde
Gerecht in eerste aanleg waarbinnen de inbeslagneming heeft plaatsgehad,
daartoe op verzoek van de inspecteur, machtiging heeft verleend.

	3. De vordering, bedoeld in het eerste lid, wordt slechts gedaan en de
machtiging of het bevel, bedoeld in het tweede lid, wordt slechts
verleend, onderscheidenlijk, gegeven, indien het vermoeden bestaat dat
zich in de brief goederen bevinden.

	4. Brieven die aan enige instelling van vervoer waren toevertrouwd en
waarvan de inbeslagneming niet wordt gehandhaafd, worden onverwijld aan
de vervoerder ter verzending teruggegeven.

Artikel 2.66

	1. De inspecteur is bevoegd aan lijfsvisitatie te onderwerpen:

	a. personen die aanwezig zijn in of op de terreinen van toezicht,
bedoeld in artikel 2.62;

	b. personen die zich bevinden in of op een buiten de BES eilanden
komend vervoermiddel of dit vervoermiddel juist hebben verlaten, waarbij
personen die zich in de territoriale zee, de aansluitende zone en de
maritieme binnenwateren ophouden, worden geacht zich te bevinden in een
vervoermiddel komend uit een plaats gelegen buiten de BES eilanden;

	c. personen die zich bevinden in of op een naar een plaats buiten de
BES eilanden vertrekkend vervoermiddel of die zich naar een zodanig
vervoermiddel begeven;

	d. personen die zich bevinden in een handels- en dienstenentrepot of
die een handels- en dienstenentrepot juist hebben verlaten;

	e. personen die zich bevinden in een douane-entrepot, dan wel in, op of
onder een gebouw, erf, terrein of vervoermiddel waarin of waarop
tijdelijke opslag van goederen is toegelaten, alsmede personen die een
zodanig douane-entrepot, terrein, erf, gebouw of vervoermiddel juist
hebben verlaten; en

	f. personen die zich bevinden in een fabriek of accijnsgoederenplaats,
waarin goederen zijn opgeslagen die aan de heffing van accijnzen zijn
onderworpen, of personen die juist een dergelijk pand hebben verlaten.

	2. Op vordering van de inspecteur zijn reizigers, daaronder mede
begrepen de personen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen b en c,
gehouden onverwijld hun plaats- of vervoerbewijs te tonen.

	3. Personen die aan lijfsvisitatie worden onderworpen, zijn op eerste
vordering van de inspecteur gehouden stil te staan en deze te volgen
naar een door hem aangewezen plaats.

	4. Onder lijfsvisitatie wordt verstaan:

	a. het onderzoek aan de kleding; het onderzoek aan de kleding omvat het
betasten van de kleding, het nauwkeurig onderzoek van de hoofdbedekking
en het schoeisel;

	b. het verwijderen van de bovenkleding, teneinde deze aan een
nauwkeurig onderzoek te onderwerpen;

	c. het uitwendig en inwendig schouwen van de holten van het
bovenlichaam, zonodig met de daartoe benodigde ontkleding;

	d. het geheel ontkleden en het uitwendig schouwen van het lichaam;

	e. het onderzoek van het onderlichaam; onder onderzoek van het
onderlichaam wordt verstaan het uitwendig schouwen van de openingen en
holten van het onderlichaam; het uitwendig schouwen van de openingen en
holten van het onderlichaam wordt verricht door een arts of, in diens
opdracht, door een verpleegkundige.

	5. Lijfsvisitatie geschiedt op een besloten plaats door personen die,
indien zij geen arts of verpleegkundige zijn, van hetzelfde geslacht
zijn als de persoon die aan de visitatie wordt onderworpen.

	6. Tot gehele ontkleding dan wel het onderzoek van het onderlichaam van
degene die aan lijfsvisitatie wordt onderworpen, wordt pas overgegaan na
toestemming van een ambtenaar die daartoe bij regeling van Onze Minister
van Financiën, in overeenstemming met Onze Minister wie het mede
aangaat, is aangewezen.

	7. Onder lijfsvisitatie wordt mede verstaan het onderzoek met behulp
van apparatuur waarmee door kleding van de betrokken persoon kan worden
gekeken.

	8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden
gesteld met betrekking tot het onderzoek van het onderlichaam en met
betrekking tot de apparatuur waarmee door kleding van personen kan
worden gekeken en het gebruik daarvan. Hierbij kan worden bepaald dat
het vierde lid niet van toepassing is bij het gebruik van deze
apparatuur.

AFDELING 3 INBEWARINGNEMING EN INBESLAGNEMING

Artikel 2.67

	1. Indien met betrekking tot goederen onder douanetoezicht de
belanghebbende bij de goederen nalaat de bij wettelijke regelingen
voorgeschreven verplichtingen na te komen, kunnen de goederen door de
inspecteur in bewaring worden genomen.

	2. Indien de belanghebbende bij de goederen bekend is, wordt tot de
inbewaringneming niet overgegaan voordat deze in staat is gesteld binnen
een door de inspecteur te stellen termijn, aan zijn verplichtingen te
voldoen.

	3. Indien de belanghebbende bij de goederen onbekend is, worden de
goederen terstond in bewaring genomen. Van de inbewaringneming wordt
mededeling gedaan in twee plaatselijk verschijnende dagbladen met
vermelding van een omschrijving van de goederen en van de voor de
goederen gebezigde verpakking. Indien de belanghebbende bij de goederen
bekend is, wordt schriftelijk mededeling omtrent de inbewaringneming aan
belanghebbende gedaan.

	4. De inspecteur treedt op als bewaarnemer en draagt zorg voor de
opslag en inventarisatie van die goederen. De overbrenging en de opslag
geschieden op kosten van de belanghebbende. In geval van vermis,
beschadiging of waardevermindering van de in bewaring genomen goederen
kan het Rijk niet aansprakelijk worden gesteld, tenzij zulks te wijten
is aan de opzet of grove schuld van de inspecteur.

	5. Indien binnen één maand na de mededeling omtrent de
inbewaringneming de verplichtingen niet alsnog zijn nagekomen, kunnen de
goederen overeenkomstig bij regeling van Onze Minister van Financiën te
stellen regels in het openbaar worden verkocht of in bijzondere gevallen
worden vernietigd. Onderhandse verkoop is toegestaan in de gevallen
waarin de gerechtvaardigde vrees bestaat dat de opbrengst van een
openbare verkoop minder zal bedragen dan de douaneschuld.

	6. Verboden goederen waaraan, in strijd met artikel 2.26, niet de
bestemming doorvoer of wederuitvoer is gegeven, worden slechts verkocht
onder de voorwaarde dat de koper aan de verplichting tot doorvoer of
wederuitvoer voldoet. Wordt niet aan deze voorwaarde voldaan, dan worden
de goederen vernietigd op kosten van de koper.

	7. De termijn, bedoeld in het tweede lid, geldt niet, indien de
goederen aan spoedige, aanmerkelijke waardevermindering onderhevig zijn,
of indien de bewaring of het onderhoud ervan gevaar oplevert dan wel
hoge kosten meebrengt. De goederen kunnen in dat geval onmiddellijk
worden verkocht, nadat van het voornemen daartoe op een bij regeling van
Onze Minister van Financiën te bepalen wijze algemene bekendheid aan is
gegeven.

	8. De opbrengst van de goederen - in geval van uitoefening van het
recht van verhaal hetgeen is overgebleven - wordt, na aftrek van de
verschuldigde invoerrechten en de kosten, uitgekeerd aan de
belanghebbende bij de goederen die binnen één jaar na de mededeling
omtrent de inbewaringneming zulks vordert, bij gebreke waarvan de
opbrengst of hetgeen is overgebleven aan het Rijk vervalt. Voor zover de
goederen na het verstrijken van die termijn niet zijn verkocht,
vervallen de goederen aan het Rijk.

Artikel 2.68

	1. Vervoermiddelen, kennelijk ingericht of toegerust om goederen aan
het toezicht te onttrekken of om tot het nakomen van de op grond van
artikel 2.61, derde lid genomen dwangmaatregelen te verijdelen, alsmede
alle andere voorwerpen, kennelijk bestemd om goederen aan het ambtelijk
toezicht te onttrekken of om een vervoermiddel tot hiervoor omschreven
doeleinden in te richten of toe te rusten, worden in beslag genomen.

	2. Tot inbeslagneming krachtens het eerste lid zijn, behalve de
inspecteur, bevoegd de bij of ingevolge artikel 184 van het Wetboek van
Strafvordering BES aangewezen ambtenaren of personen.

	3. Van de inbeslagneming en van de gronden daartoe doet de inspecteur
zo spoedig mogelijk schriftelijke mededeling aan degene op wie de
inbeslagneming heeft plaatsgehad en, indien deze niet de eigenaar van de
goederen is en de identiteit en het adres van de eigenaar vaststaat,
tevens aan de eigenaar. In geval van inbeslagneming op onbekende
personen geschiedt die mededeling zo spoedig mogelijk in twee
plaatselijk verschijnende dagbladen.

	4. Krachtens het eerste lid in beslag genomen vervoermiddelen en
voorwerpen vervallen zonder rechtsvervolging aan het Rijk, tenzij bij
een rechterlijke onherroepelijke beslissing als bedoeld in het zesde
lid, de inbeslagneming niet wordt gehandhaafd.

	5. De belanghebbende bij het in beslag genomen vervoermiddel of
voorwerp kan binnen een maand na de mededeling omtrent de inbeslagneming
bij het Gerecht in eerste aanleg daartegen hetzij in persoon, hetzij
door een gemachtigde, een met redenen omkleed klaagschrift indienen.

	6. Het Gerecht in eerste aanleg beslist zo spoedig mogelijk, na de
inspecteur te hebben gehoord.

	7. Het Gerecht in eerste aanleg zendt onverwijld afschrift van het
klaagschrift en van zijn beschikking aan de inspecteur.

	8. Onze Minister van Financiën is bevoegd in bijzondere gevallen de
aan het Rijk vervallen vervoermiddelen en voorwerpen, onder door hem te
stellen voorwaarden aan de eigenaar terug te geven.

TITEL 4 HEFFING, INNING EN INVORDERING

AFDELING 1 ONTSTAAN DOUANESCHULD EN SCHULDENAAR

Artikel 2.69

	1. Een douaneschuld bij invoer ontstaat indien:

	a. aan invoerrechten onderworpen goederen worden ingevoerd, tenzij aan
de goederen de douanebestemming invoer van aan invoerrechten onderworpen
goederen met gehele of gedeeltelijke vrijstelling wordt gegeven;

	b. aan dergelijke goederen de douanebestemming tijdelijke invoer met
gedeeltelijke vrijstelling van de invoerrechten wordt gegeven;

	c. wordt afgezien van een verleende vrijstelling van invoerrechten.

	2. De douaneschuld ontstaat voor de in het eerste lid, onderdelen a en
b, bedoelde douanebestemmingen op het tijdstip waarop de douaneaangifte
wordt aanvaard. De douaneschuld ontstaat in het geval bedoeld in het
eerste lid, onderdeel c, op het tijdstip waarop wordt afgezien van de
vrijstelling.

	3. Schuldenaren zijn:

	a. de aangever; en

	b. in geval van indirecte vertegenwoordiging eveneens de persoon voor
wiens rekening de douaneaangifte wordt gedaan.

	4. Indien een douaneaangifte voor een van de in het eerste lid bedoelde
douanebestemmingen is opgesteld op basis van gegevens die ertoe leiden
dat de wettelijk verschuldigde invoerrechten geheel of gedeeltelijk niet
worden geheven zijn de personen die de voor het opstellen van de
aangifte benodigde gegevens hebben verstrekt en wisten, of
redelijkerwijze hadden moeten weten, dat die gegevens onjuist of
onvolledig waren, eveneens schuldenaar.

Artikel 2.70

	1. Een douaneschuld bij invoer ontstaat indien aan invoerrechten
onderworpen goederen:

	a. op onregelmatige wijze op één van de BES eilanden worden
binnengebracht; of

	b. uit een handels- en dienstenentrepot of een douane-entrepot op
onregelmatige wijze op één van de BES eilanden worden binnengebracht.

	2. Goederen zijn op onregelmatige wijze binnengebracht, indien niet is
voldaan aan de artikelen 2.10 en 2.16.

	3. De douaneschuld ontstaat op het tijdstip waarop de goederen op
onregelmatige wijze worden binnengebracht.

	4. Indien het tijdstip waarop de douaneschuld is ontstaan niet
nauwkeurig kan worden vastgesteld, worden de invoerrechten berekend naar
het tarief geldend op het vroegste tijdstip waarvan wordt vastgesteld
dat de douaneschuld ontstond.

	5. Schuldenaren zijn de personen die:

	a. de goederen op onregelmatige wijze hebben binnengebracht;

	b. aan dit binnenbrengen van goederen hebben deelgenomen terwijl zij
wisten of redelijkerwijze hadden moeten weten dat zulks op onregelmatige
wijze geschiedde;

	c. de betrokken goederen hebben verworven of deze onder zich hebben
gehad en die, op het ogenblik waarop zij de goederen verwierven of
ontvingen, wisten of redelijkerwijze hadden moeten weten dat deze op
onregelmatige wijze waren binnengebracht.

Artikel 2.70a

1. Indien aan de in artikel 2.29, tweede lid, bedoelde voorwaarden is
voldaan, worden de betrokken goederen geacht bij de douane te zijn
aangebracht in de zin van artikel 2.10, eerste lid en wordt de aangifte
geacht te zijn aanvaard en de vrijgave geacht te zijn verleend op het
tijdstip waarop de in artikel 2.29 bedoelde andere handeling wordt
verricht.

2. Indien bij een controle blijkt dat de in artikel 2.29 bedoelde andere
handeling wordt verricht zonder dat de binnenkomende goederen voldoen
aan de voorwaarden van artikel 2.29, tweede lid, worden deze goederen
geacht op onregelmatige wijze te zijn binnengebracht.

Artikel 2.71

	1. Een douaneschuld bij invoer ontstaat indien niet wordt voldaan aan
een van de verplichtingen verbonden aan de tijdelijke opslag van aan
invoerrechten onderworpen goederen.

	2. De douaneschuld ontstaat op het tijdstip waarop:

	a. een tekort wordt vastgesteld bij opneming door de inspecteur van
alle aanwezige goederen die tijdelijk zijn opgeslagen;

	b. een tekort wordt vastgesteld bij afschrijving van het document onder
dekking waarvan de goederen tijdelijk zijn opgeslagen; of

	c. niet of niet tijdig wordt voldaan aan de verplichting tot het doen
van aangifte als bedoeld in artikel 2.12, derde lid.

	3. Schuldenaar is de persoon die op grond van artikel 2.12, tweede lid,
de aansprakelijkheid voor de eventueel verschuldigde invoerrechten heeft
overgenomen.

Artikel 2.72

	1. Een douaneschuld bij invoer ontstaat:

	a. indien een document, dat is afgegeven ten geleide van het vervoer of
ter dekking van de in-, uit- of opslag van aan invoerrechten onderworpen
goederen, niet wordt gezuiverd;

	b. indien een vermis in een douane-entrepot of een handels- en
dienstenentrepot wordt vastgesteld door, hetzij de inspecteur, hetzij de
beheerder van het douane-entrepot of de tot het desbetreffende handels-
en dienstenentrepot toegelaten rechtspersoon; of

	c. in overige gevallen waarin aan invoerrechten onderworpen goederen
aan het douanetoezicht zijn onttrokken.

	2. In een geval als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, ontstaat de
douaneschuld op het tijdstip waarop wordt vastgesteld dat het document
niet overeenkomstig artikel 2.44 is gezuiverd.

	3. In een geval als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, ontstaat de
douaneschuld op het tijdstip waarop een vermis door de inspecteur wordt
vastgesteld of het tijdstip waarop de beheerder van het douane-entrepot
of een tot een handels- en dienstenentrepot toegelaten rechtspersoon
melding maakt van een geconstateerd vermis.

	4. In een geval als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, ontstaat de
douaneschuld op het tijdstip waarop door de inspecteur wordt vastgesteld
dat aan invoerrechten onderworpen goederen, aan het douanetoezicht zijn
onttrokken.

	5. De schuldenaar van een douaneschuld, ontstaan ingevolge het eerste
lid, is in een geval als bedoeld in:

	a. onderdeel a, de persoon te wiens naam het te zuiveren document is
gesteld;

	b. onderdeel b, de beheerder van het douane-entrepot of de tot een
handels- en dienstenentrepot toegelaten persoon, waarin het vermis is
vastgesteld; of

	c. onderdeel c, de persoon die de goederen aan het douanetoezicht heeft
onttrokken en de personen die aan deze onttrekking hebben deelgenomen,
terwijl zij wisten of redelijkerwijze hadden moeten weten dat de
goederen aan het douanetoezicht waren onttrokken, alsmede de personen
die de betrokken goederen hebben verworven of deze onder zich hebben
gehad en die op het ogenblik waarop zij de goederen verwierven of
ontvingen, wisten of redelijkerwijze hadden moeten weten dat deze aan
het douanetoezicht waren onttrokken.

Artikel 2.73

	1. Er ontstaat een douaneschuld bij invoer, indien aan met vrijstelling
van invoerrechten ingevoerde goederen:

	a. zonder toestemming van de inspecteur een andere bestemming wordt
gegeven dan die waarvoor de vrijstelling is verleend;

	b. de overige aan de vrijstelling verbonden voorwaarden niet, niet
tijdig of niet behoorlijk zijn nagekomen; of

	c. de vrijstelling ten onrechte is verleend doordat onjuiste of
onvolledige gegevens zijn verstrekt dan wel andere goederen in de plaats
zijn gesteld van die waarop de vrijstelling betrekking heeft.

	2. De douaneschuld ontstaat op het tijdstip waarop in een geval als
bedoeld in:

	a. het eerste lid, onderdeel a, de goederen zijn gebruikt op een wijze
of voor doeleinden waarvoor de vrijstelling niet geldt, dan wel aan de
goederen een andere bestemming wordt gegeven dan die waarvoor de
vrijstelling is verleend;

	b. het eerste lid, onderdeel b, de voorwaarden niet, niet tijdig, of
niet behoorlijk zijn nagekomen; of

	c. het eerste lid, onderdeel c, de goederen met vrijstelling zijn
ingevoerd.

	3. De schuldenaar van een douaneschuld, ontstaan ingevolge het eerste
lid, is in een geval als bedoeld in:

	a. de onderdelen a en b, de vrijstellinggenietende;

	b. onderdeel c, de vrijstellinggenietende en andere personen die de met
vrijstelling ingevoerde goederen gebruiken, bewaren, verbergen, lossen,
laden, vervoeren, in enig gebouw, erf of besloten terrein inslaan, voor
handen hebben, of daaruit uitslaan, kopen, verkopen, te koop aanbieden,
leveren of als geschenk aannemen, terwijl zij redelijkerwijs kunnen
weten of vermoeden dat daarvan de invoerrechten niet zijn voldaan, noch
de heffing daarvan zeker is gesteld.

Artikel 2.74

	1. Een douaneschuld gaat teniet:

	a. door betaling van het verschuldigde bedrag aan invoerrechten en
kosten;

	b. door teruggaaf van het verschuldigde bedrag aan invoerrechten, als
bedoeld in artikel 3.144, onderdeel b; of

	c. indien de desbetreffende aangifte of het daarop afgegeven document
krachtens artikel 2.34 onderscheidenlijk artikel 2.43 buiten werking is
gesteld of ongeldig is gemaakt.

	2. Er ontstaat geen douaneschuld indien de belanghebbende bij goederen,
waarvoor aangifte is gedaan, maar waarvoor geen toestemming tot
wegvoering is verleend, of voor een andere bestemming dan invoer zijn
aangegeven, ten genoegen van de inspecteur aantoont, dat door een
oorzaak gelegen in de aard van de goederen, onvoorziene omstandigheden
of overmacht, deze in hun geheel zijn vernietigd, onherstelbaar verloren
zijn gegaan of anderszins voor een ieder onbruikbaar zijn geworden.

	3. Geen invoerrechten zijn verschuldigd, indien goederen waarvoor
aangifte is gedaan, maar waarvoor geen toestemming tot wegvoering is
verleend, of voor een andere bestemming dan invoer zijn aangegeven,
overeenkomstig artikel 2.21 aan het Rijk worden afgestaan, of
overeenkomstig artikel 2.22 worden vernietigd.

	4. Er ontstaat geen douaneschuld indien goederen waarvoor invoerrechten
zijn verschuldigd, in beslag worden genomen en verbeurd worden
verklaard.

Artikel 2.75

	1. Het bedrag van de douaneschuld wordt door de inspecteur vastgesteld
met inachtneming van de bevindingen bij controle. De inspecteur stelt
het verschuldigde bedrag voorlopig vast na de aanvaarding van de
aangifte.

	2. Het vastgestelde bedrag van de douaneschuld, ook indien dit
voorlopig is vastgesteld, wordt zo spoedig mogelijk aan de schuldenaar
medegedeeld.

	3. Indien de bevindingen bij controle aanleiding geven tot een
wijziging van het voorlopig vastgestelde bedrag, dan wordt daarvan
mededeling gedaan aan de aangever.

Artikel 2.76

	1. Indien de inspecteur vaststelt dat:

	a. een douaneschuld, welke ingevolge artikel 2.69 is ontstaan, ten
onrechte niet of tot een te laag bedrag is vastgesteld;

	b. in deze wet voorziene creditering van een goederenrekening ten
onrechte heeft plaatsgevonden; of

	c. teruggaaf ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend;

	kan hij de grondslagen vaststellen waarnaar de berekening, de
creditering of de teruggaaf had moeten plaatsvinden en de alsdan
verschuldigde invoerrechten, kosten en bestuurlijke boeten bij
beschikking navorderen.

	2. Het bedrag van de douaneschuld ingevolge de artikelen 2.70 tot en
met 2.73, wordt door de inspecteur berekend en vastgesteld zodra hij
over de benodigde gegevens beschikt. Indien de inspecteur niet over de
vereiste gegevens beschikt, wordt het bedrag bepaald door middel van
schatting. De douaneschuld ingevolge voornoemde artikelen wordt bij
beschikking nagevorderd.

	3. Navordering geschiedt uiterlijk binnen een termijn van vijf jaren te
rekenen vanaf het tijdstip waarop de douaneschuld is ontstaan, de
creditering van de goederenrekening heeft plaatsgevonden of teruggaaf is
verleend. Indien de inspecteur evenwel ingevolge een strafrechtelijk
vervolgbare handeling niet in staat was het juiste bedrag van de
verschuldigde invoerrechten vast te stellen, kan navordering nog na het
verstrijken van de genoemde termijn van vijf jaren worden gedaan.

	4. Navordering vindt niet plaats in gevallen waarin het na te vorderen
bedrag aan invoerrechten minder bedraagt dan USD 8.

Artikel 2.77

	De bedragen aan invoerrechten, bedoeld in de artikelen 2.75 en 2.76,
worden vastgesteld op grond van de voor de betreffende goederen geldende
grondslagen en maatstaf van heffing op het tijdstip waarop de
desbetreffende douaneschuld is ontstaan.

AFDELING 2 INNING EN INVORDERING

Artikel 2.78

	1. De mededeling van het bedrag aan invoerrechten aan de schuldenaar
geschiedt door het toezenden van een op een aanslagbiljet vermelde
uitnodiging tot betaling. Het aanslagbiljet wordt voorzien van een
dagtekening die geldt als dagtekening van de vaststelling van de
uitnodiging tot betaling. De inspecteur stelt het aanslagbiljet ter
invordering van het daaruit blijkende bedrag aan invoerrechten aan de
ontvanger ter hand.

	2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot
de door de inspecteur te nemen bij beschikking strekkende tot
vaststelling van het bedrag van de:

	a. teruggaaf als bedoeld in artikel 3.144;

	b. verschuldigde kosten;

	c. verschuldigde bestuurlijke boete.

	3. Op een aanslagbiljet mogen verschillende mededelingen van bedragen
aan invoerrechten en bedragen als bedoeld in het tweede lid worden
vermeld.

	4. Het model van het aanslagbiljet wordt bij regeling van Onze Minister
van Financiën vastgesteld.

	5. Het bedrag van de douaneschuld en bestuurlijke boete wordt door de
schuldenaar voldaan bij de ontvanger:

	a. ingeval van mededeling op de aangifte of mededeling als bedoeld bij
artikel 2.75, tweede lid: uiterlijk de eerste werkdag nadat de
mededeling is gedaan;

	b. ingeval van navordering: uiterlijk 10 dagen nadat de beschikking is
uitgereikt bij aangetekende brief of tegen gedagtekend ontvangstbewijs;

	c. ingeval van uitstel van betaling verleend door de ontvanger:
uiterlijk binnen de daarbij gestelde termijn.

	6. Indien de douaneschuld en bestuurlijke boete niet binnen de in het
vijfde lid gestelde termijn is betaald, kunnen de verschuldigde
invoerrechten, kosten en bestuurlijke boete op een door de schuldenaar
gestelde zekerheid worden verhaald.

	7. Een douaneschuld, ontstaan ingevolge artikel 2.69, die niet binnen
de termijn, bedoeld in het vijfde lid, onderdeel a, is betaald, wordt
bij beschikking nagevorderd.

	8. Het vijfde en zesde lid zijn niet van toepassing indien de
douaneschuld minder dan USD 8 bedraagt.

	9. Indien een aanslagbiljet of een ander stuk dient te worden
uitgereikt aan degene die geen vaste woon- of vestigingsplaats heeft op
één van de BES eilanden, is ten behoeve van die uitreiking artikel
8.18 van de Belastingwet BES van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.79

	1. In afwijking van artikel 2.78, vijfde lid, kan de ontvanger op
schriftelijk verzoek van de schuldenaar toestaan dat het over elke
kalendermaand door hem verschuldigde bedrag aan invoerrechten binnen
acht dagen na afloop van die maand wordt betaald.

	2. De toestemming tot maandkrediet wordt bij vergunning verleend,
indien de schuldenaar op de BES eilanden is gevestigd en nadat hij
doorlopende zekerheid heeft gesteld.

	3. De ontvanger kan nadere voorwaarden aan de vergunning stellen.

Artikel 2.80

	Ter zake van de invordering van invoerrechten, bestuurlijke boeten,
interest en kosten, zijn de bepalingen van hoofdstuk VIII, titel 5, van
de Belastingwet BES, van overeenkomstige toepassing, tenzij anders is
bepaald.

Artikel 2.81

	De personen, die schuldenaren zijn ingevolge artikel 2.69 tot en met
2.73, zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de kosten,
interest, verschuldigde invoerrechten en bestuurlijke boeten.

Artikel 2.82

	1. Elke bestuurder van een lichaam als bedoeld in artikel 1.3 van de
Belastingwet BES, is hoofdelijk aansprakelijk voor door dat lichaam
verschuldigde invoerrechten, bestuurlijke boeten, interest en kosten.

	2. Voor de toepassing van dit artikel wordt ingeval een lichaam als
bedoeld in het eerste lid zelf bestuurder is, onder bestuurder mede
verstaan ieder van de bestuurders van laatstbedoeld lichaam.

	3. Onder bestuurders van een lichaam zijn begrepen allen, die bij of na
het ontstaan van de verschuldigdheid bestuurders waren, ook voor zover
zij zijn af- of uitgetreden, rekening hebben gedaan of décharge hebben
bekomen.

Artikel 2.83

	1. Invoerrechten, bestuurlijke boeten en kosten, zomede de ter zake
verschuldigde interest kunnen worden verhaald op de goederen waarop de
invoerrechten, bestuurlijke boeten, kosten of interest betrekking
hebben, onverschillig wie de rechthebbenden op de goederen zijn, voor
zover met die goederen in strijd met wettelijke regelingen is gehandeld.

	2. Het recht van verhaal, bedoeld in het eerste lid, heeft mede
betrekking op de goederen welke tot verpakking of berging van de aldaar
vermelde goederen dienen.

	3. Een ieder die goederen als bedoeld in het eerste lid onder zich
heeft, geeft die goederen aan de ontvanger op zijn vordering af.

TITEL 5 BESCHIKKING, BEZWAAR EN BEROEP

Artikel 2.84

	1. De inspecteur dan wel de ontvanger geeft binnen negen maanden na
ontvangst van een schriftelijk verzoek een beschikking. De beschikking
wordt gemotiveerd en daarin wordt door de inspecteur dan wel de
ontvanger gewezen op de mogelijkheid van bezwaar. Bij het verzoek worden
alle gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn voor een juiste
beoordeling van het verzoek.

	2. Een schriftelijk verzoek als bedoeld in het eerste lid kan tevens
worden gedaan in gevallen waarin een belanghebbende een mondeling
besluit in een schriftelijke vorm wenst te ontvangen. Een dergelijk
verzoek moet binnen vier weken na de datum van het mondelinge besluit
worden gedaan.

	3. Met een beschikking wordt gelijkgesteld een weigering om een
beschikking te geven dan wel het niet tijdig geven van een beschikking.

	4. De toestemming gegeven door de ambtenaar, bedoeld in artikel 2.66,
zesde lid, wordt aangemerkt als een beschikking genomen door de
inspecteur. Het maken van bezwaar en het instellen van beroep heeft ten
aanzien van de tenuitvoerlegging van de aangevochten beschikking geen
schorsende werking.

Artikel 2.85

	1. Een voor de belanghebbende gunstige beslissing wordt met
terugwerkende kracht ingetrokken, indien deze werd gegeven op grond van
onjuiste of onvolledige gegevens en de belanghebbende van de onjuistheid
of onvolledigheid van die gegevens kennis droeg of redelijkerwijze
kennis had moeten dragen.

	2. Een voor de belanghebbende gunstige beslissing wordt ingetrokken of
gewijzigd indien in andere dan de gevallen, bedoeld in het eerste lid,
aan een of meer daaraan verbonden voorwaarden niet is of niet meer wordt
voldaan.

	3. De intrekking of wijziging van een beslissing wordt schriftelijk
bekendgemaakt aan degene tot wie zij is gericht en wordt van kracht op
de datum van bekendmaking of, in gevallen als bedoeld in het eerste lid,
op de datum waarop de beslissing is genomen.

	4. De intrekking of wijziging van een beslissing als bedoeld in het
eerste en tweede lid, wordt aangemerkt als een beschikking.

Artikel 2.86

	1. Degene die bezwaar heeft tegen:

	a. de toepassing van het geharmoniseerde systeem op door hem ten invoer
aangegeven goederen;

	b. de berekening van invoerrechten, bestuurlijke boeten, kosten of
interest; of

	c. een beschikking op grond van deze wet;

	kan binnen twee maanden na de mededeling van het vastgestelde bedrag
van de douaneschuld dan wel bestuurlijke boete of interest, na de
dagtekening van de beschikking of de dag waarop de beschikking als
geweigerd geldt, een bezwaarschrift indienen bij de inspecteur dan wel
de ontvanger.

	2. Het bezwaarschrift moet zijn gemotiveerd, gedagtekend en
ondertekend. De inspecteur dan wel de ontvanger staat toe dat de
motivering of de bij het bezwaar eventueel over te leggen bescheiden
binnen een door hen nader te bepalen termijn worden ingediend.

	3. De inspecteur dan wel de ontvanger tekent onverwijld de datum van
ontvangst aan op het bezwaarschrift en zendt de aanvrager onverwijld een
bewijs van ontvangst, waarin die datum is vermeld.

	4. Op het bezwaarschrift wordt binnen negen maanden uitspraak gedaan
door de inspecteur dan wel de ontvanger. Indien de uitspraak nadelig is
voor de betrokken persoon, wordt dit met redenen omkleed.

	5. Met een uitspraak wordt gelijkgesteld het weigeren dan wel niet
tijdig doen van de uitspraak.

	6. Indien het bezwaarschrift is gericht tegen een krachtens artikel
2.76 opgelegde navordering met betrekking tot welke niet of niet
volledig is voldaan aan de verplichtingen ingevolge de artikelen 2.52,
2.53 en 2.62, dan wordt de navordering gehandhaafd, tenzij gebleken is
dat deze onjuist is.

	7. De uitspraak is met redenen omkleed indien aan het bezwaar niet of
niet ten volle wordt tegemoetgekomen.

	8. Indien de inspecteur of de ontvanger niet bevoegd is kennis te nemen
van het bezwaarschrift doch een andere instantie wel, dan bevat de
uitspraak een verwijzing naar die instantie.

	9. De inspecteur of de ontvanger reikt zo spoedig mogelijk een
afschrift van de uitspraak uit aan degene die bezwaar heeft gemaakt. Aan
de uitspraak wordt zo spoedig mogelijk uitvoering gegeven.

	10. Op de vergoeding van kosten aan de schuldenaar in verband met de
behandeling van zijn bezwaar, is artikel 8.95 van de Belastingwet BES
van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.87

	1. Tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur of de ontvanger
staat binnen twee maanden na de dagtekening van de uitspraak
onderscheidenlijk het verstrijken van de termijn, bedoeld in artikel
2.86, vierde lid, beroep open bij de Raad van Beroep voor
belastingzaken, bedoeld in artikel 8.97 van de Belastingwet BES.

	2. Bij de instelling van het beroep bij de Raad van Beroep voor
belastingzaken zijn de bepalingen van hoofdstuk VIII, titel 8,
afdelingen 2 en 3, van de Belastingwet BES van overeenkomstige
toepassing.

	3. De inspecteur of de ontvanger is belast met de uitvoering van de
uitspraak van de Raad van Beroep voor belastingzaken.

TITEL 6 ZEKERHEID

Artikel 2.88

	1. Tenzij anders is bepaald, zijn de bepalingen van deze titel van
toepassing op alle gevallen waarin in de douanewetgeving in
zekerheidstelling voor het bedrag van de douaneschuld is voorzien.

	2. Zekerheid wordt gesteld door de schuldenaar of door de persoon die
schuldenaar kan worden, uiterlijk op een door de inspecteur vast te
stellen termijn.

	3. Overeenkomstig de bepalingen van deze titel kan de inspecteur
zekerheidstelling eisen om de betaling van het met een douaneschuld
overeenkomend bedrag aan invoerrechten en kosten te garanderen.

	4. De inspecteur eist voor bepaalde goederen of voor een bepaalde
aangifte slechts één zekerheidstelling.

Artikel 2.89

	1. Het bedrag van de zekerheid wordt vastgesteld aan de hand van de
belangen en risico’s die voor het Rijk met de betreffende
douanebestemming zijn gemoeid.

	2. Indien de belangen en risico’s, bedoeld in het eerste lid, niet
kunnen worden vastgesteld of het treffen van maximale waarborgen is
vereist, dan wordt het bedrag van de zekerheid vastgesteld op:

	a. het bedrag van de desbetreffende douaneschuld, indien dit bedrag op
het tijdstip waarop de zekerheidstelling wordt geëist, nauwkeurig kan
worden bepaald; of

	b. het door de inspecteur geraamde bedrag van de douaneschuld.

	3. Bij regeling van Onze Minister van Financiën kunnen de gevallen
worden vastgesteld waarin en de voorwaarden waaronder een forfaitaire
zekerheid kan worden gesteld.

Artikel 2.90

	1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2.88 kan zekerheidstelling
achterwege blijven, in gevallen waarin het bedrag van de eventueel
verschuldigde invoerrechten lager is dan USD 56.

	2. Bij regeling van Onze Minister van Financiën kunnen instanties of
organen worden aangewezen die ontheven zijn van de verplichting tot
zekerheidstelling.

Artikel 2.91

	1. Bij beschikking gegeven op schriftelijk verzoek van de schuldenaar
of persoon, bedoeld in artikel 2.88, tweede lid, kan de inspecteur
beslissen dat ter dekking van verscheidene transacties, die tot het
ontstaan van verschillende douaneschulden aanleiding geven of kunnen
geven, een doorlopende zekerheid wordt gesteld.

	2. Het bedrag van een doorlopende zekerheid wordt, met inachtneming van
artikel 2.89, eerste lid, zodanig vastgesteld dat de bedragen aan
invoerrechten, die door de schuldenaar verschuldigd kunnen worden,
daarmee kunnen worden voldaan.

	3. De beslissing, bedoeld in het eerste lid, kan tevens inhouden dat de
doorlopende zekerheid bij meer dan één douanekantoor kan worden
gebruikt.

	4. De beslissing tot het gebruik van een doorlopende zekerheid kan bij
een voor bezwaar vatbare beschikking worden ingetrokken.

Artikel 2.92

	1. Zekerheid wordt gesteld door:

	a. de storting in contant geld;

	b. een borgstelling; of

	c. een andere vorm van zekerheidstelling als bedoeld in artikel 2.95,
mits aan de daarbij gestelde voorwaarden wordt voldaan.

	2. De kosten van zekerheidstelling komen ten laste van de persoon die
zekerheid stelt.

Artikel 2.93

	1. De storting van contant geld geschiedt in USD.

	2. Met de storting van contant geld wordt gelijk gesteld het deponeren
van:

	a. een cheque waarvan de betaling door de instelling waarop deze cheque
is getrokken, wordt gegarandeerd op een voor de inspecteur aanvaardbare
wijze; of

	b. elk ander, door de ontvanger als betaalmiddel erkend waardepapier.

Artikel 2.94

	1. Bij een zekerheidstelling door borgstelling moet de borg zich er
schriftelijk toe verbinden hoofdelijk aansprakelijk te zijn voor de
betaling van de douaneschuld.

	2. De borg is een op één van de BES eilanden gevestigde derde, die
door de inspecteur is erkend. Ingeval van overbrenging van het domicilie
buiten de BES eilanden, blijft de aansprakelijkheid bestaan, totdat de
borgstelling door de inspecteur is opgezegd.

	3. De inspecteur kan weigeren de voorgestelde borg te erkennen, indien
deze naar zijn oordeel niet alle waarborgen biedt dat de douaneschuld
binnen de gestelde termijn zal worden betaald.

Artikel 2.95

	De inspecteur kan ten behoeve van een doorlopende zekerheid aanvaarden:

	a. het recht van hypotheek op een op de BES eilanden gelegen,
onbezwaard onroerend goed, waarvan de waarde het beloop van de zekerheid
met minstens de helft te boven gaat;

	b. het vestigen van pandrecht op goederen, waardepapieren of
schuldvorderingen met of zonder het houderschap daarvan, waarvan de
waarde het beloop van de zekerheid met minstens 25 % te boven gaat.

Artikel 2.96

	Indien de inspecteur vaststelt dat de gestelde zekerheid niet of niet
meer voldoende waarborgen biedt dat de douaneschuld binnen de gestelde
termijnen in haar geheel zal worden voldaan, dan wordt aan de
schuldenaar of persoon, bedoeld in artikel 2.88, tweede lid,
schriftelijk medegedeeld dat deze naar eigen keuze, doch binnen een door
de inspecteur te stellen termijn, hetzij een aanvullende zekerheid dient
te stellen, hetzij de oorspronkelijke zekerheid door een nieuwe dient te
vervangen.

Artikel 2.97

	1. De gestelde zekerheid wordt vrijgegeven, zodra de douaneschuld is
tenietgegaan of geacht wordt niet te zijn ontstaan overeenkomstig
artikel 2.74, dan wel niet meer kan ontstaan.

	2. Indien de douaneschuld ten dele is tenietgegaan of voor een gedeelte
van het bedrag waarvoor zekerheid werd gesteld, niet meer kan ontstaan,
wordt de gestelde zekerheid op verzoek van de belanghebbende
dienovereenkomstig gedeeltelijk vrijgegeven, tenzij het betrokken bedrag
dit niet rechtvaardigt.

Artikel 2.98

	Bij regeling van Onze Minister van Financiën kunnen andere in het
kader van de wet passende nadere regels worden gesteld ter aanvulling
van in deze titel geregelde onderwerpen.

TITEL 7 DOUANE-ENTREPOTS

Artikel 2.99

	Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt met inachtneming
van de bepalingen van dit hoofdstuk, het stelsel van douane-entrepots
vastgesteld dat geldt voor de opslag van goederen onder douanetoezicht
in een door de inspecteur goedgekeurde inrichting zonder
verschuldigdheid van invoerrechten.

Artikel 2.100

	1. Douane-entrepots kunnen zijn bestemd voor gebruik door eenieder of
voor gebruik door een beheerder. Zij zijn ambtelijk gesloten, tenzij
door de inspecteur in het geval van een douane-entrepot voor gebruik
door een beheerder, wordt goedgekeurd dat onder de nodige waarborgen
wordt afgezien van ambtelijke sluiting. Tot de bedoelde waarborgen
behoort in elk geval dat zekerheid wordt gesteld voor de invoerrechten
die verschuldigd kunnen worden.

	2. Accijnsgoederen mogen slechts in een douane-entrepot worden
opgeslagen, indien deze bij of krachtens hoofdstuk IV voor zodanige
opslag vatbaar zijn verklaard.

Artikel 2.101

	1. Voor het beheer van een douane-entrepot is een vergunning van de
inspecteur vereist.

	2. De persoon die een douane-entrepot wenst te beheren, dient daartoe
een schriftelijk verzoek in bij de inspecteur. Het verzoek bevat alle
gegevens en informatie die nodig zijn voor een toetsing van het verzoek
aan deze titel, aan de bij of krachtens artikel 2.99 bedoelde algemene
maatregel van bestuur, alsmede gegevens waaruit blijkt dat er een
economische behoefte bestaat aan de opslag in douane-entrepot zoals
verzocht. De vergunning wordt slechts afgegeven aan op de BES eilanden
gevestigde personen.

	3. De inspecteur geeft een vergunning tot het beheren van een
douane-entrepot slechts af indien hij het toezicht en de controle daarop
ongehinderd kan uitoefenen en zonder administratieve maatregelen te
moeten nemen die niet in verhouding staan tot de economische behoeften.

	4. In de vergunning wordt vastgesteld onder welke voorschriften en
beperkingen het douane-entrepot wordt beheerd.

	5. De vergunning is niet overdraagbaar. Voor de overname van een
douane-entrepot wordt een verzoek gedaan. Het tweede lid is van
overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.102

	1. Een douane-entrepot wordt niet in gebruik genomen alvorens de
ligging, de afscheiding van andere percelen en de bouw daarvan zijn
goedgekeurd door de inspecteur. Alle plaatsen die door de inspecteur
zijn goedgekeurd als ruimten voor tijdelijke opslag als bedoeld in
artikel 2.12 kunnen ook als douane-entrepot worden goedgekeurd.

	2. De in- en uitslag van goederen binnen de daarvoor vastgestelde
openingstijden, geschiedt onder toezicht van de inspecteur en wordt door
deze vastgelegd in een rekening met degene die verantwoordelijk is voor
de nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de plaatsing van
goederen onder het entrepotstelsel.

	3. Indien de administratie van de beheerder naar het oordeel van de
inspecteur daartoe voldoende waarborgen biedt, kan deze afzien van de
eis van ambtelijke sluiting, doch onder zekerheidstelling voor de
invoerrechten die verschuldigd kunnen worden. De administratie treedt
tevens in de plaats van de rekening, bedoeld in het tweede lid.

	4. De inspecteur verricht periodiek een voorraadscontrole, teneinde
vast te stellen of overeenstemming bestaat tussen de rekening of
administratie en de aanwezige goederen. Teveel bevonden goederen worden
aangemerkt als in het douane-entrepot opgeslagen goederen.

Artikel 2.103

	1. In een vergunning als bedoeld in artikel 2.101 wordt bepaald voor
welke soort goederen de opslag in douane-entrepot wordt goedgekeurd.

	2. De inspecteur kan, onder de nodige voorzieningen tegen misbruik en
voor zover voldoende ruimte in het douane-entrepot aanwezig wordt
geacht, toestaan dat goederen van een andere dan de soort, bedoeld in
het eerste lid, worden opgeslagen in het douane-entrepot.

Artikel 2.104

	1. Goederen die zijn opgeslagen in douane-entrepot, blijven in de staat
waarin zij zijn aangebracht. Op schriftelijk verzoek van de beheerder
van het douane-entrepot en met toestemming van de inspecteur kunnen de
goederen behandelingen ondergaan ter verzekering van hun bewaring in
goede staat dan wel ter verbetering van hun presentatie of hun
handelskwaliteit dan wel ter voorbereiding op de distributie of
wederverkoop.

	2. Het eerste lid is niet van toepassing op accijnsgoederen, indien in
hoofdstuk IV zulks is bepaald.

Artikel 2.105

	Tenzij de inspecteur bepaalt dat, binnen een door hem te stellen
termijn, een nadere bestemming wordt gegeven aan goederen die zijn
opgeslagen in een douane-entrepot dat is bestemd voor de opslag door een
ieder, kunnen goederen voor onbepaalde tijd in douane-entrepot worden
opgeslagen.

Artikel 2.106

	1. Een vergunning kan worden ingetrokken:

	a. als de vergunninghouder schriftelijk hierom verzoekt;

	b. indien niet of niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van de
vergunning;

	c. indien na gedane waarschuwing, de vergunninghouder weigert zijn
verplichtingen na te komen;

	d. indien onjuiste of onvolledige gegevens werden verstrekt die van
beslissende invloed zijn geweest op het besluit tot afgifte van de
vergunning;

	e. als de vergunninghouder zijn bedrijfsactiviteiten heeft gestaakt.

	2. De intrekking van de vergunning wordt schriftelijk en met redenen
omkleed medegedeeld aan de vergunninghouder.

	3. Aan de goederen die op het moment van intrekking van de vergunning
in het douane-entrepot of in de accijnsgoederenplaats zijn opgeslagen,
wordt binnen een termijn van drie dagen te rekenen vanaf de datum van
intrekking van de vergunning, een nadere douanebestemming gegeven.
Indien na het verstrijken van bedoelde termijn geen nadere
douanebestemming aan de goederen is gegeven wordt de douanebestemming
invoer geacht te zijn gegeven aan de goederen. De inspecteur neemt alle
nodige maatregelen om de situatie van deze goederen te regulariseren.

TITEL 8 BESTUURLIJKE BOETEN EN STRAFRECHTELIJKE BEPALINGEN

AFDELING 1 BESTUURLIJKE BOETEN

Artikel 2.107

	Indien voor goederen de formaliteiten met betrekking tot het
binnenbrengen, aanbrengen en inklaren, niet, niet tijdig of niet
behoorlijk worden vervuld, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de
inspecteur degene die gehouden is deze formaliteiten te vervullen en
degene door wiens toedoen de formaliteiten niet, niet tijdig of niet
behoorlijk worden vervuld, ieder een boete van ten hoogste USD 140 kan
opleggen.

Artikel 2.108

	Indien voor goederen in tijdelijke opslag de formaliteiten welke nodig
zijn om aan deze goederen een douanebestemming te geven niet worden
vervuld binnen de ingevolge artikel 2.14 vastgestelde termijn vormt dit
een verzuim ter zake waarvan de inspecteur degene die deze formaliteiten
dient te vervullen en degene door wiens toedoen de formaliteiten niet
binnen deze termijn worden vervuld, ieder een boete van ten hoogste USD
140 kan opleggen.

Artikel 2.109

	Indien voor goederen waaraan de douanebestemming tijdelijke invoer,
doorgaand vervoer of doorvoer is gegeven, de aan deze bestemmingen
verbonden formaliteiten ter beëindiging daarvan niet of niet tijdig
worden vervuld, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur
degene die deze formaliteiten dient te vervullen en degene door wiens
toedoen die formaliteiten niet of niet tijdig worden vervuld ieder een
boete van ten hoogste USD 140 kan opleggen.

Artikel 2.110

	Indien in een ruimte voor tijdelijke opslag, douane-entrepot, of in een
handels- en dienstenentrepot een vermis wordt bevonden, vormt dit een
verzuim ter zake waarvan de inspecteur de beheerder van de ruimte voor
tijdelijke opslag, het douane-entrepot, of degene die tot vestiging in
een handels- en dienstenentrepot is toegelaten onderscheidenlijk degene
die aan de goederen de douanebestemming douane-entrepot of handels- en
dienstenentrepot heeft gegeven, een boete van ten hoogste USD 140 kan
opleggen.

Artikel 2.111

	Indien voor uitgaande goederen de formaliteiten met betrekking tot het
uitgaan van deze goederen niet, niet tijdig of niet behoorlijk worden
vervuld, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur degene die
gehouden is deze formaliteiten te vervullen en degene door wiens toedoen
de formaliteiten niet, niet tijdig of niet behoorlijk worden vervuld,
ieder een boete van ten hoogste USD 140 kan opleggen.

Artikel 2.112

	1. Indien voor goederen waarvoor geen invoerrechten verschuldigd zijn
of die voor vrijstelling in aanmerking komen, een onjuiste aangifte
wordt gedaan, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur de
aangever een boete van ten hoogste USD 140 kan opleggen.

	2. Indien voor goederen, waarvoor invoerrechten verschuldigd zijn, een
onjuiste aangifte wordt gedaan welke niet van invloed is op het bedrag
van de verschuldigde invoerrechten, vormt dit een verzuim ter zake
waarvan de inspecteur de aangever een boete van ten hoogste USD 140 kan
opleggen.

Artikel 2.113

	1. Indien voor aan invoerrechten onderworpen goederen een onjuiste
aangifte wordt gedaan, ten gevolge waarvan geen of minder invoerrechten
zou worden betaald, vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur
de schuldenaar een boete van ten hoogste 25 percent van het bedrag van
de verschuldigde dan wel meerverschuldigde invoerrechten kan opleggen,
met dien verstande dat bij herhaling van de handeling dit percentage
telkenmale met 25 percent wordt verhoogd tot ten hoogste 100 percent.

	2. Indien een handelen of nalaten tot een douaneschuld heeft geleid die
ingevolge artikel 2.76 dan wel artikel 2.78, derde lid, wordt
nagevorderd, terwijl de schuldenaar ter zake verwijtbaar is, vormt dit
een verzuim ter zake waarvan de inspecteur hem een boete van ten hoogste
100 percent van het bedrag van de douaneschuld, met een maximum van USD
5.600 kan opleggen.

	3. Indien het ontstaan van de douaneschuld als bedoeld in het tweede
lid te wijten is aan opzet of grove schuld van de schuldenaar, vormt dit
een vergrijp ter zake waarvan de inspecteur hem een boete van ten
hoogste 200 percent van het bedrag van de douaneschuld, doch ten minste
USD 140 kan opleggen.

	4. Het in het derde lid genoemde percentage wordt verhoogd tot 300% en
het daarin genoemde minimum wordt tot USD 560 verhoogd, indien de
schuldenaar kan worden verweten bedrieglijke handelingen te hebben
gepleegd of indien nog geen twee jaren zijn verstreken sinds hem een
boete ingevolge dat lid is opgelegd.

	5. Het bedrag aan boete, dat op grond van het derde en het vierde lid
wordt vastgesteld, is ten hoogste USD 14.000.

Artikel 2.114

	Indien niet, niet tijdig of niet behoorlijk wordt voldaan aan een
ingevolge deze wet vastgestelde voorwaarde, voorschrift of opgelegde
verplichting:

	a. aan een belanghebbende tot het aanwijzen van goederen;

	b. voortvloeiend uit een vergunning welke is verleend;

	c. aan een belanghebbende tot het overleggen van een juiste en
volledige tekening dan wel het verstrekken van juiste of volledige
informatie of gegevens;

	d. aan een belanghebbende tot het verstrekken van inlichtingen, het
verlenen van bijstand of medewerking en het overbrengen van goederen ten
behoeve van visitatie;

	e. tot het ervoor zorg dragen dat een aangebrachte
identificatiemaatregel in stand blijft als bedoeld in artikel 2.55,
derde lid; of

	f. tot het kosteloos ter beschikking stellen van werklieden,
hulpmiddelen en bijstand als bedoeld in artikel 2.54, eerste lid;

	vormt dit een verzuim ter zake waarvan de inspecteur degene die
gehouden is deze voorwaarde, bepaling of opgelegde verplichting te
vervullen een boete van ten hoogste USD 140 kan opleggen. Indien de
betrokkene opzet of grove schuld kan worden verweten, vormt dit een
vergrijp ter zake waarvan de inspecteur aan hem een boete kan opleggen
van ten hoogste USD 2.800.

Artikel 2.115

	Het overtreden van een krachtens dit hoofdstuk vastgestelde algemene
maatregel van bestuur of regeling van Onze Minister wie het aangaat kan
bij die algemene maatregel van bestuur, onderscheidenlijk regeling van
Onze Minister wie het aangaat, worden aangemerkt als een verzuim ter
zake waarvan de inspecteur degene aan wie het verzuim te wijten is een
boete kan opleggen van ten hoogste het in die algemene maatregel van
bestuur of regeling van Onze Minister wie het aangaat te vermelden
bedrag. Dat bedrag beloopt ten hoogste USD 2.800 indien het verzuim
betrekking heeft op een algemene maatregel van bestuur, en beloopt ten
hoogste USD 140 indien het verzuim betrekking heeft op een regeling van
Onze Minister wie het aangaat.

Artikel 2.116

	De bevoegdheid tot het opleggen van een boete als bedoeld in deze
afdeling vervalt door verloop van drie jaren na het tijdstip waarop het
verzuim of het vergrijp waarop de boete betrekking heeft, heeft
plaatsgevonden.

AFDELING 2 VOORSCHRIFTEN INZAKE HET OPLEGGEN VAN BESTUURLIJKE BOETEN

Artikel 2.117

	1. De inspecteur legt de bestuurlijke boete op bij beschikking.

	2. Op verzoek van degene aan wie het verzuim of het vergrijp te wijten
is en die de kennisgeving van de beschikking wegens zijn gebrekkige
kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt de
inspecteur er zoveel mogelijk zorg voor dat de in die kennisgeving van
die beschikking vermelde gronden aan degene aan wie het verzuim of het
vergrijp te wijten is, worden medegedeeld in een voor hem begrijpelijke
taal.

	3. Indien een bestuurlijke boete gelijktijdig wordt opgelegd met de
vaststelling van een uitnodiging tot betaling, wordt het bedrag van de
boete afzonderlijk op het aanslagbiljet vermeld.

Artikel 2.118

	Indien de grondslag voor een bestuurlijke boete wordt gevormd door het
bedrag aan invoerrechten, wordt de opgelegde boete naar evenredigheid
verlaagd bij vermindering of teruggaaf van invoerrechten, voor zover
deze vermindering of teruggaaf, het bedrag aan invoerrechten betreft
waarover de boete is berekend.

Artikel 2.119

	1. Als degene aan wie het verzuim of het vergrijp te wijten is, is
overleden, wordt aan hem geen bestuurlijke boete opgelegd.

	2. Indien een bestuurlijke boete op het tijdstip van overlijden van
degene aan wie het verzuim of het vergrijp te wijten is niet
onherroepelijk vaststaat, vernietigt de inspecteur de beschikking
waarbij de bestuurlijke boete is opgelegd op verzoek van een
belanghebbende bij beschikking.

	3. Indien een bestuurlijke boete op het tijdstip van het overlijden van
degene aan wie het verzuim of het vergrijp te wijten is onherroepelijk
vaststaat, maar nog niet of niet volledig is betaald, verlaagt de
inspecteur op verzoek van een belanghebbende of uit eigen beweging de
boete tot het op het tijdstip betaalde bedrag bij beschikking.

	4. Het verzoek, bedoeld in het derde, onderscheidenlijk vierde lid,
wordt ingediend binnen vijf jaren nadat degene aan wie het verzuim of
het vergrijp te wijten is, is overleden.

Artikel 2.120

	1. Alvorens een bestuurlijke boete wegens een vergrijp op te leggen,
stelt de inspecteur degene aan wie het vergrijp te wijten is in kennis
van zijn voornemen daartoe, onder vermelding van de gronden waarop het
voornemen berust.

	2. De inspecteur stelt degene aan wie het vergrijp te wijten is in de
gelegenheid binnen een door hem te stellen termijn de in die
kennisgeving vermelde gronden gemotiveerd te betwisten.

Artikel 2.121

	1. De inspecteur kan degene aan wie het verzuim of het vergrijp te
wijten is ten aanzien van wie de redelijke verwachting bestaat dat hem
een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, oproepen voor een verhoor.
In deze oproep deelt de inspecteur hem mee dat hij zich desgewenst kan
laten bijstaan.

	2. Voordat het verhoor aanvangt, deelt de inspecteur degene aan wie het
verzuim of het vergrijp te wijten is mede dat hij niet tot antwoorden
verplicht is.

	3. Op verzoek van degene aan wie het verzuim of vergrijp te wijten is
en die de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt de inspecteur er
zorg voor dat een tolk wordt benoemd die degene aan wie het verzuim of
het vergrijp te wijten is tijdens het verhoor kan bijstaan, tenzij
redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat;
aan de tolk wordt ten laste van het Rijk een vergoeding toegekend
ingevolge het Besluit tarief justitiekosten strafzaken.

Artikel 2.122

	De inspecteur stelt degene aan wie het verzuim of het vergrijp te
wijten is op diens verzoek in de gelegenheid inzage te nemen in, dan wel
kopieën, leesbare afdrukken of uittreksels te vervaardigen van de
gegevensdragers waarop het voornemen tot het opleggen, dan wel het
opleggen van een bestuurlijke boete berust.

Artikel 2.123

	De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt
indien ter zake van het feit op grond waarvan de boete kan worden
opgelegd, tegen degene die haar heeft belopen een strafvervolging is
ingesteld en het onderzoek op de zitting van het Gerecht in eerste
aanleg is aangevangen, dan wel het recht tot strafvervolging is
vervallen ingevolge artikel 2.147 van deze wet.

Artikel 2.124

	Deze afdeling is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van anderen
dan degene aan het verzuim of het vergrijp te wijten is, aan wie
ingevolge de douanewetgeving een bestuurlijke boete kan worden opgelegd.

Artikel 2.125

	Van de bij beschikking opgelegde bestuurlijke boete kan door of vanwege
Onze Minister van Financiën gehele of gedeeltelijke kwijtschelding
worden verleend.

AFDELING 3 STRAFRECHTELIJKE BEPALINGEN

Artikel 2.126

	1. Degene die op onregelmatige wijze goederen binnenbrengt op één van
de BES eilanden wordt gestraft hetzij met hechtenis van ten hoogste een
jaar of een geldboete van de vijfde categorie of, indien de te weinig
geheven invoerrechten hoger zijn dan dit bedrag, ten hoogste eenmaal het
bedrag van de te weinig geheven invoerrechten, hetzij met beide
voormelde straffen.

	2. Degene die een in het eerste lid genoemd feit opzettelijk begaat
wordt gestraft hetzij met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of
geldboete van de vijfde categorie of, indien de te weinig geheven
invoerrechten hoger zijn dan dit bedrag, ten hoogste tweemaal het bedrag
van de te weinig geheven invoerrechten, hetzij met beide voormelde
straffen.

Artikel 2.127

	1. Degene die in strijd met artikel 2.18 goederen naar een plaats
buiten één van de BES eilanden brengt, wordt gestraft hetzij met
hechtenis van ten hoogste een jaar of een geldboete van de vijfde
categorie.

	2. Degene die een in het eerste lid genoemd feit opzettelijk begaat
wordt gestraft hetzij met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of
geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2.128

	1. Degene die een bij dit hoofdstuk vereiste aangifte dan wel een
verklaring tot inklaring of tot uitklaring niet, onjuist of onvolledig
doet, wordt gestraft hetzij met hechtenis van ten hoogste een jaar of
geldboete van de vijfde categorie of, indien de te weinig geheven
invoerrechten hoger zijn dan dit bedrag, ten hoogste eenmaal het bedrag
van de te weinig geheven invoerrechten, hetzij met beide voormelde
straffen.

	2. Met dezelfde straf wordt gestraft degene die aan goederen een
douanebestemming geeft terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden
dat verschil bestaat tussen de goederen en de omschrijving daarvan in de
aangifte en op vordering van de daarmee belaste ambtenaar de goederen of
een bepaald gedeelte daarvan aanwijst zonder die ambtenaar van die
wetenschap of het vermoeden op de hoogte te stellen.

	3. Voor zover niet het tegendeel blijkt of is bepaald, wordt bij
bevindingen van verschil tussen de goederen en de omschrijving daarvan
in de aangifte dan wel de verklaring tot inklaring of tot uitklaring dit
verschil reeds geacht bij het doen van de aangifte te hebben bestaan.

	4. Degene die een in het eerste lid bedoelde feit opzettelijk begaat
met het oogmerk om de invoerrechten geheel of ten dele te ontduiken of
de ontduiking daarvan te bevorderen, wordt gestraft hetzij met
gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde
categorie of, indien de te weinig geheven invoerrechten hoger zijn dan
dit bedrag, ten hoogste tweemaal het bedrag van de te weinig geheven
invoerrechten, hetzij met beide voormelde straffen.

Artikel 2.129

	1. Degene die goederen, waarvoor een in dit hoofdstuk voorziene
aangifte dan wel verklaring tot inklaring of tot uitklaring niet is
gedaan, lost, laadt, vervoert, in enig gebouw, erf of besloten terrein
inslaat, voorhanden heeft of daaruit uitslaat, koopt, verkoopt, te koop
aanbiedt of aflevert, terwijl de invoerrechten niet zijn voldaan, noch
overeenkomstig deze wet zijn verzekerd, wordt gestraft hetzij met
hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de vijfde categorie
of, indien de te weinig geheven invoerrechten hoger zijn dan dit bedrag,
ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig geheven invoerrechten,
hetzij met beide voormelde straffen.

	2. Goederen welke in strijd met deze wet worden gelost, geladen,
vervoerd, in enig gebouw, erf of besloten terrein worden ingeslagen,
voorhanden gehouden of daaruit uitgeslagen, of worden vervoerd,
ingeslagen, voorhanden gehouden of uitgeslagen in strijd met een daartoe
strekkend verbod, worden geacht te vallen onder het eerste lid, tenzij
aannemelijk is dat daarvan de verschuldigde invoerrechten zijn voldaan
of de heffing van die rechten overeenkomstig dit hoofdstuk is verzekerd.

	3. Degene die een feit als omschreven in de voorgaande leden begaat,
terwijl hij weet of vermoedt of redelijkerwijs kon vermoeden dat de
invoerrechten niet zijn voldaan, noch overeenkomstig deze wet zijn
verzekerd, wordt gestraft hetzij met gevangenisstraf van ten hoogste
vier jaren of geldboete van de vijfde categorie of, indien de te weinig
geheven invoerrechten hoger zijn dan dit bedrag, ten hoogste tweemaal
het bedrag van de te weinig geheven invoerrechten, hetzij met beide
voormelde straffen.

Artikel 2.130

	1. Degene die bij de toepassing van de bepalingen bij of krachtens deze
wet tegenover de inspecteur een of meer valse of vervalste bescheiden
gebruikt of doet gebruiken, wordt gestraft hetzij met hechtenis van ten
hoogste een jaar of geldboete van de vijfde categorie of, indien de te
weinig geheven invoerrechten hoger zijn dan dit bedrag, ten hoogste
eenmaal het bedrag van de te weinig geheven invoerrechten, hetzij met
beide voormelde straffen.

	2. Degene die het feit omschreven in het eerste lid opzettelijk begaat
met het oogmerk om de invoerrechten geheel of ten dele te ontduiken of
de ontduiking daarvan te bevorderen, wordt gestraft hetzij met
gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde
categorie of, indien de te weinig geheven invoerrechten hoger zijn dan
dit bedrag, ten hoogste tweemaal het bedrag van de te weinig geheven
invoerrechten, hetzij met beide voormelde straffen.

Artikel 2.131

	1. Degene die ingevolge dit hoofdstuk bevoegd is gebruik te maken van
een vereenvoudigde regeling inzake een bepaalde douaneprocedure en in
strijd met de voorwaarden en bepalingen daarvan handelt wordt gestraft
hetzij met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de vijfde
categorie of, indien de te weinig geheven invoerrechten hoger zijn dan
dit bedrag, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig geheven
invoerrechten, hetzij met beide voormelde straffen.

	2. Degene die het in het voorgaand lid omschreven feit opzettelijk
begaat met het oogmerk om de invoerrechten geheel of ten dele te
ontduiken of de ontduiking daarvan te bevorderen, wordt gestraft hetzij
met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de
vijfde categorie of, indien de te weinig geheven invoerrechten hoger
zijn dan dit bedrag, ten hoogste tweemaal het bedrag van de te weinig
geheven invoerrechten, hetzij met beide voormelde straffen.

Artikel 2.132

	1. Degene die in strijd handelt met de verplichtingen en voorwaarden
die voortvloeien uit een douanebestemming die bij dit hoofdstuk aan
goederen is gegeven wordt gestraft hetzij met gevangenisstraf van ten
hoogste een jaar of geldboete van de vijfde categorie of, indien de te
weinig geheven invoerrechten hoger zijn dat dit bedrag, ten hoogste
tweemaal het bedrag van de te weinig geheven invoerrechten, hetzij met
beide voormelde straffen.

	2. Degene die het in het eerste lid genoemde feit opzettelijk begaat
wordt gestraft hetzij met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of
geldboete van de vijfde categorie of, indien de te weinig geheven
invoerrechten hoger zijn dan dit bedrag, ten hoogste tweemaal het bedrag
van de te weinig geheven invoerrechten, hetzij met beide voormelde
straffen.

Artikel 2.133

	1. Degene die de in de artikelen 3.31 en 3.148 opgenomen
verbodsbepalingen overtreedt, wordt gestraft hetzij met gevangenisstraf
van ten hoogste een jaar of geldboete van de vijfde categorie of, indien
de te weinig geheven invoerrechten dan wel de teruggegeven invoerrechten
hoger zijn dan dit bedrag, ten hoogste eenmaal het bedrag van de te
weinig geheven of teveel teruggegeven invoerrechten, hetzij met beide
voormelde straffen.

	2. Degene die het in het eerste lid omschreven feit opzettelijk begaat
wordt gestraft hetzij met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar of
geldboete van de vijfde categorie of, indien de te weinig geheven
invoerrechten dan wel de teruggegeven invoerrechten hoger zijn dan dit
bedrag, ten hoogste tweemaal het bedrag van de te weinig geheven of
teveel teruggegeven invoerrechten, hetzij met beide voormelde straffen.

Artikel 2.134

	1. Degene die niet, niet tijdig, onjuist of onvolledig voldoet aan een
hem bij dit hoofdstuk opgelegde verplichting:

	a. tot het inrichten en voeren van een administratie op de
voorgeschreven wijze en het bewaren van gegevensdragers of de inhoud
daarvan;

	b. tot het ter inzage geven of ter beschikking stellen van
gegevensdragers of de inhoud daarvan aan de inspecteur of aan andere met
administratieve rechtsmacht beklede bevoegde ambtenaren;

	c. tot het verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen;

	d. welke is opgenomen in een vergunning, aan hem verleend als gebruiker
van een gebouw, erf of besloten terrein;

	e. tot het gehoor geven aan een vordering die is gedaan door de
inspecteur,

	wordt gestraft hetzij met hechtenis van ten hoogste een jaar of
geldboete van de vijfde categorie, hetzij met beide voormelde straffen.

	2. Met dezelfde straf wordt gestraft degene die handelingen verricht
zonder de daarvoor vereiste toestemming van de inspecteur, bedoeld in de
artikelen 2.11, 2.12, 2.15, 2.18, tweede lid en artikel 2.104, eerste
lid.

	3. Degene die de in het eerste of tweede lid omschreven feiten
opzettelijk begaat wordt gestraft hetzij met gevangenisstraf van ten
hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie, hetzij met
beide voormelde straffen.

Artikel 2.135

	1. Overtreding van krachtens dit hoofdstuk bij algemene maatregel van
bestuur vastgestelde bepalingen wordt, voor zover die overtreding is
aangemerkt als strafbaar feit, gestraft hetzij met een gevangenisstraf
van ten hoogste een jaar of geldboete van de vierde categorie.

	2. Overtreding van krachtens dit hoofdstuk bij regeling van Onze
Minister wie het aangaat vastgestelde bepalingen, wordt voor zover die
overtreding is aangemerkt als strafbaar feit, gestraft met geldboete van
de derde categorie.

3. In afwijking van het eerste lid wordt overtreding van krachtens
artikel 2.26 vastgestelde bepalingen, voor zover die overtreding is
aangemerkt als strafbaar feit en betrekking heeft op goederen die
ingevolge regelingen van internationaal of nationaal recht worden
aangemerkt als strategische goederen, gestraft met een gevangenisstraf
van ten hoogste zes jaar of een geldboete van de vijfde categorie.

Artikel 2.136

	De bedragen, bedoeld in de artikelen 2.126 tot en met 2.135 ten aanzien
van geldboetes, worden verhoogd met eenmaal het bedrag van die boete
indien het bepaalde in die artikelen betrekking heeft op goederen die
aan accijns zijn onderworpen.

Artikel 2.137

	Degene die opzettelijk het in artikel 4.6 opgenomen verbod overtreedt,
wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren en
geldboete van de vierde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten
hoogste eenmaal het bedrag van de te weinig geheven accijns, hetzij met
één van deze straffen.

Artikel 2.138

	Degene die opzettelijk een accijnsgoed waarvoor vrijstelling of
teruggaaf van accijns is verleend een bestemming geeft waarvoor geen
vrijstelling of teruggaaf van accijns zou zijn verleend, wordt gestraft
met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren en geldboete van de
vierde categorie of, indien dit bedrag hoger is, ten hoogste eenmaal het
bedrag van de te weinig geheven accijns, hetzij met één van deze
straffen.

Artikel 2.139

	1. Degene die het in artikel 4.66, eerste lid, opgenomen verbod
overtreedt, wordt gestraft met geldboete van de derde categorie.

	2. Degene die het in artikel 4.66, eerste lid, opgenomen verbod
overtreedt terwijl hij weet of redelijkerwijs kan weten dat het
distilleertoestel bestemd is of zal worden bestemd om te worden gebruikt
tot ontduiking van de accijns, wordt gestraft met gevangenisstraf van
ten hoogste vier jaren of geldboete van de vierde categorie.

Artikel 2.140

	1. Degene die een in de artikelen 4.68, eerste lid, 4.69, eerste en
tweede lid, of 4.70 opgenomen verbod overtreedt, wordt gestraft met
geldboete van de derde categorie.

	2. Degene die een van de in het eerste lid bedoelde verboden
opzettelijk overtreedt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten
hoogste twee jaren en geldboete van de vierde categorie, hetzij met
één van deze straffen.

Artikel 2.141

	1. Degene die tabaksproducten die in strijd met artikel 4.51 niet zijn
voorzien van de voorgeschreven accijnszegels uitslaat of invoert, wordt
gestraft met geldboete van de derde categorie

	2. Degene die het in het eerste lid bedoelde verbod opzettelijk
overtreedt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee
jaren en geldboete van de vierde categorie, hetzij met één van deze
straffen.

Artikel 2.142

	1. Degene die ter verkrijging van de beschikking tot toelating van een
rechtspersoon tot een handels- en dienstenentrepot, opzettelijk onjuiste
of onvolledige gegevens verstrekt, wordt gestraft, hetzij met
gevangenisstraf van ten hoogste vier jaar en met geldboete van de vijfde
categorie, hetzij met één van deze straffen.

	2. Degene aan wiens schuld te wijten is dat de in het eerste lid
bedoelde gegevens onjuist of onvolledig zijn verstrekt, wordt gestraft
hetzij met hechtenisstraf van ten hoogste een jaar en met geldboete van
de vijfde categorie, hetzij met één van deze straffen.

	3. Degene die goederen vanuit een handels- en dienstenentrepot zonder
de vereiste douaneformaliteiten te vervullen uitslaat, dan wel goederen
in een handels- en dienstenentrepot voorhanden heeft die ingevolge de
bij of krachtens artikel 5.7 bedoelde regeling, daarin niet aanwezig
mogen zijn, dan wel goederen in een handels- en dienstenentrepot
voorhanden heeft in strijd met de in genoemde regeling voor het hebben
van die goederen in een handels- en dienstenentrepot gestelde
voorwaarden, wordt gestraft, hetzij met gevangenisstraf van ten hoogste
twaalf maanden en met geldboete van de vijfde categorie, hetzij met
één van deze straffen.

	4. De goederen, bedoeld in het derde lid, worden verbeurd verklaard en
overeenkomstig artikel 2.133 van deze wet in beslag genomen.

AFDELING 4 ALGEMENE BEPALINGEN VAN STRAFRECHT

Artikel 2.143

	De bij dit hoofdstuk strafbaar gestelde feiten, waarop gevangenisstraf
is gesteld, zijn misdrijven. De overige bij dit hoofdstuk strafbaar
gestelde feiten, alsmede de in de op dit hoofdstuk berustende bepalingen
gestelde feiten, zijn overtredingen.

Artikel 2.144

	Bij onherroepelijke veroordeling wegens een bij wettelijke regelingen
als misdrijf aangemerkt strafbaar feit alsmede wegens een bij artikel
2.149, onderdeel a, bedoeld misdrijf, begaan door een douane-expediteur
in de uitoefening van zijn bedrijf, kan de rechter ontzetting uitspreken
van het recht om het bedrijf van douane-expediteur uit te oefenen voor
een tijd die de duur van de gevangenisstraf ten minste zes maanden en
ten hoogste zes jaren te boven gaat, of in geval van veroordeling tot
geldboete als enige hoofdstraf, voor een tijd van tenminste zes maanden
en ten hoogste zes jaren.

Artikel 2.145

	Het recht tot strafvervolging op de voet van deze afdeling met
betrekking tot een verzuim of een vergrijp als bedoeld in deze titel,
vervalt ten aanzien van degene aan wie de inspecteur ter zake van dat
verzuim of dat vergrijp reeds een bestuurlijke boete heeft opgelegd.

AFDELING 5 ALGEMENE BEPALINGEN VAN STRAFVORDERING

Artikel 2.146

	1. Met het opsporen van bij dit hoofdstuk of de daarop berustende
bepalingen strafbaar gestelde feiten zijn behalve de in artikel 184 van
het Wetboek van Strafvordering BES bedoelde personen belast, de
inspecteur, de ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake
douane, dan wel de ambtenaren die bij regeling van Onze Minister van
Financiën in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat
zijn aangewezen.

	2. Bij het opsporen van bij dit hoofdstuk strafbaar gestelde feiten
gelden de opsporingsbevoegdheden en procedures van het Wetboek van
Strafvordering BES, tenzij in deze afdeling hiervan afwijkende
bepalingen zijn opgenomen.

	3. Alle processen-verbaal betreffende bij dit hoofdstuk of de op daarop
berustende bepalingen strafbaar gestelde feiten worden ingezonden bij de
inspecteur. De inspecteur doet de processen-verbaal betreffende
strafbare feiten, ter zake waarvan inverzekeringstelling of voorlopige
hechtenis is toegepast dan wel een woning tegen de wil van de bewoner is
binnengetreden, met de in beslag genomen voorwerpen onverwijld toekomen
aan de officier van justitie. De overige processen-verbaal doet de
inspecteur, met de in beslag genomen voorwerpen, toekomen aan de
officier van justitie, indien hij een vervolging wenselijk acht.

	4. De officier van justitie is bevoegd, de zaak ter afdoening weer in
handen van de inspecteur te stellen, welke daarmede alsdan kan handelen
overeenkomstig artikel 2.147.

	5. Artikel 14 van het Wetboek van Strafvordering BES vindt geen
toepassing in zaken, waarin de inspecteur het procesverbaal niet aan de
officier van justitie heeft doen toekomen.

Artikel 2.147

	1. In zaken waarin de inspecteur het procesverbaal niet ingevolge het
bepaalde in artikel 2.146, derde lid, in handen van de officier van
justitie heeft doen toekomen, vervalt het recht tot strafvervolging door
vrijwillige voldoening aan de schikkingvoorwaarden die de inspecteur ter
voorkoming van strafvervolging heeft gesteld. Bij regeling van Onze
Minister van Financiën kunnen functionarissen worden aangewezen die
deze bevoegdheid namens de inspecteur kunnen uitoefenen.

	2. Bij beschikking van de inspecteur kunnen als voorwaarden worden
gesteld:

	a. betaling van een geldsom aan het Rijk, te bepalen op ten minste USD
56 en ten hoogste het maximum van de geldboete die voor dat feit kan
worden opgelegd;

	b. afstand van voorwerpen die in beslag zijn genomen en vatbaar zijn
voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer;

	c. uitlevering, of voldoening aan het Rijk van de geschatte waarde, van
voorwerpen die vatbaar zijn voor verbeurdverklaring;

	d. voldoening aan het Rijk van een geldsom gelijk aan of lager dan het
geschatte voordeel - met inbegrip van de besparing van kosten - door de
verdachte verkregen door middel van of uit het strafbare feit; of

	e. het alsnog voldoen aan een uit deze wet voortvloeiende verplichting.

	3. De inspecteur bepaalt telkens de termijn waarbinnen aan de gestelde
voorwaarden moet zijn voldaan en zo nodig tevens de plaats waar zulks
moet geschieden. De gestelde termijn kan voor de afloop ervan een keer
worden verlengd.

	4. De in het tweede lid bedoelde geldsommen worden ingevorderd op de
wijze voorzien in hoofdstuk VIII, titel 5, van de Belastingwet BES.
Daartoe wordt een afschrift van de beschikking, bedoeld in het tweede
lid, aan de ontvanger ter hand gesteld.

Artikel 2.148

	1. De inspecteur en de ambtenaren belast met de opsporing van de bij
dit hoofdstuk of de op daarop berustende bepalingen strafbaar gestelde
feiten, zijn te allen tijde bevoegd tot inbeslagneming van de ingevolge
het Wetboek van Strafvordering BES voor inbeslagneming vatbare
voorwerpen. Zij kunnen daartoe hun uitlevering vorderen.

	2. De goederen, vaartuigen, voertuigen, werktuigen, gereedschappen of
andere voorwerpen, waarmede enige overtreding van deze wet is gepleegd,
kunnen door de in het eerste lid bedoelde ambtenaren als stukken van
overtuiging worden ingenomen en door hen in beslag worden genomen indien
zij vatbaar voor verbeurdverklaring zijn.

	3. Bij het opsporen van bij dit hoofdstuk of de daarop berustende
bepalingen strafbare gestelde feiten hebben de inspecteur en de in het
eerste lid bedoelde ambtenaren toegang tot elke plaats welke zij
redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig vinden. Zij zijn
bevoegd zich door bepaalde door hen aangewezen personen te doen
vergezellen.

	4. In een woning treden zij op de voet van het eerste lid zonder de
uitdrukkelijke toestemming van de bewoner niet binnen dan vergezeld van
een officier van justitie of hulpofficier van justitie dan wel voorzien
van een algemene of bijzondere schriftelijke last van de
procureur-generaal of van de officier van justitie, dan wel voorzien van
een bijzondere schriftelijke last van een zijner hulpofficieren.

	5. Van het in het vierde lid bedoelde binnentreden wordt binnen
tweemaal vierentwintig uur proces-verbaal opgemaakt. Daarin wordt
melding gemaakt van het tijdstip van het binnentreden en van het beoogde
doel, alsmede van de omstandigheid dat zij zich door bepaalde personen
hebben doen vergezellen.

Artikel 2.149

	1. De inspecteur en de ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing
van de misdrijven omschreven:

	a. in de artikelen 183, 183a,185 tot en met 188 en artikel 190 van het
Wetboek van Strafrecht BES welke jegens hen zijn begaan;

	b. in de artikelen 273 tot en met 282 van het Wetboek van Strafrecht
BES welke jegens hen zijn begaan gedurende of ter zake van de
rechtmatige uitoefening van hun bediening.

	2. De ontvanger en degenen die namens hem een taak uitoefenen zijn
belast met de opsporing van de in het eerste lid omschreven misdrijven.

Artikel 2.150

	1. Met betrekking tot bij dit hoofdstuk of de daarop berustende
bepalingen strafbaar gestelde feiten is de inspecteur bevoegd een van
een misdrijf verdachte persoon naar een plaats voor verhoor te geleiden
dan wel diens aanhouding of voorgeleiding te bevelen.

	2. Indien de inspecteur die de verdachte heeft aangehouden of voor wie
de verdachte wordt geleid de inverzekeringstelling of de bewaring van de
verdachte nodig oordeelt, doet hij de verdachte voorgeleiden voor de
officier van justitie of voor een hulpofficier van justitie.

	3. Indien de verdachte niet voor de officier van justitie of voor een
hulpofficier van justitie wordt voorgeleid, wordt de verdachte, na te
zijn verhoord, dadelijk in vrijheid gesteld.

	4. De verdachte mag niet langer dan zes uren voor verhoor worden
opgehouden met dien verstande dat de tijd tussen 10 uur 's avonds en 8
uur 's morgens, alsmede de tijd benodigd voor de overbrenging van de
plaats van aanhouding naar de plaats van verhoor, niet wordt
meegerekend.

Artikel 2.151

	1. De goederen die in beslag zijn genomen ter zake van het begaan van
strafbare feiten als bedoeld in dit hoofdstuk of de daarop berustende
bepalingen kunnen, voor zover de eisen van het onderzoek of het algemeen
belang bij hun vernietiging of onbruikbaarmaking zich daartegen niet
verzetten, zo nodig na monsterneming, overeenkomstig bij regeling van
Onze Minister van Financiën te stellen regels, tegen zekerheidstelling
worden vrijgegeven.

	2. Het bepaalde in het eerste lid vindt geen toepassing ten aanzien van
goederen, in beslag genomen in zaken waarin de inspecteur het
proces-verbaal ingevolge het bepaalde in artikel 2.146, derde lid, aan
de officier van justitie heeft doen toekomen en deze niet nadien het
proces-verbaal overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.146, vierde lid
weer in handen heeft gesteld van de inspecteur.

	3. De overeenkomstig het eerste lid gestelde zekerheid treedt voor de
toepassing van bepalingen betreffende verbeurdverklaring en
inbeslagneming, alsmede voor de uitoefening van het recht van verhaal,
in de plaats van de in beslag genomen goederen.

Artikel 2.152

	Bij veroordeling wegens een in de artikelen 2.126 tot en met 2.129 en
2.133 omschreven feiten kunnen de in artikel 35 van het Wetboek van
Strafrecht BES genoemde voorwerpen en vorderingen ook worden verbeurd
verklaard, indien zij niet aan de in dat artikel bedoelde personen
toebehoren.

Artikel 2.153

	Ten dienste van de vervolging en berechting van bij dit hoofdstuk of de
daarop berustende bepalingen strafbaar gestelde feiten kan Onze Minister
van Financiën, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie,
ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane, aanwijzen
die het contact onderhouden met het openbaar ministerie.

Artikel 2.154

	De griffier van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie verstrekt aan de
inspecteur desgevraagd kosteloos afschrift of uittreksel van vonnissen
of beslissingen, met toepassing van dit hoofdstuk gewezen of genomen.

Artikel 2.155

	1. Van goederen die ter zake van het begaan van strafbare feiten als
bedoeld in dit hoofdstuk of de op daarop berustende bepalingen, in
beslag zijn genomen van onbekende personen, wordt volgens bij regeling
van Onze Minister van Financiën te stellen regels in het openbaar
mededeling gedaan.

	2. Indien niet binnen een jaar na dagtekening van de in het eerste lid
bedoelde mededeling op voldoende wijze blijkt wie de ten aanzien van de
in beslag genomen goederen bevonden overtreding van de douanewetgeving
heeft begaan en evenmin de belanghebbende bij de goederen aannemelijk
maakt dat zij ten onrechte in beslag zijn genomen, vervallen de goederen
aan de Staat.

TITEL 9 GEHEIMHOUDING EN BIJZONDERE BEPALINGEN

Artikel 2.156

	1. Een ieder die betrokken is bij de uitvoering van dit hoofdstuk,
hoofdstuk III of hoofdstuk V en daarbij de beschikking krijgt over
gegevens waarvan hij het vertrouwelijke karakter kent of redelijkerwijs
moet vermoeden, en voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of
wettelijk voorschrift ter zake van die gegevens een geheimhoudingsplicht
geldt, is verplicht tot geheimhouding van die gegevens behoudens voor
zover enig wettelijk voorschrift hem tot mededeling verplicht of uit
zijn taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit.

	2. Onze Minister van Financiën kan ontheffing verlenen van de
geheimhoudingsplicht, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2.157

	Artikel XLIX van de Aanpassingswet Algemene douanewet is van
overeenkomstige toepassing op de BES eilanden met inachtneming van de
bepalingen uit deze wet.

HOOFDSTUK III INVOERRECHTEN

TITEL 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 3.1

	1. Op de bepalingen in dit hoofdstuk zijn de bepalingen in of krachtens
hoofdstuk II van toepassing.

	2. In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij
anders is bepaald, verstaan onder:

	a. geharmoniseerde systeem: goederenlijst met cijfercoderingen
gebaseerd op het Internationaal Verdrag betreffende het geharmoniseerde
systeem inzake de omschrijving en codering van goederen (Trb. 1985,
108);

	b. vrijstelling: invoer van een categorie van goederen zonder heffing
van invoerrechten vanwege hun aard of bijzondere bestemming.

Artikel 3.2

	1. Onder de naam invoerrechten wordt een belasting geheven ter zake van
de invoer van goederen op één van de BES eilanden.

	2. Het tarief van de invoerrechten bedraagt USD nihil.

Artikel 3.3

	Invoerrechten worden geheven naar de waarde van de goederen,
vastgesteld aan de hand van de in titel 2 van dit hoofdstuk opgenomen
bepalingen.

Artikel 3.4

	1. Voor de vaststelling van het belastbare gewicht van naar het gewicht
belaste goederen wordt verstaan onder nettogewicht of gewicht zonder
nadere aanduiding: het eigen gewicht van het goed, ontdaan van alle
verpakkingsmiddelen.

	2. Voor de toepassing van het eerste lid worden beschouwd als
verpakkingsmiddelen: alle uitwendige en inwendige verpakkingsmiddelen,
omhulsels, opwindmiddelen en dergelijke voorzieningen.

Artikel 3.5

	1. Voor de berekening van invoerrechten wordt de waarde naar boven
afgerond in eenheden USD.

	2. Gedeelten van een kilogram, van een liter of van een meter worden
respectievelijk als een heel kilogram, een hele liter of een hele meter
in aanmerking genomen.

	3. Indien de hoeveelheid waarover het invoerrecht moet worden berekend,
minder is dan een kilogram, een liter of een meter, wordt in afwijking
van het tweede lid, een hoeveelheid die dient als grondslag voor de
berekening, bedoeld in het tweede lid, zodanig afgerond dat een gedeelte
van 100 gram, een gedeelte van een deciliter of een gedeelte van een
decimeter in aanmerking wordt genomen als 100 gram, een hele deciliter
of een hele decimeter.

	4. De door de aangever verschuldigde invoerrechten worden voor elke
onder een post op een aangifte ten invoer aangegeven partij goederen
naar boven afgerond op USD 0,10.

TITEL 2 DOUANEWAARDE

AFDELING 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 3.6

	1. Voor de toepassing van deze titel en titel 3 wordt verstaan onder:

	a. douanewaarde: de waarde van de ingevoerde goederen;

	b. identieke goederen: in hetzelfde land voortgebrachte goederen die in
alle opzichten, met inbegrip van de materiële kenmerken, kwaliteit en
reputatie gelijk zijn, maar waarbij geringe verschillen in uiterlijk
geen beletsel zijn om die goederen aan te merken als identiek;

	c. soortgelijke goederen: in hetzelfde land voortgebrachte goederen
die, ofschoon zij niet in alle opzichten eender zijn, dezelfde kenmerken
vertonen en gelijksoortige bestanddelen bevatten waardoor zij dezelfde
functies kunnen vervullen en in de handel uitwisselbaar kunnen zijn.

	2. Bij de vaststelling of goederen soortgelijk zijn, worden factoren
als de kwaliteit van de goederen, hun reputatie en de aanwezigheid van
een fabriekmerk of een handelsmerk in aanmerking genomen.

	3. Voor de toepassing van deze titel worden personen slechts geacht te
zijn verbonden indien:

	a. zij functionaris of directeur zijn van elkaars zaken;

	b. zij ingevolge wettelijke bepalingen worden erkend als in zaken
verbonden;

	c. zij tot elkaar in een werkgever - werknemer - verhouding staan;

	d. enig persoon, rechtstreeks of zijdelings, 5% of meer van het
stemgerechtigd uitstaand kapitaal of aandelen van beide bezit,
controleert of houdt;

	e. één van hen de ander, rechtstreeks of zijdelings, controleert;

	f. beide, rechtstreeks of zijdelings, worden gecontroleerd door een
derde persoon;

	g. zij samen, rechtstreeks of zijdelings, een derde persoon
controleren; of

	h. zij leden zijn van dezelfde familie. Personen worden slechts geacht
leden te zijn van dezelfde familie indien zij op een van de volgende
wijzen met elkaar bloed- of aanverwant zijn:

	1º. echtgenoot en echtgenote;

	2º. ouder en kind;

	3º. broers en zusters;

	4º. grootouder en kleinkind;

	5º. oom of tante en neef of nicht;

	6º. schoonouder en schoondochter of schoonzoon;

	7º. zwagers en schoonzusters.

	4. Voor de toepassing van deze titel worden personen die in zaken zijn
verbonden doordat de één exclusief agent, exclusief distributeur of
exclusief concessiehouder, hoedanig ook aangeduid, van de ander is,
enkel geacht te zijn verbonden, indien zij aan een van de criteria van
het derde lid voldoen.

Artikel 3.7

	Het tijdstip voor de bepaling van de douanewaarde is, tenzij anders is
bepaald, het tijdstip waarop de douaneaangifte wordt aanvaard.

Artikel 3.8

	Een ieder die direct of indirect bij de invoer van goederen is
betrokken, dient aan de inspecteur binnen een door hem vastgestelde
termijn alle nodige bescheiden en inlichtingen met betrekking tot die
invoer te verstrekken en de inspecteur alle bijstand te verlenen, die
hij redelijkerwijs noodzakelijk acht voor de uitoefening van zijn
bevoegdheden.

Artikel 3.9

	1. Bij de vaststelling van de douanewaarde met toepassing van de
artikelen 3.14 tot en met 3.24, dient van elke afzonderlijke transactie
een aangifte van gegevens inzake de douanewaarde te worden overgelegd
tenzij de goederen niet aan invoerrechten zijn onderworpen.

	2. De aangifte van gegevens inzake de douanewaarde kan alleen worden
overgelegd door een aangever die zijn verblijfplaats of handelsvestiging
heeft op een van de BES eilanden en die beschikt over de feitelijke
gegevens van de betreffende transactie, tenzij de aangever van de
goederen de douanebestemming doorgaand vervoer of tijdelijke invoer
geeft.

	3. De aangifte van gegevens inzake de douanewaarde bevat alle
noodzakelijke gegevens ter bepaling van de douanewaarde en wordt
opgenomen in de elektronische aangifte. Indien de aangifte schriftelijk
wordt gedaan, wordt de verklaring gesteld op een formulier dat
overeenstemt met een bij regeling van Onze Minister van Financiën
vastgesteld model.

	4. De aangifte van gegevens inzake de douanewaarde kan achterwege
blijven, indien:

	a. de douanewaarde per zending, niet zijnde deelzendingen of zendingen
die geregeld door eenzelfde afzender aan eenzelfde geadresseerde worden
gezonden, niet meer bedraagt dan USD 4.190; of

	b. het incidentele zendingen betreft die uitsluitend goederen bevatten
bestemd voor het persoonlijk gebruik door de geadresseerde of door leden
van zijn gezin, waarbij uit de aard en de hoeveelheden van de goederen
geen commerciële bijbedoelingen blijken.

	5. De inspecteur kan ten aanzien van goederen die regelmatig op
dezelfde plaats worden ingevoerd en die het voorwerp uitmaken van
overeenkomsten, gesloten onder dezelfde handelsvoorwaarden tussen
dezelfde verkoper en dezelfde koper, onder door hem te stellen
voorwaarden toestaan dat de in het eerste lid bedoelde gegevens niet
alle bij iedere aangifte ten invoer worden verstrekt.

Artikel 3.10

	1. De aangever verstrekt een afzonderlijke opgave van gegevens met
behulp waarvan de aangegeven douanewaarde is berekend, indien:

	a. een andere methode van waardebepaling wordt gehanteerd dan die
bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, onderdeel a; of

	b. ingevolge artikel 3.9, vierde lid, een aangifte van gegevens inzake
de douanewaarde als bedoeld in dat artikel, achterwege kan blijven,
tenzij de aangegeven douanewaarde rechtstreeks uit de factuur of uit
andere bescheiden blijkt.

	2. De opgave bevat ten minste:

	a. de methode van bepaling van de douanewaarde;

	b. een gedetailleerde opgave van de wijze van berekening; en

	c. indien van toepassing, een verwijzing naar een door de inspecteur op
grond van artikel 3.18, vierde lid, genomen beslissing.

	3. Ingeval de aangifte ten invoer schriftelijk is gedaan legt de
aangever een exemplaar van de factuur aan de inspecteur over, indien de
douanewaarde van de in te voeren goederen op grond van die factuur is
aangegeven. De inspecteur behoudt dit exemplaar.

Artikel 3.11

	Indien de inspecteur afwijkt van de aangifte, verstrekt hij binnen
één maand na ontvangst van een daartoe strekkend verzoek, een
schriftelijke toelichting op de wijze waarop het geharmoniseerde systeem
is toegepast dan wel de douanewaarde van de ingevoerde goederen is
vastgesteld, behoudens in de gevallen bedoeld in artikel 3.15, derde
lid.

	Het verzoek bedoeld in het eerste lid wordt uiterlijk één maand na
het vaststellen van de verschuldigde invoerrechten schriftelijk bij de
inspecteur ingediend.

Artikel 3.12

	1. Indien gegevens voor de bepaling van de douanewaarde zijn uitgedrukt
in een andere munteenheid dan die van de BES eilanden, wordt gebruik
gemaakt van de officiële wisselkoers zoals die is vastgesteld op het
tijdstip waarop de invoerrechten verschuldigd worden.

	2. Indien op het tijdstip waarop de invoerrechten verschuldigd worden
de officiële wisselkoers, bedoeld in het eerste lid, niet is
gepubliceerd of op het internet bekend gemaakt, wordt voor de bepaling
van de douanewaarde de gemiddelde wisselkoers van de voorafgaande week
gehanteerd.

	3. Indien gegevens voor de bepaling van de douanewaarde zijn uitgedrukt
in een munteenheid waarvoor het stelsel van Federale banken van de
Verenigde Staten van Amerika geen wisselkoersen publiceert, wordt een
wisselkoers gehanteerd op basis van die munteenheid ten opzichte van de
euro zoals die wordt gepubliceerd op de voorlaatste maandag van de maand
in de Financial Times Guide to World Currencies.

	4. De wisselkoers, bedoeld in het derde lid, geldt gedurende de
kalendermaand die volgt op de in het derde lid bedoelde publicatie in de
Financial Times Guide to World Currencies.

	5. Indien geen publicatie plaatsvindt op het tijdstip, bedoeld in het
derde lid, wordt de voor de betrokken munteenheid laatst in de Financial
Times Guide to World Currencies gepubliceerde wisselkoers van die
munteenheid ten opzichte van de euro geacht de op de voorlaatste maandag
van de maand gepubliceerde wisselkoers te zijn.

	6. Indien een munteenheid als bedoeld in het derde lid revalueert of
devalueert, waardoor de in de Financial Times Guide to World Currencies
gepubliceerde wisselkoers vijf percent of meer afwijkt van de in het
derde lid bedoelde wisselkoers, wordt de gerevalueerde dan wel
gedevalueerde wisselkoers als nieuwe wisselkoers gebruikt.

Artikel 3.13

	Indien goederen in een handels- en dienstenentrepot, een behandeling
hebben ondergaan of in een douane-entrepot een bepaalde door de
inspecteur toegestane behandeling hebben ondergaan, wordt op verzoek van
de aangever voor het bepalen van het bedrag van de invoerrechten
uitgegaan van de soort, de douanewaarde en de hoeveelheid die in
aanmerking zouden zijn genomen indien de goederen niet aan genoemde
behandelingen zouden zijn onderworpen.

AFDELING 2 METHODEN VAN BEPALING DOUANEWAARDE

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 3.14

	1. De douanewaarde van in te voeren goederen wordt vastgesteld met
toepassing van:

	a. de transactiewaardemethode;

	b. de transactiewaarde van identieke goederen;

	c. de transactiewaarde van soortgelijke goederen;

	d. de terugrekenmethode;

	e. de methode van de berekende waarde;

	f. de methode van redelijke middelen.

	2. De douanewaarde wordt met toepassing van de in het eerste lid,
onderdeel a, bedoelde methode vastgesteld, indien aan de in paragraaf 2
opgenomen voorwaarden is voldaan. De toepassing van deze methode
geschiedt overeenkomstig die paragraaf.

	3. Indien een aangegeven douanewaarde op basis van de in het eerste
lid, onderdeel a, bedoelde methode niet aanvaard kan worden, wordt deze
vastgesteld met toepassing van de in het eerste lid, onderdeel b,
bedoelde methode, tenzij in de mogelijkheid van een aanpassing van de
douanewaarde is voorzien. De toepassing van deze methode geschiedt
overeenkomstig paragraaf 3.

	4. Indien de douanewaarde van goederen niet kan worden vastgesteld met
toepassing van de in het eerste lid, onderdelen a en b, bedoelde
methodes, wordt deze vastgesteld met toepassing van de in het eerste
lid, onderdeel c, bedoelde methode. De toepassing van deze methode
geschiedt overeenkomstig paragraaf 4.

	5. Indien de douanewaarde van goederen niet kan worden vastgesteld met
toepassing van de in het eerste lid, onderdelen a tot en met c, bedoelde
methodes, wordt deze vastgesteld met toepassing van de in het eerste
lid, onderdeel d, bedoelde methode. De toepassing van deze methode
geschiedt overeenkomstig paragraaf 5. Op verzoek van de importeur kan
evenwel de in het eerste lid, onderdeel e, bedoelde methode worden
toegepast overeenkomstig het zesde lid.

	6. Indien de douanewaarde van goederen niet kan worden vastgesteld met
toepassing van de in het eerste lid, onderdelen a tot en met d, bedoelde
methodes, wordt deze vastgesteld met toepassing van de in het eerste
lid, onderdeel e, bedoelde methode. De toepassing van deze methode
geschiedt overeenkomstig paragraaf 6.

	7. Indien de douanewaarde van goederen niet kan worden vastgesteld met
toepassing van de in het eerste lid, onderdelen a tot en met e, bedoelde
methodes, wordt deze vastgesteld met toepassing van de in het eerste
lid, onderdeel f, bedoelde methode. De toepassing van deze methode
geschiedt overeenkomstig paragraaf 7.

Artikel 3.15

	1. Indien naar het oordeel van de inspecteur niet voldoende zekerheid
of informatie is verkregen over de echtheid of de juistheid van de
verklaringen, bescheiden of aangiften die ten behoeve van de
vaststelling van de douanewaarde zijn overlegd, is deze bevoegd de
aangegeven douanewaarde niet te aanvaarden.

	2. De inspecteur behoeft de douanewaarde van ingevoerde goederen niet
met toepassing van de methode van de transactiewaarde vast te stellen,
indien gerede twijfel bestaat of de aangegeven waarde met de in artikel
3.16 omschreven werkelijk betaalde of te betalen prijs overeenkomt.

	3. Indien bij de inspecteur de in het tweede lid bedoelde twijfel
blijft bestaan, stelt hij de betrokkene, desgevraagd schriftelijk, in
kennis van de redenen voor die twijfel en biedt hij hem een redelijke
gelegenheid daarop te antwoorden.

	4. De vaststelling van de douanewaarde wordt bij beschikking aan de
belanghebbende meegedeeld.

Paragraaf 2 De transactiewaarde

Artikel 3.16

	1. De douanewaarde van de in te voeren goederen is de transactiewaarde
van die goederen, zijnde de voor de goederen werkelijk betaalde of te
betalen prijs indien zij worden verkocht voor uitvoer naar de BES
eilanden, in voorkomend geval aangepast overeenkomstig de artikelen 3.18
en 3.19.

	2. De transactiewaarde wordt als douanewaarde aanvaard, tenzij:

	a. beperkingen aanwezig zijn voor wat betreft de overdracht of het
gebruik van de goederen door de koper, met uitzondering van beperkingen
die:

	1°. worden opgelegd of geëist door de wet of de autoriteiten op de
BES eilanden;

	2°. het geografische gebied beperken waarbinnen de goederen mogen
worden doorverkocht; of

	3°. de waarde van de goederen niet aanzienlijk beïnvloeden;

	b. de verkoop of de prijs is beïnvloed door enige voorwaarde of
prestatie waarvan de waarde met betrekking tot de goederen niet kan
worden vastgesteld;

	c. een deel van de opbrengst van elke latere wederverkoop, overdracht
of gebruik van de goederen door de koper direct of indirect ten goede
zal komen aan de verkoper, en een aanpassing overeenkomstig artikel 3.18
niet mogelijk is;

	d. de koper en de verkoper zijn verbonden en de transactiewaarde niet
overeenkomstig artikel 3.17 aanvaardbaar is.

	3. De werkelijk betaalde of te betalen prijs is de totale betaling die
door de koper aan de verkoper of door de koper ten behoeve van de
verkoper aan een derde voor de ingevoerde goederen is of moet worden
verricht.

	4. De betaling kan door de overdracht van geld en door middel van
kredietbrieven of verhandelbaar papier geschieden. De betaling kan
direct of indirect plaatsvinden.

	5. De door de koper of voor zijn rekening verrichte activiteiten die
geen activiteiten zijn waarvoor in artikel 3.18 in een aanpassing is
voorzien, worden niet beschouwd als een indirecte betaling aan de
verkoper en worden aangemerkt als voor eigen rekening te zijn verricht,
zelfs indien deze activiteiten geacht kunnen worden de verkoper tot
voordeel te strekken of met diens instemming te zijn verricht.

	6. Onder de in het vijfde lid bedoelde activiteiten wordt begrepen
activiteiten die verband houden met het verhandelen van de goederen,
zoals marktonderzoek, reclame voor en promotie van de verkoop van de
betrokken goederen, alsmede door de koper voor eigen rekening verrichte
activiteiten die verband houden met de voor de goederen verstrekte
garantie.

	7. Indien goederen die ten invoer worden aangegeven, deel uit maken van
een grotere in een enkele transactie aangekochte hoeveelheid van
dezelfde goederen, is de werkelijk betaalde of te betalen prijs, voor de
toepassing van artikel 3.16, eerste lid, een prijs die in dezelfde
verhouding staat tot de totale prijs als de aangegeven hoeveelheid staat
tot de totale aangekochte hoeveelheid.

	8. Een verhoudingsgewijze verdeling van de werkelijk betaalde of te
betalen prijs wordt ook toegepast in geval van gedeeltelijk verlies of
in geval van beschadiging vóór de invoer van de goederen waarvan de
douanewaarde wordt bepaald.

	9. Indien de goederen tussen het tijdstip van de verkoop en het
tijdstip van invoer in een derde land zijn gebruikt, is de toepassing
van de transactiewaarde niet verplicht.

	10. De koper dient aan geen enkele voorwaarde te voldoen dan partij te
zijn bij het koopcontract.

Artikel 3.17

	1. Bij een verkoop tussen verbonden personen wordt de transactiewaarde
aanvaard als:

	a. de verbondenheid geen invloed heeft gehad op de prijs; of

	b. op hetzelfde of ongeveer hetzelfde tijdstip die waarde een van de
volgende waarden zeer dicht nabij komt:

	1°. de douanewaarde van identieke of soortgelijke goederen bij
verkopen voor uitvoer naar de BES eilanden tussen kopers en verkopers
die niet zijn verbonden;

	2°. de douanewaarde van identieke of soortgelijke goederen zoals
vastgesteld met toepassing van de terugrekenmethode.

	2. Bij het vaststellen of de transactiewaarde aanvaardbaar is, is het
feit dat de koper en de verkoper verbonden zijn op zichzelf niet
voldoende reden om de transactiewaarde als niet aanvaardbaar aan te
merken.

	3. Bij de toepassing van de in het eerste lid, onderdeel b, opgenomen
criteria wordt rekening gehouden met verschillen in handelsniveau, de
hoeveelheden, de elementen, genoemd in de artikelen 3.18 en 3.19, en met
kosten die de verkoper draagt bij verkopen aan niet met hem verbonden
kopers en die hij niet draagt bij verkopen aan kopers die wel met hem
zijn verbonden.

	4. Indien de inspecteur op grond van informatie van de aangever of op
grond van op andere wijze verkregen inlichtingen, redenen heeft aan te
nemen dat de verbondenheid de prijs heeft beïnvloed, deelt hij die
redenen mee aan de aangever die een redelijke termijn krijgt tot
reageren. Indien de aangever dit verlangt, wordt hij van die redenen
schriftelijk in kennis gesteld.

	5. De aangever dient aan te tonen dat wordt voldaan aan het in het
eerste lid, onderdeel b, bedoelde criterium.

Artikel 3.18

	1. Bij de vaststelling van de douanewaarde met toepassing van artikel
3.16 wordt de voor de in te voeren goederen werkelijk betaalde of te
betalen prijs uitsluitend verhoogd met:

	a. de volgende elementen, voor zover deze ten laste komen van de koper
en zij niet begrepen zijn in de werkelijk voor de goederen betaalde of
te betalen prijs:

	1°. commissies en courtage, met uitzondering van inkoopcommissies als
bedoeld in artikel 3.19, onderdeel f;

	2°. de kosten van de verpakkingsmiddelen die voor douanedoeleinden
één geheel worden geacht te zijn met de goederen, met dien verstande
dat de kosten van verpakkingsmiddelen die bij meer dan een invoer zullen
worden gebruikt, op verzoek van de aangever naar verhouding worden
toegedeeld;

	3°. de kosten van het verpakken, zowel van het arbeidsloon als van het
materiaal;

	b. de waarde naar verhouding toegedeeld, van de volgende goederen en
diensten indien deze gratis of tegen verlaagde prijs direct of indirect
door de koper worden geleverd voor gebruik in verband met de
voortbrenging en verkoop voor uitvoer van de ingevoerde goederen, voor
zover deze waarde niet is begrepen in de werkelijk betaalde of te
betalen prijs:

	1°. materialen, delen, onderdelen en dergelijke goederen, verwerkt in
de ingevoerde goederen;

	2°. werktuigen, matrijzen, gietvormen en dergelijke goederen, gebruikt
bij de voortbrenging van de ingevoerde goederen;

	3°. materialen, verbruikt bij de voortbrenging van de ingevoerde
goederen;

	4°. engineering, ontwikkeling, werken van kunst, ontwerpen, tekeningen
en schetsen, verricht of gemaakt buiten de BES eilanden en noodzakelijk
voor de voortbrenging van de ingevoerde goederen, hieronder niet
begrepen de kosten van wetenschappelijk onderzoekswerk en voorlopige
schetsontwerpen;

	c. royalty’s en licentierechten, waaronder niet begrepen betalingen
voor het recht van reproductie van de ingevoerde goederen op de BES
eilanden, die betrekking hebben op de goederen waarvan de waarde wordt
bepaald en die de koper moet betalen, hetzij direct of indirect,
ingevolge de voorwaarden van de verkoop, voor zover deze royalty’s en
licentierechten niet zijn begrepen in de werkelijk betaalde of te
betalen prijs;

	d. de waarde van dat deel van de opbrengst van latere wederverkoop,
overdracht of gebruik van de ingevoerde goederen dat direct of indirect
ten goede komt aan de verkoper;

	e. de kosten van vervoer en verzekering van de ingevoerde goederen en
de kosten van het laden en van handelingen met de ingevoerde goederen in
verband met het vervoer tot de plaats van binnenkomst van de goederen op
de BES eilanden.

	2. Indien het in het eerste lid, onderdeel e, bedoelde vervoer
kosteloos of met een vervoermiddel van de koper plaatsvindt en de
goederen niet zijn verzekerd voor het vervoer, dienen de vracht- en
verzekeringskosten tot de plaats van binnenkomst, berekend volgens de
gebruikelijke tarieven voor vervoer en verzekering met een zelfde soort
vervoermiddel, in de douanewaarde te worden begrepen.

	3. Indien met toepassing van dit artikel elementen aan de werkelijk
betaalde of te betalen prijs worden toegevoegd, geschiedt dit
uitsluitend op basis van objectieve en meetbare gegevens.

	4. Indien de kosten van een element betrekking hebben op verschillende
transacties, of bij de berekening andere factoren in aanmerking moeten
worden genomen, beslist de inspecteur over de toevoeging van dat element
per aangifte ten invoer.

Artikel 3.19

	De volgende kosten, betalingen en commissies behoren niet tot de
douanewaarde, vastgesteld overeenkomstig artikel 3.16, op voorwaarde dat
ze onderscheiden zijn van de werkelijk betaalde of te betalen prijs:

	a. kosten voor constructiewerkzaamheden, installatie, montage,
onderhoud of technische bijstand, die na de invoer zijn verricht en die
betrekking hebben op de ingevoerde goederen;

	b. invoerrechten en andere belastingen die op de BES eilanden zijn
verschuldigd bij de invoer of de verkoop van de goederen;

	c. kosten voor opslag en bewaring in goede staat van de goederen
gedurende de opslag op de BES eilanden gevestigde inrichtingen voor
douaneopslag, entrepots of handels- en dienstenentrepots, indien de
douanewaarde is gebaseerd op een werkelijk betaalde of te betalen prijs,
waarin deze kosten zijn begrepen;

	d. een bedrag aan interne belastingen waaraan de betrokken goederen in
het land van oorsprong of van uitvoer onderworpen zijn, op voorwaarde
dat ten genoegen van de inspecteur kan worden aangetoond dat die
goederen daarvan werden of zullen worden vrijgesteld ten voordele van de
koper;

	e. betalingen voor het recht van reproductie van de ingevoerde goederen
op de BES eilanden;

	f. inkoopcommissies, zijnde de vergoedingen die een importeur aan zijn
agent betaalt voor de dienst van het hem vertegenwoordigen bij de
aankoop van de goederen waarvan de waarde wordt bepaald;

	g. kosten van vervoer en verzekering en van handelingen met de
ingevoerde goederen in verband met het vervoer na binnenkomst op de BES
eilanden, met uitzondering van portokosten van met de post verzonden
goederen;

	h. te betalen rente krachtens een door de koper aangegane
financieringsovereenkomst in verband met de aankoop van ingevoerde
goederen behoren niet tot de douanewaarde, indien:

	1°. de rente onderscheiden is van de voor de goederen werkelijk
betaalde of te betalen prijs;

	2°. de financieringsovereenkomst schriftelijk is gesloten;

	3°. dergelijke goederen verkocht worden tegen de prijs die als de
werkelijk betaalde of te betalen prijs is aangegeven; en

	4°. de gevraagde rentevoet niet hoger is dan het voor dergelijke
transacties in het land waar en op het tijdstip waarop de financiering
heeft plaatsgevonden, gebruikelijke niveau;

	i. korting voor contante betaling tot een maximum van 2% van de
factuurwaarde.

Paragraaf 3 De transactiewaarde van identieke goederen

Artikel 3.20

	1. De douanewaarde van goederen, vastgesteld met toepassing van dit
artikel, wordt gebaseerd op de transactiewaarde van identieke goederen,
die zijn verkocht voor uitvoer naar de BES eilanden en die zijn
uitgevoerd op hetzelfde of nagenoeg hetzelfde tijdstip als dat van
uitvoer van de goederen waarvan de waarde wordt bepaald.

	2. Voor de vaststelling van de in het eerste lid bedoelde
transactiewaarde wordt uitgegaan van de transactiewaarde van identieke
goederen die zijn verkocht op hetzelfde handelsniveau en in dezelfde of
nagenoeg dezelfde hoeveelheid als de goederen waarvan de waarde wordt
bepaald. Bij afwezigheid van een dergelijke verkoop wordt gebruik
gemaakt van de transactiewaarde van identieke goederen die zijn verkocht
op een verschillend handelsniveau of in verschillende hoeveelheden,
aangepast ten einde rekening te houden met de verschillen in
handelsniveau of hoeveelheid, mits dergelijke aanpassingen kunnen worden
gegrond op bewijzen waaruit duidelijk blijkt dat zij redelijk en exact
zijn en daargelaten of daaruit een verhoging of een verlaging van de
waarde voortvloeit.

	3. Indien de in artikel 3.18, eerste lid, onderdeel e, bedoelde kosten
zijn begrepen in de transactiewaarde, wordt deze waarde aangepast ten
einde rekening te houden met belangrijke verschillen die, als gevolg van
de verschillende afstanden en wijzen van vervoer, tussen de kosten voor
de ingevoerde goederen en de in aanmerking genomen identieke goederen
kunnen bestaan.

	4. Indien bij de toepassing van dit artikel meer dan één
transactiewaarde van identieke goederen wordt gevonden, wordt de laagste
van die waarden gebruikt voor de vaststelling van de douanewaarde van de
ingevoerde goederen.

Paragraaf 4 De transactiewaarde van soortgelijke goederen

Artikel 3.21

	1. De douanewaarde van goederen, vastgesteld met toepassing van dit
artikel, wordt gebaseerd op de transactiewaarde van soortgelijke
goederen, die zijn verkocht voor uitvoer naar de BES eilanden en die
zijn uitgevoerd op hetzelfde of nagenoeg hetzelfde tijdstip als dat van
uitvoer van de goederen waarvan de waarde wordt bepaald.

	2. Artikel 3.20, tweede tot en met vierde lid, is ten aanzien van de
vaststelling van de douanewaarde met toepassing van de transactiewaarde
van soortgelijke goederen van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 5 De terugrekenmethode

Artikel 3.22

	1. De douanewaarde van goederen, vastgesteld met toepassing van dit
artikel, wordt gebaseerd op de prijs waartegen de in te voeren goederen,
ingevoerde identieke of ingevoerde soortgelijke goederen, op of
omstreeks het tijdstip van invoer worden doorverkocht in de staat waarin
ze zijn ingevoerd.

	2. Bij de vaststelling van de in het eerste lid bedoelde prijs wordt
uitgegaan van de prijs per eenheid, waartegen die goederen in de
grootste totale hoeveelheid worden doorverkocht op het eerste
handelsniveau na de invoer waarop zodanige verkopen plaatsvinden, aan
personen die niet zijn verbonden met de verkoper.

	3. Indien die verkopen niet op of omstreeks het tijdstip van invoer
plaatsvinden, wordt uitgegaan van de prijs van doorverkoop op de
vroegste datum na invoer, doch binnen 90 dagen na die invoer.

	4. Op de prijs worden, voor zover ze daarin zijn begrepen, de volgende
elementen in mindering gebracht:

	a. de gewoonlijk betaalde of overeengekomen commissie of de
gebruikelijke opslag voor winst en algemene kosten bij verkoop op de BES
eilanden van goederen van dezelfde aard of hetzelfde karakter;

	b. de gebruikelijke kosten van vervoer en verzekering en daarmee
samenhangende kosten, ontstaan op de BES eilanden; en

	c. de invoerrechten en andere belastingen die op de BES eilanden zijn
verschuldigd bij de invoer of de verkoop van de goederen.

	5. Indien noch de in te voeren goederen, noch ingevoerde identieke of
ingevoerde soortgelijke goederen, in de staat waarin zij zijn ingevoerd,
op de BES eilanden worden verkocht, wordt op verzoek van de aangever de
douanewaarde gebaseerd op de prijs waartegen de ingevoerde goederen, na
bewerking of verwerking, worden doorverkocht aan personen op de BES
eilanden die niet zijn verbonden met de personen van wie zij deze
goederen kopen, onder aftrek van de waarde die door de bewerking of
verwerking is toegevoegd en de aftrekposten, bedoeld in het vierde lid.

Paragraaf 6 De methode van de berekende waarde

Artikel 3.23

	De douanewaarde van ingevoerde goederen, vastgesteld met toepassing van
dit artikel, wordt gebaseerd op een berekende waarde, zijnde de som van:

	a. de kosten of de waarde van de materialen en van de vervaardiging of
van andere bij de voortbrenging van de ingevoerde goederen verrichte
behandelingen;

	b. een bedrag voor winst en algemene kosten dat overeenkomt met het
bedrag dat door producenten in het land van uitvoer gewoonlijk in
aanmerking wordt genomen bij de verkoop van goederen, bestemd voor
uitvoer naar de BES eilanden, die dezelfde aard of hetzelfde karakter
hebben als de goederen waarvan de waarde wordt bepaald;

	c.

	1°. de kosten van vervoer en verzekering van de ingevoerde goederen;
en

	2°. de kosten van het laden en van handelingen met de ingevoerde
goederen in verband met het vervoer tot de plaats van binnenkomst van de
goederen op de BES eilanden.

Paragraaf 7 De methode van redelijke middelen

Artikel 3.24

	1. De vaststelling van de douanewaarde met toepassing van de methode
van redelijke middelen geschiedt aan de hand van op de BES eilanden
beschikbare gegevens en in overeenstemming met de beginselen en de
algemene bepalingen van:

	a. artikel VII van de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en
Handel 1994;

	b. de Overeenkomst inzake de toepassing van Artikel VII van de Algemene
Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel 1994;

	c. deze titel.

	2. De douanewaarde, vastgesteld met toepassing van dit artikel, wordt
niet gebaseerd op:

	a. de verkoopprijs op de BES eilanden van goederen die op de BES
eilanden zijn voortgebracht;

	b. de prijs van goederen op de binnenlandse markt van het land van
uitvoer;

	c. de prijs van goederen voor uitvoer vanuit het land van herkomst;

	d. minimum douanewaarden;

	e. willekeurig vastgestelde of fictieve waarden.

TITEL 3 VRIJSTELLINGEN

AFDELING 1 BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 3.25

	Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:

	a. vergunninghouder: een persoon aan wie een vergunning is verleend;

	b. vrijstellingsdocument: het document, afgegeven op een aangifte ten
invoer met vrijstelling van invoerrechten;

	c. persoonlijke goederen: goederen, uitsluitend bestemd voor het
persoonlijk gebruik van de belanghebbenden of die voor de behoeften van
hun huishoudens dienen;

	d. alcoholische producten: voor menselijke consumptie bestemde
alcoholhoudende producten als bedoeld bij de posten 2203 tot en met 2208
van het geharmoniseerde systeem;

	e. vervoermiddelen:

	1°. personenvoertuigen;

	2°. middelen voor het bedrijfsmatig vervoer van personen en goederen;

	3°. pleziervaartuigen;

	4°. motorvoertuigen, niet zijnde personenvoertuigen;

	5°. sportvliegtuigen;

	f. personenvoertuigen: motorvoertuigen, zijnde geen sportvoertuigen of
voertuigen voor het bedrijven van een hobby, op twee of meer wielen, met
inbegrip van aanhangwagens voor andere dan bedrijfsmatig vervoer van
personen of goederen en geschikt voor de openbare weg;

	g. pleziervaartuigen: andere vaartuigen dan die welke op grond van hun
constructietype en uitrusting geschikt en bestemd zijn voor het
bedrijfmatig vervoer van personen of goederen;

	h. openbare instantie: instantie die door het openbaar gezag is
gesticht of in stand wordt gehouden;

	i. buitenland: al hetgeen buiten een openbaar lichaam waar invoer van
goederen plaatsvindt, is gelegen.

Artikel 3.26

	1. Voor de toepassing van deze titel wordt onder normale verblijfplaats
verstaan de plaats waar een natuurlijk persoon gedurende ten minste 183
dagen per kalenderjaar verblijft wegens persoonlijke en beroepsmatige
bindingen, of indien hij geen beroepsmatige bindingen heeft, wegens
persoonlijke bindingen waaruit nauwe banden tussen hemzelf en de plaats
waar hij woont, blijken.

	2. Indien de belanghebbende zijn beroepsmatige bindingen op een andere
plaats heeft dan zijn persoonlijke bindingen en daardoor afwisselend
verblijft in verschillende landen, wordt hij geacht zijn normale
verblijfplaats te hebben in het land van zijn persoonlijke bindingen,
mits hij daar op geregelde tijden terugkeert. Indien de belanghebbende
zich op de plaats van zijn beroepsmatige bindingen bevindt voor een
opdracht van een bepaalde duur, wordt hij niettemin geacht zijn normale
verblijfplaats te hebben in het land van zijn persoonlijke bindingen.

	3. De omstandigheid dat onderwijs wordt genoten in het buitenland houdt
op zich niet in dat de normale verblijfplaats naar het buitenland is
verplaatst.

	4. De normale verblijfplaats dient te worden aangetoond. Indien de
inspecteur daarom verzoekt worden aanvullende inlichtingen en
bewijsstukken overgelegd.

AFDELING 2 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 3.27

	1. Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, is voor de invoer met
vrijstelling een vergunning vereist. Een vergunning kan eenmalig of
doorlopend zijn. Aan een vergunning kunnen voorschriften of beperkingen
worden verbonden.

	2. De vergunning dient vóór de aangifte ten invoer, dan wel in
voorkomend geval vóór de aan de invoer voorafgaande uitvoer van de
goederen, te zijn verkregen. In voorkomende gevallen kan een vergunning
op de aangifte worden verleend.

	3. Belanghebbende dient daartoe tijdig langs elektronische weg en in
voorkomend geval schriftelijk een verzoek in bij de inspecteur en
verstrekt daarbij alle informatie die nodig is voor een juiste
beoordeling van het verzoek. Indien de inspecteur dit nodig acht, kan
hij een termijn vaststellen waarbinnen de belanghebbende aanvullende
informatie dient te verstrekken.

	4. De beslissing van de inspecteur wordt op schrift gesteld en
gemotiveerd.

	5. De vergunninghouder is gehouden de inspecteur mededeling te doen van
elk feit dat zich voordoet na afgifte van de vergunning dat gevolgen kan
hebben voor de handhaving of de inhoud van de vergunning. De
vergunninghouder is desgevraagd gehouden aan de inspecteur de goederen
aan te wijzen waarop de vrijstelling betrekking heeft.

	6. Op verzoek van de belanghebbende wordt de weigering van een
vrijstelling, waarvoor geen vergunning vereist is, op schrift gesteld.

Artikel 3.28

	1. Indien de vrijstelling afhankelijk is van de voorwaarde dat de
goederen weer worden uitgevoerd dan wel tevoren zijn uitgevoerd, of een
bepaalde bestemming volgen, dient naar het oordeel van de inspecteur, de
vaststelling van de identiteit van de goederen te worden verzekerd.

	2. In de in het eerste lid bedoelde gevallen kan de inspecteur eisen
dat een goederenrekening wordt gehouden en, tenzij uitdrukkelijk anders
is bepaald, dat zekerheid wordt gesteld.

	3. Indien de identiteit van de goederen niet kan worden verzekerd, kan
de inspecteur beslissen de vrijstelling niet toe te passen.

Artikel 3.29

	1. Ten aanzien van goederen die met vrijstelling zijn ingevoerd op
voorwaarde dat de goederen weer worden uitgevoerd of een bepaalde
bestemming volgen, kan de inspecteur op verzoek van de vergunninghouder
toestemming verlenen:

	a. van de vrijstelling af te zien; of

	b. de goederen onder ambtelijk toezicht te vernietigen.

	2. Artikel 3.27, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

	3. Toestemming wordt slechts verleend indien bijzondere omstandigheden,
die bij de invoer niet waren te voorzien, beletten de goederen weer uit
te voeren of daaraan de bestemming te geven met het oog waarop de
vrijstelling is verleend.

	4. Toestemming als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, kan eveneens
worden verleend wanneer de goederen vrij van alle kosten worden
afgestaan aan het Rijk. In dat geval is de vergunninghouder vrijgesteld
van de betaling van invoerrechten.

	5. Voor goederen ten aanzien waarvan van de vrijstelling wordt
afgezien, wordt tegelijk met het desbetreffende verzoek een aangifte ten
invoer gedaan.

	6. Voor de resten en afvallen van goederen die onder ambtelijk toezicht
zijn vernietigd, wordt aangifte ten invoer gedaan.

	7. De belanghebbende meldt onverwijld de vernietiging van goederen die
naar zijn oordeel te wijten is aan toevallige omstandigheden of
overmacht. De inspecteur kan deze vernietiging van goederen
gelijkstellen aan vernietiging onder ambtelijk toezicht. Op de resten en
afvallen is het zesde lid van toepassing.

Artikel 3.30

	1. De inspecteur kan de vergunning tot invoer met vrijstelling
intrekken indien:

	a. de bij of krachtens deze titel gestelde voorwaarden en bepalingen
niet, niet tijdig of niet behoorlijk zijn nagekomen;

	b. de vergunning werd afgegeven op basis van de door de aanvrager
verstrekte onjuiste of onvolledige gegevens en de vergunning niet zou
zijn verleend indien de juiste gegevens bekend waren;

	c. aan de vergunninghouder surséance van betaling wordt verleend of
deze in staat van faillissement wordt verklaard.

	2. De intrekking van de vergunning is met redenen omkleed.

Artikel 3.31

	Het is verboden:

	a. de bij of krachtens deze titel gestelde voorwaarden, verplichtingen
en bepalingen niet, niet tijdig of niet behoorlijk na te komen;

	b. onjuiste of onvolledige informatie of gegevens te verstrekken,
waarvan het gevolg is of zou kunnen zijn dat vrijstelling wordt genoten
zonder dat daarop aanspraak bestaat;

	c. aan de goederen een andere bestemming te geven of te doen geven, dan
die met het oog waarop de vergunning tot invoer met vrijstelling is
verleend.

AFDELING 3 VRIJSTELLINGEN VAN INVOERRECHTEN

Paragraaf 1 Vrijstellingen bij definitieve invoer

Artikel 3.32 Verhuisgoederen

	1. Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van
persoonlijke goederen door natuurlijke personen, die hun normale
verblijfplaats naar de BES eilanden overbrengen.

	2. De vrijstelling is beperkt tot persoonlijke goederen die:

	a. ten minste zes maanden vóór de datum waarop de belanghebbende zijn
normale verblijfplaats in het land van herkomst heeft opgegeven, in zijn
bezit zijn geweest en, wanneer het niet-verbruikbare goederen betreft,
door hem in zijn vroegere normale verblijfpIaats zijn gebruikt, en

	b. bestemd zijn om door de belanghebbende voor hetzelfde doel te worden
gebruikt in zijn nieuwe normale verblijfplaats.

	3. Op verzoek van de inspecteur toont de aangever aan, dat wordt
voldaan aan het tweede lid, onderdeel a.

	4. De vrijstelling wordt slechts verleend indien:

	a. een door de belanghebbende ondertekende lijst wordt overgelegd,
inhoudende een omschrijving van alle goederen waarvoor aanspraak op
vrijstelling wordt gemaakt;

	b. de goederen vóór het verstrijken van een termijn van zes maanden,
te rekenen vanaf de datum waarop de belanghebbende zijn normale
verblijfplaats op één van de BES eilanden heeft gevestigd, ten invoer
worden aangegeven.

	5. In afwijking van het tweede lid, onderdeel a, wordt voor de invoer
van personenvoertuigen die deel uitmaken van de persoonlijke goederen
van de belanghebbende vrijstelling verleend, indien het personenvoertuig
ten minste een jaar voorafgaande aan de datum van inscheping in het land
van herkomst, aantoonbaar en onafgebroken in bezit en in gebruik was van
de belanghebbende, waarbij:

	a. de vrijstelling is beperkt tot één personenvoertuig per gezin of
huishouding; en

	b. in daartoe aanleiding gevende gevallen de inspecteur de
belanghebbende zekerheid kan laten stellen.

	6. Van de vrijstelling zijn uitgesloten alcoholische producten, tabak
en tabaksproducten, voor zover deze niet als normale huisvoorraad zijn
te beschouwen, alsmede vervoermiddelen zijnde geen personenvoertuigen.

Artikel 3.33

	1. De invoer van persoonlijke goederen kan in gedeelten plaatsvinden,
mits binnen de termijn genoemd in artikel 3.32, vierde lid, onderdeel b.

	2. In bijzondere gevallen kan de inspecteur afwijking van de in artikel
3.32, vierde lid, onderdeel b en artikel 3.32, vijfde lid, aanhef,
genoemde termijnen toestaan.

Artikel 3.34

	De inspecteur kan in de vergunning bepalen dat in aangiften ten invoer
die voor de goederen, bedoeld in artikel 3.32 van deze wet, worden
gedaan, als soort van de goederen mag worden vermeld: verhuisgoed.

Artikel 3.35

	Binnen twaalf maanden, te rekenen vanaf de datum waarop de aangifte ten
invoer is aanvaard, mogen de met vrijstelling ingevoerde persoonlijke
goederen niet zonder voorafgaande toestemming van de inspecteur worden
uitgeleend, verpand, verhuurd, noch onder bezwarende titel of om niet
worden overgedragen.

Artikel 3.36 Persoonlijke goederen, verkregen in het kader van een
erfopvolging

	1. Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van
persoonlijke goederen die door:

	a. erfopvolging zijn verkregen door een natuurlijke persoon die zijn
normale verblijfplaats op de BES eilanden heeft; of

	b. erfopvolging bij testament zijn verkregen door een rechtspersoon die
een activiteit zonder winstoogmerk uitoefent en op één van de BES
eilanden is gevestigd.

	2. Van de vrijstelling zijn uitgesloten alcoholische producten, tabak
en tabaksproducten en bedrijfsvoertuigen.

	3. De vrijstelling wordt slechts verleend, indien:

	a. een door een notaris of vergelijkbare functionaris van het land van
uitvoer afgegeven verklaring wordt overgelegd, waaruit blijkt dat de
goederen door erfopvolging zijn verkregen;

	b. een door belanghebbende ondertekende lijst wordt overgelegd,
inhoudende een omschrijving van alle goederen waarvoor aanspraak op
vrijstelling wordt gemaakt; en

	c. de goederen binnen een jaar na de datum waarop ze in bezit van
belanghebbende zijn gesteld, ten invoer worden aangegeven.

Artikel 3.37

	1. De invoer van de persoonlijke goederen mag binnen de in artikel
3.36, derde lid, onderdeel c, bedoelde termijn in gedeelten
plaatsvinden.

	2. De inspecteur kan op grond van bijzondere omstandigheden een
verlenging van de in het eerste lid bedoelde termijn toestaan.

Artikel 3.38

	1. De inspecteur kan in de vergunning bepalen dat in aangiften ten
invoer die voor de goederen, bedoeld in artikel 3.36 van deze wet,
worden gedaan, als soort van de goederen mag worden vermeld: erfgoed.

	2. Het eerste lid is niet van toepassing op motorvoertuigen.

Artikel 3.39 Roerende goederen studenten

	1. Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van
persoonlijke goederen door:

	a. scholieren en studenten die met het oog op hun studie op één van
de BES eilanden komen wonen;

	b. degenen die na beëindiging van hun studie in het buitenland op
één van de BES eilanden komen wonen.

	2. Scholier of student in de zin van het eerste lid is elke persoon die
als regulier student is ingeschreven bij een universitaire instelling of
bij een onderwijsinstelling voor het volgen van volledig dagonderwijs
voor een hogere of middelbare beroepsopleiding.

	3. De vrijstelling is beperkt tot:

	a. gebruikte roerende goederen die de normale meubilering van een
studentenkamer vormen;

	b. linnengoed en kleding, zowel gebruikt als nieuw; en

	c. studiebenodigdheden, zijnde de voorwerpen en instrumenten die
normaliter door een scholier of student worden gebruikt bij de studie.

	4. De vrijstelling wordt slechts verleend indien een bewijs van
inschrijving als bedoeld in het tweede lid en een door de belanghebbende
ondertekende lijst wordt overgelegd, inhoudende een omschrijving van
alle goederen waarvoor aanspraak op vrijstelling wordt gemaakt.

	5. Artikel 3.35 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.40

	De inspecteur kan in de vergunning bepalen dat in aangiften ten invoer
die voor de goederen, bedoeld in artikel 3.39 van deze wet worden
gedaan, als soort van de goederen mag worden vermeld: roerende goederen
studenten.

Artikel 3.41 Zendingen met een te verwaarlozen waarde

	1. Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor zendingen die per
briefpost of als postpakket rechtstreeks aan een persoon op één van de
BES eilanden worden gezonden en die goederen bevatten waarvan de totale
waarde niet meer dan USD 28 bedraagt.

	2. Van de vrijstelling zijn uitgesloten alcoholische producten en tabak
en tabaksproducten.

Artikel 3.42

	Voor de invoer met vrijstelling is geen vergunning vereist.

Artikel 3.43 Door particulieren aan particulieren gerichte zendingen

	1. Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van
goederen, vervat in een zending die door een particulier worden
verzonden naar een andere particulier die zich op één van de BES
eilanden bevindt, indien de zending:

	a. een incidenteel karakter draagt;

	b. uitsluitend persoonlijke goederen bevat;

	c. door de afzender aan de geadresseerde wordt gezonden, zonder dat
hiervoor door laatstgenoemde enigerlei betaling plaatsvindt; en

	d. geen hogere waarde heeft dan USD 70 waaronder begrepen de waarde van
de in het tweede lid genoemde goederen.

	2. De vrijstelling is voor alcoholische producten, tabak en
tabaksproducten beperkt tot de voor elk van die goederen vastgestelde
hoeveelheden:

	a. tabaksproducten:

	1º. 50 sigaretten;

	2º. 25 cigarillo’s (sigaren met een maximumgewicht van 3 gram per
stuk);

	3º. 10 sigaren;

	4º. 50 gram rooktabak; of

	5º. een proportioneel assortiment van deze onderscheiden producten;

	b. alcoholische producten:

	1º. gedistilleerde dranken en alcoholhoudende dranken met een
alcoholgehalte van meer dan 22% vol; niet-gedenatureerde ethylalcohol
van 80% vol en hoger: 1 liter;

	2º. gedistilleerde dranken en alcoholhoudende dranken, aperitieven op
basis van wijn of alcohol, tafia, sake of soortgelijke dranken met een
alcoholgehalte van 22% vol of minder; mousserende wijnen, likeurwijnen:
1 liter; of

	3º. een proportioneel assortiment van deze onderscheiden producten;

	c. niet-mousserende wijnen: 2 liter.

Artikel 3.44

	Voor de invoer met vrijstelling is geen vergunning vereist.

Artikel 3.45 Persoonlijke bagage van reizigers

	1. Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van
goederen die deel uitmaken van de persoonlijke bagage van reizigers,
voor zover het betreft:

	a. bagage die de reiziger:

	1°. bij zijn aankomst op één van de BES eilanden bij de inspecteur
kan aangeven; of

	2°. later bij de inspecteur aangeeft, en bij zijn vertrek uit het
buitenland als begeleidende bagage was ingeschreven bij de maatschappij
die zijn vervoer naar één van de BES eilanden heeft verzorgd; en

	b. invoer die een incidenteel karakter draagt en uitsluitend betrekking
heeft op persoonlijke goederen.

	2. De vrijstelling is voor alcoholische producten, tabak en
tabaksproducten beperkt tot voor elk van die goederen vastgestelde
hoeveelheden:

	a. tabaksproducten:

	1°. 200 sigaretten;

	2°. 50 cigarillo’s (sigaren met een maximumgewicht van 3 gram per
stuk);

	3°. 25 sigaren;

	4°. 125 gram rooktabak; of

	5°. een proportioneel assortiment van deze onderscheiden producten;

	b. alcoholische producten:

	1°. gedistilleerde dranken en alcoholhoudende dranken met een
alcoholgehalte van meer dan 22% vol; niet-gedenatureerde ethylalcohol
van 80% vol en hoger: 1 liter; of

	2°. gedistilleerde dranken en alcoholhoudende dranken, aperitieven op
basis van wijn of alcohol, tafia, sake of soortgelijke dranken met een
alcoholgehalte van 22% vol of minder; mousserende wijnen, likeurwijnen:
1 liter; of

	3°. een proportioneel assortiment van deze onderscheiden producten; en

	4°. 2 liter niet-mousserende wijnen en 8 liter bier.

	3. Personeel van vervoermiddelen die worden gebruikt in het verkeer met
het buitenland, kunnen aanspraak maken op de helft van de in het tweede
lid, onderdelen a en b, genoemde hoeveelheden.

	4. De vrijstelling wordt niet verleend voor alcoholische producten en
tabak en tabaksproducten die ingevoerd worden door reizigers, jonger dan
zeventien jaren.

	5. Voor goederen die geen sporen van gebruik vertonen of die van
bijzondere of kostbare aard zijn, wordt geen vrijstelling verleend,
tenzij ten genoegen van de inspecteur wordt aangetoond dat deze tevoren
uit het vrije verkeer zijn uitgevoerd.

Artikel 3.46

1. Voor in het buitenland verkregen goederen, niet zijnde goederen als
bedoeld in artikel 3.45, tweede lid, wordt de vrijstelling verleend tot
een totale waarde van USD 175 per reiziger.

	2. Voor reizigers, jonger dan vijftien jaar is het in het eerste lid
bedoelde bedrag beperkt tot USD 50.

	3. Indien de totale waarde van de in het eerste lid bedoelde goederen
het op grond van het eerste of tweede lid geldende maximum overschrijdt,
is de vrijstelling slechts van toepassing voor goederen met een waarde
tot deze bedragen, met dien verstande dat de waarde van een afzonderlijk
goed niet mag worden gesplitst.

Artikel 3.47

	1. Voor de invoer met vrijstelling is geen vergunning vereist.

	2. De aangifte ten invoer kan mondeling geschieden.

Artikel 3.48 Goederen van opvoedkundige, wetenschappelijke of culturele
aard

	Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van
publicaties en documenten van opvoedkundige, wetenschappelijke of
culturele aard, mits uit de aard en de hoeveelheid van de goederen geen
commerciële bijbedoelingen blijken.

Artikel 3.49

	1. Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van bij
regeling van Onze Minister van Financiën aangewezen goederen van
opvoedkundige, wetenschappelijke of culturele aard.

	2. De vrijstelling wordt slechts verleend indien het goederen betreft
die verkregen zijn uit een schenking door een in het buitenland
gevestigde natuurlijke of rechtspersoon en dat bestemd is voor bij
regeling van Onze Minister van Financiën aangewezen:

	a. openbare instellingen en organisaties van openbaar nut van
opvoedkundige, wetenschappelijke of culturele aard; of

	b. particuliere instellingen en organisaties die in hoofdzaak werkzaam
zijn op het gebied van opvoeding, wetenschap of cultuur.

Artikel 3.50

	Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van
goederen die deel uitmaken van verzamelingen en kunstvoorwerpen van
opvoedkundige, wetenschappelijke of culturele aard, voor zover deze
goederen:

	a. niet voor verkoop bestemd zijn; en

	b. bestemd zijn voor door bij regeling van Onze Minister van Financiën
aangewezen:

	1°. openbare instellingen en organisaties, alsmede instellingen en
organisaties van openbaar nut, van opvoedkundige, wetenschappelijke of
culturele aard; of

	2°. musea, kunstgalerijen of andere instellingen.

Artikel 3.51 Goederen voor gehandicapten

	1. Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van:

	a. goederen die speciaal zijn ontworpen voor de onderwijskundige,
wetenschappelijke en culturele ontwikkeling van gehandicapten;

	b. goederen die speciaal zijn ontworpen voor de ondersteuning van
tewerkstelling en voor de verbetering van de maatschappelijke positie
van gehandicapten;

	c. reserve-onderdelen, onderdelen en specifieke hulpstukken, bestemd
voor de in de onderdelen a en b, bedoelde goederen.

	2. De vrijstelling wordt slechts verleend indien de goederen worden
ingevoerd door:

	a. de gehandicapten zelf voor hun eigen gebruik; of

	b. bij regeling van Onze Minister van Financiën aan te wijzen
instellingen en organisaties die zich in hoofdzaak bezig houden met de
onderwijskundige, wetenschappelijke en culturele ontwikkeling van
gehandicapten, dan wel met ondersteuning van tewerkstelling en
verbetering van de maatschappelijke positie van gehandicapten.

	3. Voor de toepassing van het tweede lid, onder a, kan de inspecteur
vereisen dat de handicap wordt aangetoond door middel van een medische
verklaring.

Artikel 3.52

	1. De met vrijstelling ingevoerde goederen mogen niet zonder
voorafgaande toestemming van de inspecteur worden uitgeleend, verpand,
verhuurd, noch onder bezwarende titel of om niet worden overgedragen.

	2. Indien een goed wordt uitgeleend, verpand, verhuurd of overgedragen
aan een persoon, instelling of organisatie die op grond van artikel 3.49
voor vrijstelling in aanmerking komt, en die het goed:

	a. gebruikt voor doeleinden die recht geven op deze vrijstelling,
blijft de vrijstelling van kracht;

	b. niet gebruikt voor doeleinden die recht geven op deze vrijstelling,
is artikel 3.29 van toepassing, met dien verstande dat het bedrag van de
verschuldigde invoerrechten wordt vastgesteld op het tijdstip waarop de
douaneaangifte wordt aanvaard.

	3. Indien niet langer voldaan wordt aan de voorwaarden om voor de
vrijstelling in aanmerking te komen of de met vrijstelling ingevoerde
goederen voor andere doeleinden worden gebruikt, zijn het eerste lid en
het tweede lid, onderdeel b, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.53 Testsera voor bloedgroepenonderzoek

	1. Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van:

	a. sera van menselijke, dierlijke, plantaardige of andere oorsprong,
bestemd voor bloedgroepenonderzoek en voor het opsporen van de
onverenigbaarheid van bloedgroepen;

	b. de voor het vervoer van de sera noodzakelijke speciale verpakkingen;

	c. de oplosmiddelen en de toebehoren die nodig zijn voor het gebruik
van de sera en aan de zending zijn toegevoegd.

	2. De vrijstelling wordt beperkt tot sera die bestemd zijn voor bij
regeling van Onze Minister van Financiën aangewezen instellingen of
laboratoria voor gebruik voor geneeskundige doeleinden, onder voorwaarde
dat daarop geen winst wordt gemaakt.

Artikel 3.54

	Voor de invoer met vrijstelling is geen vergunning vereist.

Artikel 3.55 Farmaceutische producten, gebruikt ter gelegenheid van
internationale sportevenementen

	Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van
farmaceutische producten voor geneeskunde die bestemd zijn voor gebruik
door personen en dieren die uit het buitenland komen om aan op de BES
eilanden georganiseerde internationale sportevenementen deel te nemen,
zulks binnen de grenzen van hun behoeften gedurende het verblijf op de
BES eilanden.

Artikel 3.56

	1. Voor de invoer met vrijstelling is geen vergunning vereist.

	2. De aangifte ten invoer kan mondeling geschieden.

Artikel 3.57 Goederen voor bestrijding van rampen

	1. Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor:

	a. goederen die worden ingevoerd door de overheid en andere bij
regeling van Onze Minister van Financiën aangewezen instellingen, ten
einde gratis:

	1°. te worden verstrekt aan slachtoffers van rampen die op de BES
eilanden plaatsvinden; of

	2°. ter beschikking te worden gesteld van de slachtoffers van
dergelijke rampen, doch eigendom van de betrokken instellingen blijven;

	b. goederen die door buitenlandse hulpeenheden worden ingevoerd om voor
de duur van hun bijstand in hun behoeften te voorzien.

	2. De vrijstelling wordt niet verleend voor goederen, bestemd voor de
wederopbouw van het rampgebied, tenzij om niet ter beschikking gesteld
door hulpverlenende landen of internationale organisaties.

	3. Voor aanwijzing bij regeling van Onze Minister van Financiën komen
slechts instellingen in aanmerking die geen winst beogen en in hoofdzaak
werkzaam zijn op het gebied van hulpverlening of liefdadigheid.
Aanwijzing vindt slechts plaats indien de boekhouding van de instelling
het de inspecteur mogelijk maakt haar verrichtingen te controleren.

	4. Voor de afgifte van het vrijstellingsdocument behoeft geen zekerheid
te worden gesteld.

Artikel 3.58

	1. Goederen die niet meer kunnen worden gebruikt voor de doeleinden
waarvoor de vrijstelling is verleend, mogen worden overgedragen aan een
andere instelling die krachtens artikel 3.57 voor aanwijzing in
aanmerking komt, indien de inspecteur hiervoor toestemming heeft
gegeven, en de overdracht gratis geschiedt.

	2. Indien een overdracht als bedoeld in het eerste lid, niet gratis
geschiedt, is artikel 3.29 van toepassing, met dien verstande dat het
bedrag van de verschuldigde invoerrechten wordt vastgesteld op het
tijdstip waarop afgezien wordt van de verleende vrijstelling.

	3. Indien een instelling niet langer voldoet aan de voorwaarden om voor
vrijstelling in aanmerking te komen of de met vrijstelling ingevoerde
goederen voor andere doeleinden wil gebruiken, is het tweede lid van
overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.59

	De inspecteur kan in de vergunning bepalen dat in aangiften ten invoer
als soort van de goederen mag worden vermeld: goederen voor bestrijding
van rampen.

Artikel 3.60 Eerbewijzen

	1. Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van:

	a. onderscheidingen die zijn verleend door buitenlandse regeringen aan
personen die hun normale verblijfplaats op één van de BES eilanden
hebben;

	b. bekers, medailles en soortgelijke goederen die voornamelijk een
symbolisch karakter bezitten en die in het buitenland zijn verleend aan
personen die hun normale verblijfplaats op één van de BES eilanden
hebben, als eerbewijs voor de activiteiten die zij hebben ontplooid op
gebieden zoals kunst, wetenschap, sport en openbare dienstverlening, of
als bewijs van erkentelijkheid voor hun verdiensten ter gelegenheid van
een bijzondere gebeurtenis, en die door bedoelde personen zelf op één
van de BES eilanden worden ingevoerd;

	c. bekers, medailles en soortgelijke goederen die voornamelijk een
symbolisch karakter bezitten en gratis door in het buitenland gevestigde
autoriteiten of personen worden aangeboden om op de BES eilanden voor
dezelfde doeleinden, bedoeld in onderdeel b, te worden toegekend.

	2. Onder soortgelijke goederen als bedoeld in het eerste lid, wordt
verstaan: goederen die eenzelfde functie als bekers en medailles hebben,
zoals vazen, sierborden, kleine sculpturen, schilderijen en miniaturen.

	3. De vrijstelling wordt slechts verleend voor zover uit de aard en de
hoeveelheden van de goederen geen commerciële bijbedoelingen blijken.

Artikel 3.61

	1. Voor de invoer met vrijstelling is geen vergunning vereist.

	2. De aangifte ten invoer van de in artikel 3.60, eerste lid,
onderdelen a en b, bedoelde goederen kan mondeling geschieden.

Artikel 3.62 In het kader van buitenlandse betrekkingen ontvangen
geschenken

	1. Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van
goederen:

	a. die worden ingevoerd door personen die een officieel bezoek hebben
afgelegd in het buitenland, en die deze goederen bij die gelegenheid ten
geschenke hebben gekregen van de autoriteiten die hen hebben ontvangen;

	b. die worden ingevoerd door personen die een officieel bezoek komen
afleggen op de BES eilanden teneinde die goederen bij die gelegenheid
ten geschenke te geven aan de autoriteiten die hen ontvangen;

	c. die bij wijze van geschenk of als blijk van vriendschap of van
hulde, door een in het buitenland gevestigde officiële autoriteit,
openbare instantie of activiteiten van openbaar belang verrichtende
rechtspersoonlijkheid bezittende organisatie worden gericht aan een
soortgelijke autoriteit, instantie of organisatie op de BES eilanden.

	2. De vrijstelling wordt slechts verleend indien de goederen bedoeld
zijn als incidenteel geschenk en voor zover uit de aard en de
hoeveelheden van de goederen geen commerciële bijbedoelingen blijken.

	3. Van de vrijstelling zijn uitgesloten alcoholische producten en tabak
en tabaksproducten.

Artikel 3.63

	1. Voor de invoer met vrijstelling van de in artikel 3.62, eerste lid,
onderdelen a en b, bedoelde goederen is geen vergunning vereist.

	2. De aangifte ten invoer van de in artikel 3.62, eerste lid,
onderdelen a en b, bedoelde goederen kan mondeling geschieden.

Artikel 3.64 Voor vorsten en staatshoofden bestemde goederen

	Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van:

	a. giften die zullen worden aangeboden aan regerende vorsten en
staatshoofden;

	b. goederen, bestemd om te worden gebruikt of verbruikt door regerende
buitenlandse vorsten en buitenlandse staatshoofden, alsmede door de
personen die hen officieel vertegenwoordigen, gedurende hun officieel
verblijf op de BES eilanden.

Artikel 3.65

	1. Indien de goederen gelijktijdig met het officiële bezoek worden
ingevoerd, is voor de invoer met vrijstelling geen vergunning vereist.

	2. Indien de goederen gelijktijdig met het officiële bezoek worden
ingevoerd, kan de aangifte ten invoer mondeling geschieden.

Artikel 3.66 Monsters van goederen

	1. Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van
monsters van goederen waarvan de waarde onbeduidend is en die slechts
kunnen dienen ter verkrijging van bestellingen voor goederen van het
soort dat zij vertegenwoordigen, met het oog op de invoer daarvan op de
BES eilanden.

	2. Onder monsters van goederen als bedoeld in het eerste lid, wordt
verstaan artikelen die representatief zijn voor een categorie van
handelswaar, en die op grond van hun aard, hoeveelheid, verpakking,
opmaak of daarop voorkomende aanwijzingen ongeschikt zijn om voor andere
doeleinden te worden gebruikt dan voor klantenwerving.

	3. Voor de beoordeling van de vraag of monsters al dan niet een
onbeduidende waarde hebben, wordt de gezamenlijke waarde van alle
monsters die van eenzelfde zending deel uitmaken, in aanmerking genomen.
De waarden van de zendingen door dezelfde afzender aan verschillende
geadresseerden verzonden, worden niet samengeteld, ook al worden de
zendingen gelijktijdig ingevoerd.

	4. De inspecteur kan eisen dat bepaalde artikelen, enkel in aanmerking
komen voor vrijstelling, indien deze definitief onbruikbaar worden
gemaakt door versnijding, doorboring, het aanbrengen van een duidelijk
zichtbaar en onuitwisbaar kenteken of enig ander procédé, zonder dat
deze behandeling evenwel tot gevolg mag hebben dat hun hoedanigheid van
monster daardoor verloren gaat.

Artikel 3.67 Tentoonstellingsgoederen

	1. Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van:

	a. kleine monsters die representatief zijn voor in het buitenland
vervaardigde goederen en bestemd zijn voor tentoonstellingen;

	b. goederen die uitsluitend worden ingevoerd om te worden
gedemonstreerd of om in het buitenland vervaardigde machines en
apparaten te demonstreren tijdens tentoonstellingen;

	c. materialen van geringe waarde, zoals verf, lak, en behangselpapier,
die worden gebruikt voor de bouw, de inrichting en de decoratie van
tijdelijke kramen die door buitenlandse inzenders worden bezet op
tentoonstellingen en die door hun gebruik als zodanig verloren gaan;

	d. drukwerk, catalogi, prospectussen, prijscouranten, aanplakbiljetten,
al dan niet geïllustreerde kalenders, niet-ingelijste foto’s en
andere voorwerpen die gratis worden verstrekt teneinde te worden
gebruikt voor reclamedoeleinden voor in het buitenland vervaardigde
goederen, die op tentoonstellingen worden tentoongesteld.

	2. Voor de toepassing van de in het eerste lid bedoelde vrijstelling
wordt verstaan onder tentoonstellingen:

	a. tentoonstellingen, jaarbeurzen, beurzen en dergelijke manifestaties
op het gebied van handel, industrie, landbouw en ambachtelijke
nijverheid;

	b. tentoonstellingen of manifestaties die voornamelijk voor liefdadige
doeleinden worden georganiseerd;

	c. tentoonstellingen of manifestaties die voornamelijk worden
georganiseerd met een wetenschappelijk, technisch, ambachtelijk,
artistiek, opvoedkundig of cultureel, toeristisch, sportief,
godsdienstig of kerkelijk doel of ter bevordering van de vriendschap
tussen volkeren;

	d. vergaderingen van vertegenwoordigers van internationale organisaties
of groeperingen;

	e. plechtigheden en manifestaties met een officieel of
herdenkingskarakter.

	3. De vrijstelling wordt niet verleend indien de goederen bestemd zijn
voor particuliere tentoonstellingen die in winkels of handelsruimten
worden georganiseerd met het oog op de verkoop van buitenlandse
goederen.

	4. Van de in het eerste lid, onderdelen a en b, bedoelde vrijstelling
zijn uitgesloten alcoholische producten, tabak en tabaksproducten en
brandstoffen.

Artikel 3.68

	1. De in artikel 3.67, eerste lid, onderdeel a, bedoelde vrijstelling
wordt slechts verleend indien:

	a. de monsters als zodanig worden ingevoerd of eerst tijdens de
tentoonstelling worden vervaardigd van in grotere hoeveelheden vanuit
het buitenland ingevoerde goederen;

	b. de monsters uitsluitend dienen om tijdens de tentoonstelling gratis
aan bezoekers voor hun persoonlijk gebruik of verbruik te worden
uitgereikt;

	c. de monsters kunnen worden onderkend als reclamemateriaal waarvan de
waarde per eenheid gering is;

	d. de monsters ongeschikt zijn voor handelsdoeleinden en in voorkomend
geval in verpakkingen worden aangeboden die een geringere hoeveelheid
bevatten dan de kleinste in de handel verkrijgbare hoeveelheid van
dezelfde goederen;

	e. de monsters van levensmiddelen en dranken die niet worden uitgereikt
in een verpakking als bedoeld in onderdeel d, worden verbruikt ter
plaatse van de tentoonstelling;

	f. de totale waarde en hoeveelheid van de monsters in een redelijke
verhouding staan tot de aard van de tentoonstelling, het bezoekersaantal
en de omvang van de deelneming van de inzender.

	2. De in artikel 3.67, eerste lid, onderdeel b, bedoelde vrijstelling
is beperkt tot goederen die tijdens de tentoonstelling worden verbruikt
of tenietgaan, en waarvan de totale waarde en hoeveelheid in een
redelijke verhouding staan tot de aard van de tentoonstelling, het
bezoekersaantal en het belang van de deelneming van de exposant.

	3. De in artikel 3.67, eerste lid, onderdeel d, bedoelde vrijstelling
geldt slechts voor drukwerk en voorwerpen voor reclamedoeleinden die
uitsluitend bestemd zijn om op de plaats van de tentoonstelling gratis
aan het publiek te worden uitgereikt, en waarvan de totale waarde en
hoeveelheid in een redelijke verhouding staan tot de aard van de
tentoonstelling, het bezoekersaantal en het belang van de deelneming van
de exposant.

Artikel 3.69 Zendingen voor het Bureau Intellectuele Eigendom

	Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van
merken, modellen of tekeningen en de desbetreffende indieningdossiers,
alsmede de dossiers betreffende aanvragen van octrooien en dergelijke,
die bestemd zijn voor het Bureau voor de Intellectuele Eigendom.

Artikel 3.70

	Voor de invoer met vrijstelling is geen vergunning vereist.

Artikel 3.71 Toeristisch materiaal

	Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van
toeristisch reclamemateriaal, voor zover het betreft:

	a. bescheiden, bestemd om gratis te worden uitgereikt en die
voornamelijk tot doel hebben het publiek ertoe te brengen vreemde landen
te bezoeken, met name om daar bijeenkomsten of manifestaties bij te
wonen die een cultureel, toeristisch, sportief of godsdienstig karakter
bezitten dan wel verband houden met een beroep, mits deze bescheiden
niet meer dan 25% particuliere handelsreclame bevatten en het oogmerk
van propaganda van algemene aard er duidelijk uit blijkt;

	b. lijsten en jaarboeken van buitenlandse hotels, gepubliceerd door
officiële organisaties voor toerisme of onder auspiciën daarvan,
alsmede dienstregelingen van in het buitenland geëxploiteerde
vervoerdiensten, wanneer deze bescheiden bestemd zijn om gratis te
worden uitgereikt en niet meer dan 25% particuliere antireclame
bevatten;

	c. technisch materiaal dat wordt toegezonden aan vertegenwoordigers of
correspondenten die zijn erkend respectievelijk aangesteld door
officiële nationale toeristenorganisaties, en dat niet bestemd is om te
worden uitgereikt.

Artikel 3.72 Diverse goederen

	1. Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van:

	a.

	1°. machines, machineonderdelen, gereedschappen, werktuigen,
werktuigonderdelen, ijzerwerk, chemicaliën, omheiningdraad;

	2°. werkpaarden, fokdieren van zuiver ras en producten van het
planten- en dierenrijk;

	3°. bereid diervoeder en producten van plantaardige of dierlijke
oorsprong, al dan niet gemengd; en

	4°. mineralen, vitaminen en chemische verbindingen die kennelijk zijn
bestemd voor de bereiding van bereid diervoeder;

	mits de onder 1° tot en met 4° bedoelde goederen bestemd zijn om
uitsluitend te worden gebezigd in de bedrijfsmatige uitoefening van
landbouw, veehouderij, tuinbouw of visserij;

	b. motorvoertuigen voor bedrijfsmatig vervoer van goederen en tractors,
en vissersvaartuigen, die zijn bestemd en ingericht om uitsluitend te
worden gebezigd in de bedrijfsmatige uitoefening van landbouw,
veehouderij, tuinbouw of visserij;

	c. motorvoertuigen voor bedrijfsmatig vervoer van personen die blijkens
een door het bevoegde gezag aan belanghebbende afgegeven vergunning of
ontheffing zijn bestemd om uitsluitend geregeld openbaar vervoer of
taxivervoer te verrichten;

	d. schepen die geregeld in het handelsverkeer met het buitenland worden
gebruikt, alsmede hun inventaris voor zover deze niet wordt gelost;

	e. schepen, bestemd voor het onderhouden van geregelde verbindingen
tussen de BES eilanden alsmede hun inventaris voor zover deze niet wordt
gelost;

	f. bij regeling van Onze Minister van Financiën aan te wijzen goederen
bestemd om te worden gebruikt in en ten behoeve van de luchtvaart;

	g. oorlogsmaterieel ten behoeve van de defensie van de BES eilanden
aangevoerd door de Nederlandse strijdkrachten;

	h. gebruiksgoederen welke door de Nederlandse strijdkrachten voor
rekening van het Rijk worden ingevoerd voor gebruik op de bases;

	i. voor menselijke consumptie bestemde vis, levend, vers, gekoeld of
bevroren, indien op de BES eilanden geen distributieschakel tussen
vangst en aanbreng bestaat en de vis wordt aangebracht met kleine
vissersvaartuigen;

	j. goederen bestemd voor projecten die in het kader van onderlinge hulp
voor rekening van Aruba, Curaçao of Sint Maarten komen of bestemd voor
eigen zakelijk gebruik, alsmede goederen die in het kader van
ontwikkelingshulp voor rekening van internationale organisaties komen,
zulks onder bij regeling van Onze Minister van Financiën te stellen
voorwaarden;

	k. geluidsdragers met opnamen van op de BES eilanden gevestigde
uitvoerende musici;

	l. materialen en benodigdheden, die naar aard en bestemming uitsluitend
in ziekenhuizen worden gebruikt;

	m. gebruikte handels- en kantoorbescheiden zoals reisbiljetten,
cognossementen en vrachtbrieven;

	n. persfoto’s, voor zover zulks blijkt uit daarop voorkomende of
daaraan gehechte mededelingen, die worden toegezonden aan
persagentschappen of aan uitgevers van dagbladen of tijdschriften;

	o. goederen, ingevoerd of wederingevoerd uit één van de BES eilanden,
voor zover het betreft:

	1°. ontwikkelde cinematografische films, geluidsfilms en dergelijke
films, nadat deze uit de BES eilanden zijn uitgevoerd;

	2°. toestellen, werktuigen, instrumenten en gereedschappen die zijn
uitgevoerd om aldaar werkzaamheden mee te verrichten;

	p. verpakkingsmiddelen en andere goederen, hetzij gebruiksklaar, hetzij
in losse onderdelen, vervaardigd en ingericht voor het vervoer van
goederen, dekkleden en stuwmaterieel daaronder begrepen, alsmede
goederen voor het afsluiten en etiketteren van deze verpakkingsmiddelen,
bestemd om daaraan te worden aangebracht, ook indien deze voorwerpen
apart worden ingevoerd, alles voor zover zij:

	1°. na uit het vrije verkeer te zijn uitgevoerd teneinde daarmee
goederen uit te voeren, weder worden ingevoerd zonder in het buitenland
een bewerking of verwerking te hebben ondergaan;

	2°. worden ingevoerd om te worden gebruikt bij de uitvoer van
goederen;

3°. worden ingevoerd om te worden gebruikt voor de verpakking van op de
BES eilanden gewonnen, vervaardigde, bewerkte of verwerkte goederen;

	q. bij regeling van Onze Minister van Financiën aangewezen
veiligheidsmiddelen bestemd om te worden gebruikt in de bedrijfsmatige
uitoefening van de visserij;

	r. goederen bestemd om te dienen als bewijs of soortgelijke doeleinden
voor het Gemeenschappelijk Hof van Justitie of andere officiële
instanties op de BES eilanden.

	2. Onder de bedrijfsmatige uitoefening van een visserijbedrijf als
bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, wordt mede verstaan
visserijactiviteiten die erop gericht zijn om in belangrijke mate in het
levensonderhoud van de visser te voorzien.

	3. De in het eerste lid, onderdeel b, genoemde vrijstelling wordt
slechts verleend indien:

	a. de vergunninghouder het motorvoertuig geheel of nagenoeg geheel
gebruikt voor het vervoeren in het kader van de landbouw, veehouderij,
tuinbouw of visserij;

	b. in geval reeds eerder met toepassing van deze vrijstelling een
motorvoertuig voor goederenvervoer is ingevoerd:

	1°. het motorvoertuig ten minste vier jaar in gebruik is geweest; of

	2°. van de vrijstelling is afgezien of ambtelijke vernietiging heeft
plaatsgevonden overeenkomstig artikel 3.29.

	4. De in het eerste lid, onderdeel c, genoemde vrijstelling wordt
slechts verleend indien:

	a. het motorvoertuig voor personenvervoer geheel of nagenoeg geheel
wordt gebezigd voor het verrichten van openbaar vervoer of taxivervoer;

	b. in geval reeds eerder met toepassing van deze vrijstelling een
motorvoertuig voor personenvervoer is ingevoerd:

	1°. het motorvoertuig ten minste drie jaar in gebruik is geweest; of

	2°. van de vrijstelling is afgezien of ambtelijke vernietiging heeft
plaatsgevonden overeenkomstig artikel 3.29.

	5. Onder geregeld openbaar vervoer of geregelde verbindingen als
bedoeld in het eerste lid, onderdelen c en e, wordt verstaan: voor een
ieder toegankelijk beroeps- of bedrijfsmatig vervoer van personen of
goederen volgens een vaste dienstregeling en op een vastgesteld traject.

	6. Bij regeling van Onze Minister van Financiën kunnen nadere regels
worden gesteld met betrekking tot de toepassing van dit artikel.

Artikel 3.73 Hulpmateriaal voor de stuwing en bescherming van goederen
tijdens vervoer

	Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van
materialen van uiteenlopende aard, zoals kabels, stro, doek, papier,
karton, hout en plastic, die worden gebruikt voor het stuwen en de
bescherming - met inbegrip van thermische bescherming - van goederen
tijdens het vervoer naar de BES eilanden en die normaliter niet in
aanmerking komen om opnieuw te worden gebruikt.

Artikel 3.74

	1. Voor de invoer met vrijstelling is geen vergunning vereist.

	2. De aangifte ten invoer kan mondeling geschieden.

Artikel 3.75 Brandstoffen en smeermiddelen in motorvoertuigen en
containers

	1. Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor:

	a. brandstoffen die zich in de normale reservoirs bevinden van de:

	1°. motorvoertuigen; of

	2°. containers die zijn uitgerust met inrichtingen die speciaal zijn
aangepast voor koelsystemen, systemen voor zuurstoftoevoer, thermische
isolatiesystemen of andere systemen;

	b. brandstoffen die zich in draagbare reservoirs in motorvoertuigen
bevinden, tot een maximum van tien liter per voertuig;

	c. smeermiddelen die zich in motorvoertuigen bevinden en die
overeenkomen met de normale behoeften voor het functioneren ervan.

	2. Onder normale reservoirs in de zin van het eerste lid wordt verstaan
de:

	a. door de fabrikant blijvend in of aan alle motorvoertuigen van
hetzelfde type als het betrokken voertuig aangebrachte reservoirs,
waarvan de inrichting het rechtstreeks verbruik van brandstof mogelijk
maakt, zowel voor de voortbeweging van de voertuigen als, in voorkomend
geval, voor de werking, tijdens het vervoer, van koel- en andere
systemen;

	b. door de fabrikant blijvend in of aan alle containers van hetzelfde
type als de betrokken container aangebrachte reservoirs, waarvan de
inrichting het rechtstreeks verbruik van brandstof mogelijk maakt voor
de werking, gedurende het vervoer, van koel- en andere systemen waarmee
de containers voor speciale doeleinden zijn uitgerust.

Artikel 3.76

	1. Voor de invoer met vrijstelling is geen vergunning vereist.

	2. De aangifte ten invoer kan mondeling geschieden.

Artikel 3.77

	De met vrijstelling ingevoerde brandstoffen en smeermiddelen mogen niet
uit het voertuig of de container waarin zij werden ingevoerd, worden
verwijderd, behoudens ten behoeve van opslag gedurende reparaties aan
het voertuig of de container.

Artikel 3.78 Lijkkisten, urnen en grafornamenten

	Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van:

	a. lijkkisten die het stoffelijk overschot, en urnen die de as van
overledenen bevatten, alsmede bloemen, kransen en andere ornamenten die
deze gewoonlijk vergezellen;

	b. bloemen, kransen en andere ornamenten die worden meegebracht door
personen die in het buitenland woonachtig zijn en zich naar een
begrafenis begeven of graven op de BES eilanden komen verfraaien, voor
zover uit de aard en de hoeveelheid van deze goederen geen commerciële
overwegingen blijken.

Artikel 3.79

	1. Voor de invoer met vrijstelling is geen vergunning vereist.

	2. De aangifte ten invoer kan mondeling geschieden.

Artikel 3.80 Passieve veredeling

	1. Gehele of gedeeltelijke vrijstelling van invoerrechten wordt
verleend voor goederen uit het vrije verkeer die tijdelijk naar het
buitenland worden uitgevoerd en na aldaar een veredelingshandeling te
hebben ondergaan weer worden ingevoerd.

	2. In de artikelen 3.80 tot en met 3.85 wordt verstaan onder:

	a. veredelingshandeling:

	1°. het bewerken van goederen, daaronder begrepen het monteren, de
assemblage en het aanpassen daarvan aan andere goederen;

	2°. het verwerken van goederen;

	3°. het herstellen van goederen, daaronder begrepen het reviseren en
het afstellen;

	b. veredelingsproduct: een product dat het resultaat is van een of meer
veredelingshandelingen.

Artikel 3.81

	1. In de vergunning worden in elk geval opgenomen:

	a. de termijn waarbinnen de veredelingsproducten op de BES eilanden
weer moeten worden ingevoerd;

	b. de berekeningsmethode ten behoeve van het vrij te stellen bedrag, en

	c. de wijze waarop de tijdelijk uitgevoerde goederen in de daaruit
vervaardigde weer in te voeren veredelingsproducten worden
geïdentificeerd.

	2. De vergunning wordt verleend:

	a. aan personen die op de BES eilanden zijn gevestigd;

	b. indien de identiteit van de tijdelijk uit te voeren goederen kan
worden vastgesteld in de veredelingsproducten; en

	c. indien geen bedrijf op de BES eilanden in staat is om aan de
specifieke vereisten voor de veredeling te voldoen tegen vergelijkbare
condities zoals prijs, kwaliteit en levertijd.

	3. De belanghebbende verleent alle medewerking om aannemelijk te maken
dat wordt voldaan aan het tweede lid, onderdeel c.

	4. De vergunning wordt niet verleend voor de volgende goederen:

	a. goederen waarvan de uitvoer een teruggaaf van invoerrechten tot
gevolg heeft; of

	b. goederen die, voorafgaand aan de uitvoer, op grond van hun
bijzondere bestemming met vrijstelling van invoerrechten zijn ingevoerd,
zolang die bijzondere bestemming nog niet is vervuld, tenzij deze
goederen herstellingen moeten ondergaan.

	5. De termijn, bedoeld in het eerste lid, kan door de inspecteur met
een redelijke duur verlengd worden indien de vergunninghouder een
gemotiveerd verzoek daartoe indient.

Artikel 3.82

	Voor vrijstelling komen veredelingsproducten in aanmerking die door de
vergunninghouder of voor zijn rekening ten invoer zijn aangegeven.

Artikel 3.83

	1. Vrijstelling wordt verleend tot het bedrag aan invoerrechten dat zou
worden berekend voor de invoer van de onveredelde goederen indien deze
op het moment van de invoer van de veredelde goederen zouden worden
ingevoerd uit het land waar die veredelde goederen de laatste
veredelingshandeling hebben ondergaan.

	2. Bij het vaststellen van het bedrag wordt uitgegaan van invoer van de
onveredelde goederen in de staat waarin zij zich bevonden op het
tijdstip van de voorafgaande uitvoer, met inachtneming van de
hoeveelheid en de soort op het tijdstip van die uitvoer.

Artikel 3.84

	1. Gehele vrijstelling wordt verleend voor goederen die gratis zijn
hersteld, hetzij op grond van contractuele of wettelijke
garantieverplichting, hetzij wegens het bestaan van een fabricagefout,
mits met deze gebreken geen rekening is gehouden bij de vaststelling van
de douanewaarde ten tijde van de eerste invoer van de goederen.

	2. Artikel 3.81, tweede lid, onderdeel c, is op de in het eerste lid
bedoelde goederen niet van toepassing.

	3. Voor goederen die tegen betaling zijn hersteld, wordt als
douanewaarde het bedrag in aanmerking genomen dat gelijk is aan de
herstellingskosten, mits de betaling van deze kosten de enige prestatie
van de vergunninghouder vormt.

Artikel 3.85

	1. In de aangifte ten uitvoer wordt vermeld:

	a. de aard van de behandeling die de goederen zullen ondergaan; en

	b. de waarde van de uitgevoerde goederen indien deze zouden worden
ingevoerd op het tijdstip waarop de aangifte wordt gedaan.

	2. Bij de aangifte ten invoer wordt het exemplaar voor aangever van de
aangifte ten uitvoer overlegd.

Artikel 3.86 Terugkerende goederen

	1. Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor goederen die, na
tijdelijk of voor een bepaald doel uit het vrije verkeer van één van
de BES eilanden te zijn uitgevoerd, aldaar weer worden ingevoerd en:

	a. in het buitenland geen andere behandelingen hebben ondergaan dan die
welke noodzakelijk waren om ze in goede staat te bewaren;

	b. in het buitenland andere behandelingen hebben ondergaan dan die
welke nodig waren om ze in goede staat te bewaren, en na de uitvoer uit
één van de BES eilanden is gebleken dat de goederen:

	1°. gebreken vertonen en de behandelingen uitsluitend het doel hadden
die gebreken te verhelpen;

	2°. nadat men met dat gebruik was begonnen, ongeschikt waren voor het
beoogde gebruik en de behandelingen uitsluitend het doel hebben gehad
deze ongeschiktheid te verhelpen.

	2. De wederinvoer van de goederen dient te geschieden binnen een
termijn van drie maanden, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de
goederen uit één van de BES eilanden werden uitgevoerd.

	3. Indien bijzondere omstandigheden of de aard van het doel ten behoeve
waarvan zij werden uitgevoerd, zulks vereisen, kan de inspecteur de in
het tweede lid bedoelde termijn zoveel langer als noodzakelijk is
verlengen.

	4. Indien de terugkerende goederen vóór hun uitvoer uit één van de
BES eilanden waren ingevoerd vrij van rechten op grond van het volgen
van een bepaalde bestemming, wordt de vrijstelling bij invoer slechts
verleend indien de goederen voor dezelfde bestemming worden ingevoerd.

Artikel 3.87

	1. Vrijstelling als bedoeld in artikel 3.86, eerste lid, onderdeel a,
wordt slechts verleend indien bij de aangifte ten invoer een bewijs van
herkomst uit de BES eilanden wordt overlegd dat op verzoek van
belanghebbende, na de vaststelling van de identiteit van de goederen,
voor de uitvoer wordt afgegeven.

	2. Indien in verband met bijzondere omstandigheden ten tijde van de
uitvoer niet voorzienbaar was dat de goederen weer zouden worden
ingevoerd, kan de inspecteur vrijstelling verlenen.

Artikel 3.88

	Indien de vrijstelling wordt verleend overeenkomstig de in artikel
3.87, eerste lid, bedoelde procedure, is geen vergunning vereist.

Artikel 3.89

	1. Indien de in artikel 3.86, eerste lid, onderdeel b, bedoelde
behandelingen aanleiding zouden hebben gegeven tot heffing van
invoerrechten in het geval de goederen in het kader van de vrijstelling
voor passieve veredeling zouden zijn uitgevoerd, zijn de bepalingen
inzake die vrijstelling van toepassing.

	2. De in het eerste lid bedoelde toepassing blijft achterwege indien de
goederen een herstelling of revisie hebben ondergaan die:

	a. noodzakelijk was ten gevolge van een onvoorziene gebeurtenis in het
buitenland;

	b. de waarde van de terugkerende goederen door de behandeling niet
hoger is geworden dan de waarde op het ogenblik van hun uitvoer uit de
BES eilanden;

	c. noodzakelijk in het buitenland diende te worden verricht.

	3. De belanghebbende dient aan te tonen dat wordt voldaan aan het in
het tweede lid, onderdeel c, opgenomen criterium.

Artikel 3.90 Provisie, scheepsbehoeften, brandstoffen en smeermiddelen
in schepen en luchtvaartuigen

	1. Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van:

	a. provisie en scheepsbehoeften aan boord van binnenkomende schepen;

	b. provisie, aanwezig in luchtvaartuigen van lijndiensten in
internationaal verkeer; en

	c. brandstoffen en smeermiddelen aanwezig in binnenkomende schepen en
luchtvaartuigen en bestemd voor de voortdrijving of smering daarvan,
mits de goederen niet uit de schepen of luchtvaartuigen worden
verwijderd.

	2. De vrijstelling wordt slechts verleend voor de hoeveelheden die
redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor het verbruik of gebruik aan boord
gedurende het verblijf op de BES eilanden.

Artikel 3.91

	1. Provisie en scheepsbehoeften aan boord van binnenkomende schepen
alsmede brandstoffen en smeermiddelen in die schepen, bestemd voor de
voortdrijving of smering daarvan, kunnen slechts met vrijstelling worden
ingevoerd, indien die goederen elektronisch dan wel schriftelijk ten
invoer worden aangegeven.

	2. Voor de invoer met vrijstelling is geen vergunning vereist.

Artikel 3.92 Diplomatieke vrijstellingen

	1. Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van
goederen die bestemd zijn voor het persoonlijk gebruik - gebruik door
inwonende gezinsleden daaronder begrepen - van op de BES eilanden hun
functie uitoefenende consulaire ambtenaren, met uitzondering van
honoraire consuls, verbonden aan op de BES eilanden gevestigde
consulaire posten, voor zover zij niet de Nederlandse nationaliteit
bezitten, op de BES eilanden niet duurzaam verblijf houden en overigens
op de BES eilanden geen enkele beroeps- of handelsactiviteit voor eigen
rekening uitoefenen.

	2. De vrijstelling wordt slechts verleend voor zover de staat waarvan
de consulaire post op de BES eilanden is gevestigd, aan het Koninkrijk
een overeenkomstige vrijstelling verleent.

	3. Voor de afgifte van het vrijstellingsdocument behoeft geen zekerheid
te worden gesteld.

	4. Consulaire beambten die niet de Nederlandse nationaliteit bezitten,
genieten de vrijstelling slechts met betrekking tot goederen, ingevoerd
op het tijdstip waarop zij zich de eerste keer inrichten.

Artikel 3.93

	1. Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van
goederen die bestemd zijn voor het officiële gebruik - bouwen en
herstellen daaronder begrepen - van op de BES eilanden gevestigde
consulaire posten die geleid worden door consulaire beroepsambtenaren.

	2. De vrijstelling wordt slechts verleend indien het hoofd van de
consulaire post in een verklaring bevestigt dat de goederen voor het
officiële gebruik van de consulaire post zijn bestemd.

	3. Artikel 3.92, tweede en derde lid, is van overeenkomstige
toepassing.

Artikel 3.94

	1. Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van
kanselarijbenodigdheden die:

	a. door of op verzoek van de zendstaat worden verstrekt aan een op de
BES eilanden gevestigde consulaire post die geleid wordt door een
honoraire ambtenaar; en

	b. bestemd zijn voor het officiële gebruik van deze post.

	2. Onder kanselarijbenodigdheden wordt verstaan officiële emblemen en
documenten alsmede kantoormeubilair en kantoorbenodigdheden.

	3. De vrijstelling wordt slechts verleend indien het hoofd van de
consulaire post in een verklaring bevestigt dat de goederen voor het
officiële gebruik van de consulaire post zijn bestemd.

	4. Artikel 3.92, tweede en derde lid, is van overeenkomstige
toepassing.

Artikel 3.95

	Vrijstelling van invoerrechten wordt, onder bij regeling van Onze
Minister van Financiën te stellen voorwaarden, verleend voor de invoer
van goederen, aangevoerd onder vigeur van vrijdombepalingen opgenomen in
verdragen gesloten met internationale organisaties.

Paragraaf 2 Vrijstellingen bij tijdelijke invoer

Artikel 3.96 Actieve veredeling

	1. Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van
goederen die op de BES eilanden een veredelingshandeling ondergaan.

	2. Artikel 3.80, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

	3. De vrijstelling geschiedt bij wijze van teruggaaf of onder
toepassing van een systeem van zekerheidstelling, zulks ter beoordeling
van de inspecteur.

	4. De bij de aangifte ten invoer voor de goederen betaalde
invoerrechten worden teruggegeven, dan wel de gestelde zekerheid wordt
vrijgegeven, indien deze goederen in de vorm van veredelingsproducten
weer worden uitgevoerd.

	5. In de aangifte ten invoer moet worden vermeld dat gebruik wordt
gemaakt van deze vrijstelling en moet worden verwezen naar de
vergunning.

	6. Op verzoek van de inspecteur moet de vergunning bij de aangifte ten
invoer worden gevoegd.

Artikel 3.97

	1. In de vergunning worden in elk geval opgenomen de:

	a. termijn waarbinnen de veredelingsproducten uit de BES eilanden weer
moeten worden uitgevoerd;

	b. berekeningsmethode ten behoeve van het vrij te stellen bedrag; en

	c. wijze waarop de tijdelijk ingevoerde goederen in de daaruit
vervaardigde weer uit te voeren veredelingsproducten worden
geïdentificeerd.

	2. De vergunning wordt verleend:

	a. aan personen die op de BES eilanden zijn gevestigd;

	b. indien de in te voeren goederen in de veredelingsproducten kunnen
worden herkend; en

	c. indien op de BES eilanden geen bedrijf in staat is om de voor de
veredeling benodigde grondstoffen of halffabricaten te produceren tegen
vergelijkbare condities zoals prijs, kwaliteit en levertijd.

	3. De belanghebbende verleent alle medewerking om aannemelijk te maken
dat wordt voldaan aan het tweede lid, onderdeel c.

	4. De termijn, bedoeld in het eerste lid, kan door de inspecteur met
een redelijke duur verlengd worden indien de vergunninghouder een
gemotiveerd verzoek daartoe indient.

Artikel 3.98

	1. De vergunninghouder dient een verzoek om teruggaaf van invoerrechten
dan wel om vrijgave van de zekerheid in bij de inspecteur, binnen drie
maanden na de dag waarop de uit de ingevoerde goederen verkregen
veredelingsproducten:

	a. onder toezicht van de inspecteur uit de BES eilanden zijn
uitgevoerd;

	b. met het oog op latere uitvoer ervan in een douane-entrepot zijn
opgeslagen.

	2. Wanneer bijzondere omstandigheden zulks rechtvaardigen, kan de
inspecteur van de in het eerste lid bedoelde termijn afwijken.

Artikel 3.99 Tijdelijk ingevoerde vervoermiddelen

	1. Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van
vervoermiddelen en de samen met deze vervoermiddelen ingevoerde normale
uitrusting van de vervoermiddelen, die toebehoren aan:

	a. personen die hun normale verblijfplaats hebben in het buitenland en
door de eigenaars van die vervoermiddelen of door andere personen die
hun normale verblijfplaats hebben in het buitenland, worden ingevoerd en
worden gebruikt voor hun persoonlijk gebruik ter gelegenheid van een
tijdelijk bezoek;

	b. ondernemingen die de zetel van hun bedrijf in het buitenland hebben
en de vervoermiddelen gebruiken voor het bedrijfsmatig vervoer van
personen of goederen, al dan niet tegen betaling, beloning of ander
materieel voordeel, mits dit vervoer begint en eindigt in het
buitenland.

	2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt verstaan onder
persoonlijk gebruik: het gebruik voor andere doeleinden dan het vervoer
van personen tegen betaling, beloning of ander materieel voordeel, het
bedrijfsmatig vervoer van goederen of ander beroepsmatig gebruik.

Artikel 3.100

	Voor de invoer met vrijstelling is geen vergunning vereist.

Artikel 3.101

	1. De in artikel 3.99, eerste lid, onderdeel a, bedoelde vrijstelling
wordt verleend voor de invoer van personenvoertuigen indien een
schriftelijke aangifte ten invoer is gedaan door inlevering van:

	a. een carnet de passage en douane, dat is afgegeven door en onder
aansprakelijkheid van een vereniging die is aangesloten bij de Alliance
Internationale de Tourisme of de Fédération Internationale Automobile;
of

	b. een identiteitskaart, afgegeven door de daartoe bevoegde
autoriteiten.

	2. Personenvoertuigen die overeenkomstig het eerste lid, onderdeel a,
ten invoer worden aangegeven, dienen binnen de geldigheidsduur van het
carnet, doch uiterlijk twaalf maanden na de datum van invoer weer te
worden uitgevoerd.

	3. Personenvoertuigen die overeenkomstig het eerste lid, onderdeel b,
ten invoer worden aangegeven, dienen binnen 30 dagen na de datum van
invoer weer te worden uitgevoerd.

	4. De inspecteur kan op grond van bijzondere omstandigheden een
verlenging van de in het derde lid bedoelde termijn toestaan.

	5. Op de aangifte ten invoer wordt als document afgegeven het
overgelegde carnet of de identiteitskaart.

	6. Voor de afgifte van het carnet behoeft geen zekerheid te worden
gesteld.

Artikel 3.102

	1. De in artikel 3.99, eerste lid, onderdeel b, bedoelde vrijstelling
voor ondernemingen wordt verleend voor de invoer van vervoermiddelen die
worden gebruikt voor het vervoer van personen of voor het bedrijfsmatig
vervoer van goederen, voor opleggers, voor aanhangwagens en voor chassis
voor containers.

	2. De vrijstelling is van toepassing voor ondernemingen die:

	a. gevestigd zijn in een staat die een soortgelijke vrijstelling
hanteert; en

	b. in het bezit zijn van een door het bevoegd gezag afgegeven
vergunning voor vervoer over de weg.

	3. De aangifte wordt gedaan door inlevering van:

	a. een carnet de passage en douane dat voor elk vervoermiddel
afzonderlijk is afgegeven door en onder aansprakelijkheid van een
vereniging die is aangesloten bij de Alliance Internationale de Tourisme
of de Fédération Internationale Automobile; of

	b. een aangifte voor tijdelijke invoer van motorvoertuigen.

Artikel 3.103

	1. De vrijstelling wordt verleend voor de invoer van pleziervaartuigen
indien een elektronische dan wel schriftelijke aangifte ten invoer is
gedaan door inlevering van:

	a. een carnet de passage en douane, dat is afgegeven door en onder
aansprakelijkheid van een vereniging die is aangesloten bij de Alliance
Internationale de Tourisme; of

	b. een door de inspecteur afgegeven verklaring betreffende de
tijdelijke invoer met vrijstelling van pleziervaartuigen.

	2. De aangifte ten invoer dient binnen 24 uur na binnenkomst op de BES
eilanden te geschieden.

	3. Pleziervaartuigen die overeenkomstig het eerste lid, onderdeel a,
ten invoer worden aangegeven, dienen binnen de geldigheidsduur van het
carnet, doch uiterlijk binnen twaalf maanden na de datum van invoer weer
te worden uitgevoerd.

	4. Pleziervaartuigen die overeenkomstig het eerste lid, onderdeel b,
ten invoer worden aangegeven, dienen binnen 30 dagen na de datum van
invoer weer te worden uitgevoerd.

	5. De inspecteur kan op grond van bijzondere omstandigheden een
verlenging van de in het vierde lid bedoelde termijn toestaan.

	6. Op de aangifte ten invoer wordt als document afgegeven het
overgelegde carnet of de verklaring.

	7. Voor de afgifte van het carnet behoeft geen zekerheid te worden
gesteld.

Artikel 3.104

	Het is verboden een met vrijstelling ingevoerd vervoermiddel te
gebruiken zonder dat het ten bewijze van deze vrijstelling door de
inspecteur afgegeven document, waarvan de geldigheidsduur niet is
verstreken, kan worden getoond.

Artikel 3.105 Tijdelijk ingevoerde containers

	1. Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van:

	a. containers die gevuld worden ingevoerd om leeg of gevuld weer te
worden uitgevoerd, of die leeg worden ingevoerd om gevuld weer te worden
uitgevoerd;

	b. het normale toebehoren en de normale uitrusting van de containers,
mits deze met de containers worden ingevoerd; en

	c. losse onderdelen ingevoerd voor het herstellen van een bepaalde
container die reeds tijdelijk met vrijstelling is ingevoerd.

	3. Onder containers wordt verstaan bergingsmiddelen die:

	a. een binnenwerks inhoud hebben van ten minste één kubieke meter;

	b. een duurzaam karakter hebben en uit dien hoofde voldoende stevig
zijn voor herhaald gebruik;

	c. speciaal zijn ontworpen om het vervoer van goederen te
vergemakkelijken zonder tussentijdse inlading en uitlading van die
goederen zelf;

	d. zijn voorzien van inrichtingen die het hanteren van de container
vergemakkelijken, in het bijzonder bij het overladen van het ene
vervoermiddel op of in het andere; en

	e. zodanig zijn ontworpen dat zij gemakkelijk kunnen worden gevuld en
geleegd.

Artikel 3.106

	1. De met vrijstelling ingevoerde containers dienen binnen drie maanden
na de datum van invoer weer te worden uitgevoerd.

	2. De inspecteur kan op grond van bijzondere omstandigheden een
verlenging van de in het eerste lid bedoelde termijn toestaan.

Artikel 3.107

	Voor de invoer met vrijstelling is geen vergunning vereist.

Artikel 3.108 Tijdelijk ingevoerde laadborden

	Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van
laadborden die, teneinde daarmee goederen uit of in te voeren, leeg dan
wel in gebruik worden ingevoerd, om na ten hoogste twaalf maanden op de
BES eilanden te zijn verbleven, weer te worden uitgevoerd.

Artikel 3.109

	1. Voor de invoer van gevuld ingevoerde laadborden met vrijstelling is
geen vergunning vereist.

	2. De aangifte ten invoer kan mondeling geschieden.

Artikel 3.110 Tijdelijk ingevoerd beroepsmateriaal

	1. Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van:

	a. beroepsmateriaal, benodigd door een vertegenwoordiger van pers,
radio of televisie die naar de BES eilanden komt voor het maken van
reportages of voor uitzendingen of opnamen voor programma’s;

	b. filmmateriaal, benodigd door een persoon die naar de BES eilanden
komt voor het maken van een of meer films;

	c. ander beroepsmateriaal, benodigd voor de uitoefening van het ambacht
of het beroep van een persoon die naar de BES eilanden komt om een
bepaald werk uit te voeren, met uitzondering van het materiaal dat
bestemd is om te worden gebezigd voor vervoer op de BES eilanden of voor
de vervaardiging of de verpakking van goederen;

	d. de bij het materiaal, bedoeld in de onderdelen a tot en met c,
behorende hulpmiddelen;

	e. onderdelen die later worden ingevoerd met het oog op reparatie van
materiaal als bedoeld in de onderdelen a tot en met c.

	2. De vrijstelling wordt slechts verleend indien het beroepsmateriaal:

	a. toebehoort aan een in het buitenland gevestigde persoon;

	b. wordt ingevoerd door een in het buitenland gevestigde persoon; en

	c. uitsluitend door of onder leiding van de persoon die zich op de BES
eilanden begeeft, wordt gebruikt.

	3. De in het tweede lid, onderdeel c, bedoelde voorwaarde geldt niet
voor filmmateriaal dat wordt ingevoerd voor het maken van films ter
uitvoering van een overeenkomst inzake de co-productie die is gesloten
met een op de BES eilanden gevestigde persoon.

Artikel 3.111

	1. Het met vrijstelling ingevoerde materiaal wordt weer uitgevoerd
binnen zes maanden na de datum van invoer.

	2. De inspecteur kan op grond van bijzondere omstandigheden een
verlenging van de in het eerste lid bedoelde termijn toestaan.

Artikel 3.112 Tijdelijk ingevoerde tentoonstellingsgoederen

	1. Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van
goederen die bestemd zijn om op tentoonstellingen te worden getoond of
gebruikt, voor zover ze kunnen worden gerekend tot de volgende
categorieën:

	a. goederen bestemd om te worden tentoongesteld of waarmee zal worden
gedemonstreerd op tentoonstellingen;

	b. goederen bestemd om ten behoeve van de presentatie van ingevoerde
producten op een tentoonstelling te worden gebruikt;

	c. materiaal - met inbegrip van vertalinginstallaties,
geluidsopnameapparatuur en films van opvoedkundige, wetenschappelijke of
culturele aard - bestemd om op internationale vergaderingen,
conferenties en congressen te worden gebruikt;

	d. producten die tijdens de tentoonstellingen worden verkregen uit
tijdelijk ingevoerde goederen, machines, apparaten of dieren.

	2. Artikel 3.67, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

	3. De vrijstelling wordt niet verleend indien de goederen bestemd zijn
voor particuliere tentoonstellingen die in winkels of handelsruimten
worden georganiseerd met het oog op de verkoop van buitenlandse
goederen.

	4. De goederen waarvoor tijdelijke invoer is toegestaan mogen niet
worden uitgeleend of verhuurd, noch gebruikt tegen vergoeding en mogen
niet buiten de plaats worden gebracht waar tentoonstellingen en
dergelijke worden gehouden.

Artikel 3.113

	1. De met vrijstelling ingevoerde goederen worden binnen een maand na
afloop van de tentoonstelling weer uitgevoerd, met dien verstande dat de
wederuitvoer uiterlijk twaalf maanden na de datum van invoer dient te
geschieden.

	2. De inspecteur kan op grond van bijzondere omstandigheden verlenging
van de in het eerste lid bedoelde termijn toestaan.

Artikel 3.114

	Toestemming als bedoeld in artikel 3.29, kan worden verleend zonder dat
er sprake behoeft te zijn van bijzondere omstandigheden die bij de
invoer niet waren voorzien.

Artikel 3.115 Tijdelijk ingevoerd opvoedkundig materiaal

	1. Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van
opvoedkundig materiaal, onderdelen en toebehoren voor dit materiaal en
gereedschap dat speciaal is ontworpen voor het onderhoud, de controle,
afstelling of reparatie van dat materiaal, voor zover deze goederen:

	a. door erkende instellingen worden ingevoerd en onder het toezicht en
de verantwoordelijkheid van die instellingen worden gebruikt;

	b. zonder winstoogmerk worden gebruikt;

	c. gelet op hun bestemming, in redelijke hoeveelheden worden ingevoerd;
en

	d. eigendom blijven van een in het buitenland gevestigd persoon.

	2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt verstaan onder:

	a. opvoedkundig materiaal: alle voor onderwijs of beroepsopleiding
gebruikt materiaal en met name modellen, instrumenten, apparaten,
machines en toebehoren;

	b. erkende bij regeling van Onze Minister van Financiën aangewezen
instellingen:

	1°. openbare instellingen of instellingen van openbaar nut, waarvan de
voornaamste bezigheid het onderwijs of het wetenschappelijk onderzoek
is;

	2°. particuliere instellingen waarvan de voornaamste bezigheid het
onderwijs of wetenschappelijk onderzoek is.

Artikel 3.116

	1. De met vrijstelling ingevoerde goederen worden weer uitgevoerd
binnen een door de inspecteur gestelde termijn. De termijn is
afhankelijk van het gebruik van de goederen, maar duurt niet langer dan
zes maanden na de datum van invoer.

	2. De inspecteur kan op grond van bijzondere omstandigheden verlenging
van de in het eerste lid bedoelde termijn met ten hoogste drie maanden
toestaan.

Artikel 3.117 Tijdelijk ingevoerd wetenschappelijk materiaal

	1. Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van:

	a. wetenschappelijk materiaal, onderdelen en toebehoren voor dit
materiaal, en gereedschap dat speciaal is ontworpen voor het onderhoud,
de controle, afstelling of reparatie van dat materiaal, en

	b. onderdelen van wetenschappelijk materiaal die later worden ingevoerd
met het oog op reparatie van eerder met vrijstelling ingevoerd
wetenschappelijk materiaal voor zover deze goederen:

	1°. door erkende instellingen worden ingevoerd en onder het toezicht
en de verantwoordelijkheid van die instellingen worden gebruikt;

	2°. zonder winstoogmerk worden gebruikt;

	3°. gelet op hun bestemming, in redelijke hoeveelheden worden
ingevoerd; en

	4°. eigendom blijven van een in het buitenland gevestigde persoon.

	2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt verstaan onder:

	a. wetenschappelijk materiaal: de instrumenten, apparaten, machines en
toebehoren die voor wetenschappelijk onderzoek en onderwijs worden
gebruikt;

	b. erkende instellingen: bij ministeriële regeling aangewezen:

	1°. openbare instellingen of instellingen van openbaar nut, waarvan de
voornaamste bezigheid het onderwijs of het wetenschappelijk onderzoek
is;

	2°. particuliere instellingen waarvan de voornaamste bezigheid het
onderwijs of wetenschappelijk onderzoek is.

	3. Artikel 3.111 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.118 Tijdelijk ingevoerd medisch-chirurgisch en
laboratoriummateriaal

	1. Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van
medisch-chirurgisch en laboratoriummateriaal op voorwaarde dat:

	a. het een incidentele zending betreft;

	b. het materiaal in bruikleen ter beschikking is gesteld; en

	c. het materiaal voor diagnostische of therapeutische doeleinden zal
worden aangewend door ziekenhuizen die bij regeling van Onze Minister
van Financiën zijn aangewezen.

	2. Onder incidentele zending als bedoeld in het eerste lid, onderdeel
a, wordt verstaan iedere zending van medisch-chirurgisch en
laboratoriummateriaal op verzoek van ziekenhuizen die wegens bijzondere
omstandigheden dringend behoefte hebben aan dit materiaal om hun
ontoereikende eigen uitrusting aan te vullen.

	3. Artikel 3.116 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.119 Tijdelijk ingevoerd rampenbestrijdingsmateriaal

	1. Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van
materiaal dat bestemd is om te worden gebruikt bij de bestrijding van de
gevolgen van rampen, op voorwaarde dat het materiaal:

	a. gratis ter beschikking is gesteld; en

	b. bestemd is of voor bij regeling van Onze Minister van Financiën aan
te wijzen overheidsorganisaties en instellingen.

	2. Voor aanwijzing bij regeling van Onze Minister van Financiën komen
alleen in aanmerking instellingen die geen winst beogen en die in
hoofdzaak werkzaam zijn op het gebied van hulpverlening of
liefdadigheid.

	3. Voor de afgifte van het vrijstellingsdocument behoeft geen zekerheid
te worden gesteld.

	4. De inspecteur kan een inventarislijst van de goederen verlangen,
tezamen met een schriftelijke toezegging met betrekking tot de
wederuitvoer.

Artikel 3.120

	1. De met vrijstelling ingevoerde goederen worden weer uitgevoerd
binnen een door de inspecteur gestelde termijn. De termijn is
afhankelijk van het gebruik van de goederen, maar duurt niet langer dan
24 maanden na de datum van invoer.

	2. De inspecteur kan op grond van bijzondere omstandigheden verlenging
van de in het eerste lid bedoelde termijn met ten hoogste twaalf maanden
toestaan.

Artikel 3.121 Tijdelijk ingevoerde verpakkingen

	1. Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van
verpakkingen op voorwaarde dat zij:

	a. wanneer zij gevuld worden ingevoerd, bestemd zijn om leeg of gevuld
weer te worden uitgevoerd;

	b. wanneer zij leeg worden ingevoerd, bestemd zijn om gevuld weer te
worden uitgevoerd.

	2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt verstaan onder
verpakkingen:

	a. houders die worden gebruikt of bestemd zijn om te worden gebruikt
voor de verpakking van goederen;

	b. materiaal waarop goederen worden opgerold, gebonden of bevestigd of
dat daarvoor is bestemd;

	3. De vrijstelling wordt niet verleend voor verpakkingsmaterialen als
stro, papier, glasvezel en schaafkrullen, die in bulk worden ingevoerd.

Artikel 3.122

	De aangifte ten invoer voor gevuld ingevoerde verpakkingen kan
mondeling geschieden.

Artikel 3.123

	1. De met vrijstelling ingevoerde goederen worden weer uitgevoerd
binnen een door de inspecteur gestelde termijn. De duur van de termijn
is afhankelijk van het gebruik van de goederen, maar duurt niet langer
dan:

	a. zes maanden na de datum van invoer, indien de verpakkingen gevuld
worden ingevoerd;

	b. drie maanden na de datum van invoer, indien de verpakkingen leeg
worden ingevoerd.

	2. De inspecteur kan op grond van bijzondere omstandigheden verlenging
van de in het eerste lid bedoelde termijnen toestaan met ten hoogste
drie respectievelijk twee maanden.

Artikel 3.124

	De met vrijstelling ingevoerde verpakkingen mogen niet opnieuw op de
BES eilanden worden gebruikt, behalve met het oog op de uitvoer van
goederen uit de BES eilanden. Indien de verpakkingsmiddelen gevuld zijn
ingevoerd, is dit verbod pas van toepassing vanaf het tijdstip waarop
zij van hun inhoud zijn ontdaan.

Artikel 3.125 Tijdelijk ingevoerde gietvormen, meetinstrumenten,
monsters en andere goederen

	Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van:

	a. gietvormen, matrijzen, clichés, tekeningen, ontwerpen en andere
soortgelijke voorwerpen die bestemd zijn voor een op de BES eilanden
gevestigde persoon;

	b. meet-, controle- en verificatie-instrumenten en andere soortgelijke
voorwerpen die bestemd zijn voor een op de BES eilanden gevestigde
persoon om tijdens een fabricageprocédé te worden gebruikt;

	c. goederen van ongeacht welke aard die onderworpen moeten worden aan
proeven, experimenten of demonstraties, met uitzondering van proeven,
experimenten of demonstraties, die een winstgevende bezigheid vormen;

	d. monsters die representatief zijn voor een bepaalde groep producten
en bestemd zijn om te worden getoond of gedemonstreerd met het oog op
het plaatsen van bestellingen van soortgelijke goederen;

	e. speciale gereedschappen en instrumenten die gratis ter beschikking
worden gesteld van een op de BES eilanden gevestigde persoon en die
bestemd zijn om te worden gebruikt bij de vervaardiging van in hun
geheel uit te voeren goederen, op voorwaarde dat dergelijke speciale
gereedschappen eigendom blijven van een in het buitenland gevestigde
persoon.

Artikel 3.126

	1. De met vrijstelling ingevoerde goederen worden weer uitgevoerd
binnen een door de inspecteur gestelde termijn. De duur van de termijn
is afhankelijk van het gebruik van de goederen, maar duurt niet langer
dan twaalf maanden na de datum van invoer.

	2. De inspecteur kan op grond van bijzondere omstandigheden verlenging
van de in het eerste lid bedoelde termijn met ten hoogste zes maanden
toestaan.

Artikel 3.127 Tijdelijk ingevoerde vervangende machines

	Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van
vervangende productiemiddelen die tijdelijk gratis ter beschikking van
de importeur worden gesteld door of op initiatief van de leverancier
van:

	a. soortgelijke productiemiddelen die later worden ingevoerd om in het
vrije verkeer te worden gebracht; of

	b. productiemiddelen die na te zijn gerepareerd opnieuw in gebruik
worden genomen.

Artikel 3.128

	1. De met vrijstelling ingevoerde goederen worden weer uitgevoerd
binnen zes maanden na de datum van invoer.

	2. De inspecteur kan op grond van bijzondere omstandigheden verlenging
van de in het eerste lid bedoelde termijn met ten hoogste drie maanden
toestaan.

Artikel 3.129 Tijdelijk ingevoerde films, informatie- en geluidsdragers

	1. Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van:

	a. cinematografische films, belicht en ontwikkeld, positief, bestemd om
te worden bekeken, alvorens zij commercieel in omloop worden gebracht;

	b. films die de aard van producten of de werking van buitenlands
materiaal tonen, op voorwaarde dat zij niet bestemd zijn voor openbare
vertoning tegen betaling;

	c. informatie- en geluidsdragers, van opnamen voorzien, voor
niet-commerciële doeleinden, die aan een op de BES eilanden gevestigde
persoon gratis ter beschikking worden gesteld.

	2. Artikel 3.128 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.130 Tijdelijk ingevoerde persoonlijke bagage van reizigers

	1. Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van
persoonlijke goederen die een reiziger zelf, of in zijn persoonlijke
bagage meevoert, voor de duur van zijn verblijf op de BES eilanden.

	2. Voor de toepassing van deze vrijstelling wordt onder persoonlijke
goederen verstaan: alle kledingstukken en andere nieuwe of gebruikte
voorwerpen, die bestemd zijn voor persoonlijk gebruik door de reiziger.

Artikel 3.131

	1. Tenzij de inspecteur anders bepaalt, is voor de invoer met
vrijstelling geen vergunning vereist.

	2. De aangifte ten invoer kan mondeling geschieden. De inspecteur kan
vorderen dat voor goederen ten aanzien waarvan wegens hun aard,
hoeveelheid of waarde misbruik wordt gevreesd, zekerheid wordt gesteld.

Artikel 3.132

	1. De met vrijstelling ingevoerde goederen worden weer uitgevoerd
binnen drie maanden na de datum van invoer.

	2. De inspecteur kan op grond van bijzondere omstandigheden verlenging
van de in het eerste lid bedoelde termijn toestaan, tot ten hoogste het
eind van de periode dat de reiziger door de bevoegde autoriteiten
toestemming is verleend om op de BES eilanden te verblijven.

Artikel 3.133 Tijdelijk ingevoerd toeristisch reclamemateriaal

	Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van bij
regeling van Onze Minister van Financiën aangewezen toeristisch
reclamemateriaal dat toebehoort aan een persoon, gevestigd in het
buitenland, en in redelijke hoeveelheden wordt ingevoerd in het licht
van het voorgenomen gebruik ervan.

Artikel 3.134

	1. De met vrijstelling ingevoerde goederen worden weer uitgevoerd
binnen twaalf maanden na de datum van invoer.

	2. De inspecteur kan op grond van bijzondere omstandigheden verlenging
van de in het eerste lid bedoelde termijn met ten hoogste zes maanden
toestaan.

Artikel 3.135 Tijdelijk ingevoerde welzijnsgoederen voor zeelieden

	1. Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van
welzijnsgoederen die bestemd zijn voor zeelieden aan boord van in het
internationale verkeer varende schepen en:

	a. gebruikt worden aan boord van buitenlandse schepen of aan wal wordt
gebracht om door de bemanning tijdelijk aan land te worden gebruikt
gedurende een periode die niet langer is dan de aanlegperiode in de
haven; of

	b. worden ingevoerd om tijdelijk te worden gebruikt in culturele of
sociale instellingen.

	2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt verstaan onder:

	a. welzijnsgoederen: bij regeling van Onze Minister van Financiën
aangewezen materiaal dat bestemd is voor de activiteiten van zeelieden
op cultureel, educatief, recreatief, godsdienstig of sportief gebied;

	b. zeelieden: alle personen die aan boord van een schip worden vervoerd
en die belast zijn met taken die verband houden met de werking of de
dienst van dit schip op zee;

	c. culturele of sociale instellingen: ontmoetingscentra, clubs en
recreatieruimten voor zeelieden, die worden beheerd door officiële
instanties, of door godsdienstige of andere instellingen zonder
winstoogmerk, alsmede plaatsen voor de eredienst waar regelmatig
diensten voor zeelieden worden gehouden.

	3. De vergunning dient te worden aangevraagd door de kapitein van het
schip of door het hoofd van de culturele of sociale instelling.

Artikel 3.136

	1. De met vrijstelling ingevoerde goederen worden weer uitgevoerd
binnen zes maanden na de datum van invoer.

	2. De inspecteur kan op grond van bijzondere omstandigheden verlenging
van de in het eerste lid bedoelde termijn met ten hoogste drie maanden
toestaan.

Artikel 3.137 Tijdelijk ingevoerde goederen in bijzondere omstandigheden
en zonder economische consequenties

	1. Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van:

	a. voorwerpen van artiesten en kermisattracties;

	b. sportmateriaal en uitrusting bestemd voor deelnemers aan op de BES
eilanden te houden sportwedstrijden;

	c. dieren voor bij regeling van Onze Minister van Financiën aangewezen
doeleinden;

	d. lege lijkkisten of urnen die worden ingevoerd om te dienen bij het
transport van lijken of as van overledenen naar het buitenland.

	2. De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met
c is slechts van toepassing indien de goederen toebehoren aan personen
die hun normale verblijfplaats hebben in het buitenland.

	3. Voor de invoer met vrijstelling van de goederen, bedoeld in het
eerste lid, onderdeel d, is geen vergunning vereist. De aangifte ten
invoer kan mondeling geschieden.

Artikel 3.138

	1. De met vrijstelling ingevoerde goederen, bedoeld in artikel 3.137,
eerste lid, onderdelen a tot en met c worden weer uitgevoerd binnen drie
maanden na de datum van invoer.

	2. De inspecteur kan op grond van bijzondere omstandigheden verlenging
van de in het eerste lid bedoelde termijn met ten hoogste een maand
toestaan.

Artikel 3.139 Tijdelijk ingevoerde provisie, scheepsbehoeften,
brandstoffen en smeermiddelen

	1. Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van:

	a. provisie en scheepsbehoeften aan boord van schepen, geen woonschepen
zijnde;

	b. provisie aanwezig in luchtvaartuigen van lijndiensten in
internationaal verkeer;

	c. brandstoffen en smeermiddelen aanwezig in binnenkomende
vervoermiddelen bestemd voor de voortdrijving of smering daarvan.

	2. Vrijstelling wordt slechts verleend, indien de voor de met
vrijstelling ingevoerde goederen bestemde bergruimten verzegeld kunnen
worden.

Artikel 3.140

	1. Voor de invoer met vrijstelling is geen vergunning vereist.

	2. Provisie en scheepsbehoeften aan boord van binnenkomende schepen,
geen woonschepen zijnde, alsmede brandstoffen en smeermiddelen in die
schepen en bestemd voor de voortdrijving of smering daarvan, kunnen
slechts met vrijstelling worden ingevoerd, indien die goederen
elektronisch dan wel schriftelijk ten invoer worden aangegeven.

	3. In andere gevallen dan de in het tweede lid bedoelde worden de
goederen slechts schriftelijk ten invoer aangegeven, indien de
inspecteur dit in verband met de aard, hoeveelheid of waarde van de
goederen wenselijk acht.

Artikel 3.141

	De met vrijstelling ingevoerde goederen worden weer uitgevoerd samen
met de vervoermiddelen waarmee de goederen zijn binnengebracht.

Artikel 3.142 Tijdelijke invoer zware machines; rollend, drijvend en
ander materieel

	1. Vrijstelling van invoerrechten wordt verleend voor de invoer van:

	a. zware machines en rollend, drijvend en ander materieel, ingevoerd om
uitsluitend te dienen tot gebruik bij de uitvoering van:

	1°. werken in het buitenland;

	2°. bij regeling van Onze Minister van Financiën aangewezen
baggerwerken, waterbouwkundige werken en grote wegen- en andere
bouwwerken op de BES eilanden;

	b. het normale toebehoren en de normale uitrusting van de machines en
het materieel, mits deze tezamen worden ingevoerd;

	c. losse onderdelen, ingevoerd voor de herstelling van een bepaalde
machine of bepaald materieel die reeds tijdelijk met vrijstelling is
ingevoerd.

	2. Ter zake van de in het eerste lid, onderdeel a, 2°, bedoelde
invoer, worden op bij regeling van Onze Minister van Financiën nader te
bepalen wijze, invoerrechten geheven over het verschil in de waarde van
de goederen bij invoer en de waarde bij het beëindigen van het gebruik.

Artikel 3.143

	1. De met vrijstelling ingevoerde zware machines worden binnen een
maand na afloop van de benodigde werkzaamheden weer uitgevoerd, met dien
verstande dat de wederuitvoer uiterlijk twaalf maanden na de datum van
invoer dient te geschieden.

	2. De inspecteur kan op een met redenen omkleed verzoek, afwijken van
de in het eerste lid bedoelde termijn van twaalf maanden.

TITEL 4 TERUGGAAF VAN INVOERRECHTEN

AFDELING 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 3.144

	Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder teruggaaf:

	a. de gehele of gedeeltelijke teruggave van de reeds betaalde
invoerrechten; of

	b. indien de invoerrechten nog niet zijn betaald, het geheel of
gedeeltelijk niet heffen van de in rekening gebrachte invoerrechten.

Artikel 3.145

	1. Teruggaaf geschiedt, behoudens het bepaalde in artikel 3.149, derde
lid, op een schriftelijk bij de inspecteur in te dienen verzoek.

	2. Het verzoek om teruggaaf wordt binnen zes maanden na het doen van de
aangifte ten invoer ingediend.

	3. Het verzoek wordt ingediend door de persoon die gehouden is de
invoerrechten te voldoen of die de invoerrechten heeft voldaan, dan wel
degene die hem in zijn rechten en verplichtingen heeft opgevolgd, dan
wel de vertegenwoordiger van eerder bedoelde personen.

	4. Het verzoek om teruggaaf dient vergezeld te gaan van alle
bewijsstukken waarover de aanvrager beschikt. Wanneer de inspecteur dit
nodig acht, kan hij een termijn vaststellen waarbinnen de aanvrager
aanvullende bewijsstukken dient over te leggen.

	5. Indien het verzoek betrekking heeft op een ambtelijke vergissing bij
de vaststelling van het bedrag van invoerrechten, wordt dit met voorrang
behandeld.

	6. Teruggaaf wordt verleend aan de persoon die gehouden is de
invoerrechten te voldoen of de invoerrechten heeft voldaan, dan wel aan
degene die hem in zijn rechten en verplichtingen heeft opgevolgd.

Artikel 3.146

	Teruggaaf wordt niet verleend indien het bedrag van de terug te geven
invoerrechten, per aangifte ten invoer of document, minder bedraagt dan
USD 8.

Artikel 3.147

	1. Indien bij toepassing van artikel 3.151 of artikel 3.153 de goederen
moeten worden weder uitgevoerd, dan vindt deze wederuitvoer niet plaats
alvorens een beslissing is genomen op het verzoek om teruggaaf.

	2. In daartoe aanleiding gevende gevallen kan de inspecteur toestaan
dat de wederuitvoer plaatsvindt, voordat een beslissing op het verzoek
is genomen.

Artikel 3.148

	Het is verboden onjuiste of onvolledige gegevens te verstrekken dan wel
handelingen te verrichten die leiden dan wel kunnen leiden tot ten
onrechte teruggaaf van invoerrechten.

AFDELING 2 GEVALLEN VAN TERUGGAAF

Paragraaf 1 Geen verschuldigdheid; bedrag van invoerrechten hoger dan
verschuldigd

Artikel 3.149

	1. Teruggaaf van invoerrechten wordt verleend voor zover het
vastgestelde bedrag van deze rechten:

	a. betrekking heeft op goederen waarvoor geen enkele verschuldigdheid
is ontstaan of waarvoor de verschuldigdheid heeft opgehouden te bestaan
op een andere wijze dan door betaling van het bedrag of door verjaring;
of

	b. hoger is dan het bedrag dat wettelijk mocht worden geïnd.

	2. De verzoeker dient aan te tonen dat wordt voldaan aan het criterium,
opgenomen in het eerste lid.

	3. De inspecteur gaat ambtshalve tot teruggaaf over, indien hij zelf
gedurende de termijn bedoeld in artikel 3.145, tweede lid, het bestaan
van een omstandigheid als bedoeld in het eerste lid, vaststelt.

Paragraaf 2 Bij vergissing aangegeven goederen

Artikel 3.150

	1. Teruggaaf van invoerrechten wordt verleend indien:

	a. het vastgestelde bedrag van de rechten betrekking heeft op goederen
die abusievelijk ten invoer zijn aangegeven;

	b. de goederen na abusievelijk ten invoer te zijn aangegeven, niet zijn
gebruikt onder andere voorwaarden dan die welke zijn vastgesteld voor de
beoogde douanebestemming;

	c. de goederen waarop het verzoek betrekking heeft, de goederen zijn
die ten invoer werden aangegeven;

	d. de goederen reeds voordat deze ten invoer werden aangegeven, bestemd
waren om een andere douanebestemming te krijgen en op dat moment reeds
voldeden aan de voorwaarden van die douanebestemming, en aan de goederen
onverwijld de beoogde douanebestemming wordt gegeven.

	2. De verzoeker dient aan te tonen dat wordt voldaan aan de in het
eerste lid, onderdelen a en b, opgenomen criteria.

Paragraaf 3 Geweigerde goederen

Artikel 3.151

	1. Teruggaaf van invoerrechten wordt verleend indien:

	a. het vastgestelde bedrag van deze rechten betrekking heeft op:

	1°. goederen die door de importeur zijn geweigerd omdat zij gebreken
vertonen of omdat zij om de een of andere reden niet in overeenstemming
zijn met de bepalingen van het contract op grond waarvan deze goederen
zijn ingevoerd; of

	2°. op goederen die zijn beschadigd gedurende hun vervoer tot aan het
kantoor waar zij ten invoer worden aangegeven, of gedurende hun opslag
in douane-entrepot;

	b. de goederen reeds voordat deze ter beschikking van de aangever
werden gesteld dan wel voordat toestemming werd verleend tot het volgen
van hun bestemming, gebreken vertoonden of niet in overeenstemming waren
met de bepalingen van het contract op grond waarvan de invoer
plaatsvond;

	c. de goederen niet zijn gebruikt, waaronder niet wordt begrepen een
begin van gebruik, nodig om vast te stellen dat de goederen gebreken
vertonen of niet beantwoorden aan de bepalingen van het contract op
grond waarvan de invoer plaatsvond;

	d. de goederen waarop het verzoek om teruggaaf betrekking heeft, de
goederen zijn die werden ingevoerd; en

	e. de goederen onder toezicht van de inspecteur worden vernietigd, of
worden weder uitgevoerd.

	2. De verzoeker dient aan te tonen dat wordt voldaan aan de in het
eerste lid, onderdelen a tot en met d, opgenomen criteria.

Artikel 3.152

	Teruggaaf van invoerrechten voor de in artikel 3.151, eerste lid,
bedoelde goederen wordt niet verleend in de gevallen waarin:

	a. de gebreken in aanmerking zijn genomen bij de opstelling van de
voorwaarden van het contract op grond waarvan de goederen ten invoer
zijn aangegeven, met name bij de vaststelling van de prijs; of

	b. de importeur de goederen heeft verkocht, nadat is geconstateerd dat
deze gebreken vertonen of niet in overeenstemming zijn met de bepalingen
van het contract.

Paragraaf 4 Goederen in bijzondere situaties

Artikel 3.153

	Teruggaaf van invoerrechten wordt verleend indien:

	a. het bedrag van deze rechten betrekking heeft op goederen:

	1°. die ingevolge een vergissing van de afzender aan de geadresseerde
zijn verzonden;

	2°. die ongeschikt blijken te zijn voor het door de geadresseerde
beoogde gebruik wegens een kennelijke fout in de bestelling;

	3°. waarvan het gebruik voor de door de geadresseerde beoogde
doeleinden onmogelijk is of aanzienlijk beperkt wordt ten gevolge van
maatregelen van algemene strekking die na de datum waarop de goederen
voor het vrije verkeer zijn vrijgegeven, zijn genomen door het bevoegde
gezag; of

	4°. die na de bindende leveringsdata van de overeenkomst bij de
geadresseerde zijn afgeleverd;

	b. de goederen niet zijn verkocht of gebruikt, waaronder niet wordt
begrepen een begin van gebruik nodig ter beoordeling van de goederen;

	c. de goederen waarop het verzoek om teruggaaf betrekking heeft, de
goederen zijn die werden ingevoerd; en

	d. de goederen onder toezicht van de inspecteur worden vernietigd, of
worden weder uitgevoerd.

Artikel 3.154

	Teruggaaf van invoerrechten wordt verleend voor op de BES eilanden
aangekochte goederen onder vigeur van teruggaafbepalingen opgenomen in
verdragen betreffende internationale organisaties waarbij Nederland is
aangesloten.

HOOFDSTUK IV ACCIJNZEN

TITEL 1 INLEIDENDE BEPALINGEN

AFDELING 1 BELASTBAAR FEIT

Artikel 4.1

	1. Onder de naam accijns wordt op Bonaire, Sint Eustatius en Saba een
belasting geheven van benzine.

	2. Onder de naam accijns wordt op Bonaire tevens een belasting geheven
van:

	a. bier;

	b. wijn;

	c. gedistilleerd;

	d. sigaretten;

	e. sigaren en cigarillo’s;

	f. rooktabak.

	3. De accijns wordt verschuldigd ter zake van de uitslag en de invoer
van de in het eerste en tweede lid bedoelde goederen.

Artikel 4.2

	In dit hoofdstuk en in de daarop gebaseerde regelingen wordt onder het
vervaardigen van een accijnsgoed verstaan elk handelen waarbij of
waardoor een accijnsgoed ontstaat of de samenstelling van een
accijnsgoed wordt gewijzigd.

Artikel 4.3

	Op dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, met uitzondering
van titel 4, zijn de bepalingen van hoofdstuk VIII van de Belastingwet
BES van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.4

	1. In dit hoofdstuk en de daarop gebaseerde regelingen wordt als
uitslag aangemerkt:

	a. het brengen van een accijnsgoed buiten een plaats die voor dat soort
accijnsgoed als accijnsgoederenplaats is aangewezen;

	b. het verbruik, anders dan als grondstof, van een accijnsgoed binnen
een plaats die voor dat soort accijnsgoed als accijnsgoederenplaats is
aangewezen, of binnen een handels- en dienstenentrepot;

	c. het in strijd met artikel 4.6 vervaardigen van een accijnsgoed
alsmede het voorhanden hebben van een accijnsgoed dat niet
overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk in de heffing is
betrokken.

	2. Als uitslag wordt niet aangemerkt het, met inachtneming van bij
algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden, brengen van een
accijnsgoed vanuit een accijnsgoederenplaats naar:

	a. een andere accijnsgoederenplaats die voor dat soort accijnsgoed als
zodanig is aangewezen;

	b. een douane-entrepot;

	c. een handels- en dienstenentrepot;

	d. een plaats buiten de BES eilanden of, indien het de accijnsgoederen
bedoeld in artikel 4.1, tweede lid betreft, buiten Bonaire.

	3. De voorwaarden als bedoeld in het tweede lid hebben betrekking op
formaliteiten waaraan bij de overbrenging van accijnsgoederen moet
worden voldaan.

	4. Bij regeling van Onze Minister van Financiën kunnen nadere regels
worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Artikel 4.5

	1. In dit hoofdstuk en in de daarop gebaseerde regelingen wordt in
afwijking van artikel 1.1, onderdeel s, verstaan onder invoer:

	a. het in één van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius of
Saba brengen van accijnsgoederen vanuit een plaats buiten dit openbare
lichaam, en

	b. het op de BES eilanden beëindigen van de tijdelijke opslag in de
zin van artikel 1.1, onderdeel oo, of van de opslag van accijnsgoederen
in een douane-entrepot of handels- en dienstenentrepot.

	2. Als invoer wordt niet aangemerkt:

	a. het met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te
stellen voorwaarden brengen van een accijnsgoed vanuit een plaats buiten
de BES eilanden of, indien het accijnsgoederen bedoeld in artikel 4.1,
tweede lid betreft, een plaats buiten Bonaire, naar een
accijnsgoederenplaats die voor dat soort accijnsgoed als zodanig is
aangewezen of naar een douane-entrepot of naar een handels- en
dienstenentrepot, en

	b. het in overeenstemming met de bepalingen van de hoofdstukken II en
III opnemen in tijdelijke opslag van accijnsgoederen.

	3. De voorwaarden, bedoeld in het tweede lid hebben betrekking op
formaliteiten waaraan bij de overbrenging van accijnsgoederen moet
worden voldaan alsmede op de daarbij te stellen zekerheid.

	4. Bij regeling van Onze Minister van Financiën kunnen nadere regels
worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

AFDELING 2 ALGEMENE VERBODSBEPALING

Artikel 4.6

	Het is niet toegestaan:

	a. een accijnsgoed te vervaardigen buiten een accijnsgoederenplaats die
voor dat soort accijnsgoed als zodanig is aangewezen;

	b. een accijnsgoed voorhanden te hebben dat niet overeenkomstig de
bepalingen van dit hoofdstuk in de heffing is betrokken.

TITEL 2 DEFINITIES ACCIJNSGOEDEREN EN TARIEVEN

Artikel 4.7

	Onder benzine wordt verstaan elk product dat is ingedeeld onder post
27.10 van het geharmoniseerde systeem, bedoeld in artikel 3.1, tweede
lid, onderdeel a.

Artikel 4.8

	1. De accijns bedraagt per hectoliter benzine bij een temperatuur van
15˚ C:

	a. op Bonaire: USD 41,86;

	b. op Sint Eustatius en Saba: USD 34,27.

	2. Voor de berekening van de belasting wordt een gedeelte van een
hectoliter gerekend als een hectoliter.

Artikel 4.9

	Onder bier wordt verstaan elk product dat is ingedeeld onder post 22.03
van het geharmoniseerde systeem als bedoeld in artikel 3.1, tweede lid,
onderdeel a, voor zover dit product een alcoholgehalte heeft van meer
dan 0,5%.

Artikel 4.10

	1. De accijns bedraagt per hectoliter bier: USD 67,04.

	2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt, met inachtneming van
bij regeling van Onze Minister van Financiën te stellen regels, het
volume van bier in geconcentreerde vorm herleid tot het volume van voor
gebruik gereed bier.

Artikel 4.11

	Onder wijn wordt verstaan elk product dat is ingedeeld onder post 24.04
van het geharmoniseerde systeem als bedoeld in artikel 3.1, tweede lid,
onderdeel a.

Artikel 4.12

	Voor wijn die per hectoliter twintig liter of minder alcohol bevat bij
een temperatuur van 15˚ C bedraagt de accijns per hectoliter: USD
128,50.

Artikel 4.13

	Onder gedistilleerd wordt verstaan:

	a. onvermengde, door distillatie verkregen alcoholhoudende
vloeistoffen;

	b. likeuren, bitters en andere dergelijke gedistilleerde dranken;

	c. wijn die per hectoliter meer alcohol bevat dan twintig liter bij een
temperatuur van 15˚ C.

Artikel 4.14

	De accijns bedraagt per hectoliter gedistilleerd bij een temperatuur
van 15˚ C per volume-percent alcohol: USD 12,85.

Artikel 4.15

	Onder tabaksproducten worden verstaan:

	a. sigaretten;

	b. rooktabak;

	c. sigaren; en

	d. cigarillo’s.

Artikel 4.16

	Onder sigaretten wordt verstaan elk product dat is ingedeeld onder post
2402.20 van het geharmoniseerde systeem, bedoeld in artikel 3.1, tweede
lid, onderdeel a.

Artikel 4.17

	De accijns bedraagt per honderd stuks voor:

	a. op Bonaire vervaardigde sigaretten: USD 5,34;

	b. op Bonaire in licentie vervaardigde sigaretten van een
niet-Bonairiaans merk: USD 7,01;

	c. in te voeren sigaretten: USD 8,69.

Artikel 4.18

	1. Onder sigaren wordt verstaan elk product dat is ingedeeld onder post
2402.10 van het geharmoniseerde systeem als bedoeld in artikel 3.1,
tweede lid, onderdeel a.

	2. Onder cigarillo’s wordt verstaan sigaren die per stuk niet meer
wegen dan drie gram.

Artikel 4.19

	De accijns bedraagt per honderd stuks voor:

	a. sigaren: USD 9,78;

	b. cigarillo’s: USD 4,89.

Artikel 4.20

	1. Onder rooktabak wordt verstaan niet als sigaren of als sigaretten
aan te merken voor roken geschikte tabak.

	2. Als rooktabak worden mede aangemerkt producten die geheel of
gedeeltelijk uit andere stoffen dan tabak bestaan, doch overigens
voldoen aan het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 4.21

	De accijns bedraagt voor een kilogram rooktabak: USD 30.

TITEL 3 UITSLAG

AFDELING 1 ACCIJNSGOEDERENPLAATS

Artikel 4.22

	Een plaats kan alleen als accijnsgoederenplaats worden gebruikt indien
daartoe op schriftelijk verzoek een vergunning is verstrekt door de
inspecteur.

Artikel 4.23

	1. Als accijnsgoederenplaats kan in aanmerking komen een plaats waar:

	a. accijnsgoederen worden vervaardigd;

	b. geen accijnsgoederen worden vervaardigd maar die dient voor de
opslag van accijnsgoederen, indien de hoeveelheid accijnsgoederen die
gemiddeld over een jaar voorhanden is meer bedraagt dan een bij regeling
van Onze Minister van Financiën per soort accijnsgoed vast te stellen
hoeveelheid.

	2. Een plaats van waaruit accijnsgoederen worden geleverd aan een
verbruiker kan niet in aanmerking komen als accijnsgoederenplaats.

	3. In bij regeling van Onze Minister van Financiën aan te wijzen
gevallen kunnen plaatsen in afwijking van het bepaalde in het eerste en
in het tweede lid in aanmerking komen als accijnsgoederenplaats.

Artikel 4.24

	1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, ter verzekering van de
heffing, regels worden gesteld waaraan met betrekking tot een
accijnsgoederenplaats moet worden voldaan ten aanzien van:

	a. de administratie en de administratieve organisatie;

	b. de locatie en de inrichting; en

	c. het stelsel van toezicht.

	2. Bij regeling van Onze Minister van Financiën kunnen nadere regels
worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

AFDELING 2 VERGUNNING ACCIJNSGOEDERENPLAATS

Artikel 4.25

	1. In het schriftelijke verzoek om een vergunning voor een
accijnsgoederenplaats worden gegevens verstrekt met betrekking tot:

	a. de soort of de soorten accijnsgoederen waarvoor de
accijnsgoederenplaats is bestemd;

	b. de hoeveelheid accijnsgoederen, onderscheiden naar de soort, die
naar verwachting in de accijnsgoederenplaats gemiddeld over een jaar
zonder verschuldigdheid van accijns voorhanden zal zijn;

	c. de persoon op wiens naam de vergunning dient te worden gesteld;

	d. de administratie en de administratieve organisatie met betrekking
tot de als accijnsgoederenplaats aan te merken plaats; en

	e. de locatie en de inrichting van de als accijnsgoederenplaats aan te
wijzen plaats.

	2. Bij regeling van Onze Minister van Financiën worden nadere regels
gesteld met betrekking tot de gegevens die het verzoek moet bevatten.

Artikel 4.26

	1. Een verzoek om een vergunning voor een accijnsgoederenplaats wordt
door de inspecteur toegewezen tenzij hij gegronde redenen heeft om aan
te nemen dat niet zal worden voldaan aan het bepaalde bij of krachtens
deze wet.

	2. Een verzoek om een vergunning voor een accijnsgoederenplaats kan
worden geweigerd aan degene die in de vijf aan het verzoek voorafgaande
jaren onherroepelijk is veroordeeld wegens het niet nakomen van een
wettelijke bepaling inzake de accijns.

Artikel 4.27

	1. De vergunning voor een accijnsgoederenplaats vermeldt voor welke
soort of voor welke soorten accijnsgoederen de accijnsgoederenplaats als
zodanig is aangewezen.

	2. In de vergunning bepaalt de inspecteur zo nodig nader op welke wijze
aan de bij of krachtens deze wet gestelde voorwaarden moet worden
voldaan.

	3. De inspecteur kan in de vergunning nadere voorwaarden opnemen ter
verzekering van een juiste toepassing van het bepaalde bij of krachtens
deze wet.

Artikel 4.28

	1. De inspecteur kan de in de vergunning voor een accijnsgoederenplaats
opgenomen voorwaarden aanpassen ter verzekering van de heffing.

	2. Alvorens over te gaan tot aanpassing van de voorwaarden deelt de
inspecteur de vergunninghouder mee welke omstandigheden naar zijn
oordeel de door hem aan te geven aanpassing van de voorwaarden
rechtvaardigen.

Artikel 4.29

	De vergunninghouder die een aanpassing van de in de vergunning
opgenomen voorwaarden wenst, dient daartoe een verzoek in bij de
inspecteur.

Artikel 4.30

	Degene die een accijnsgoederenplaats wil overnemen, dient gezamenlijk
met de vergunninghouder een verzoek in bij de inspecteur tot een
zodanige aanpassing van de vergunning voor die accijnsgoederenplaats dat
hij voor alle uit de vergunning voortvloeiende rechten en verplichtingen
in de plaats treedt van de vergunninghouder.

Artikel 4.31

	De vergunning voor een accijnsgoederenplaats kan door de inspecteur
worden ingetrokken ingeval:

	a. niet wordt voldaan aan de in de vergunning opgenomen voorwaarden;

	b. geen of niet voldoende zekerheid is gesteld;

	c. misbruik van de vergunning is gemaakt of een poging daartoe is
gedaan;

	d. de vergunninghouder onherroepelijk is veroordeeld wegens het niet
nakomen van een wettelijke bepaling inzake de accijns;

	e. de vergunninghouder in staat van faillissement verkeert of ten
aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van
toepassing is;

	f. de vergunninghouder daarom verzoekt.

Artikel 4.32

	1. Het intrekken van een vergunning ingevolge artikel 4.31, onderdeel a
of b, kan niet eerder geschieden dan één maand nadat de inspecteur de
vergunninghouder schriftelijk in kennis heeft gesteld van de
omstandigheden die naar zijn oordeel het intrekken rechtvaardigen.

	2. Het intrekken van een vergunning ingevolge artikel 4.31, onderdeel
c, d, e of f, kan onmiddellijk geschieden.

Artikel 4.33

	1. Het verlenen, het aanpassen en het intrekken van een vergunning voor
een accijnsgoederenplaats alsmede het afwijzen van een verzoek daartoe
geschieden bij beschikking.

	2. In afwijking van hoofdstuk VIII van de Belastingwet BES geeft de
inspecteur binnen acht weken na ontvangst van het verzoek een
beschikking op dat verzoek, dan wel zendt hij de in het derde lid
bedoelde kennisgeving.

	3. Indien de inspecteur de beschikking niet binnen de in het tweede lid
genoemde termijn kan geven, stelt hij belanghebbende daarvan onder
opgaaf van redenen in kennis en noemt hij de termijn waarop de
beschikking wel zal worden gegeven.

AFDELING 3 WIJZE VAN HEFFING EN VOLDOENING

Artikel 4.34

	1. De accijns wordt geheven van de vergunninghouder van de
accijnsgoederenplaats.

	2. In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt, in bij algemene
maatregel van bestuur aan te wijzen gevallen en onder daarbij te stellen
voorwaarden, de accijns van accijnsgoederen die zijn uitgeslagen uit een
accijnsgoederenplaats in opdracht van een vergunninghouder van een
andere accijnsgoederenplaats voor dezelfde soort accijnsgoederen,
geheven van de vergunninghouder van die andere accijnsgoederenplaats.

Artikel 4.35

	De accijns wordt verschuldigd op het tijdstip van de uitslag.

Artikel 4.36

	1. De in het tijdvak verschuldigd geworden accijns wordt op aangifte
voldaan.

	2. Aangifte wordt gedaan voor elke accijnsgoederenplaats afzonderlijk.

	3. In afwijking van het tweede lid kan bij regeling van Onze Minister
van Financiën, onder daarbij te stellen voorwaarden, worden toegestaan
dat voor accijnsgoederenplaatsen waarvan de vergunningen op naam zijn
gesteld van dezelfde vergunninghouder één aangifte voor die plaatsen
samen wordt gedaan.

Artikel 4.37

	1. Bij intrekking van een vergunning voor een accijnsgoederenplaats
worden de accijnsgoederen waarvoor die accijnsgoederenplaats als zodanig
is aangewezen, die binnen die plaats voorhanden zijn op de dag met
ingang waarvan de vergunning wordt ingetrokken, aangemerkt als te zijn
uitgeslagen en wordt het tijdvak waarover de accijns verschuldigd is,
aangemerkt als te zijn geëindigd op die dag.

	2. De inspecteur kan bij beschikking bepalen dat de termijn waarbinnen
de accijns wordt voldaan over het tijdvak waartoe de in het eerste lid
bedoelde dag behoort alsmede over het daaraan onmiddellijk voorafgaande
tijdvak minder bedraagt dan één maand.

Artikel 4.38

	De accijns wordt berekend naar het tarief dat geldt op het tijdstip van
de uitslag.

AFDELING 4 ZEKERHEID

Artikel 4.39

	1. De vergunninghouder van een accijnsgoederenplaats stelt zekerheid
voor de accijns die hij verschuldigd is of kan worden.

	2. Het bedrag van de zekerheid wordt bij beschikking vastgesteld door
de inspecteur. De vaststelling geschiedt tot een zodanig bedrag dat de
te verhalen accijns voldoende verzekerd kan worden geacht.

	3. Bij regeling van Onze Minister van Financiën kunnen nadere regels
worden gesteld voor het bepalen van de hoogte van het bedrag van de
zekerheid.

	4. In de vergunning bepaalt de inspecteur zo nodig nader op welke wijze
aan de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde voorwaarden moet worden
voldaan.

	5. De inspecteur kan in de vergunning nadere voorwaarden opnemen ter
verzekering van een juiste toepassing van het bepaalde bij of krachtens
dit hoofdstuk.

Artikel 4.40

	1. Het bedrag van de zekerheid kan door de inspecteur worden gewijzigd.

	2. De vergunninghouder kan een schriftelijk verzoek tot verlaging van
het bedrag van de zekerheid indienen.

	3. Bij verhoging van het bedrag van de zekerheid draagt de
vergunninghouder zorg dat binnen een maand na de bekendmaking ervan de
zekerheid is aangevuld.

Artikel 4.41

	1. Het wijzigen van het bedrag van de zekerheid alsmede het afwijzen
van een verzoek als bedoeld in artikel 4.40, tweede lid, geschiedt bij
beschikking.

	2. Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek geeft de inspecteur
een beschikking op dat verzoek, dan wel zendt hij de in het derde lid
bedoelde kennisgeving.

	3. Indien de inspecteur de beschikking niet binnen de in het tweede lid
genoemde termijn kan geven, stelt hij belanghebbende daarvan onder
opgaaf van redenen in kennis en noemt hij de termijn waarop de voor
beschikking wel zal worden gegeven.

Artikel 4.42

	1. De zekerheid wordt gesteld bij de ontvanger.

	2. De ontvanger beslist bij beschikking of de vorm van de zekerheid die
de vergunninghouder aanbiedt, wordt aanvaard.

Artikel 4.43

	1. De aan het stellen, het wijzigen en het opheffen van de zekerheid
verbonden kosten komen ten laste van de vergunninghouder.

	2. Ingeval de zekerheid wordt gesteld in geld wordt daarover een rente
vergoed die gelijk is aan de herfinancieringsrente, te weten de minimale
biedrente die de Europese Centrale Bank hanteert voor
basisherfinancieringstransacties.

	3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt het over een
kalendermaand te vergoeden rentebedrag berekend naar de rente die geldt
bij de aanvang van die maand.

Artikel 4.44

	1. De vergunninghouder van een accijnsgoederenplaats heeft voor de
accijns die is begrepen in de verkoopprijs van de door hem geleverde
accijnsgoederen, zolang hij ter zake geen betaling heeft ontvangen doch
niet langer dan een half jaar nadat hij die accijns verschuldigd is
geworden, voorrecht op alle goederen van de koper.

	2. Het voorrecht als bedoeld in het eerste lid heeft gelijke rangorde
als het voorrecht dat 's Rijks schatkist heeft op de voet van artikel
8.55 van de Belastingwet BES.

Artikel 4.45

	De vervoerder van accijnsgoederen is hoofdelijk aansprakelijk voor het
bedrag aan accijns dat wordt vertegenwoordigd door de hoeveelheid
accijnsgoederen die door hem wordt vervoerd vanuit een
accijnsgoederenplaats naar een andere accijnsgoederenplaats, handels- en
dienstenentrepot of douane-entrepot indien tijdens dat vervoer door hem
of door zijn toedoen een onregelmatigheid of een overtreding is begaan.

TITEL 4 INVOER

Artikel 4.46

	Ter zake van de heffing van accijns bij invoer is hoofdstuk II van
overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.47

	1. Bij regeling van Onze Minister van Financiën kunnen, onder daarbij
te stellen voorwaarden, regels worden gesteld ingevolge welke de heffing
van accijns van accijnsgoederen die in kleine zendingen dan wel door
reizigers als persoonlijke bagage worden ingevoerd, geschiedt volgens
daarbij vast te stellen forfaitaire tarieven.

	2. De forfaitaire tarieven zijn niet van toepassing met betrekking tot
handelsgoederen.

TITEL 5 VRIJSTELLINGEN

Artikel 4.48

	Bij regeling van Onze Minister van Financiën wordt, onder daarbij te
stellen voorwaarden en beperkingen, vrijstelling van belasting verleend
voor de invoer van goederen waarvoor aanspraak op vrijstelling van
invoerrechten bestaat.

Artikel 4.49

	Onder bij algemene maatregel van bestuur te stellen voorwaarden en
beperkingen wordt vrijstelling van accijns verleend ter zake van de
uitslag en invoer van benzine die:

	a. op Bonaire, Sint Eustatius of Saba wordt gewonnen uit ruwe aardolie
of andere grondstoffen en gebruikt wordt voor het in bedrijf houden van
de inrichting waar deze benzine wordt gewonnen en voor de
vervoermiddelen die uitsluitend worden gebruikt op het terrein van de
inrichting;

	b. door zeeschepen voor eigen gebruik of dat van hun boten wordt
ingeladen;

	c. wordt gebruikt voor het schoonmaken van tankschepen;

	d. voor oorlogsvaartuigen voor eigen gebruik wordt ingeladen.

Artikel 4.50

	Ter zake van de uitslag en invoer van gedistilleerd, dat op bij
regeling van Onze Minister van Financiën voorgeschreven wijze is
gedenatureerd, wordt vrijstelling van accijns verleend.

TITEL 6 BIJZONDERE BEPALINGEN

AFDELING 1 ACCIJNSZEGELS

Artikel 4.51

	1. Tabaksproducten moeten bij de uitslag en de invoer zijn voorzien van
een accijnszegel.

	2. Tabaksproducten die zijn bestemd voor het verbruik als bedoeld in
artikel 4.4, eerste lid, onderdeel b, mogen niet zijn voorzien van een
accijnszegel.

	3. Bij regeling van Onze Minister van Financiën kunnen, onder daarbij
te stellen voorwaarden, gevallen worden aangewezen waarin het eerste lid
niet van toepassing is.

Artikel 4.52

	Een vergunning voor een accijnsgoederenplaats voor tabaksproducten kan,
onverminderd het bepaalde in de artikelen 4.23, eerste en tweede lid, en
4.24 uitsluitend worden verkregen door degene die:

	a. tabaksproducten vervaardigt;

	b. buiten Bonaire vervaardigde tabaksproducten in Bonaire van
accijnszegels voorziet;

	c. buiten Bonaire vervaardigde tabaksproducten opslaat die buiten
Bonaire zijn voorzien van door hem aangevraagde Bonairiaanse
accijnszegels.

Artikel 4.53

	1. Accijnszegels, bedoeld in 4.51, eerste lid, kunnen worden
aangevraagd bij de inspecteur door:

	a. de vergunninghouder van een accijnsgoederenplaats voor
tabaksproducten;

	b. degene die buiten Bonaire tabaksproducten van accijnszegels
voorziet.

	2. In bij regeling van Onze Minister van Financiën aan te wijzen
gevallen kan, onder daarbij te stellen voorwaarden, worden bepaald dat
door anderen dan degenen die zijn bedoeld in het eerste lid,
accijnszegels kunnen worden aangevraagd.

	3. Bij regeling van Onze Minister van Financiën worden regels gesteld
omtrent het aanvragen, het verkrijgbaar stellen en het verstrekken van
accijnszegels.

	4. De inspecteur beslist op de aanvraag om accijnszegels bij
beschikking.

Artikel 4.54

	1. Het bedrag aan accijns dat de accijnszegels blijkens de op de zegels
aangebrachte gegevens vertegenwoordigen moet worden betaald bij de
aanvraag om de accijnszegels.

	2. In afwijking van het eerste lid kan, indien daarvoor zekerheid is
gesteld, de betaling uiterlijk worden gedaan op de laatste dag van de
tweede maand volgende op die waarin de accijnszegels zijn aangevraagd.

	3. Het bedrag van de zekerheid wordt vastgesteld door de inspecteur. De
vaststelling geschiedt tot een zodanig bedrag dat het bedrag aan accijns
dat de zegels vertegenwoordigen voldoende verzekerd kan worden geacht.

	4. Met betrekking tot de zekerheid, bedoeld in het tweede lid, zijn de
artikelen 4.40 tot en met 4.43 van overeenkomstige toepassing.

	5. Indien de vergunninghouder van een accijnsgoederenplaats zekerheid
heeft gesteld op de voet van artikel 4.39 kan die zekerheid mede dienen
als zekerheid als bedoeld in het tweede lid.

	6. Op de verschuldigd geworden betaling is titel 5 van hoofdstuk VIII
van de Belastingwet BES van toepassing als ware de betaling accijns.

Artikel 4.55

	1. Op het bedrag aan accijns dat over een tijdvak op aangifte moet
worden voldaan wordt in mindering gebracht het bedrag dat is betaald dan
wel verschuldigd is ter zake van de aanvraag om de accijnszegels die
zijn aangebracht op de tabaksproducten waarvoor over dat tijdvak
aangifte wordt gedaan wegens het buiten de accijnsgoederenplaats brengen
van die producten.

	2. Op het bedrag aan accijns dat moet worden voldaan ter zake van de
invoer van tabaksproducten wordt in mindering gebracht het bedrag dat is
betaald dan wel verschuldigd is ter zake van de aanvraag om de
accijnszegels die zijn aangebracht op de ingevoerde tabaksproducten.

Artikel 4.56

	1. De accijnszegels worden aangebracht op de kleinhandelsverpakking van
tabaksproducten.

	2. De accijnszegels vermelden het soort tabaksproduct, het aantal stuks
dan wel het gewicht van deze producten in de verpakking waarop de zegels
worden aangebracht, en in het geval van sigaretten, of deze zijn
ingevoerd, op de BES eilanden zijn vervaardigd ofwel deze in licentie
zijn vervaardigd.

	3. Bij regeling van Onze Minister van Financiën kunnen regels worden
gesteld met betrekking tot de:

	a. vorm en de kleur van de accijnszegels alsmede de daarop te vermelden
gegevens;

	b. wijze waarop de accijnszegels worden aangebracht en voor herhaald
gebruik ongeschikt moeten worden gemaakt;

	c. wijze van verpakking, de grootte van de inhoud van de verpakking en
de op de verpakking te vermelden gegevens.

Artikel 4.57

	1. Accijnszegels die niet of die verkeerd zijn aangebracht doch niet
zijn beschadigd mogen door degene die de zegels heeft aangevraagd, onder
bij regeling van Onze Minister van Financiën te stellen voorwaarden,
worden teruggezonden aan de inspecteur.

	2. Bij regeling van Onze Minister van Financiën onder daarbij te
stellen voorwaarden en beperkingen, worden toegestaan dat accijnszegels
worden vernietigd onder ambtelijk toezicht.

	3. Bij regeling van Onze Minister van Financiën worden, onder daarbij
te stellen voorwaarden en beperkingen, regels gesteld met betrekking tot
het verrekenen of teruggeven van het bedrag dat is betaald of nog
verschuldigd is ter zake van de aanvraag om accijnszegels die:

	a. zijn teruggezonden door degene die de zegels heeft aangevraagd;

	b. zonder aangebracht te zijn geweest op tabaksproducten die zijn
uitgeslagen dan wel zijn ingevoerd, zijn verloren gegaan ten gevolge van
overmacht of ongeval;

	c. zijn vernietigd onder ambtelijk toezicht.

AFDELING 2 CONTROLEBEPALINGEN

Artikel 4.58

	1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, ter verzekering van de
heffing van accijns, regels worden gesteld met betrekking tot:

	a. het vervoer van accijnsgoederen;

	b. het leveren van accijnsgoederen;

	c. het voorhanden hebben van accijnsgoederen buiten een
accijnsgoederenplaats.

	2. Bij regeling van Onze Minister van Financiën kunnen nadere regels
worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Artikel 4.59

	In de vergunning voor een accijnsgoederenplaats voor tabaksproducten
kan worden toegestaan dat de vergunninghouder onder daarbij te stellen
voorwaarden gedeeltelijk tot verbruik bereide tabak of tabaksproducten
al dan niet voorzien van accijnszegels, tijdelijk buiten de
accijnsgoederenplaats bepaalde bewerkingen of verpakkingshandelingen kan
laten ondergaan zonder dat het tijdelijk buiten de accijnsgoederenplaats
brengen van die tabaksproducten, in afwijking van artikel 4.4, wordt
aangemerkt als uitslag.

AFDELING 3 CONTROLEBEVOEGDHEDEN

Artikel 4.60

	1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, ter verzekering van de
heffing van de accijns van tabaksproducten, regels worden gesteld met
betrekking tot de handel in en het vervoer van ruwe tabak en van
gedeeltelijk tot verbruik bereide tabak.

	2. Bij regeling van Onze Minister van Financiën kunnen nadere regels
worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Artikel 4.61

	1. Accijnsgoederenplaatsen en plaatsen ten aanzien waarvan het aldaar
vervaardigen of voorhanden hebben van accijnsgoederen is onderworpen aan
beperkende bepalingen zijn onderworpen aan onderzoek.

	2. Aan onderzoek zijn mede onderworpen vervoermiddelen. Artikel 8.85,
eerste lid, van de Belastingwet BES is van overeenkomstige toepassing.

	3. Ten behoeve van het onderzoek, bedoeld in het tweede lid, is,
overeenkomstig bij regeling van Onze Minister van Financiën te stellen
regels, op vordering van de inspecteur of een door hem aangewezen
ambtenaar:

	a. de gezagvoerder van een schip gehouden het schip terstond vaart te
doen minderen, te doen bijdraaien of te doen stilhouden en aanleggen;

	b. de bestuurder van een ander vervoermiddel dan een schip gehouden dit
terstond te doen stilhouden en, indien het vervoermiddel door
mechanische kracht wordt voortbewogen, de motor buiten werking te
stellen.

	4. De in het derde lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd een
vervoermiddel als bedoeld in het derde lid, te brengen of te doen
brengen naar een nabij gelegen plaats. De gezagvoerder of bestuurder is
verplicht desgevorderd zijn voor het onderzoek en het vervoer
noodzakelijke medewerking te verlenen en de ambtenaren met het
vervoermiddel te vervoeren.

Artikel 4.62

	1. De inspecteur of een door hem aangewezen ambtenaar die het onderzoek
verricht, kan vorderen dat van goederen één of meer monsters worden
verstrekt.

	2. Bij regeling van Onze Minister van Financiën worden regels gesteld
omtrent het nemen van monsters.

Artikel 4.63

	1. Bij algemene maatregel van bestuur kan, onder daarbij te stellen
voorwaarden en beperkingen, worden bepaald dat accijnsgoederen
voorhanden mogen zijn in een douane-entrepot.

	2. Bij regeling van Onze Minister van Financiën kunnen nadere regels
worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.

Artikel 4.64

	1. Verliezen bij de vervaardiging, tijdens het vervoer of tijdens de
opslag van accijnsgoederen die door de vergunninghouder van de
accijnsgoederenplaats niet kunnen worden aangetoond, worden aangemerkt
als te zijn uitgeslagen. Accijnsgoederen die worden vermist, worden
eveneens aangemerkt als te zijn uitgeslagen.

	2. Bij regeling van Onze Minister van Financiën kunnen regels worden
gesteld met betrekking tot accijnsgoederen die zijn verloren gegaan door
bijzondere omstandigheden of worden vernietigd onder ambtelijk toezicht.

Artikel 4.65

	1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter verzekering van een
juiste toepassing van dit hoofdstuk nadere regels worden gesteld ter
aanvulling van de in dit hoofdstuk geregelde onderwerpen.

	2. Bij regeling van Onze Minister van Financiën kunnen nadere regels
worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van de in het eerste lid
bedoelde algemene maatregel van bestuur.

TITEL 7 VERBODSBEPALINGEN

Artikel 4.66

	1. Het is niet toegestaan een distilleertoestel te vervaardigen of
voorhanden te hebben zonder een daartoe strekkende vergunning van de
inspecteur.

	2. Onder een distilleertoestel wordt verstaan elk toestel - ook indien
dit niet gereed is voor dadelijk gebruik - dat geschikt is voor het
afscheiden van ethanol uit ethanolhoudende stoffen.

	3. De vergunning wordt op verzoek verleend.

	4. Het verlenen, het aanpassen en het intrekken van een vergunning
alsmede het afwijzen van een verzoek daartoe geschieden bij beschikking.

	5. Binnen acht weken na ontvangst van het verzoek geeft de inspecteur
een beschikking op dat verzoek, dan wel zendt hij de in het zesde lid
bedoelde kennisgeving.

	6. Indien de inspecteur de beschikking niet binnen de in het vijfde lid
genoemde termijn kan geven, stelt hij belanghebbende daarvan onder
opgaaf van redenen in kennis en noemt hij de termijn waarop de
beschikking wel zal worden gegeven.

	7. Bij regeling van Onze Minister van Financiën kunnen:

	a. regels worden gesteld met betrekking tot de in de vergunning op te
nemen voorwaarden;

	b. distilleertoestellen worden aangewezen waarvoor geen vergunning is
vereist.

Artikel 4.67

	Het is verboden gedenatureerde alcohol aanwezig te hebben in een
accijnsgoederenplaats voor gedistilleerd.

Artikel 4.68

	1. Het is niet toegestaan tabaksproducten die zijn voorzien van
accijnszegels te brengen vanuit een accijnsgoederenplaats voor
tabaksproducten naar een andere accijnsgoederenplaats voor
tabaksproducten.

	2. Het eerste lid is niet van toepassing indien:

	a. voor de in dat lid bedoelde accijnsgoederenplaatsen aangifte wordt
gedaan door dezelfde vergunninghouder;

	b. de accijnszegels zijn aangevraagd door de vergunninghouder van de
accijnsgoederenplaats waarin de tabaksproducten worden ingeslagen.

	3. De inspecteur kan in aanvulling op het bepaalde in het tweede lid,
onderdeel b, nadere voorwaarden stellen.

Artikel 4.69

	1. Het is niet toegestaan tabaksproducten te verkopen, te koop aan te
bieden of af te leveren indien de verpakking niet voldoet aan de bij of
krachtens artikel 4.56 gestelde voorwaarden of de accijnszegels niet
ongeschonden op de voorgeschreven wijze zijn aangebracht.

	2. Bij regeling van Onze Minister van Financiën kan, onder daarbij te
stellen voorwaarden, afwijking van het eerste lid worden toegestaan.

Artikel 4.70

	Het is een vergunninghouder van een accijnsgoederenplaats voor
tabaksproducten niet toegestaan:

	a. gebruikte accijnszegels voorhanden te hebben;

	b. ongebruikte accijnszegels over te dragen aan anderen dan de
inspecteur;

	c. ongebruikte accijnszegels te betrekken van anderen dan de
inspecteur.

HOOFDSTUK V HANDELS- EN DIENSTENENTREPOTS

AFDELING 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 5.1

	1. De bepalingen van dit hoofdstuk gelden voor het instellen van
handels- en dienstenentrepots op de BES eilanden.

	2. Geen invoerrechten zijn verschuldigd voor goederen die bestemd zijn
voor een handels- en dienstentrepot. Ter zake van de verschuldigdheid
van invoerrechten en het vervullen van douaneformaliteiten wordt de
uitslag van goederen uit een handels- en dienstenentrepot gelijkgesteld
met de uitslag van goederen uit een douane-entrepot.

Artikel 5.2

	1. In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt onder
diensten verstaan:

	a. het verrichten van onderhoud en reparatie in een handels- en
dienstenentrepot aan goederen van niet op de BES eilanden hun bedrijf
uitoefenende ondernemingen;

	b. het met behulp van in een handels- en dienstenentrepot opgeslagen
goederen verrichten van onderhoud en reparatie aan zich niet op de BES
eilanden bevindende machines en ander materieel;

	c. andere vormen van niet op de BES eilanden gerichte dienstverlening,
daaronder begrepen het veembedrijf, en nieuwe in de internationale sfeer
te plaatsen handels- en handelsondersteunende en andere dienstverlenende
activiteiten die met of ten behoeve van elektronische communicatie- en
informatiemogelijkheden kunnen worden verricht.

	2. Onder diensten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, zijn niet
begrepen: financiële dienstverlening, royaltybetalingen, verzekerings-
en herverzekeringsactiviteiten, daaronder mede begrepen diensten ter
zake van het optreden als directie van vennootschappen wier statutaire
zetel of feitelijke leiding op de BES eilanden gevestigd is en andere
dienstverlening ter zake van het trustbedrijf, alsmede diensten,
verricht door notarissen, advocaten, openbare accountants, fiscale
adviseurs, en soortgelijke diensten.

AFDELING 2 INSTELLING HANDELS- EN DIENSTENENTREPOT

Artikel 5.3

	1. Bij regeling van Onze Minister van Financiën kunnen handels- en
dienstenentrepots binnen het grondgebied van de openbare lichamen
Bonaire, Sint Eustatius of Saba worden ingesteld of opgeheven. Het
besluit tot instelling of opheffing van het handels- en dienstenentrepot
wordt niet eerder genomen dan nadat het eilandsbestuur van het openbaar
lichaam waar de handels- en dienstenentrepot wordt ingesteld of
opgeheven is gehoord.

	2. Indien bij regeling van Onze Minister van Financiën wordt
overgegaan tot instelling van een handels- en dienstenentrepot wordt een
nauwkeurige aanduiding en begrenzing opgenomen van het terrein of het
gebouw, waar het handels- en dienstenentrepot zal worden ingesteld.
Tevens worden daarbij ten aanzien van het terrein of het gebouw waar het
handels- en dienstenentrepot zal worden ingesteld, voorwaarden gesteld
waaraan moet zijn voldaan in geval van overdracht van de eigendom van
het terrein of het gebouw dan wel de vestiging of overdracht van een
beperkt zakelijk recht daarop. De voorschriften zullen moeten waarborgen
dat het terrein of het gebouw, zolang het deel uitmaakt van een handels-
en dienstenentrepot, uitsluitend zal worden aangewend ten behoeve van
een tot het desbetreffende handels- en dienstenentrepot toegelaten
rechtspersoon.

	3. Bij regeling van Onze Minister van Financiën kunnen regels worden
gesteld met betrekking tot de bewaking van een handels- en
dienstenentrepot door of namens de inspecteur en de daaraan verbonden
kosten, inzake de afscheiding en de afsluiting van het terrein of het
gebouw, behorende tot een handels- en dienstenentrepot, alsmede
voorschriften ten behoeve van een doeltreffende douanecontrole.

AFDELING 3 TOELATING TOT EEN HANDELS- EN DIENSTENENTREPOT

Artikel 5.4

	1. Tot een handels- en dienstenentrepot wordt alleen toegelaten een
rechtspersoon met een in aandelen verdeeld kapitaal die uitsluitend in
één of meer handels- en dienstenentrepots diensten als bedoeld in
artikel 5.2, eerste lid, wil verrichten of goederen wil opslaan,
verwerken, bewerken, monteren, verpakken, tentoonstellen of anderszins
behandelen, tenzij een vergunning is verleend als bedoeld in artikel
5.8, de daarmee te realiseren omzet uitsluitend wordt behaald met het
verrichten van deze prestaties aan niet op de BES eilanden woonachtige
of gevestigde personen of aan een in een handels- en dienstenentrepot
gevestigd ander bedrijf.

	2. Na een daartoe strekkend schriftelijk verzoek kan door de inspecteur
aan een rechtspersoon toelating tot een handels- en dienstenentrepot
worden verleend indien het uit te oefenen bedrijf zal bijdragen aan de
economische ontwikkeling van ten minste één van de BES eilanden door
de uitbouw van de BES eilanden als internationaal centrum van
dienstverlening of als internationaal distributiecentrum, mits:

	a. de omzet behaald met de levering van diensten als bedoeld in artikel
5.2, eerste lid, op jaarbasis minimaal USD 80.000 bedraagt dan wel omzet
behaald met het opslaan, verwerken, bewerken, monteren, verpakken,
tentoonstellen of anderszins behandelen van goederen op jaarbasis
minimaal USD 800.000 bedraagt;

	b. het bedrijf blijvend voltijds werk verschaft aan ten minste drie op
de BES eilanden wonende natuurlijk personen; en

	c. ter zake van de toelating in een handels- en dienstenentrepot een
investering, zoals voor bedrijfsgebouwen, de eerste inrichting daarvan
of anderszins, van ten minste USD 500.000 is gemoeid.

	3. De inspecteur beslist bij beschikking op het schriftelijke verzoek
van de in het eerste lid bedoelde rechtspersoon.

	4. Onverminderd andere wettelijke bepalingen ten aanzien van de door
een tot een handels- en dienstenentrepot toegelaten rechtspersoon bij te
houden administratie, is hij gehouden zijn administratie op zodanige
wijze te voeren en te bewaren, dat daaruit te allen tijde de voor de
toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk benodigde gegevens
duidelijk blijken.

Artikel 5.5

	1. Een beschikking tot toelating, bedoeld in artikel 5.4, derde lid,
wordt door de inspecteur ingetrokken, indien blijkt dat:

	a. onjuiste of onvolledige gegevens werden verstrekt die van
beslissende invloed zijn geweest op de totstandkoming van het besluit
tot toelating;

	b. is gehandeld in strijd met de bepalingen van dit hoofdstuk of de
daarop berustende bepalingen;

	c. de aan de toelating verbonden voorschriften en beperkingen niet of
niet volledig in acht genomen zijn;

	d. is gehandeld in strijd met de bepalingen van de hoofdstukken I, II
en III van deze wet; of

	e. het bedrijf is gestaakt.

	2. Een beschikking tot toelating kan tevens door de inspecteur worden
ingetrokken indien het bedrijf niet langer voldoet aan de in artikel 5.4
voor toelating tot een handels- en dienstenentrepot gestelde eisen.

	3. Intrekking kan op grond van het eerste lid:

	a. onderdeel a, geschieden met terugwerkende kracht tot en met de datum
van dagtekening van de beschikking waarin is besloten tot toelating;

	b. onderdeel b, c, d of e, geschieden met terugwerkende kracht tot en
met de dag waarop de in de genoemde onderdelen aangegeven handeling werd
verricht.

	4. De intrekking van de beschikking tot toelating, bedoeld in het
eerste en tweede lid, wordt aangemerkt als een beschikking van de
inspecteur.

	5. Intrekking van de beschikking tot toelating, bedoeld in het eerste
en tweede lid, verplicht de desbetreffende rechtspersoon zich binnen zes
maanden na dagtekening van de beschikking tot intrekking uit het
handels- en dienstenentrepot te verwijderen.

	6. Indien de rechtspersoon zich niet binnen zes maanden na dagtekening
van de beschikking tot intrekking uit het handels- en dienstenentrepot
verwijdert, kan de verwijdering per direct geschieden op kosten van de
betrokken rechtspersoon.

AFDELING 4 BEHEER EN EXPLOITATIE HANDELS- EN DIENSTENENTREPOTS

Artikel 5.6

	Onze Minister van Financiën of een door hem aangewezen functionaris is
belast met het beheer en de exploitatie van handels- en
dienstenentrepots.

Artikel 5.7

	Bij regeling van Onze Minister van Financiën kunnen goederen worden
aangewezen die niet dan wel slechts onder voorwaarden in een handels- en
dienstenentrepot aanwezig mogen zijn.

AFDELING 5 VERGUNNING OVERIGE LEVERINGEN VAN GOEDEREN EN DIENSTEN

Artikel 5.8

	1. Leveringen van goederen, andere dan verricht in het kader van
uitvoer van die goederen buiten de BES eilanden, en van diensten, andere
dan die bedoeld in artikel 5.2, eerste lid, door een tot een handels- of
dienstenentrepot toegelaten rechtspersoon, zijn niet toegestaan tenzij
de inspecteur hiervoor op schriftelijk verzoek van die rechtspersoon een
vergunning heeft verleend. De vergunning kan, afhankelijk van de
omstandigheden, of voor een bepaalde tijd worden verleend, of telkens
door de inspecteur worden verlengd.

	2. De inspecteur beslist bij beschikking op het in het vorige lid
bedoelde verzoek van de rechtspersoon.

	3. Bij regeling van Onze Minister van Financiën kunnen nadere regels
worden gesteld ten aanzien van aan de verlening van de in het eerste lid
bedoelde vergunning te stellen voorwaarden met betrekking tot onder meer
de prijs, de kwaliteit en de distributie van de goederen, alsmede tot
het voorkomen van ongewenste verstoringen van de binnen de BES eilanden
bestaande markt.

	4. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd
indien het sociaal-economische belang van de BES eilanden dat vereist.
De vergunning kan door de inspecteur worden ingetrokken indien de aan de
vergunning te stellen voorwaarden niet of niet volledig in acht zijn
genomen.

AFDELING 6 SLOTBEPALINGEN

Artikel 5.9

	Met het toezicht op de naleving van de bepalingen bij of krachtens dit
hoofdstuk is de inspecteur belast.

Artikel 5.10

	Onverminderd de toepassing van de bepalingen van de hoofdstukken II en
III van deze wet, zijn op de afdelingen 1 tot en met 4 van dit hoofdstuk
de bepalingen van hoofdstuk VIII van de Belastingwet BES van
overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK VI SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1

	Deze wet wordt aangehaald als: Douane- en Accijnswet BES.

Artikel 6.2

	Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen
tijdstip, dat voor de verschillende hoofdstukken, artikelen of
onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

	Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Financiën,

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

 PAGE    

 PAGE   1