[overzicht] [activiteiten] [ongeplande activiteiten] [besluiten] [commissies] [geschenken] [kamerleden] [kamerstukdossiers] [open vragen]
[toezeggingen] [stemmingen] [verslagen] [🔍 zoekmachine] [wat is dit?]

32276 NR Vaststelling van de Wet invoeringswet fiscaal stelsel BES (Invoeringswet fiscaal stelsel BES)

Vaststelling van de Wet invoeringswet fiscaal stelsel BES (Invoeringswet fiscaal stelsel BES)

Nader rapport

Nummer: 2009D66684, datum: 2009-12-29, bijgewerkt: 2024-02-19 10:56, versie: 1

Directe link naar document, link naar pagina op de Tweede Kamer site.

Gerelateerde personen:

Onderdeel van zaak 2009Z25404:

Onderdeel van activiteiten:

Preview document (🔗 origineel)


Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 2 oktober
2009, nr. 09.002805, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn
advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te
doen toekomen.

Dit advies, gedateerd 4 december 2009, nr. W06.09.0386/III, bied ik U,
mede namens de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, hierbij aan.

Naar aanleiding van het advies merk ik het volgende op.

1. Belastingstelsel

De Belastingregeling voor het land Nederland (de BRN) is – zoals de
Raad terecht stelt – het sluitstuk van de BES wetgeving. Deze algemene
maatregel van bestuur loopt achter de fiscale BES wetgeving aan (in het
bijzonder de Belastingwet BES, de Wet inkomstenbelasting BES en de Wet
loonbelasting BES) en kan pas worden afgerond nadat deze wetgeving is
goedgekeurd. Om die reden wordt op dit moment de voorlopige ontwerp-BRN
nog niet aan de Raad aangeboden. Nadat de beraadslagingen over de
fiscale BES wetgeving in het parlement zijn afgerond, kan de definitieve
ontwerp-BRN aan het parlement worden overgelegd. Daarentegen kan in de
loop van het eerste kwartaal van 2010 bij wijze van proeve de voorlopige
ontwerp-BRN worden verstrekt aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

2. Vestigingsplaatsfictie

2.1 Formele aspecten

In Hoofdstuk I, artikel VIII, onderdeel A, en artikel XIII, onderdeel A,
van het voorstel is de zogenoemde vestigingsplaatsfictie opgenomen. De
Raad wijst erop dat de gevolgen van deze vestigingsplaatsfictie verder
niet geregeld zijn. Anders dan de Raad meent leidt dit volgens de
regering niet tot vragen over welke inspecteur en ontvanger, alsmede
welke belastingrechter bevoegd zijn. De bedoelde wijzigingen in
Hoofdstuk I, artikel VIII, onderdeel A, en artikel XIII, onderdeel A,
betreffen wijzigingen in de Wet op de dividendbelasting 1965 en de Wet
op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969). Op deze wetten is de
Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) onverkort van toepassing.
Artikel 3 van de AWR bepaalt dat bij ministeriële regeling regels
worden gesteld, onder meer omtrent de functionaris onder wie een
belastingplichtige ressorteert. Deze regels zijn opgenomen in de
Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003. 

Naar de mening van het kabinet wordt onder de “belastingplichtige”
in artikel 3 van de AWR tevens begrepen de fictief belastingplichtige op
grond van Hoofdstuk I, artikel VIII, onderdeel A, en artikel XIII,
onderdeel A, van het voorstel. Voor deze fictief belastingplichtige zal
dan ook in de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2003 worden geregeld
onder welke functionaris hij ressorteert. Het kan daarbij voor de hand
liggen om aan te knopen bij de regeling voor natuurlijke personen of
lichamen die buiten Nederland wonen of gevestigd zijn. EĂ©n en ander
wordt echter nog nader bezien. 

De relatieve competentie van de belastingrechter wordt bepaald door
artikel 8:7, tweede lid, tweede volzin, van de Algemene wet
bestuursrecht juncto artikel 27 van de AWR. Ondanks de fictieve
belastingplicht zijn de lichamen waarom het hier gaat niet gevestigd in
Nederland, zodat de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan het
bestuursorgaan zijn zetel heeft, bevoegd is. De in artikel 55 van de AWR
voorgeschreven domiciliekeuze heeft geen invloed op de relatieve
competentie. 

De Raad constateert terecht dat de vestigingsplaatsfictie ertoe leidt
dat op de BES eilanden gevestigde lichamen zich moeten verstaan met de
Belastingdienst in Nederland. De regering meent dat dit voor de
betrokken lichamen niet tot bezwaren hoeft te leiden. In de toelichting
bij artikel 5.2 van het wetsvoorstel is aangegeven dat de
vestigingsplaatsfictie beoogt te voorkomen dat lichamen zonder voldoende
economische binding met de BES eilanden, zoals postbuslichamen,
trustlichamen en doorstroomlichamen, gebruik kunnen maken van het
aantrekkelijke fiscale stelsel op de BES eilanden. Uit die omstandigheid
volgt dat het voor deze lichamen niet bezwaarlijk is om te communiceren
met de Belastingdienst in Nederland, althans niet onevenredig
bezwaarlijk in vergelijking met de communicatie met de Belastingdienst
op de BES eilanden. Deze lichamen zullen immers in het algemeen geen
sterke band hebben met de BES eilanden.

2.2 Dividendbelasting

De Raad suggereert om de in artikel 5.2 van de Belastingwet BES
opgenomen vestigingsplaatsfictie te beperken tot lichamen die in
Nederland feitelijk aan de vennootschapsbelasting en de
dividendbelasting kunnen worden onderworpen. In dat kader wijst de Raad
er terecht op dat doelvermogens niet en stichtingen alleen indien en
voor zover zij een onderneming drijven aan de vennootschapsbelasting
kunnen worden onderworpen en dat winstuitkeringen van doelvermogens en
stichtingen niet worden getroffen door de dividendbelasting. Deze
suggestie van de Raad wordt door de regering overgenomen. Via een nota
van wijziging op het voorstel van wet Belastingwet BES zal aan artikel
5.2, eerste lid, van de Belastingwet BES een nieuwe volzin worden
toegevoegd, waarin wordt bepaald dat de vestigingsplaatsfictie niet van
toepassing is op op de BES eilanden gevestigde stichtingen en
doelvermogens. 

Voorts adviseert de Raad de in de Wet dividendbelasting 1965 gebruikte
term buitenland te definiëren. De regering neemt deze suggestie niet
over. In het eerste lid van artikel 1 van de Wet op de dividendbelasting
1965 wordt bepaald dat de dividendbelasting ziet op – kort gezegd –
winstuitdelingen van in Nederland gevestigde naamloze vennootschappen et
cetera. In het in dit wetsvoorstel voorgestelde artikel 2 van de AWR
wordt de term Nederland gedefinieerd als het in Europa gelegen deel van
het Koninkrijk, waardoor de Wet op de dividendbelasting 1965 geen
gevolgen heeft voor op de BES eilanden gevestigde naamloze
vennootschappen et cetera. Hieruit volgt naar de mening van de regering
dat de term buitenland, zoals opgenomen in artikel 10, eerste lid, 11,
derde lid, en 11a, derde lid, van de Wet op de dividendbelasting 1965,
ziet op ‘niet in Nederland’ (waarbij voor Nederland de in het nieuwe
artikel 2, derde lid, onderdeel d, van de AWR geldt). Een expliciete
definitie is dan ook niet noodzakelijk. Volledigheidshalve wordt erop
gewezen dat bijvoorbeeld in de in hoofdstuk V van de Belastingwet BES
opgenomen opbrengstbelasting – vanwege de gelijkschakeling van de
termen “Koninkrijk”, “Rijk”, “Nederland” en “BES
eilanden” in de AWR en hoofdstuk I van de Belastingwet BES – in dat
hoofdstuk de term buitenland (zoals in artikel 5.10 van de Belastingwet
BES) wordt gebruikt in de betekenis “niet in de BES eilanden”.

2.3 Vennootschapsbelasting

Voor wat betreft de opmerking van de Raad dat doelvermogens niet en
stichtingen alleen indien en voor zover zij een onderneming drijven aan
de vennootschapsbelasting kunnen worden onderworpen, alsmede de reactie
van de regering daarop, wordt verwezen naar hetgeen daarover is
opgemerkt onder ‘2.2 Dividendbelasting’.

 

De Raad heeft voorts opgemerkt dat de in de voorstelde wijzigingen van
de artikelen 6a, tweede lid, 14c, vierde lid, onderdeel b, 14, achtste
lid, onderdeel a, 15, derde lid, onderdeel d, en 15, vierde lid,
onderdeel a, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 de
voorgestelde toevoeging van de zinsnede “met inachtneming van artikel
2, achtste lid” overbodig is. Deze opvatting wordt gedeeld door de
regering. Het wetsvoorstel is dienovereenkomstig aangepast.

3. Vaste inrichtingen

Zoals de Raad aangeeft, wordt met de vestigingsplaatsfictie als bedoeld
in artikel 5.2 van de Belastingwet BES beoogd lichamen die niet
voldoende economische binding hebben met de BES eilanden (‘niet
voldoende actief’ in de woorden van de Raad) aan de Nederlandse
vennootschapsbelasting (en dividendbelasting) te onderwerpen. Deze
vestigingsplaatsfictie geldt alleen voor lichamen en niet voor vaste
inrichtingen op de BES eilanden. De Raad adviseert om de winst van alle
niet voldoende actieve vaste inrichtingen aan de Nederlandse
vennootschapsbelasting te onderwerpen. De regering onderscheidt in dit
kader drie categorieën. De eerste categorie wordt gevormd door vaste
inrichtingen op de BES eilanden van een op Aruba, Curaçao of Sint
Maarten gevestigd lichaam. De tweede categorie wordt gevormd door vaste
inrichtingen op de BES eilanden van een in Nederland gevestigd lichaam.
De derde categorie wordt gevormd door vaste inrichtingen op de BES
eilanden van een lichaam gevestigd in een derdeland. Het onderhavige
wetsvoorstel voorziet slechts in een uitbreiding van de buitenlandse
belastingplicht voor de vennootschapsbelasting voor de eerste categorie:
de winst van een vaste inrichting op de BES eilanden van een op Aruba,
Curaçao of Sint Maarten gevestigd lichaam, wordt aangemerkt als
Nederlandse winst indien de vaste inrichting als ‘niet voldoende
actief’ kan worden aangemerkt (naar analogie van de
vestigingsplaatsfictie als bedoeld in artikel 5.2 van de Belastingwet
BES). Voor de tweede categorie zal een voorziening worden opgenomen in
de BRN: een in Nederland gevestigd lichaam met een vaste inrichting op
de BES eilanden - die niet voldoende actief is - dient de winst
toerekenbaar aan deze vaste inrichting te betrekken in zijn wereldwinst.
In de BRN zal in het voorkomingsartikel vervolgens worden bepaald dat
een Nederlands lichaam met een niet voldoende actieve vaste inrichting
op de BES eilanden slechts recht heeft op een verrekening van
buitenlandse belasting, in plaats van de gebruikelijke vrijstelling van
belasting. Dit betekent in concreto dat de winst van de desbetreffende
vaste inrichting is onderworpen aan de Nederlandse
vennootschapsbelasting. Met betrekking tot de derde categorie vaste
inrichtingen - van een lichaam gevestigd in een derdeland - is het de
verantwoordelijkheid en de keuze van het desbetreffende derdeland om in
zijn nationale wet voor ‘niet voldoende actieve’ vaste inrichtingen
slechts een verrekening voor de vaste inrichtingswinst te verlenen.
Immers, er zal geen bilateraal verdrag gelden in relatie met de BES
eilanden dat een vrijstellingsmethode voorschrijft. 

Samenvattend kan gesteld worden dat daarom slechts voor de eerste
categorie vaste inrichtingen een voorziening in dit wetsontwerp behoeft
te worden opgenomen. Immers, zoals in de memorie van toelichting reeds
is opgemerkt bevat de Belastingregeling voor het Koninkrijk (BRK) een
vrijstellingsmethode, waardoor Aruba, Curaçao en Sint Maarten de winst
van een ‘niet voldoende actieve’ vaste inrichting op de BES eilanden
moeten vrijstellen. Aruba, Curaçao en Sint Maarten zijn daarmee de
enigen die niet zelfstandig zouden kunnen beslissen of het voor ‘niet
voldoende actieve’ vaste inrichtingen slechts een verrekening voor de
vaste inrichtingswinst wenst te verlenen. Dit zou kunnen uitlokken dat
activiteiten die voorheen op Aruba, Curaçao of Sint Maarten werden
verricht, worden verplaatst naar een vaste inrichting op de BES
eilanden. Om die reden is het voorgestelde artikel 17, derde lid,
onderdeel c, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet
Vpb 1969) opgenomen en is van rechtsongelijkheid naar de mening van de
regering dan ook geen sprake. Desalniettemin is ook aangegeven dat deze
bepaling in beginsel slechts een tijdelijk karakter heeft en kan
vervallen op het moment dat de BRK voorziet in bijvoorbeeld een
verrekeningsmethode voor de winsten van 'niet voldoende actieve’ vaste
inrichtingen.

Tenslotte is de regering van mening dat hetgeen hiervóór onder “2.1
Formele aspecten” is aangegeven ten aanzien van de feitelijke plaats
van vestiging voor lichamen die op basis van de vestigingsplaatsfictie
als bedoeld in artikel 5.2 van de Belastingwet BES in Nederland worden
geacht te zijn gevestigd, gelijkelijk geldt voor vaste inrichtingen en
vaste vertegenwoordigers, waarop het voorgestelde artikel 17, derde lid,
onderdeel c, Wet Vpb 1969 van toepassing is. 

4. Rijk

De Raad wijst er terecht op dat de term “Rijk” zowel wordt gebruikt
als geografische beschrijving als in de publiekrechtelijke betekenis. De
term “Rijk” wordt in de Algemene wet inzake rijksbelastingen
omschreven in haar geografische betekenis. Om verwarring te voorkomen is
overeenkomstig het advies van de Raad de term “Rijk” in alle wetten
waarop de Algemene wet inzake rijksbelastingen ziet het gebruik van de
term “Rijk” in zijn publiekrechtelijke betekenis vervangen door: de
rijksoverheid. Het voorgaande heeft geleid tot in dit wetsvoorstel
opgenomen wijzigingen van artikel 55 van de AWR, artikel 6 van de
Invorderingswet 1990, artikel 80 van de Wet op de
motorrijtuigenbelasting 1994 en in artikel 7.2, zevende lid, tweede
volzin, van de Wet IB 2001.

5. Toetsing BES-wetgeving

Naar aanleiding van de suggestie van de Raad om de voorgestelde
wijziging in artikel 1.7, derde lid, van de Wet IB 2001 te vervangen
door een aanvulling van artikel 1.7, tweede lid, van de Wet IB 2001 is
het onderhavige wetsvoorstel gewijzigd. Aan het tweede lid is conform de
opmerking van de Raad een nieuw onderdeel e toegevoegd waarin wordt
bepaald dat een pensioenregeling als bedoeld in artikel 6A van de Wet
loonbelasting BES voor de toepassing van de Wet inkomstenbelasting en de
daarop berustende bepalingen (ook) al een pensioenregeling wordt
aangemerkt.

Voorts is de suggestie van de Raad ten aanzien van de voorgestelde
wijziging van artikel 2.2, eerste lid, van de Wet IB 2001, overgenomen.
Volgens de Raad kan worden volstaan met een bepaling waarin is opgenomen
dat de in dat artikel opgenomen woonplaatsfictie niet geldt indien de
desbetreffende persoon als inwoner van de BES eilanden aan de Wet
inkomstenbelasting BES is onderworpen. De voorstelde wettekst is op dit
punt aangepast door aan het eerste lid van artikel 2.2 een volzin toe te
worden waarin wordt bepaald dat de eerste volzin van dat lid (dat de
woonplaatsfictie bevat) niet van toepassing is indien de bedoelde
persoon aannemelijk maakt dat hij op de BES eilanden als inwoner is
onderworpen aan de Wet inkomstenbelasting BES.

6. Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van
belastingen

De Raad geeft aan dat de term “Nederland” in de definitie van staat
in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van de Wet op de internationale
bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (hierna: WIB) nadere
precisering behoeft. De regering deelt deze opvatting van de Raad omdat
de AWR niet ziet op de WIB, waardoor de in de Algemene wet inzake
rijksbelastingen opgenomen omschrijving van de term Nederland geen
doorwerking heeft naar de WIB. Er is derhalve voor gekozen om in het
eerste lid een definitie van “Nederland” toe te voegen. Deze
definitie is dezelfde als wordt voorgesteld te gaan gebruiken in artikel
2, derde lid, onderdeel d, 2Âș, van de AWR.

7. Transitie 

De regering is het met de Raad eens dat de voorgestelde tekst van de
Invoeringswet fiscaal stelsel BES in samenhang met de algemene
bepalingen in de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius
en Saba (hierna: IBES) niet voorziet in een adequate regeling in het
geval de datum van ontmanteling van het land Nederlandse Antillen
(hierna: tijdstip van transitie) niet op 1 januari van enig jaar is
gelegen. De opmerkingen van de Raad zijn voor de regering dan ook
aanleiding geweest alsnog te voorzien in een dergelijke voorziening.
Hierdoor wordt bereikt dat – mocht de ontmantelingsdatum niet op 1
januari van enig jaar zijn gelegen – in de periode die loopt vanaf het
tijdstip van transitie tot het moment waarop het nieuwe structurele
belastingstelsel voor de BES eilanden in werking treedt, de bestaande
Nederlands-Antilliaanse landsverordeningen onder Nederlandse
verantwoordelijkheid kunnen worden gecontinueerd. 

Anders dan de Raad stelt, behoeft dit naar het oordeel van de regering
niet te betekenen dat hiervoor de IBES en Aanpassingswet openbare
lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: ABES) moeten worden
gewijzigd. Het kan naar de mening van de regering ook worden opgenomen
in het onderhavige voorstel van wet. Immers, zoals de Raad terecht
opmerkt, geldt dat na het tijdstip van transitie in de BES eilanden ook
andere wettelijke voorschriften dan de in de bijlage 1 van de IBES
genoemde Nederlands-Antilliaanse regelingen van toepassing kunnen zijn
mits dit bij wettelijk voorschrift is bepaald of op een andere wijze
onmiskenbaar uit enig wettelijk voorschrift volgt. Indien de zeer
tijdelijke voortzetting van het integrale Nederlands-Antilliaanse
fiscale stelsel als Nederlandse wetgeving wordt geregeld in de
Invoeringswet fiscaal stelsel BES wordt dat bij wettelijk voorschrift
bepaald. Van strijdigheid of doublures met het algemene overgangsrecht
zoals opgenomen in de IBES is naar de mening van de regering dan ook
geen sprake.

Daarnaast wordt op deze manier duidelijk dat het gaat om een zeer
tijdelijke overbruggingsmaatregel tot 1 januari volgend op het tijdstip
van transitie. Dit in tegenstelling tot de reeds in de IBES en ABES
voorziene tijdelijke voortzetting van de Landsverordening op de
inkomstenbelasting 1943 en de Landsverordening op de loonbelasting 1976
als Wet inkomstenbelasting BES respectievelijk Wet loonbelasting BES.
Deze twee specifieke landsverordeningen zullen – anders dan de in het
onderhavige wetsvoorstel opgenomen verordeningen en regelingen – ook
na 1 januari volgend op het tijdstip van transitie blijven bestaan. Het
voorgaande leidt er dan ook toe dat deze zeer tijdelijke
overbruggingsmaatregel is opgenomen in hoofdstuk II van het onderhavige
wetsvoorstel. De wettekst en de memorie van toelichting zijn op dit punt
aangevuld.

Voorts adviseert de Raad opnieuw te bezien op welk tijdstip het
structurele fiscale stelsel in werking dient te treden. De regering
begrijpt dit advies van de Raad in die zin dat moet worden afgewogen of
het structurele fiscale stelsel, waaronder de nog tijdelijk voort te
zetten Nederlands-Antilliaanse inkomstenbelasting en loonbelasting,
direct op het tijdstip van transitie of op 1 januari volgend op het
tijdstip van transitie, in werking treedt.

Op 30 september 2009 zijn Nederland, de Nederlandse Antillen, Curaçao
en Sint Maarten in de Politieke Stuurgroep Staatkundige Veranderingen
overeengekomen dat het land Nederlandse Antillen in beginsel per 10
oktober 2010 wordt opgeheven. Voor het nieuwe belastingstelsel voor de
BES eilanden (bestaande uit het onderhavige wetsvoorstel alsmede de
Belastingwet BES, de Douane- en Accijnswet BES, de Wet
inkomstenbelasting BES en de Wet loonbelasting BES) is 10 oktober 2010
evenwel een minder geschikte invoeringsdatum. Invoering per 10 oktober
2010 zou betekenen dat burgers en bedrijven middenin een
belastingjaar/boekjaar met ingrijpende veranderingen worden
geconfronteerd. 

De boekhoudkundige voorzieningen die in dat geval moeten worden
getroffen om per 10 oktober het oude Antilliaanse belastingjaar 2010 te
sluiten en het nieuwe BES belastingjaar 2010 per diezelfde datum te
beginnen, zouden tot aanzienlijke administratieve lasten leiden voor het
bedrijfsleven. Daar komt bij dat burgers en bedrijven in 2010 aan de
hand van twee verschillende fiscale stelsels aangifte zouden moeten
doen, waardoor niet alleen boekhoudkundige voorzieningen moeten worden
getroffen maar ook moet worden voorzien in de toerekening van inkomsten
en uitgaven aan de verschillende periodes. Dit alles nog afgezien van de
benodigde aanpassingen van geautomatiseerde systemen die, wanneer zij
tussentijds moeten plaatsvinden en niet gecombineerd kunnen worden met
periodieke aanpassingen, eveneens tot extra kosten voor het
bedrijfsleven zullen leiden. Een extra complicerende factor is dat de
nieuwe staatkundige verhoudingen niet eens op de eerste dag van een
maand ingaan. Dit zou betekenen dat er ook binnen de maand oktober
onderscheid moet worden gemaakt tussen een Nederlands-Antilliaans
tijdvak en een BES tijdvak.

Om de administratieve lasten en andere kosten voor burgers en bedrijven
beperkt te houden zal voor het nieuwe belastingstelsel worden
aangesloten bij de in Nederland gebruikelijke praktijk van vaste
verandermomenten. In concreto betekent dit – ervan uitgaande dat de
nieuwe staatkundige verhoudingen inderdaad op 10 oktober 2010 ingaan –
dat het nieuwe belastingstelsel op het eerstvolgende vaste
verandermoment, te weten 1 januari 2011, bij koninklijk besluit zullen
worden ingevoerd. In dat geval zal gedurende de periode vanaf de
ontmantelingsdatum tot en met de eerste daarop volgende 1 januari zoals
hiervoor beschreven het bestaande Nederlands-Antilliaanse fiscale
stelsel onder politieke verantwoordelijkheid van Nederland worden
gecontinueerd. Een andere inwerkingtredingsdatum dan 1 januari is dan
ook naar de mening van de regering niet wenselijk.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat de thans voorziene
overgangsregeling in hoofdstuk II van het onderhavige voorstel van wet
niet gekoppeld is aan de specifieke datum 10 oktober 2010 maar dat deze
regeling van toepassing kan worden voor iedere willekeurig vastgestelde
ontmantelingsdatum. 

8. Winstbelasting van lichamen

De opmerkingen van de Raad zijn voor de regering aanleiding geweest om
in het onderhavige voorstel van wet te voorzien in een overgangsregeling
voor lichamen die enkel ter zake van de staatkundige
vernieuwingen worden geconfronteerd met de eindafrekeningsbepaling
zoals opgenomen in artikel 4, derde lid, van de Landsverordening op de
winstbelasting 1940. Voor feitelijk op de BES eilanden gevestigde
lichamen die op het tijdstip onmiddellijk volgend op het tijdstip van
transitie of inwerkingtreding van het structurele fiscale stelsel (al
naar gelang de uiteindelijke ontmantelingsdatum van het land Nederlandse
Antillen) op grond van de in de opbrengstbelasting
opgenomen vestigingsplaatsfictie naar Nederland worden verplaatst,
wordt geregeld dat voor deze lichamen de oorspronkelijke boekwaarden
geruisloos worden doorgeschoven naar de Nederlandse
vennootschapsbelasting. Voor latere verplaatsingen naar Nederland op
basis van de vestigingsplaatsfictie geldt - zoals eerder is aangegeven
in het nader rapport - dat de openingsbalans in Nederland wordt gesteld
op de waarde economisch verkeer (daar staat immers tegenover dat de
verplaatsing naar Nederland leidt tot eindafrekening in de
opbrengstbelasting). Voor feitelijk op de BES eilanden gevestigde
lichamen die op het tijdstip onmiddellijk volgend op het tijdstip van
transitie of inwerkingtreding van het structurele fiscale stelsel (al
naar gelang de uiteindelijke ontmantelingsdatum van het land Nederlandse
Antillen) op grond van de in de opbrengstbelasting
opgenomen vestigingsplaatsfictie op de BES eilanden worden geacht te
zijn gevestigd, wordt in beginsel een conserverende aanslag opgelegd
over de eindafrekeningswinst. De memorie van toelichting en de wettekst
is in deze zin aangepast.

Volledigheidshalve wordt erop gewezen dat de opmerking van de Raad voor
de regering tevens aanleiding is geweest te voorzien in overgangsrecht
op het terrein van het aanmerkelijkbelangregime. Immers, in artikel 11,
vijfde lid, onderdeel g, van de Landsverordening op de
inkomstenbelasting 1943 is bepaald dat het ophouden inwoner van de
Nederlandse Antillen te zijn wordt aangemerkt als een fictieve
vervreemding. Voor deze aanmerkelijkbelanghouders wordt geregeld dat de
over deze fictieve vervreemding verschuldigde inkomstenbelasting niet
wordt ingevorderd. De oorspronkelijke verkrijgingsprijs blijft gelden.

9. Tekst toelichting

Naar aanleiding van de opmerkingen van de Raad is de memorie van
toelichting aangepast op punten waarin – zoals de Raad terecht opmerkt
– nog ten onrechte werd uitgegaan van het oorspronkelijke, bij de Raad
van State voor advies aanhangig gemaakte wetsvoorstel betreffende de
Belastingwet BES. In die versie bevatte de Belastingwet BES in hoofdstuk
II en III nog een inkomstenbelasting en loonbelasting. Naar aanleiding
van het advies van de Raad van State op de Belastingwet BES zijn de
inkomstenbelasting en loonbelasting vooralsnog uit de Belastingwet BES
gehaald. In plaats daarvan zullen de bestaande Landsverordening op de
inkomstenbelasting 1943 en de Landsverordening op de loonbelasting 1976
tijdelijk worden voortgezet als Wet inkomstenbelasting BES en de Wet
loonbelasting BES.

Aan de redactionele kanttekeningen van de Raad is gevolg gegeven met

uitzondering van de kanttekening die betrekking heeft op hoofdstuk II,
artikel VI, van het oorspronkelijke wetsvoorstel. In deze bepaling was
voorzien in regelgeving met betrekking tot de omrekening van bedragen in
Nederlands-Antilliaanse guldens (Naf.) naar Amerikaanse dollars (USD).
Deze specifieke bepaling blijkt gezien de algemene overgangsbepalingen
in het wetsvoorstel Wet geldstelsel BES dubbelop te zijn en kan dan ook
vervallen.

Ten slotte is van de gelegenheid gebruik gemaakt om een aantal
redactionele en technische verbeteringen in het wetsvoorstel en de
memorie van toelichting aan te brengen. 

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en
de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal te zenden.

De Staatssecretaris van Financiën,

mr. drs. J.C. de Jager

 De besluitenlijst van dit overleg is bijlage gevoegd bij Kamerstukken
II 2009/10, 31 568, nr. 55.

 Kamerstukken II 2009/10, 32 189, nr. 4, blz. 45 en 46.

 De Wet inkomstenbelasting BES en de Wet loonbelasting BES zijn
opgenomen in de nota’s van wijziging op de Invoeringswet BES
(Kamerstukken II 2009/10, 31 957, nr. 7, p. 12 en 13) en de
Aanpassingswet BES (Kamerstukken II 2009/10, 31 959, nr. 7, p. 20 tot en
met 32, 70, 80 tot en met 83 alsmede 87 tot en met 97).

 Zie de artikelen 8 tot en met 13 van de Wet geldstelsel BES
(Kamerstukken II 2009/10, 32 217, nr. 2) 

Directie Algemene Fiscale Politiek



Ons kenmerk

AFP/2009/796 U







	Pagina   PAGE   \* MERGEFORMAT  2  van   NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  8 



Directie Algemene Fiscale Politiek 

Korte Voorhout 7

2511 CW  Den Haag

Postbus 20201

2500 EE  Den Haag 

  HYPERLINK "http://www.minfin.nl"  www.minfin.nl 

Inlichtingen

Joris Wouters 

T	070-3427011

F	070-3427989

j.c.j.wouters@minfin.nl



Ons kenmerk

AFP/2009/796 U

Uw brief (kenmerk)

W06.09.0386/III

Bijlagen

1. Advies van de Raad van State

2. Aangepast wetsvoorstel

3. Aangepaste Memorie van toelichting

4. Oorspronkelijk wetsvoorstel

> Retouradres Postbus 20201 2500 EE  Den Haag

Aan de Koningin



Datum	22 december 2009

Betreft	Nader rapport betreffende het voorstel tot vaststelling van de
Invoeringswet fiscaal stelsel BES (Invoeringswet fiscaal stelsel BES)



	Pagina   PAGE   \* MERGEFORMAT  1  van   NUMPAGES   \* MERGEFORMAT  8